Hats off!

Van het eerste weekloon van mijn eerste vakantiebaantje – ik stond drie weken achter de metersbrede mangel in een industriële wasserij, ik was 16 – kocht ik nagellak, twee T-shirtjes en een lp: Kimono My House, van de Sparks. Ik heb altijd een zwak voor ze gehouden.

Vandaar dat ik opveerde toen ik The Sparks Brothers aangekondigd zag: een documentaire over de gebroeders Mael, die al vijftig jaar samen de band vormen. Russell was de mooie van de twee: de frenetiek dansende dandy met de krullen en de kopstem, die moeiteloos de hoogste tonen haalde; Ron was de onbeweeglijke toetsenist, die zo vaak als hij kon met uitgestreken smoelwerk rechtstreeks in de camera keek en zodra hij daarop betrapt werd, zich getergd afwendde, vaak met rollende ogen. Ron had bovendien een Hitler- of Chaplin-snorrretje. Of hij daarmee een van de twee wilde personifiëren, en zo ja wie, was nooit helemaal duidelijk.

Samen schiepen ze een unheimisch imago: de toy boy en de psychopaat. Zoals iemand in de documentaire zegt: ‘Ze zagen er helemaal niet uit als een band. Ze zagen eruit als twee mensen op een uitstapje van de kliniek.’ De legende wil dat John Lennon, toen hij ze bij een popprogramma op tv zag, subiet Ringo Starr opbelde en verbaasd tegen hem zei: ‘You won’t believe what’s on the television. Marc Bolan is playing a song with Adolf Hitler.’

Afgelopen weekend zag ik die documentaire. Tweemaal, zelfs. Het was een feest. Ze waren beter dan ik me herinnerde (‘the best British band to ever come out of America’) en pas nu drong tot me door hoeveel muzikanten ze hebben beïnvloed – wat ze, bizar genoeg, later vaak op de reprimande kwam te staan dat zij zich door Queen, The Pet Shop Boys, Kraftwerk of New Order lieten inspireren, terwijl het precies andersom was.

Ze nemen niets serieus, zijn extreem slim en theatraal, en drijven overal de spot mee – vooral met zichzelf, of met producers die wilden dat ze hitjes maakten of met de wind meewaaiden – maar hebben tegelijkertijd onverbiddelijk hun eigen weg gekozen, al betekende dat soms dat ze jaren op een houtje moesten bijten.

Sinds een jaar of wat krijgen ze erkenning als de godfathers die ze zijn; hun samenwerking met de Schotse indie-rockband Franz Ferdinand in 2014-15 was een nieuwe doorbraak. De broers Mael waren toen al 69 (Ron) en 66 (Russell).

De ris mensen in die in de documentaire opdraaft om hun eer aan het duo te betonen – van Tony Visconti, Todd Rundgren en Giorgio Moroder tot Jeff Beck, Flea, Neil Gaiman en Alex Kapranos – is imposant. Ze zijn inderdaad ‘de favoriete band van je favoriete band’, zoals de tagline van de documentaire beweert. Maar het wordt nergens een hagiografie: daarvoor is regisseur Edgar Wright te doortrapt. Hij maakt slapstick-achtige cuts, houdt afstand, ook visueel, en laat je geregeld van je stoel rollen van het lachen.

Had ik een hoed gedragen, dan had ik hem afgenomen – met een zwierig gebaar, en rollende ogen.

Feniks van de wraak

Filmposter‘Je bent ook zo mooi, het is onmogelijk je te weerstaan,’ roept de boze minnaar uit, nadat een van zijn zakenpartners zijn scharrel heeft verkracht. Het is het klassieke excuus van elke verkrachter: ik kon er niks aan doen, het is haar schuld, zij bracht me buiten zinnen – en die dooddoener wordt hier klakkeloos overgenomen door een tweede man, die eigenlijk zijn kompaan een ongenadige klap voor zijn bek had moeten verkopen, omdat die zijn macht vies heeft misbruikt.

Tot dan was Revenge een klassieke male gaze film: zo eentje waarbij de camera zich omstandig verlustigt aan een vrouw, en de stand-in wordt van de hand van de begerige toeschouwer. Die mannelijke blik wordt in Revenge uitvergroot: in een eerdere scene werd Jen al met een verrekijker in close-up bekeken – door de zakenpartner, die op dat moment nota bene twee meter verderop zat.

Jen wordt aanvankelijk als een Lolita gesitueerd, met zonnebril en lolly en al. Maar wanneer ze uit die rol valt en de zakenpartner afwijst, kantelt het verhaal pardoes: er gebeurt precies wat elke vrouw vreest wanneer ze een man afwijst. Hij toont haar dat ze dat recht niet heeft: hij verkracht haar. Als je zo verleidelijk bent, heeft hij immers recht op seks met je, en zo niet, dan herstelt hij zijn dominantie per verkrachting.. Zakenpartner twee ziet het gebeuren, keert zich om en loopt weg. Niet zijn probleem. Dat komt ervan als je zo sexy bent.

Uiteindelijk besluiten de mannen collectief dat niet hun gedrag, maar Jen het probleem is: ze vormt inmiddels een risico voor het huwelijk van haar minnaar en voor de reputatie van de zakenpartners. Dan moet ze maar dood, besluiten ze, en ze jagen Jen gezamenlijk op – als in een perverse variant van de buddy movie – en laten haar voor dood achter.

Dan volgt de tweede tournure: Jen overleeft. Wat meer is: ze neemt wraak. Als een feniks herrijst ze uit haar eigen as en zet op haar beurt de jacht op de mannen in.

Dat is het geniale moment in de film: het slachtoffer dat zich, door omstandigheden gedreven en uit lijfsbehoud, ontpopt als wreker. Het is tevens het moment waarop de meeste filmcritici afhaakten: overdreven, onrealistisch, doorgeslagen. Niet dat iemand ooit klaagt wanneer een type als Rambo met zeven gaten in zijn lijf weer een nieuwe tegenstander neermaait en uiteindelijk een half leger weet te verslaan, maar hé, dit is een vrouw, en dan gelden andere regels, toch?

Revenge is een film in de beste rape/revenge-traditie, een waardig opvolger van de klassieker I Spit on Your Grave uit 1978. Hier geen gebroken vrouw – nu ja, eventjes dan – hier zien we een vrouw die zich uit alle macht verzet tegen het lot dat haar is opgelegd. En net als die film zet Revenge de sociale dimensie van verkrachting voorop: het gaat niet om onze ‘natuur’ of ‘driften’, het draait om sociale status en de angst voor verlies daarvan, om medeplichtigheid, en om het gemak waarmee we de stem van een vrouw negeren.

De rode en de blauwe pil van de tv

Voor het eerst vertelde iemand op de Nederlandse tv zo uitgebreid over de commons: mensen die naar vermogen samenwerken, samen iets beheren, het vruchtgebruik van hun arbeid en kennis met anderen delen, en niet uit zijn op winst of expansie. Denk aan de oude meent, of iets moderner: de coöperatie.

In de digitale wereld stikt het ervan. Wikipedia is het bekendste voorbeeld: mensen die zonder geldelijk gewin hun kennis over zowat alles delen, die onbaatzuchtig elkaars werk verbeteren, verfijnen en updaten, en die kennis gratis beschikbaar stellen. Wikipedia is groter en actueler dan elke andere encyclopedie, en hoewel het systeem niet perfect is, is het een monument van kennis en het mooiste bewijs denkbaar van de menselijke hang naar samenwerking. En allemaal om niet.

De aflevering van Zomergasten waarin Marleen Stikker dit weekend schitterde, zette samenwerking centraal. Samen hacken, samen bouwen, samen onderzoeken, samen delen, samen brainstormen. In fragmenten en verhalen liet ze zien hoeveel mensen kunnen bereiken wanneer ze zich gemeenschappelijk op een klus werpen.

Nee, ze had het niet over de deeleconomie. Uber en Airbnb zijn bedrijven die er met alle informatie en het leeuwendeel van de winst vandoor gaan. Zulke platforms stimuleren vooral de gig economy, de los-vaste, onzekere banen, en bevorderen de economisering van alle hoeken en gaten van ons dagelijks leven. Stikker zette de schijnwerper op mensen die zelf uitzoeken hoe je je spullen kunt repareren en daar vervolgens handleidingen voor op internet zetten. Op mensen die nadenken hoe je alle data die een stad genereert kunt aanwenden voor de bewoners en bezoekers van die stad, zonder haar over te leveren aan bedrijven die met die data aan de haal gaan en uitbaten.

Ze had het over open source, stemcomputers en privacy, over technologielabs en hackers, over vooraannames die ingebed zijn in software, over eigendom en eigen beheer. Maar ze klonk nooit nodeloos ingewikkeld: ze lardeerde haar betoog volop met voorbeelden en filmfragmenten. En ze was prettig gedecideerd: nee, we hoeven onze privacy niet te verliezen, dat is helemaal geen noodzaak. Maar dan moeten we wel zelf aan de slag, en van consumenten weer burgers worden.

Of het haar bedoeling was, weet ik niet; maar Stikker bood al doende precies datgene aan waarom ze Kate Rayworth die avond roemde. Rayworth wist met haar donuttheorie een samenhangend narratief te bieden waarin ze de economie van het genoeg verbond met mensenrechten en duurzaamheid, en daardoor ineens allerlei politieke doelen aaneen smeedde. Ook Stikker deed dat: de commons waren de rode, verbindende draad in haar verhaal.

Dat is wat Zomergasten moet doen: onderbelichte verhalen het volle pond geven. Eerder Rutte, en straks Wiebes de avond gunnen, is ons weer de blauwe pil door de strot duwen.

 
Afbeelding: © Waag.org

Kitsch van de bovenste plank

still uit de filmTwee van de meest prestigieuze Oscars, die voor de beste film en de beste regie, gingen afgelopen weekend naar The Shape of Water. Onverwacht was dat niet: de film werd allerwegen geroemd. Nu is-ie werkelijk beeldschoon gemaakt, maar mens, wat verveelde ik me toen ik ’m zag.

De film grossiert in bordkartonnen karakters. Het team aan de goede kant bestaat uit een collectie mensen-die-het-ook-niet-makkelijk-hebben. Een homofiele, uitgerangeerde kunstenaar, die alleen soelaas vindt in musicals, zijn katten, en de vriendschap van zijn gehandicapte buurmeisje. Het buurmeisje zelf, dat niet praten kan maar welgemoed voor iedereen zorgt, terwijl ze vergeefs hunkert naar liefde en een kutbaantje als schoonmaakster heeft. Haar zwarte collega, die een minkukel als man heeft en optreedt als tolk voor het stomme meisje, omdat toch íemand de kijker duidelijk moet maken wat onze hoofdpersoon te zeggen heeft. De uitbater van een bioscoop die permanent failliet dreigt te gaan, maar intussen wel mooie klassiekers aan de zeldzame fijnproever opdist.

Het team aan de slechte kant: de inlichtingendiensten en het militair-industrieel complex, tezamen de status quo representerend, gepersonifieerd door iemand die niet alleen met zichtbaar genoegen martelt, maar in zijn lunchpauzes achteloos seksueel wangedrag begaat.

Het is alsof je De kleine zeemeermin en Het meisje met de zwavelstokjes kruist met Het boek Job.

De hele machinerie komt in beweging door een buitenstaander: in het militaire lab waar ons stommetje werkt, wordt een viswezen gevangen gehouden. Zij is de enige die hem niet vreest – outcasts onder elkaar, immers – en na anderhalve poging tot moeizaam contact zwijmelen de twee al diep in elkaars ogen. ‘Hij kan óók niet praten,’ verzucht ze gebarentalend tegen haar buurman, ‘voor hem ben ik niet afwijkend.’

Het is kitsch van de bovenste plank. De verschoppelingen die vanzelfsprekend samenspannen om een van hen te bevrijden, en zo – dat snapt de goede verstaander natuurlijk metéén – uiteindelijk ook zichzelf en elkaar. De anonieme macht die het onderspit delft zodra de onderliggers de handen ineen slaan.

Onderwijl moest ik steeds denken: waarom leert de visman wel haar gebaren, maar zij nooit zijn gorgeltaal? Waarom wordt van de norm afwijken in deze film consequent gelijkgesteld aan verlies, verdriet, armoe en ontbering, en vinden deze mensen uitsluitend soelaas bij elkaar? Waarom is hun enige vrijmakende perspectief de dood, of de vlucht?

Bovendien: als je een intrigerende film wilt maken over de last van het ‘anders’ zijn – iets waar deze film wijd en zijd om geroemd is – zijn er heden ten dage toch werkelijk interessanter perspectieven te bedenken dan die van een door een anonieme macht gevangen gezette vissengod?

Wat The Shape of Water doet, is weinig anders dan de terechte honger naar andere beelden en andere verhalen stillen met oude sprookjes.

Tere zieltjes

Verschijnen er eindelijk eens een paar vrouwelijke superhelden op het witte doek en op de tv – eerst Marvels Wonder Woman, daarna de aankondiging van een nieuwe incarnatie van Dr. Who – of mannen beklommen fluks de barricaden om luidkeels tegen deze ellende te protesteren, plus plechtig te verklaren dat ze nu nóóit meer zouden kijken: hun liefde was in de kern aangetast, hun halfgoden ontheiligd! (Dat belooft nog wat wanneer Idris Elba eindelijk de nieuwe James Bond wordt: die is weliswaar geruststellend man, maar tevens zwart: vast ook een enorm schandaal.)

Vervolgens valt een akelig groot deel van Nederland in katzwijm wanneer de gemeente Amsterdam en de NS besluiten om mensen in het kader van grotere inclusiviteit voortaan niet meer als ‘dames en heren’ maar lekker genderneutraal als ‘geachte aanwezigen’, ‘beste burgers’ of ‘onze reizigers’ aan te spreken. Al is hu aanwezigheid, dat burgerschap, dat onderweg zijn de crux om ze überhaupt aan te spreken: het vlugzout moest eraan te pas komen. Hun mannelijkheid werd hen evident ontnomen, hun kloten werden gekneusd, hun essentie was aangetast.

Die arme, tere mannenzieltjes toch. Dat ravotten, wat SIRE ze kennelijk zo graag ziet doen, kunnen ze heus beter achterwege laten: straks raakt hun haar nog in de war. Voetballen doen Nederlandse vrouwen de laatste tijd trouwens ook beter, net als ze de Giro eerder wonnen dan een man deed – vier keer, zelfs: Marianne Vos in 2011, 2012 en 2014, en Anna van der Breggen in 2015. Niettemin werd Tom Dumoulin deze zomer neergezet als de eerste Nederlander die de Giro ooit won. Een akelig staaltje fake male news.

Wat maakt toch dat witte mannen – want vooral zíj lijden aan de tere-zieltjesziekte – totaal overstuur raken wanneer andere mensen zich een zekere mate van zichtbaarheid en erkenning verwerven, al is het maar in de vorm?

Waar komt dat rare idee vandaan dat een man geen ‘man’ meer kan zijn, een jongen geen jongen, een witte vent geen bestaansrecht meer heeft, wanneer hij erop wordt gewezen dat er ook andere mensen bestaan, die net als hij onvervreemdbare rechten hebben?

Vertel me niet dat mannelijkheid erop gebaseerd is dat je altijd en overal overwicht moet hebben. Want als dat overwicht inderdaad zo ‘natuurlijk’ is als sommige heren nu in paniek beweren, dan hoefde het niet zo krampachtig en alomvatttend te worden gestut, en donderde dat gevoel van eigenwaarde toch niet zo makkelijk in elkaar dat ravottende meisjes, vrouwelijke superhelden of goede sportvrouwen het bouwwerk onderuit halen?

Tere zieltjes – wat ik u brom. En uit angst dat ze op eigen benen hun eigenwaarde niet overeind kunnen houden, willen ze schuilen onder moeders rokken. De overheid moet hun prerogatief blijven garanderen. De media mogen hun vooraanstaande plaats niet aantasten. En in sport zijn ze echt het allerbeste!

Papkindjes zijn het, zulke mannen. Doe mij maar een sterke vrouw [m/v].

Weer een hand modder

Sommige tv-series horen verplichte kost te zijn, zoals 13 Reasons Why, dat deze maand op Netflix verscheen. We volgen twee scholieren, Hannah en Clay; Hannah heeft zojuist zelfmoord gepleegd. Op een aantal cassettetapes heeft ze toegelicht hoe ze tot haar beslissing kwam. De doos met tapes reist langs vrienden en schoolgenoten van Hannah: elk van hen leverde een bouwsteen voor haar besluit. De serie volgt Clay vanaf het moment dat de doos bij hem is beland.

Ja, het is een tienerdrama. Nee, Hannah ziet soms niet dat vrienden haar in de steek lieten of vals naar haar uithaalden omdat zijzelf óók enorm in de knel zitten. Ja, het is veel wat Hannah in een jaar tijd voor de kiezen krijgt. Maar ook: het is allemaal bloedserieus wat er gebeurt; veel ervan is dagelijkse kost voor scholieren. Pestkoppen op school, meisjes die permanent op hun uiterlijk en op hun gedrag beoordeeld worden, jongens die ‘verder’ willen gaan, intimidatie, buitenbeentjes die de pineut worden, slut shaming, vriendschappen die verbroken worden, school-wc’s die met seksuele intimidaties zijn beklad.

En vooral: ouders en docenten die geen benul hebben hoe het leven van hun kinderen er in de praktijk uit ziet. Zelfs nadat ouders en docenten, verontrust door Hannahs dood, bezorgde gesprekken met hun kroost willen aanknopen, gaapt er een afgrond van onbegrip achter elke goedbedoelde vraag. Langzaam maar zeker verliest Hannah alle moed.

Bijzonder is dat de serie, ondanks de opzet waarin Hannah iedereen die haar leed berokkende met naam en daad beschrijft, niet uitmondt in een speurtocht naar schuldigen. Elke misstap wordt in context gezet, elke wandaad wordt ontleed: op een paar gevallen na was er hoofdzakelijk sprake van tekortschieten, nalatigheid, onbegrip, onvermogen en stommiteiten. Er zijn slechts twee mensen die meer valt aan te rekenen: een oudere leerling die er gewoonte van maakt de rest te intimideren en die regelmatig meisjes te grazen neemt, en een docent die zijn taak als vertrouwenspersoon wel erg formeel invult.

En zoals vaker gebeurt: juist degenen die de plank het hardst hebben misgeslagen, weten van de prins geen kwaad, en degenen die zich het meest meelevend hebben betoond, tobben na afloop het hardst over de vraag of ze niet meer hadden moeten doen.

De afgelopen weken zag ik diverse vrouwen het doelwit worden van spot en intimidatie op volwassen schoolpleinen. Op Twitter, op Facebook, in mijn eigen krant. Eerst Asha ten Broeke, toen @SafaTweets en Anne Fleur Dekker. Hoe meer ze zich verzetten tegen de smurrie die hen ten deel viel, hoe meer mensen dachten een graantje te kunnen meepikken door fijn een extra handje modder over hen heen te gooien.

Ze zullen niet snel zelfmoord plegen: deze vrouwen zijn geen tieners meer, en niet voor een kleintje vervaard. Maar hun opponenten bewijzen dat het schoolplein ook onder volwassen nog immens populair is.

Throne of Swords

The best selfie evar!

Daar zit ik dan op de Throne of Swords. ‘t Is mij eerder gelukt dan Daenerys Targaryen om op de troon plaats te nemen…! Ik zit er net als Ned Stark eerder deed: wijdbeens en leunend, hoewel Ned op zijn zwaard Ice steunde, en ik gewoon op mijn stok. Maar ik draag net als hij een leren jas :)

Achtergrond: HBO heeft een rondreizende tentoonstelling ingericht, waar allerlei authentieke parafernalia uit Game of Thrones zijn te zien – van de kleding van de hoofdpersonen, de banners van de grote huizen, plus allerlei juwelen (zoals de pin van de Hand of the King), bokalen, en andere voorwerpen (ook de ketting van Maester Luwin zit erbij). Alle voorwerpen zijn echt. Ice is een serieus zwaard, de schakels van Luwin bestaan allemaal echt uit andere metalen, de glazen fonkelen en de jurken zijn op voethoogte echt platgetrapt en wat viezig.

De tentoonstelling arriveerde afgelopen weekend in Amsterdam, er waren lange rijen. De tentoonsteling zou maar een paar dagen duren. Kans verkeken.

Toen ik donderdagmiddag door de Haarlemmerstraat reed, langs de Posthoornkerk, zag ik plots dat de expositie er nog steeds was, en dat van rijen geen sprake was. Reden genoeg om de Canta subiet te parkeren en snel even naar binnen te gaan.

Ik heb mijn neus in het bont van Jon Snows kraag gestopt, heb de snit van de jurken van Daenerys bewonderd, de drakeneieren bekeken en me verwonderd klein Melisandre moet zijn, gebaseerd op de lengte van haar jurk.

En ik heb dus op die troon gezeten.

Hier de foto nogmaals, maar nu iets groter (ja hij is onscherp, want genomen door een andere bezoeker, met mijn iPnone. Maar hij is mooi zat!):

Renaissance

Waar ik vroeger de deur van de bioscoop platliep, kijk ik tegenwoordig steeds vaker tv-series. Het aanbod is beter dan ooit: van Mad Men, Dexter, Homeland en Breaking Bad tot Once upon a Time, Person of Interest en Game of Thrones. (Ja, allemaal Amerikaans – maar voor wie internet in huis heeft, doet dat er nog weinig toe.)

Het zijn goed geschreven en knap geacteerde series, met een groot oog voor detail. Elk ervan zet van meet af aan een eigen wereld neer, waarvan de finesses en complexiteiten gaandeweg onthuld worden. Juist daarom houd ik zo van het format van een serie, geloof ik inmiddels. Een film is een kort verhaal: en maximaal twee uur tijd wordt een intrige opgezet en ontknoopt, terwijl een goede serie als een roman kan zijn: een meanderend verhaal dat zich ontvouwt, herschikt en verdiept.

Series gaan vaak gebukt onder wat bekend is gaan staan als ‘het probleem van de week’. Elke aflevering had van oudsher zijn eigen crisis: een nieuwe moord die moest worden opgelost, een nieuwe zieke die moest worden genezen of een nieuw monster dat onschadelijk moest worden gemaakt. De betere series hadden weliswaar altijd al een overkoepelend verhaal, maar gebruikten hun probleem van de week opzichtig als een parallel voor de psychologische ontwikkeling van de hoofdpersonen. Wat eigenlijk nogal onsmakelijk is: dat reduceert andermans leed tot leuk les- en leermateriaal voor de mensen om wie het ‘echt’ gaat.

Zo niet de nieuwe generatie series. Het verhaal zelf is daarin de hoofdmoot geworden. En – oh verademing! – niet alles wordt ons voorgekauwd. Geen terzijdes waarin we ieders motieven uitentreuren krijgen toegelicht, geen conversaties waarin gebeurtenissen voor- of achteraf handzaam worden verklaard, geen regie die nadrukkelijk zinspeelt hoe de kijker de handelingen of reacties van een hoofdpersoon moet inschatten.

Het enige waar tv-series verduveld slecht in zijn, is de afsluiting. Dat doet film nog steeds stukken beter. Series zeuren soms te lang door, waardoor ze het verhaal rekken en dus doodmaken; of soms breekt de zender een serie af, waarna in een paar slotafleveringen alle achterliggende verhalen op wanstaltig simpele wijze worden afgeraffeld.

Op 1 april begint het tweede seizoen van Game of Thrones, de beste tv-serie die ik ooit heb gezien. In de eerste aflevering slaagden ze er niet alleen in een onbekende wereld neer te zetten, maar ook meer hoofdrolspelers neer te zetten dan enige serie voor hen.

Ik ben nu al bang voor het einde.

Welkom in uw toekomst

In december zond het Britse Channel4 een korte dramaserie uit: Black Mirror. Elke aflevering nam een specifiek aspect van technologie onder de loep en werkte de impact daarvan op ons leven uit door alles nét een beetje te vergroten. Dat leidde tot science fiction die voldoende dichtbij huis bleef dat alles akelig vertrouwd was maar tegelijkertijd doodeng werd. Daardoor slaagde de serie er uitmuntend in om haar toekomstbeeld menselijk te houden, en nooit pamflettistisch.

De eerste aflevering was briljant en zo pijnlijk. Een mooi prinsesje is ontvoerd; de boosdoener eist als losgeld dat de minister-president een uiterst gênante daad zal verrichten: hij moet – live op tv – een varken neuken. De regering bedenkt onder strikte geheimhouding hoe ze deze crisis het hoofd kan bieden en toch de kool en de geit kan sparen. Ze zoeken koortsachtig naar de juiste spin.

Dan blijkt dat de overheid geen enkele grip heeft op de berichtgeving: de ontvoerder heeft zijn eisenpakket immers allang op YouTube gezet. Lang voordat de regering erin slaagt het filmpje te verwijderen, is het overal gemirrord en heeft het nieuws zich via Twitter en blogs razendsnel verspreid.

Het nieuws is niet meer te onderdrukken. Het enige dat de regering rest, is samen met de spindoctors monitoren hoe er op het desastreuze nieuws wordt gereageerd en peilen wat de beste optie voor de minister-president is. En het volk – aanvankelijk op sensatie belust – hitst de publieke opinie dusdanig op dat de minister-president geen keuze meer rest dan in te stemmen met de eisen. Waarna iedereen in afgrijzen toekijkt naar wat ze samen hebben aangericht, en de minister-president doet wat hij doen moet om de prinses te redden.

Natuurlijk dacht ik aan Wilders, die denkt dat tweeten gelijk staat aan beleid voeren. Natuurlijk dacht ik aan de hypes en de sensatie van instant berichtgeving. Maar ook dacht ik aan al die serieuze beleidsmakers die bij god niet weten hoe ze met de stem van het volk moeten omgaan, en die nog steeds denken dat je ‘echte’ politiek binnenskamers moet houden. En aan al die mensen die ontdekken dat sensatie niet is waarom het draait, en die niet meer weten waar ze in hemelsnaam moeten kijken als de sensatie al te echt wordt. Die uiteindelijk vooral blijven kijken om de minister-president niet alleen te laten in zijn schande.

Een fantastische serie. Wie zend hem hier uit? Gruwel is soms heel leerzaam.

Innoveer nou!

Iedereen praat elkaar na dat piraterij de entertainmentindustrie doodmaakt, en dat strengere wetgeving nodig is om films en tv-series rendabel te houden.

Het is simpelweg niet waar. Films die veel worden gedownload, doen het in de bioscoop uitstekend. Downloaden fungeert eerder als een geweldige reclamecampagne van onderaf. Vroege kijkers raden hun vondsten aan vrienden aan, schrijven erover, en scheppen de zo gewenste buzz die een film of serie bij een groter publiek gewild maakt. (Niemand vertrouwt reclame nog, maar naar authentieke fans die uitleggen waarom je dit écht moet gaan zien, luisteren we zonder argwaan.)

Voorts blijken downloaders keer op keer de beste klanten van de entertainmentindustrie te zijn. Zij geven beduidend meer geld uit aan filmbezoek, dvd’s en cd’s dan de gemiddelde burger.

De film- en tv-industrie zou downloaders beter kunnen beschouwen als bondgenoot dan als haar vijand. En vooral kan de industrie van ze leren: waarom downloaden mensen?

Uit alles blijkt dat het ouderwetse model van nationale pakketten en van gefaseerde distributie niet langer wordt geaccepteerd. Amerikaanse films zijn pas maanden na de première in Europa te zien, vaak duurt het jaren voordat goede buitenlandse series hier op tv komen. Er er is geen nette manier voorhanden om aan mijn film- en serieliefde te voldoen. Ik kan buitenlands spul niet op HBO of op Netflicks bekijken, niet via iTunes of Amazon kopen. Ik ben Nederlands: aan ons wordt nog niet gedistribueerd. Mijn geld wordt botweg geweigerd.

Daarom download ik: ik wil niet wachten tot Nederland eindelijk zover is. Verse afleveringen van Game of Thrones of Fringe wil ik zien kort nadat ze zijn uitgezonden. De fans met wie ik praat en de serie uitpluis, hebben die nieuwe aflevering immers al wél gezien?

Film1, een Nederlands betaalkanaal, is de eerste die snapt dat je winst kunt maken door het nationale aanbod te globaliseren. Vanaf deze maand zenden ze – met slechts enkele weken vertraging – actuele Amerikaanse series uit, ondertiteld en al. Goed zo! Dat gaat de goede kant op, al biedt Film1 vooralsnog alleen series van HBO.

Wat ik als kijker liefst wil, is onafhankelijk zijn van nationale grenzen, van omroeppakketten en zendtijden. Ik wil me op zelfgekozen series kunnen abonneren, ongeacht hun herkomst: hier iets van HBO of SyFy, daar iets van de Vara. Inclusief de mogelijkheid om – betaald – oude series op te halen. Dan weet ik bovendien dat mijn kijkgeld belandt bij wat ik waardeer.