Machines zoals ik

Omslag boekLonden, begin jaren tachtig. Engeland verliest de Falklandoorlog verpletterend. Kort daarna stort het land zich onder Margaret Thatchers leiding in een Brexit avant la lettre. Mobiele telefoons zijn alom. Charlie, die zijn kostje bij elkaar scharrelt door via zijn computer op de beurs te handelen, stopt de erfenis van zijn ouders in de aanschaf van een van de eerste humanoïde AI’s: Adam.

Charlie vraagt zijn buurvrouw, Miranda samen met hem Adams karaktertrekken te programmeren. Deels omdat hij zo wil voorkomen dat hij Adam naar zijn eigenbeeld instelt, deels omdat een gezamenlijk project hem een goede tactiek lijkt om de banden met Miranda, op wie hij een oogje heeft, aan te trekken. En Alan Turing leeft nog: aan hem hebben we die wandelende robots te danken, net als de zelfrijdende auto’s die de straten vullen, en natuurlijk die eerste 25 Adams en Eva’s die in de handel gebracht werden.

Ian McEwans boek Machines Like Me is een pareltje. Charlie krijgt Miranda, maar ook Adam verlieft zich in haar, en begint haiku’s te schrijven om daaraan uiting te geven. Adam neemt de beurshandel van Charlie over en bouwt een armzalige 30 pond binnen een paar maanden uit tot ruim een ton. De eerste barst in de idylle: als Charlie op een dag de uitknop in Adams nek wil gebruiken, grijpt die zijn arm en breekt zijn hand. Via-via leert Charlie dat bijna al Adams soortgenoten hun uitknop onklaar hebben weten te maken.

Waarin hun Adam lijkt te verschillen van zijn AI-familieleden, is zijn gehechtheid en zijn levenslust. Er duiken verontrustende berichten op van andere Adams en Eva’s die zelfmoord hebben gepleegd, zichzelf doelbewust tot domme automaten hebben gereduceerd. Charlie en Miranda geloven – en ja, dat is een zelffelicitatie via een omweg – dat het de liefde is die Adam overeind houdt. Zij houden ook van hem.

Maar het schuurt. Terwijl Adam als volwaardig gezinslid functioneert, meent Charlie hem soms te kunnen commanderen; de gedachte dat hij Adams eigenaar is en hem beperkingen mag opleggen, blijft altijd op de achtergrond aanwezig. Miranda en Charlie verloven zich – Miranda’s vader weet niet zeker wie van de twee nieuwe mannen in haar leven de robot is en wie de mens.

Langzaam ontspoort de situatie. Adam, met zijn grote aanpassingsvermogen, blijkt uiteindelijk toch niet de bijna-mens die hij leek: enerzijds is zijn verstand en begrip groter, maar anderzijds zijn logica is meer rigide. Of misschien schuwt hij de morele consequenties van zijn inzichten gewoon minder dan Miranda en Charlie doen. Adam doet iets dat rechtvaardig is, maar Miranda ten gronde kan richten. Uit wanhoop maakt Charlie Adam defect. (Wat hem op een venijnige uitbrander van Alan Turing himself komt te staan.)

Machines Like Us is een subliem boek. McEwan werkt ons onvermogen uit om een brein te doorgronden dat ver boven ons staat, maar ook: hoe belangrijk schipperen is om onszelf en onze wereld overeind te houden. Zonder compromis zijn we nergens.

Liefde voor taal

Op onze middelbare school – ik begon op het gymnasium en switchte halverwege naar de havo – liepen veel stoffige leraren rond. Van de leraar klassieke talen kreeg ik bij onze tweede les een overhoring voor de klas van de eindeloze lijsten uit les één met wie wat had geschreven. Hij gaf een vette onvoldoende, uitsluitend omdat ik de klemtoon overal verkeerd legde, terwijl ik alles goed in mijn hoofd had gestampt. Hómerus, Illíad, Tacítus. De Duitse en Franse leraren waren tirannen bij wie leerlingen geregeld huilend de klas uitrenden na een mondelinge overhoring van hun ellenlange lijstjes werkwoordsvervoegingen en naamvallen.

De Nederlandse en Engelse lessen: dat was andere koek. Een roedel rebelse jonge leraren had een pact gesloten en deed werkelijk alles anders. We kregen stencils met Cees Buddingh’s gedicht De Blauwbilgorgel uitgedeeld, met daarbij het vriendelijke verzoek het dier naar eigen inzicht te tekenen. We kregen opdracht lijsten te maken van bijvoeglijk voornaamwoorden en zelfstandig naamwoorden die niet bij elkaar pasten: weke machine, glazen jurk, lieve duivel, boze oorworm, slimme viskom, en in de volgende les volgde prompt de uitdaging voor elk van die kletterende paren een passende definitie te verzinnen.

We leerden over vertelperspectief, over vooruitblikken en flashbacks, over boekstructuren en symboliek. Toen ik mijn klassikale spreekbeurt over Nooit meer slapen voorbereidde, ontdekte ik de avond ervoor eigenstandig dat professor Sibbelee de Sybille moest zijn, en dat onder het verhaal van Arnes doelloze tocht kennelijk het relaas schuilging van Aeneas die met zijn vader op zijn rug zeulde. Ik gooide mijn hele spreekbeurt om, sliep die nacht amper en rende opgetogen naar de les.

Onze leraar Engels tekende grote schema’s op het bord om de tegenstellingen tussen natuur en cultuur, tussen wild en getemd uit te leggen aan de hand van Wuthering Heights. Hij danste op onze schoolbanken en deed daar Heathcliff na die aan Cathy’s ramen krabde, een enthousiasmerende voorafspiegeling van wat Kate Bush jaren later zou doen.

Deze mannen leerden me dat taal boven haar eigen regels kan uitstijgen, dat je er fantastisch mee kunt spelen: ze leerden me dat woorden kneedbaar kunnen zijn. Dat je zinnen kunt buigen en betekenissen achter de letters kunt verbergen, van waaruit ze dwars door de uiterlijke schijn heen hun haakjes naar je uitwerpen. En ja: ze leerden ook dat je knapper kunt kneden naarmate je de formele regels beter beheerst en je woordenschat groter is. Ze leerden me dat taalbeheersing meer vrijheid oplevert, en dat je woorden kunt laten koprollen of haasje-over kunt laten doen.

Door deze jonge lerarenbent ben ik mijn liefde voor taal, literatuur en schrijven gaan koesteren en cultiveren. Ze waren heuse leermeesters, en ik hun liefhebbend gildejong.

Hun namen: Jan Geerlings, José Noyons, en Robert Anker.

 
Lees hier Roberts tirade in, jawel, Tirade over de teloorgang van het literatuuronderwijs in Nederland. Jan Geerlings en José Noyons figureren er ook nog in.

Loon naar lezen

Bij Amazon kun je boeken kopen, maar ook lenen: één boek per keer, en zodra je een nieuw boek downloadt, verdwijnt het vorige automatisch van je e-reader. Een deel van het leenbestand bestaat uit bestsellers en topauteurs, een ander deel omvat titels van auteurs die hun boek zelf via Amazon hebben gepubliceerd. Daar zitten overigens ook titels van gerenommeerde schrijvers tussen.

Voor die laatste groep, de auteurs die niet via een uitgeverij maar via Amazon publiceren, introduceert het bedrijf morgen een nieuw betaalmodel. Voortaan krijgen auteurs geen vergoeding per geleend boek, maar per gelezen pagina. Er was eerder protest over de verdeelsleutel: schrijvers van dikke boeken kregen per uitgeleend exemplaar evenveel geld uitgekeerd als auteurs van dunne boekjes, wat niet iedereen beviel.

Vandaar dat Amazon een nieuw model ontwierp voor haar maandelijkse vergoedingen (die trouwens niet mis zijn: alleen al deze maand gaat het om drie miljoen dollar.) Uitgeleende boeken worden niet verrekend naar dikte, maar naar consumptie. Een uitgeleend boek telt voor Amazon voortaan pas mee wanneer de lener er minstens tien procent van leest, en daarna wordt de vergoeding berekend op het totale aantal gelezen pagina’s.

Het plan sloeg nogal in. En niet alleen omdat je zo waarschijnlijk promoot dat auteurs zich toeleggen op boeken vol cliffhangers, op snel en rap proza, op eye candy. Het is de aanpak zelf die allerwege op kritiek stuit: het model is immers volledig gebaseerd op consumptie en op het behagen van het publiek, en houdt geen enkele rekening met de prijs die het maken van een boek vergt, laat staan op de inspanning van de auteur.

Want het blijft natuurlijk niet bij de auteurs die alleen via Amazon publiceren. Amazon wil dit model uiteindelijk op alle auteurs toepassen. En omdat digitaal bezit steeds vaker slechts een licentie op gebruik behelst in plaats van fysiek eigendomsrecht, is het onderscheid tussen kopen en lenen flink aan het eroderen. Over een paar jaar moeten alle auteurs eraan geloven.

Wanneer je halverwege een film uit de bioscoop loopt, krijg je niet de helft van je kaartje terug, noch heeft je vertrek impact op de revenuen van de regisseur of de acteurs. Wanneer je een jurk maar twee keer draagt, zakken de inkomsten van de naaisters ervan niet. Waarom zou je boeken wél afrekenen op basis van gebruik?

Aangezien Amazon in Amerika nu al bijna tweederde van de boekenmarkt volledig in handen heeft, en verschillende uitgeverijen in een uitputtingsslag heeft gedwongen tot een bizar lage inkoopprijs, is de inzet van het gevecht hoog. Amazon heeft diverse grote boekhandelketens uit de markt geduwd, maakt uitgeverijen het leven zuur, en biedt auteurs daarna schijnbaar groothartig aan: ‘Dan kom je voortaan toch fijn direct bij óns publiceren?’

Moet je wel in de smaak vallen bij het publiek, anders telt de verkoop van je werk niet langer mee.

Compliment

Vroeger kwam ik vaak in de bibliotheek op de Prinsengracht. Ze hadden een enorme hoeveelheid boeken plus een puike catalogus, maar het was geen vriendelijke omgeving. Je moest door controlepoortjes om erin of eruit te mogen; een tas mee naar binnen nemen kon niet, die moest in een kluis. Wie een versnapering wilde, was aangewezen op een café van schoolkantine-allure: je kon er koffie of frisdrank kopen, roze koeken en saucijzenbroodjes.

De nieuwe OBA bij Centraal Station was een verademing. Een ruim gebouw, met overal afgeschermde hoekjes om te werken, lezen, kijken en luisteren; een uitgebreid cultureel programma, met tentoonstellingen, lezingen, theater en live radio; een goed restaurant bovenin en een daverend druk café beneden. Je kunt er piano spelen, een boek lezen, naar muziek luisteren, voorgelezen worden, studeren, of gewoon zo maar wat rondhangen.

Jo Coenen maakte er een prachtig gebouw van: groot, maar intiem; openbaar, maar privé. Het is een uitnodigende, extreem open omgeving. En waar je je ook bevindt in de OBA, steeds is er dat fantastische uitzicht over de stad, die je blik naar buiten trekt… Soms, als het heftig regent of stormt, en ik fijn thuis verscholen zit, denk ik: ik zou nú eigenlijk naar de OBA willen, om daar vanaf de bovenste verdieping toe te kijken hoe de stad zich onder dit geweld houdt. En al jaren fantaseer ik over een nieuwjaarsfeestje in de OBA: om van daaraf te kunnen kijken naar al het vuurwerk boven de stad!

Maar au fond is het niet het gebouw of de locatie die de OBA bijzonder maakt. Toen ik mijn eigen muziekcollectie naar digitale bestanden wilde overzette, ben ik idioot vaak in de OBA geweest, jagend op cd-versies van oude elpees. Soms moest ik uitwijken naar een andere filiaal voor een specifiek album. Of ik nu naar Osdorp, de Indische buurt of naar Noord reed – telkens viel me op hoe groot het verschil was. In de OBA waren de medewerkers zonder uitzondering extreem vriendelijk en behulpzaam: iets uitleggen of een bestelling voor je doen, het was allemaal geen probleem.

In de plaatselijke filialen stuitte ik vaker op norsheid, bureaucratie en formaliteiten. Anders gezegd: op desinteresse, op mensen die gewoon hun werk wilden doen, maar acuut moeilijk gingen kijken zodra iets meer moeite vergde. Er zat aanzienlijk minder plezier in de filialen dan in de OBA zelf.

Dat kan ’m niet in het gebouw alleen zitten. Zo’n verschil in houding van de medewerkers moet te danken zijn aan het personeelsbeleid, en dus: aan de scheidende OBA-directeur, Hans van Velzen.

Toen ik hem een paar jaar geleden complimenteerde met zijn uitstekende en zeer gemotiveerde medewerkers, zei hij niet: ‘Dank je wel,’ maar: ‘Oh, dat zal ik ze vertellen, dat stellen ze vast enorm op prijs!’

Dat is goed beleid in een notendop. Van Vezen eigent zich complimenten niet toe, hij geeft ze graag ze subiet door. Ik hoop dat de OBA nog lang naar zijn principes zal werken.

Hollands Dagboek

[Voor de zaterdagse rubriek Hollands Dagboek van NRC Handelsblad worden mensen die op dat moment in het nieuws zijn, gevraagd om – ja u raadt het al! – een dagboek bij te houden. Dit weekend viel mij die eer ten deel, vanwege mijn nieuwe boek De benenwagen. Bijgaand mijn Hollands Dagboek. Het Nationale Canta Ballet waaraan ik refereer wordt slechts tweemaal uitgevoerd: op 28 juni in de Gashouder in Amsterdam (18:30 en 21:30). Kaarten voor de voorstelling kunt u hier bestellen. Foto: Anneke Reijnders. ]

Donderdag 10 mei

Met Maartje Nevejan heb ik kaartjes bemachtigd voor Intouchables, een film die al wekenlang volle zalen trekt. Het is het waargebeurde verhaal van een rijke, totaal verlamde man die een persoonlijke verzorger inhuurt. Zijn keus valt op een grote Senegalees uit de banlieu die net uit de gevangenis komt. Een bezorgde vriend vraagt de rijkaard of het wel verstandig is om zo’n crimineel in huis te halen. Philippes antwoord: ‘Driss heeft geen medelijden met me, en hij heeft sterke armen en benen. Precies wat ik nodig heb. Wat kan mij zijn verleden schelen?’

De verhouding tussen die twee is ontdaan van elke sociale schroom. Driss vraagt honderduit over Philippes resterende erogene zones, zet hem in een racewagen en geeft hem jointjes. Philippe introduceert Driss in de klassieke muziek, Driss laat Philippe soul horen. Ze fleuren daar allebei erg van op. De neger en de lamme: gaat dat zien!

Vrijdag 11 mei

Onderweg spot ik een rode Canta, ik kan hem nog net aanhouden. ‘Heeft u al gehoord van Het Nationale Canta Ballet?’ vraag ik de bestuurders. ‘We maken een voorstelling met een heleboel Cantaatjes en de dansers van Het Nationale Ballet. We zoeken nog deelnemers! Danst u mee?’ Verrast nemen ze de folders aan. Ze beloven erover na te denken.

Bij Waaijenberg in Zuidoost bekijk ik het piece de résistance dat Marco, een van de Canta-monteurs, heeft gemaakt voor de etalage van Atheneum Nieuwscentrum: we zetten daar komende week een doormidden gesneden autootje neer. Een plakje Canta!

’s Avonds rijd ik naar de boekpresentatie van Monique Samuels. Ik geef haar De benenwagen en krijg in ruil haar Mozaïek van de revolutie. ‘Van Karin, die geen Arabisch spreekt; voor Monique, die niet kan autorijden,’ schrijf ik voorin.

Zondag 13 mei

Met de trein naar paps en mams. We gaan gezamenlijk op bezoek bij goede vrienden van mijn ouders: Hij is ernstig ziek, er wordt al over euthanasie gesproken. Die grote charmeur is veranderd in een stil en dun popje…

Onderweg merk ik hoe krampachtig mijn moeder rijdt. Ze was altijd een goede chauffeur, maar de ouderdom speelt haar parten. Ze houdt het stuur onhandig vast, ze remt te abrupt en stopt soms voor groen. ‘Lieverd,’ zeg ik, ‘eigenlijk denk ik dat je niet meer rijden moet.’ Ze zucht. Ze weet het zelf ook: ze voelt zich niet langer prettig op de grote weg. ‘Misschien moet jij ook aan de Canta?’ opper ik voorzichtig. We giechelen.

In Almelo kunnen we nog een uurtje in de tuin zitten. De kat nestelt zich naast ons en snuift vergenoegd de rook van mijn sigaret op, hij is dol op nicotine. Mooi moment: mijn vader die naast me gaat zitten en trots mijn nieuwe boek openslaat.

Maandag 14 mei

Vandaag begint de heksenketel. Twee interviews, een voorbespreking voor een radio-optreden morgenavond, boeken ophalen, een tekst inspreken voor Maartjes documentaireserie over Cantarijders en het ballet, mijn Parooltje schrijven. Oppassen Spaink, niet nu al moe worden!

Dinsdag15 mei

In alle vroegte sta ik bij Athenaeum Nieuwscentrum: de Canta wordt straks in de etalage gehesen. Ha, daar komt de bus! Tot mijn verrassing is de eerste die uitstapt Dick Waaijenberg zelf, de coureur die dit gehandicaptenautootje verzon. (De Canta is niet voor niets Ferrarirood.) Arm in arm bekijken we het spektakel. Steeds meer mensen blijven staan om te zien hoe mannen in overall het gevaarte de winkel binnendragen en het in de etalage takelen.

’s Middags krijg ik een passagier: Mieke van der Weij wil graag een stukje meerijden voor een reportage. De geluidsman zit dubbelgevouwen achterin. We karren door straatjes waarvan Mieke zeker weet dat die veel te smal zijn. Het verrast haar hoeveel mensen naar je lachen wanneer je in een Canta rondrijdt, en Mieke ziet minstens drie toeristen naar hun camera grijpen terwijl we passeren.

Woensdag 16 mei

Signeren in het land doe je bij zo’n boek natuurlijk met de benenwagen. Bij Athenaeum word ik uitgezwaaid. Na Zwanenburg stuit ik op het eerste obstakel: het fietspad over de brug is afgesloten, ik moet terug om een eerdere brug te vinden. Ik haal de afspraak in Haarlem maar nét.

Onderweg naar Den Haag tref ik weer een afgesloten brug plus een wegomleiding, en ik verdwaal een paar keer wanneer het fietspad abrupt ophoudt of de bewegwijzering ineens stokt. Nadat mijn telefoon is doodgegaan – teveel gebruikt om de route te controleren – vraag ik de weg aan een mevrouw op een brommer. ‘Rijd maar achter me aan,’ zegt ze royaal.

Anderhalf uur te laat ben ik in Den Haag. Telefoon leeg, ik leeg. Het is inmiddels ver na drieën, en ik moet nog naar Breda… Dat haal ik nooit voor sluitingstijd. Na een korte rustpauze bel ik Breda af en rijd terug naar huis.

De tocht van komende week moet ik maar iets ruimer plannen: ik ben misselijk van moeheid. Erkennen dat iets niet langer lukt, je plan aanpassen en het dan opnieuw proberen: dat is de crux.

Donderdag 17 mei

De Gashouder is bezaaid met rode autootjes. Vandaag repeteren balletdansers en Cantarijders voor het eerst samen. Met Ernst Meisner, de choreograaf van het ballet, heb ik twee middagen lang van alles uitgeprobeerd – we oefenden niet in het Muziektheater, maar in de parkeergarage er pal onder – en ik zie vrijwel al onze oefeningen terug. Maar nu worden diezelfde moves uitgevoerd door twintig autootjes en twintig dansers tegelijkertijd, en schalt de muziek van Scanner door de luidsprekers.

Het is adembenemend. De autootjes rijden in een lange sliert door de open poorten van de Gashouder naar binnen, terwijl de dansers uit de portieren hangen. Dansers en rijders komen in volle vaart op elkaar af, de dansers springen omhoog of stoppen de autootjes door er op af te rennen en een been op de motorkap te zetten. Iemand laat zich voortslepen door een Canta op topsnelheid, laat plotseling los en maakt daarna salto’s, de wegrijdende auto achtervolgend. Cantaatjes draaien baltsend om elkaar heen. Het is gevaarlijk en ontroerend tegelijkertijd – een toonbeeld van levenslust.

De benenwagen

Morgen komt De benenwagen uit, mijn boek over de Canta – dat kekke gehandicapten- autootje dat zo leuk en handig is dat zelfs gezonde mensen ‘m graag willen.

Dat is op zichzelf al bijzonder. Of je nou iets hebt of niet, niemand is ooit jaloers op een kruk of rolstoel. Maar een Canta – ja, die willen we wél allemaal. De Canta is een benijdenswaardig object. De Canta wekt geen enkel medelijden. Hij roept eerder begeerte op: ‘Wat een handig autootje!’, Hij maakt iedereen vrolijk. Wie rondrijft in een rolstoel krijgt meewarige blikken; wie rondrijdt in een Canta, ziet mensen lachen,

In De benenwagen vertel ik hoeveel vrijheid de Canta mij teruggaf nadat ik gehandicapt was geraakt. Ineens kon ik weer overal komen. Ik schrijf over lange reizen met de Canta: ik tufte ermee naar Berlijn, en Babs Götte zelfs naar Portugal en Kroatië. Ik ga op stap met een Canta-monteur die overal in de regio reparaties uitvoert, en doe mee met een dagtocht met 35 andere Canta-rijders. In ons autootje blijken wij reuze behendig te zijn, maar eenmaal uitgestapt zijn we spartelende vissen op het droge. Zonder Canta zijn wij simpelweg onthand. Het autootje is voor ons waarlijk een benenwagen…

Weinig mensen weten dat de Canta een Nederlands ontwerp is. Waaijenberg, de maker van deze kleine autootjes, is tegenwoordig zelfs de grootste autofabriek van ons land. En haast niemand weet dat de Canta is bedacht door een heuse coureur. Hoe bizar is dat: een racefanaat die besluit om autootjes voor gehandicapten te gaan ontwerpen?

Die race-connectie verklaart overigens ook de kleur van de Canta: de standaardversie is doelbewust Ferrari-rood. Sinds ik dat weet, moet ik altijd een beetje giechelen als ik ergens een Ferrari zie. ‘Ja hoor, jij bent een snelheidsmonster. Waarschijnlijk vind jij mijn autootje raar. Maar ik weet wat jij niet weet: wij zijn eigenlijk familie van elkaar.’ In gedachten geef ik zo’n Ferrari daarna een stoere high five :)

Coureur en Canta-bedenker Dick Waaijenberg heeft interviews jarenlang afgehouden. In dit boek vertelt hij voor het eerst vrijuit waarom hij een gehadicaptenautootje wilde maken, over zijn zoektocht naar een goed ontwerp, zijn ruzies met de overheid en over zijn persoonlijke drijfveren. ‘Zodra iemand zegt dat iets niet kan, raak ik geprikkeld. En als iemand die stukloopt op zijn eigen lichaam me vertelt wat hij nodig heeft om tóch te kunnen doen wat hij graag wil, raak ik geïntrigeerd.’

Maar hoe ontwerp je een autootje dat als verlengstuk van iemands lichaam kan fungeren? Hoe maak je een ontwerp dat eindeloos aanpasbaar is? Kun je met een een Canta ook racen? (Ja hoor: er is zelfs een 4×4 Canta te koop. Met twee motoren, eentje voor de voorwielen en eentje voor de achterwielen.) En hoe veilig is een Canta? Heeft-ie een kreukelzone?

Inmiddels zijn er tientallen aanpassingen voor de Canta verzonnen. En elke Canta wordt helemaal met de hand in elkaar gezet. Alle medewerkers op de montagevloer van Waaijenberg weten precies voor wie ze een auto maken: aan elke Canta hangt een adreskaartje. Deze is voor mevrouw X die aanpassingen zus & zo nodig heeft, en deze voor meneer Y die om aanpassingen zo & zus vroeg. Ik heb dagen achtereen in de montagehal gebivakkeerd, het productieproces van de Canta bekeken en de verhalen van de monteurs genoteerd. Zij vertellen over ‘blote’ Canta’s, over 15 liter kit per week gebruiken en over goed uitgelijnde carrosserie-onderdelen. De mannen op de werkvloer zijn supertrots op elk autootje dat ze maken. Ze hadden er daarom danig de pest in dat ik in de fabriek ontdekte dat elke Canta een klein gebrek heeft…

Ook de strijd om de straat wordt in het boek beschreven. Wie mag in een Canta rijden en wie niet? Waarom gelden er zoveel uitzonderingregels voor de Canta, en wat vinden andere weggebruikers daarvan? Hoe handhaaf je je als Canta-bestuurder tussen fietsers of automobilisten? Is het waar dat er mensen in Canta’s rondrijden terwijl ze niks hebben, alleen maar om de verkeersregels te kunnen ontduiken? Waarom is de Canta een begerenswaardig object geworden? En kun je ’m ook pimpen? Zijn er Canta’s met een bijbaan als bedrijfsautootje?

En het boek staat tjokvol foto’s, alles in full colour. Ook wordt de geschiedenis onthuld van de Emaldo, de auto die nooit werd gebouwd, Plus dat er onderaan een schattig rood Cantaatje van links naar rechts over de pagina’s rijdt en ergens op het eind van het boek pontificaal omkeert om zich opnieuw in je blikveld te wurmen…

Wie eenmaal oplet, ziet nadien overal Canta’s. De benenwagen maakt ons bevattelijk voor die kleine rode autoootjes en kleurt onze blik voorgoed: ‘Oh kijk, daar heb je er weer een!’ De benenwagen vertelt over het vrolijke huwelijk tussen handicap en technologie. En wie het boek leest, raakt ervan doordrongen dat de Canta ook een fysiek vangnet is: een echte benenwagen.

Details:
De benenwagen: het succesverhaal van de Canta, uitgeverij Nijgh & van Ditmar, 2012. 192 pagina’s /full colour / 19,95 euro
Te koop via de boekhandels, bol.com en andere online webwinkels.

Boekennacht

Op vrijdagavond 13 april organiseert Athenaeum Nieuwscentrum (het Spui, hartje Amsterdam) de boekennacht. Tussen 20:00 en 23:00 zal een keur aan bekende en minder bekende schrijvers verhalen vertellen, columns voorlezen, commentaar geven en vragen beantwoorden. Aangezien de avond is vormgegeven als een live tijdschrift (zie de aankondiging op Youtube), stel ik me zo voor dat bezoekers ter plekke op zijn minst een ingezonden brief kunnen plaatsen, en welicht ook zelf een artikel kunnen inleveren. Mogelijk kunt u die avond ook een abonnement op een auteur nemen, je weet maar nooit…

Tot mijn grote plezier mag ik ook meedoen die avond. Ik ga vertellen over mijn komende boek, De benenwagen en lees er die avond een hoofdstuk uit voor. Athenaeum heeft beloofd om een keukentrapje paraat te houden voor me: het plan is dat ik mijn Canta voor de winkel parkeer, met behulp van dat trapje op het dak ervan klauter en dan bovenop de auto gezeten over mijn boek vertel. Nu maar hopen dat het die avond niet regent :)

Opwarmertje

Aanstaande woensdag (2 november) wordt in De Balie, in samenwerking met Het Parool, voor de tweede keer De avond van de polemiek georganiseerd. Tien geselecteerde columnisten strijden er die avond om de trofee: ‘Het scalpel’.

De deelnemers zijn Martin Bosma, Ties Prakken, Hafid Bouazza, Karin Spaink, Thomas von der Dunk, Bert Brussen, Annemarie Oster, Meindert Fennema, Thierry Baudet, Ad Fransen en Kees Tamboer. De jury bestaat uit Pierre Vinken, Hans van den Bergh, Jaffe Vink (de winnaar van Het Scalpel 2010), Barbara van Beukering (Het Parool), Yoeri Albrecht (De Balie) en Theodor Holman.

Het Parool publiceert vandaag een kort stukje van/over alle deelnemers, waarin zij uiteenzetten aan welke criteria een polemiek dient te voldoen. Bij deze mijn stukje:

***

Polemist ben je pas wanneer je puntig kunt schrijven en niet bang bent voor een robbertje verbaal vechten.

Een polemiek handelt altijd over een politiek of sociaal onderwerp. Een polemiek moet voorts scherp zijn, liefst hier en daar ook grappig. En ten slotte hoor je in een polemiek het standpunt van je opponent fatsoenlijk te beschrijven. Pas daarna ga je eens flink aan die opvatting rammelen, op zoek naar de inconsequenties, de vergeten feiten, de barsten en de scheuren erin.

De columnist die op alleen op de man speelt, produceert niks dan een veredelde burenruzie. De columnist die de lezers uitsluitend zijn eigen standpunt opdist, vervalt al snel tot getoeter en gedram. De columnist die het standpunt van zijn opponent slechts persifleert, is geen polemist maar een cabaretier, of erger: een politicus.

Iemand kwetsen in een polemiek mag gerust. Het is zelfs onvermijdelijk wanneer je opponent – zoals tegenwoordig nogal in de mode is – elk weerwoord hoogstpersoonlijk op zichzelf betrekt. Anders dan we nu lijken te denken, is iemand kwetsen helemaal niet zo eng of erg. Mensen zijn niet van fondant, wie kaatst mag een bal verwachten, en als opinies niet botsen, verandert er nooit iets.

Maar doelbewust met modder gooien is nooit raadzaam. Niet alleen zet je daarmee jezelf buitenspel; vooral bezoedel je je eigen argumenten ermee, waardoor je opponent alleen nog maar het vuil van zich af hoeft te wassen.

Een goede polemiek daagt kortom uit tot een zinnig antwoord.

Polemiekprijs

Op 2 novemer – niet toevallig de sterfdag van Theo van Gogh – organiseert de SLAA voor de tweede keer de Avond van de Polemiek, en reikt een jury de Polemiekprijs uit, een trofee in de vorm van een scalpel.

Ik ben een van de kandidaten! De volledige lijst van deelnemers staat nog niet helemaal vast, maar de volgende namen zijn al wel bekend: Thierry Baudet, Hafid Bouazza, Thomas von der Dunk, Bert Brussen en Annemarie Oster.

De presentatie van de avond is in handen van Theodor Holman. De jury bestaat uit Joeri Albrecht (De Balie), Barbara Beukering (hoofdredacteur Het Parool), Theodor Holman (schrijver en presentator), Anja van Leeuwen (SLAA), Jaffe Vink (de vorige winnaar) en Pierre Vinken (schrijver van een boek over polemieken).

Het duimen kan beginnen vanaf 21 oktboer, dan moeten alle kandidaten / genomineerden een column inleveren die door de jury wordt beoordeeld. Meer details over de Avond van de Polemiek vindt u hier.

Candide en de tuin

Vandaag heb ik urenlang in de tuin gewerkt. Twee heesters gesnoeid, een bessenboompje fors uitgedund, de twee pioenrozen die elk jaar meer blad maar amper bloemen produceren eindelijk uit de grond gehaald, een paar nieuwe aanwinsten geplant, dode takken en dito bloemen verwijderd, wat planten verplaatst die in de verdrukking waren gekomen, eenjarig spul geplant voor de kleur en fleur, onkruid weggehaald, en van alles opgebonden, gestut, geaaid, liefjes toegesproken en anderszins verzorgd.

De tuin ziet er schitterend uit. Hij is helemaal klaar voor een lange zomer, en ik ben van plan er de komende maanden veel van te genieten. Met iPad of e-reader in de tuin, voorzien van een trio heen en weer wandelende katten: heerlijk. Tel daarbij op de lome warmte die in de luwte tussen de huizen blijft hangen, het gekrijs van gierzwaluwen, het geschetter van kanaries en eksters, plus op zomerse avonden het geblaf van de zeehondjes in Artis, en dan kun je je wellicht iets voorstellen bij mijn postzegelparadijs.

Tijdens het doodvermoeiende maar o zo bevredigende gepruts in de tuin herinnerde ik me dat ik hier nog een interviewtje wilde plaatsen. Voor de Volkskrant maakt Frank Meester sinds maart van dit jaar de serie ‘De zin van het leven’. Meesters kiest, in overleg met de geïnterviewden, een filosofisch citaat uit dat vervolgens dient als uitgangspunt voor een gesprek. Maarten ‘t Hart beet het spits af, ik volgde de week erna. We besloten al snel dat we een citaat van Voltaire als leidraad zouden nemen. Onderstaand het interview (gevolgd door een paar tuinfoto’s). Het stuk is met toestemming overgenomen.

 
‘Je moet je tuin onderhouden’ – Voltaire

Karin Spaink: ‘Nu het lente is, ben ik weer aan het tuinieren in mijn stadstuintje. Heerlijk. Kijken hoe alles zich ontwikkelt: hier een beetje bijsturen, daar wat dood spul weghalen, in een hoekje iets nieuws proberen. Al doende ontdek je steeds meer: hele kleine bloempjes, nog kleinere knopjes, babykevertjes, miniwormpjes. Er is niets leukers dan goed kijken.

Il faut cultiver notre jardin, daarmee eindigt Voltaire zijn Candide. Candide reist de hele wereld rond en maakt de gruwelijkste dingen mee. De beroemde aardbeving in Lissabon van 1755 speelt een rol, oorlogen, slavernij, ga zo maar door. Aan het einde van het boek besluit hij dat hij zich maar het beste kan beperken tot het onderhouden van zijn tuintje.

Dat lijkt een bescheiden levensdoel, zeker, maar het is niet niets. Hij gaat datgene doen wat binnen zijn vermogen ligt en waarmee hij echt iets kan bereiken, in plaats van luchtkastelen te bouwen. Als je in de tuin werkt doe je dat stapje voor stapje. Je begint onderop en begeleidt de planten bij het groeien. Je moet die planten leren kennen: toen ik mijn tuintje begon, hing ik bij alle planten kaartjes. Het werd een leestuin, een tuin met ondertiteling.

Het zou goed zijn als het kabinet zich zou laten inspireren door de lente en Candide eens ging lezen. We verkeren nu natuurlijk net zo goed in tijden van aardbevingen en oorlogen. De overheid denkt alle problemen op te kunnen lossen door grootse plannen van bovenop op te leggen. Als we maar voldoende automatiseren, alles in kaart brengen, dan krijgen we alles in de hand en kunnen we alle rampen voorkomen. Maar al die grote projecten falen. De OV-chipkaart, het Elektronisch Patiëntendossier. Je hoort vaak zeggen dat we afstand hebben gedaan van het maakbaarheidsideaal, maar ik merk daar weinig van.

In de tuin werken maakt me ook productiever op andere gebieden. In de lente en de zomer werk ik vaak het hardst. Tijdens het tuinieren zijn de ideeën op de achtergrond aan het gisten. Ik heb last van herfstdepressies, dan komt er echt niets uit mijn handen en sluit ik mezelf af. Ik doe spelletjes op de computer, of kijk eindeloos tv, dan staat mijn denken letterlijk op een laag pitje. Wanneer ik mijn tuin aan het cultiveren ben, is dat anders. Dan cultiveer ik tegelijkertijd mijn denken.´

Frank Meesters, De Volkskrant, 25 maart 2010

[Klik op de foto’s voor een grotere versie. Van boven naar beneden:

  • Foto 1: het vijvertje, met de waterlelie die nu in bloei is.
  • Foto 2: de linkerkant van de tuin, voor mijn slaapkamer.
  • Foto 3: zicht vanaf de rechterkant van de tuin.
  • Foto 4: zicht vanaf de linkerkant; op de achterste stoel: Dropje.]