Poëzie: Campert moet in een bandje

[Verschenen in een serie van Vrij Nederland waarin mensen werden gevraagd hun favoriete gedicht toe te lichten.]

POËZIE DRAAI IK, ik lees haar zelden.

Bij geschreven poëzie hindert me de vorm, die neemt alle aandacht in beslag; de regels van de regels onthouden me het zicht op de beelden. Ik weet nooit waar pauzes te lezen en of het eind van de regel het eind van de gedachte is: de rijmdwang legt een ritme op dat boem paukeslag hinderlijke accenten en onderbrekingen in mijn hoofd duwt, zodat ik niet begrijp wat er tussen de verschoven letters aan inhoud is verzet. Soms zijn zinnen hun punten kwijt; witregels en open eindes dwarrelen dan als de petit absences van epileptische lieden door mijn hoofd.

Hoewel de bladzijden veel wit bevatten zijn de zinnen meestal propvol. Gecondenseerde taal is het, vol kofferwoorden die naar believen gevuld kunnen worden en daarom weliswaar handzaam zijn als een valies maar even leeg. Geschreven poëzie doet me onherroepelijk denken aan cryptogrammen en doorlopers, aan woordspelletjes die moeizaam puzzelen vergen.

Ik houd van onnadrukkelijke poëzie, poëzie per ongeluk. Piet Paaltjens dichtte ooit:

 
Waarom hebt gij ook van dat blonde haar,
waar de engelen aan te kennen zijn? En dan,
waarom blauwe ogen, wonderdiep en zo klaar?
Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan?

…en ik was verloren. Zo breekbaar en teer… Tegenover zo’n gij staat eenieder weerloos, zelfs al wapent men zich met rijm. De combinatie van lichte onthutsing met verontwaardiging – het is niet eerlijk mij dermate van mijn stuk te brengen – maakt het onweerstaanbaar. (En ik wist meteen hoe het gelezen moest worden.)

Dichters moet men horen, dat scheelt immens. Tot twee maal toe heb ik het geluk gehad Remco Campert zijn Lamento te horen voorlezen. Beide keren hield ik mijn adem in. Campert laveerde tussen moedeloosheid en meewarigheid, tussen melancholie en lyriek. Hij zei het onzegbare en zweeg daarbij veel. Hij brak zijn zinnen af, hij moest wel; immers, er was iets afgebroken in hem, zijn zinnen waren deswege kapot en desondanks begon hij opnieuw, hij proefde de woorden maar hij kon niet slikken, hij smaakte nog altijd de geschonden liefde. Campert las Lamento, zijn perfecte onvoltooide, en ik zweefde een avond lang, vol ontroering en ontzag om zoveel verloren schoonheid, op zijn gebroken woorden door de stad.

Lamento heb ik gekocht en gelezen. Herhaaldelijk. Het lukt niet, niet genoeg, het gedicht komt niet tot stand. De woorden zijn woorden, de regels flarden, ze komen niet van de bladzijden af en ik sta jammerlijk met twee benen en vier banden op de grond. Ik mis Camperts stem.

Poëzie moet zingen wil ik haar kunnen omhelzen. Liever dan bladwit heb ik er muziek omheen. De betere muziek gaat gelukkig vaak gepaard met teksten die voor gedichten kunnen passeren: Patti Smith, Nick Cave, Bauhaus, The Cure, de Swans, Tool, Einstürzende Neubauten, Peter Hammill. Zinnen en zang, maten en melodieën, white noise en witregels vloeien ineen en nadien kan een regel nooit meer anders klinken dan precies zo, met die toonhoogte en die intonatie.

Zou Campert niet bij Alice In Chains kunnen invallen? Die dreigen tot mijn grote verdriet te ontbinden, aangezien de zanger thans druk doende is dood te gaan aan teveel heroïne. Alice In Chains gered, Lamento elke dag in mijn walkman, en Campert een platinum plaat.

 
Lamento

Hier nu         langs het lange diepe water
dat ik dacht dat ik dacht dat je altijd maar
dat je altijd maar

hier nu         langs het lange diepe water
waar achter oeverriet         achter oeverriet de zon
dat ik dacht dat je altijd maar

dat altijd maar je ogen         je ogen en de lucht
dat altijd maar je ogen en de lucht
altijd maar rimpelend         in het water rimpelend

dat altijd in levende stilte
dat ik altijd zou leven in levende stilte
dat je altijd maar         dat wuivend oeverriet altijd maar

langs het lange diepe water         dat altijd maar je huid
dat altijd maar in de middag je huid
altijd maar in de zomer in de middag je huid

dat altijd maar je ogen zouden breken
dat altijd van geluk je ogen zouden breken
altijd maar in de roerloze middag

langs het diepe water         dat ik dacht
datt ik dacht dat je altijd maar
dat ik dacht dat geluk altijd maar

dat altijd maar het licht roerloos in de middag
dat altijd maar het middaglicht         je okeren schouder
je okeren schouder altijd in het middaglicht

dat altijd maar je kreet         hangend
altijd maar je vogelkreet         hangend
in de middag         in de zomer         in de lucht

dat altijd maar de levende lucht         dat altijd maar
altijd maar het rimpelende water         de middag         je huid
ik dacht dat alles altijd maar       ik dacht dat nooit

hier nu langs het lange diepe water         dat nooit
ik dacht dat altijd         dat nooit         dat je nooit
dat nooit vorst         dat geen ijs ooit het water

hier nu langs het diepe water         dacht ik nooit
dat de meeuw ooit de cipres         dacht ik nooit
dat sneeuw         nooit de cipres         dat je nooit meer

(Uit: Rechterschoenen, De Bezige Bij, Amsterdam 1992.)

Zoeter dan honing

«In Zoeter dan honing scherpten veertien Nederlandse en Vlaamse schrijfsters, elk op eigen wijze, hun pen aan een thema dat zo oud is als de mensheid. Het resultaat is een bundel met veertien nieuwe verhalen, vertien vernuftige, venijnige, wanhopige, subtiele en listige manieren om het recht in eigen hand te nemen. [..]»
Speciaal voor Zoeter dan honing schreef ik het verhaal «Grimmige vertellingen», waarin sprookjesfiguren het heft in eigen hand nemen en de ik-figuur getroffen wordt door wraak.

Details:

Zoeter dan honing: veertien korte verhalen van vrouwen over wraak – Uitgeverij Amber – Amsterdam 1993 – ISBN 90-5093-212-6 – 191 pagina’s – met verhalen van Renate Dorrestein, Hermine de Graaf, Kristien Hemmerechts, Doeschka Meijsing, Karin Spaink, e.v.

Flaptekst:

«In Zoeter dan honing scherpten veertien Nederlandse en Vlaamse schrijfsters, elk op eigen wijze, hun pen aan een thema dat zo oud is als de mensheid. Het resultaat is een bundel met veertien nieuwe verhalen, vertien vernuftige, venijnige, wanhopige, subtiele en listige manieren om het recht in eigen hand te nemen. [..]»

Speciaal voor Zoeter dan honing schreef ik het verhaal «Grimmige vertellingen», waarin sprookjesfiguren het heft in eigen hand nemen en de ik-figuur getroffen wordt door hun wraak.

Een ouderwets en gedetailleerd lichaam

[Recensie van Optima, themanummer ‘De verbeelding van het lichaam’, Amsterdam 1993.]

HET IS ONDER literaire tijdschriften mode om aan thema’s te doen en onder thema’s mode om met de tijd mee te schrijven. Er is een periode geweest dat de letteren de seksualiteit van A tot Z verkenden; je kon welhaast geen literair blad opslaan of men kondigde daarin een dergelijk themanummer aan of af. Seksualiteit lijkt, als literair bladerthema tenminste, nu definitief aan het eind van haar latijn. Gelukkig maar. Wij worden alom doodgegooid met seks.

Thans is de beurt aan het lichaam. Granta publiceerde in het voorjaar van 1992 The Body, De XXIe Eeuw koesterde vorig jaar vergevorderde plannen het lichaam tot woord te transformeren doch gaf zelf helaas voortijdig de geest, en nu wijdt Optima een nummer aan De verbeelding van het lichaam. Ter gelegenheid van deze aflevering is een paralleltentoonstelling in galerie Metis georganiseerd; daar verbeeldt men in verf wat de auteurs in Optima met woorden trachten te doen.

*

THEMANUMMERS LIJDEN SPIJTIG genoeg aan het akelige verschijnsel dat de wijdse perspectieven die zich bij het noemen van het thema spontaan in mijn geestesoog ontvouwen, bij lezing platter en uniformer uitpakken dan mij lief is. Ze leiden al te makkelijk tot blikvernauwing in plaats van tot kaleidoscopische panorama’s.

Zo biedt Optima niets over virtuele lichamen: cyberpunk, moderne geneeskunde en biotechnologie zijn geheel aan deze auteurs voorbijgegaan, terwijl er onderhoudende verhalen te vertellen zouden zijn over computerlichamen, sekse-operaties, simulaties en stimulaties, electronic bodies, prothesen ter verlenging of vervanging, lichamen als artefact of kunstwerk.

De cyborg bestaat immers al: wij zijn het zelf, we weten het alleen nog niet want niemand heeft ons dat verteld. We dragen contactlenzen, kunstgebitten en gehoorapparaten, we hebben kunstnieren, plastic heupen en by-passes; we zouden onszelf niet meer zijn zonder walkman of tekstverwerker en de televisie is onze ogen. Niemand werpt de vraag op of wij, met al dat verbouwen en vertimmeren aan het lichaam en het expansief uitbreiden daarvan, lichamen nog als organisch geheel kunnen opvatten. Er is weinig natuurlijks aan ons lichaam te bespeuren. Of preciezer gezegd: de grens tussen natuur & cultuur, tussen vanzelf & extra, tussen gegeven & gekregen, tussen cadeau & eigen bijdrage, is diffuus. Wij zijn het stadium van louter vlees en bloed ontgroeid. Misschien bestaan wij tegenwoordig hoofdzakelijk uit woorden en chips, of uit bloed en datanetwerken.

Ook de werking – of het failliet – van het lichaam komt niet aan bod: ziekte, dood en bederf ontbreken, terwijl dat toch zaken zijn die min of meer inherent zijn aan lichamen. In Optima wordt het lichaam verteld als een oud verhaal en beschreven als een ongecompliceerd en afgebakend geheel. Sterker nog: het wordt in partjes opgedeeld. Vrijwel alle bijdragen verhalen niet over het lichaam doch over delen daarvan. Toon Tellegen dicht een compleet anatomisch woordenboek bijeen en wil daarmee vermoedelijk zeggen dat de som der delen ten ene male niet in woorden vastgelegd kan worden; dat is niet alleen een ontmoedigend uitgangspunt maar levert bovenal wezenloos saaie lectuur op. (Tip voor de lezer: lees de eerste en de laatste twee regels. De tussenliggende honderdenvijf kunt u rustig overslaan.)

*

DAT DIT THEMANUMMER zonder veel fantasie is samengesteld, wil niet zeggen dat de bijdragen slecht geschreven zijn. Integendeel: de bijdragen van Charlotte Mutsaers, Atte Jongstra en Philip Mechanicus en vooral die van Jacq Vogelaar zijn de moeite waard. Mutsaers brengt een serenade op het jukbeen, dat volgens haar wordt getorst door de neus, met aan weerszijden twee emmertjes water die regelmatig dienen te worden geleegd; anders zakken wangen en mondhoeken wegens overgewicht. Tellegens, de minnaar die zijn geliefde in delen bezingt, wordt door Jongstra adequaat afgestraft: hij presenteert ons twee heren die een compleet lief hebben en wegens haar dood – hun moord? – in de bijzondere positie verkeren dat ze haar op de anatomische tafel kunnen ontleden. ‘Zo begon ze opnieuw. De dingen waren ongedaan gemaakt. (..) ‘De wereld is een bouwpakket,’ wispelde mijn vriend. ‘De liefde tot haar een meccanodoos,’ voegde ik er murmelend aan toe. Mechanicus weet met intrigerende zinnen een logisch verband tussen tailles, zwarte koffie, een vioolkist en navels te suggereren: ‘Als je goed om je heen kijkt zie je steeds meer zwarte koffie (..) In de literatuur een peilloze put met miljoenen echo’s. Anatomisch gezien een litteken en voor het oog een doodgewone uitholling. Er kan nauwelijks een slok zwarte koffie in (..) Bij beschouwing van de omgeving van de navel valt zelfs de kunstgeschiedenis in wartaal uiteen, en redeneert de filosofie zich daar haar eigen dood tegemoet (..) Misschien wel een gedicht, iets met liefde.’

Het hoogtepunt van Optima vormt Vogelaars bijdrage Levend gevild. Hij beschrijft inderdaad de verbeelding – de arrogantie en de verwaandheid – van het lichaam. Het lichaam denkt de hele mens te zijn en eist alles wat er aan ik in kan huizen voor zichzelf op. Het lichaam poneert zich als de eigenaar van de persoon en daarmee de ware persoon zelf. Dat lichaam raakt bovendien in hevig conflict verwikkeld over de vraag welk lichaam daarbij van belang is; is de buitenkant de ware mens en kunnen wij ons verlaten op wat wij zien, of dienen wij ons op de inwendige mens, een gestroopt en gevild wezen, te richten om de essentie van de persoonlijkheid te vangen?

Vogelaars lichaam kan het maar niet met zichzelf (of liever gezegd: met elkaar) eens worden, het draait uit op een scheiding en ruzies die door rechters moeten worden beslist. De huid neemt afstand van wat hij bedekte en bezat, de binnenkant stapt uit haar valse verpakking. Al doende ondermijnt Vogelaar effectief de gedachte dat er überhaupt van een essentie sprake is, door de inmiddels bijna retorische vraag naar de positionering van het ik tussen lichaam en geest uiteen te laten spatten. Wanneer delen van het lichaam zich aanmatigen als enige het ‘ware ik’ te definiëren… Voor je het weet mondt dat uit in ieder voor zich en ik van ons allen.

De hoogste tijd voor een themanummer over cyborgs.

De tussentijd van Renate Dorrestein

[Recensie van Renate Dorrestein: Heden ik, uitgeverij Contact, Amsterdam 1993.]

KOORTSAANVALLEN, SLAAPSTOORNISSEN, hoogspanning in al je spieren, makkelijk omvallen, woorden verhaspelen of kwijt zijn, overgeven, je met geen mogelijkheid kunnen concentreren, doodmoe raken bij de geringste inspanning. Een hoofd hebben waarvan je niets meer snapt en een lichaam waarvan je liever niets meer wilt weten. Oftewel: langdurig en ernstig ziek zijn.

Myalgische encephalomyelitis (ME), een biochemische kettingreactie die het immuunsysteem verstoort, wordt in de wandeling het ‘chronisch vermoeidheidssyndroom’ genoemd; een hoogst inadequate aanduiding, omdat iedereen zich bij vermoeidheid wel iets kan voorstellen en de crux van ME nu juist is dat die het bevattingsvermogen vrijwel te boven gaat. De ziekte samen te vatten als chronisch vermoeid zijn maakt haar op pijnlijke wijze onschuldiger dan zij is. ‘Was ik maar louter moe, daar deed ik het met liefde voor,’ schrijft Dorrestein.

Het verloop van de ziekte is hoogst ongewis. Niemand heeft precies dezelfde mengeling van symptomen, en ook de mate waarin ze opspelen verschilt. Sommige mensen blijken na een aantal jaar te verbeteren, anderen tobben er jaar in, jaar uit mee. Wie aan ME lijdt, heeft maar een paar zekerheden om zich aan overeind te houden: je gaat er niet dood aan, het kan overgaan en verder weten we het ook niet. Dag mevrouw, en veel sterkte in de tussentijd! Rust maar goed uit. Moet de rekening voor dit consult naar het ziekenfonds of bent u privé verzekerd?

Over die tussentijd gaat Renate Dorresteins nieuwste boek Heden ik. Haar verslag daarvan leest als cross-over tussen een detective en een kruisgang – ze is dan ook godstabernakels kwaad, zoals ze ergens schrijft – en zowaar, aan het einde ervan gloort de verlossing van de genezing en lijkt de boosdoener ontmaskerd. Haar boek is toepasselijk onderverdeeld in negen bedrijven (heeft de paus niet recentelijk negen van de veertien statiën officieel erkend?): van haar fysieke neergang en de daarop volgende initiatie in het medisch bedrijf tot inzichten over de status van de zieke en het opleven van de hoop. Een detective, met verhandelingen over schuld & schaamte en ziekte als maatschappelijk misdrijf. Een lijdensweg, maar dan een zonder innerlijke loutering; de steeds algemener post vattende gedachte dat een chronische ziekte zo’n beeldschoon en diepzinnig zieleleven tot gevolg heeft, is aan Dorrestein niet besteed. Ziek zijn is geen vriendelijke uitnodiging tot zelfverbetering maar eenvoudigweg immens lastig, tamelijk onhanteerbaar en als je niet oppast, bovendien licht debiliserend. De wereld die ooit zo groot leek en die liefst overdwars te lijf diende te worden gegaan, slinkt ineen tot een handvol simpele maar alles overheersende vragen: hoe krijg ik een pot pindakaas open en hoe zet ik mijn ene voet voor de andere?

De tussentijd. Als je ziek bent, is niets belangrijker dan de tussentijd. ‘Niets is zo dodelijk als wanneer iemand zegt dat het over enige tijd vast beter gaat. Niets sluit je zozeer van anderen af als zo’n opmerking. Je bent immers opgesloten in het moment, er bestaat geen morgen meer buiten dit ene zich voortslepende ogenblik. (..) Tijd bestaat niet meer (..) Je bent de gegijzelde van die ene onophoudelijke seconde’, antwoordde ik Max Frisch ooit in Trouw. Dat Dorrestein mijn woorden letterlijk deelt vleit me, maar dat ze mijn ervaring deelt had ik haar liever bespaard.

Men kan genezen van ME, maar hoe is vooralsnog een raadsel. Die wetenschap plaatst Dorrestein en haar lotgenoten in een gecompliceerde positie. Het besef dat genezing mogelijk is schenkt de hoop het eeuwige leven, maar voedt tevens de schaduwzijde van de hoop: de onzekerheid. Dit gaat over. Maar hoe? En wanneer? Wat kan ik doen, of laten, om die genezing te bespoedigen? Hoe houd ik het tot die tijd vol? Tot welke tijd? Als het eindelijk over is, ben ik ik dan nog wel? Ben ik nu trouwens nog wel mijzelf, of is dit een afsplitsing van mij die hier nu zo voor apegapen op de bank ligt? Ben ik dit heus, zij die dit halve leven leidt? En hoe kom ik hier toch in hemelsnaam op die bank, wat heb ik gedaan om dit lot over mij af te roepen?

*

DORRESTEIN VECHT HET sociaal isolement aan waarin zieke mensen al te makkelijk verzeild raken en beklaagt zich over het onbegrip dat gezonde mensen tegenover haar tentoon spreiden. ‘Geleidelijk daagt het me dat ik aan een kwaal lijd die een verregaande aanslag pleegt op het doorsnee-inlevingsvermogen. Maak maar eens aannemelijk dat het net is of je kop van je nek zal rollen, alsof je met je tenen in het stopcontact zit, en alsof je het hoofd van een ander te leen hebt, maar dan in een verkeerde maat. Wat moet een gezond mens zich bij zulke mededelingen voorstellen? Zal men vol begrip knikken als ik beweer dat het lijkt of mijn hele lichaam in losse brokken ronddrijft, dat het is alsof ik permanent jetlag heb (..), alsof ik zonder onderbreking een jeneverinfuus toegediend krijg? En dat de geringste beweging al zeeziekte veroorzaakt? Het lijkt me eerlijk gezegd wijzer om die bevindingen maar voor me te houden. Voor de buitenstaander betekenen ze niets.’ Zo komt ze uit op de moedeloos makende constatering ‘dat de bittere waarheid misschien wel is dat zieken en gezonden elkaar niet echt kunnen verstaan’.

Haar opdracht als schrijfster is nu juist, dunkt me, om te zorgen dat zulke ogenschijnlijk bizarre fysieke sensaties wel inzichtelijk worden voor de lezer, ook al mag die zich verheugen in een blakende gezondheid; om er met andere woorden voor te zorgen dat ze haar lezers van buitenstaanders tot binnenstaanders maakt. Dorrestein lijkt er op voorhand van overtuigd te zijn dat de opdracht die ze zichzelf heeft gesteld om de kloof tussen zieke en gezonde mensen te overbruggen, een onmogelijke is. Daarmee veroordeelt ze zichzelf tot een persoonlijk novum, namelijk een boek dat teveel voor de eigen parochie is geschreven.

Dorrestein excelleert in de hyperbool (‘neem haar maar met een pond zout,’ roepen de vriendinnen in koor). De vraag is of dat voor dit boek de juiste aanpak is: je weet bij geen enkele beschrijving zeker of het hier werkelijkheid of beeldspraak betreft. Daarmee maakt ze zichzelf tot een ongrijpbaar verteller. Het netto effect daarvan is echter dat ze, nu ze in Heden ik wil documenteren in plaats van vertellen, niemand de kans geeft over de kloof tussen gezond en ziek heen te kijken.

Ze houdt zich op meer punten op de vlakte. Een cruciaal hoofdstuk is gewijd aan haar verblijf in een antroposofisch ziekenhuis: die opname vindt plaats wanneer ze capituleert en besluit echt ziek te zijn. Weg met de schijn, weg met het gebroddel. Van haar weken in het ziekenhuis verslaat ze vooral de zachtmoedige doch weinig vruchtbare inzet van de staf, en ze schrijft hoe ze zich toelegt op het vertroeteld worden in modderbaden en het therapeutisch kleien van eieren – en dan opeens, als een duveltje uit een doosje, vertelt ze hoe ze daar in dat ziekenhuis eindelijk heeft ze geleerd om ziek te zijn; ‘[ik moet] in dit povere halve leven voorlopig mijn geluk vinden. En nu ik dank zij de antroposofen voor het eerst het gevoel heb ook als zieke nog genoeg bestaansrecht te bezitten, nu zal dat me misschien nog lukken ook.’ Die omslag wordt niet aannemelijk gemaakt; evenmin verandert de toon in de rest van het boek erdoor. Dat is niet alleen jammer voor haar lotgenoten, die natuurlijk noodgedwongen allemaal wel willen leren hoe men tussentijden hanteert, maar ook voor haar gezonde lezers.

*

IN AANZET BEWIJST Dorrestein een aantal keren dat die kloof wel degelijk kleiner valt te maken. Maar de momenten waarop een navoelbaar begrip dreigt te kunnen ontstaan, dekt ze ogenblikkelijk af door een grap te maken of door een ander als protagonist te kiezen. Zo wijdt ze een passage aan een vrouw met ME die vruchteloos een bus poogt in te komen; de vrouw staat nog met haar voet te mikken, een voet die opeens niet meer begrijpt wat het hoofd wil, terwijl de bus alweer wegrijdt. Zeven hartverscheurende regels zijn dat, maar ze betreffen een ander. Dorrestein laat haar eigen wanhoop niet peilen, haar schrik en angst over dat onbetrouwbare lichaam van haar dat haar zo plompverloren in de steek liet. Haar beschrijvingen van haar wonderlijke fysieke reilen & zeilen zijn kort en telkens hetzelfde, ze heeft een stenografische terminologie ontwikkeld om de stand van zaken mee te beschrijven. Zeeziek. Flensje. Karnemelksepap. Horlepiep. Staat van dweil. De metaforen fungeren als een schuilkelder waarin ze haar zieke lichaam kan verstoppen.

Wat haar weerhoudt is schaamte. Van haar schaamte legt ze een uitgebreide en genadeloos eerlijke getuigenis af: haar ziekte is, hoe ze het ook wendt of keert, iets waarvoor ze zich geneert, iets wat haar wezensvreemd voorkomt, iets waarmee ze niet wil of kan leven en waarvan ze derhalve zo snel mogelijk verlost dient te worden. Liefst per vandaag. Ze schaamt zich voor haar gestuntel, ze schaamt zich voor het beroep dat ze op anderen moet doen, ze schaamt zich voor haar afgunst op mensen die zich wel zonder horten en stoten kunnen voortbewegen en een wereld voor het grijpen lijken te hebben, voor de leugens en uitvluchten waarmee ze de schijn een tijdlang op wist te houden, voor de spelbreekster die ze in haar huidige staat van dweil in haar ogen voor haar intimi moet vormen, ze schaamt zich zelfs voor de zo begrijpelijke en telkens weer opflakkerende hoop dat ze haar ziekte dan misschien nu eindelijk de baas kan.

De enige vraag die ik mis in haar intrigerende en scrupuleuze analyse van haar schaamte is in hoeverre die verband houdt met haar religieuze opvoeding: geloof, schuld en schaamte vormen immers een hecht verstrengelde drie-eenheid. Heden ik is het ziekteverhaal van iemand die god heeft afgezworen maar religie in al haar vezels draagt. Dat religieus residu hecht zich aan haar beeldspraak en levert de structuur waarlangs ze haar verhaal vertelt. Het boek opent fors met de duivel (aan wie Dorrestein zonder meer haar ziel wil verkopen in ruil voor haar oude lichaam), vervolgt met de verdoemenis die haar ziekte teweeg bracht en eindigt bij de openbaring en verlossing die uiteindelijk gloren.

Maar naar de precieze invloed van die religieuze opvoeding op de connotaties van ziekte moet ik helaas gissen; ik had Dorrestein daar graag over zien mijmeren of tieren. Is het bijvoorbeeld zo dat de steeds individueler beleving van god spoort met de trend dat ziekte en gezondheid tot ieders persoonlijke verantwoordelijkheid wordt gemaakt? Is de neiging ziekte tot zingeving om te vormen, een vervanging voor het verlies van de structuur die religie aanbracht? Bestaat er een verband tussen haar aperte weigering haar ziekte als willekeur en wreed toeval te beschouwen, en dat religieus sediment? Is haar zoeken naar oorzaken in haar persoonlijk leven een voorbeeld van een algemene hang naar causaliteit, of speelt religie daar nog een bijzondere rol in?

Hoe dan ook, die schuldvraag achtervolgt Dorrestein. Misschien had ze die antibioticakuur niet moeten volgen. Misschien had ze haar liefdesverdriet moeten uitzieken. Misschien had ze eerder rust moeten nemen. Misschien ook ligt het aan wie ze is. Ze kan er niet omheen, zo schrijft ze, ‘zich af te vragen welke geestelijke kreukel er ten grondslag ligt aan mijn ziekte. Dat ik ME als een somatisch verschijnsel beschouw doet daar niets aan af (..) Pas na dagen tobben over de vraag of ik misschien zonder het zelf te weten bol sta van de uhm, ahh, emotionele problemen, valt me in dat zelfs de bezitters van de meest verstopte harten die ik ken, toch meestal niet aan ME lijden – integendeel, zij maken een patente indruk (..) Ik kom er niet uit, al formuleer ik meer zelfkritiek dan menige Chinese intellectueel ten tijde van de Culturele Revolutie. Het enige rendement van mijn inspanningen is dat mijn schaamte toeneemt. Mijn hele toestand moet het resultaat zijn van een of andere wandaad, maar ik weet niet eens van welke.’

*

HEDEN IK KENT meer van zulke ambivalenties. Ze schrijft hilarisch over haar ervaringen in de kwaksector (de orenmaffia, de holistische therapeuten) maar probeert ondertussen elke alternatieve genezer uit. Juist deze mocht eens… Wie weet. En komaan, daar gaat Renate weer: iriscopie, Bachbloesems, vitaminepillen, helderzienden, Tibetaanse klankschalen, stenen dragen, pillen slikken, magnetiseurs, arnica-injecties, bio-energetica, aardstralen, pillen slikken, chakra’s, pendelen, kruidenthee, kleien, pillen slikken – ze heeft alles & iedereen geprobeerd. Duizenden guldens, duizenden uren moet ze er zoet mee zijn geweest.

Als ik dat lees slaat me telkens de schrik om mijn hart. Meid, je hebt al zo weinig energie. Gebruik die in hemelsnaam om nog enigszins aangenaam te kunnen leven, voor je het weet ben je je hele dag kwijt met meditaties en diëten en het toebereiden daarvan. Zorg dat je leeft terwijl je ziek bent en spendeer niet alle energie aan een ongrijpbaar later waarin je ooit wellicht beter wordt… Maar haar verklaring komt me tegelijkertijd alleszins zinnig voor: haar queeste in het kwak was haar manier om haar hoop op genezing levend te houden, de genezing die bij ME tenslotte mogelijk is. Ze zijn haar laatste strohalm. ‘Daarom wend ik mij tot elke genezer uit de telefoongids. Want zolang ik dat doe, geef ik er blijk van dat ik mijn toestand niet als onoplosbaar beschouw.’

En Dorrestein belandt nolens volens in de positie als een dolende ridder haar graal te moeten zoeken. De medische onwil ME serieus te nemen, maakt haar genezing tot haar hoogstpersoonlijke verantwoordelijkheid: ‘Als ik niets onderneem, gebeurt er zeker niets.’ Artsen begrijpen weinig van ME en lopen bepaald niet over van bereidheid zich erin te verdiepen: de folders en artikelen die ze haar specialisten trouwhartig overhandigt, krijgt ze ongelezen terug. De medische stand is niet geïnteresseerd en houdt het – een goede uitzondering daar gelaten – op vage klachten. En veel uitzieken. En berusten. En afwachten. Haar verslagen van het gevecht met de medische stand zijn de meest vileine en onderhoudende in het boek. Ze haalt met succes drogrederingen en stoplappen onderuit: ‘Maar ik zou wel eens willen weten wat er vaag is aan deze klachten. Voor mij persoonlijk zijn ze vierentwintig uur per dag bijzonder reëel. Van vaagheid is uitsluitend sprake aan de zijde van de medische wetenschap. We moeten de zaken niet omdraaien.’

*

DORRESTEIN HEEFT EERDER een autobiografisch boek geschreven: Het perpetuum mobile van de liefde, over de zelfmoord van haar zusje. Dat was een onrustbarend boek, waarin ze even prangende vragen als die in Heden ik aan de orde zijn poogt te verkennen. Maar Het perpetuum mobile is absoluut sterker, onder andere omdat dat boek op meerdere niveau’s speelt en Dorrestein haar lezers overal mee naar toe sleurt, tot in de diepste krochten van haar hoofd en in het donkerste van haar nachten. Hier sta ik, ik kon niet anders: en bij deze werden wij uitgenodigd te ontdekken waarom ze daar stond en te zien hoe ze haar verzoening tot stand bracht. Heden ik is geschreven onder het motto: hier lig ik, maar ik wou eigenlijk anders; en ik heb liever dat u ondertussen de andere kant op kijkt terwijl ik mijn best doe te genezen. Ze wil niet verzoenen. Ze wil haar oude ik terug.

Mijn eerste Boekenbal

GISTERAVOND GEBOEKENBALD!

Ik had me vreselijk verheugd op het feest. Schrijvers in het wild heb ik nog nooit gezien, ik ken ze alleen maar uit de winkel en van bij mij thuis op de plank, met gebroken ruggetjes. Wie er zichzelf vanachter hun schrijftafels zouden wegschrappen, wie er uit de kast zouden komen, hoe de omslagen des schrijvers er live zouden uitzien, of er auteurs zouden zijn met kooplust-aanwakkerende flapteksten, wie er ezelsoren had, wie dwars tegen het alfabet in tegen wie aan stond en hoe ze daarbij dan keken enzo; dat zou ik nu allemaal gaan ontdekken. Werd ik bijna vreselijk ziek! Mijn keel weigerde dienst. Maar ja, schrijvers onder elkaar dacht ik nog, praten is nergens voor nodig; ik neem wel pen & papier mee, en dan daar maar veel drinken.

Wat ik aan moest was natuurlijk een belangrijke vraag, en tevens wie mij vergezellen mocht. Mee was makkelijker dan aan; iedereen wil wel boekenballen en de letteren voor zijn ogen zien dansen. Maar kleren… jeumig. Ik kleed mij bij voorkeur thematisch in stijl, en deze boekenweek stond in het BIO-teken (egodocumenten, biografieën, dagboeken en postbrieven); voor stilleven ben ik bepaald niet in de stoel gelegd en om nu als biobak te gaan vond ik wat slordig.

Na ampel beraad hulde ik mij tenslotte in gepast zwart/wit, wat de gewenste indruk maakte zodat ik veel op foto’s moest gaan staan, wat ik trouwhartig deed. Ook reed ik over tenen, waaronder die van een Paroolverslaggever zodat dat nog in de krant kwam. Connie Palmen struikelde de hele avond over mij en zei dat dat kwam omdat ik zo’n blok was; ik antwoordde gevat dat sommige mensen die aan hun benen hebben maar de meer geavanceerde modellen tegenwoordig van wielen zijn voorzien. En reed fluks henen. Op zoek naar andere tenen.

Het was een erg geslaagd feest, hoewel enigszins onsamenhangend: de ferme hand ener eindredacteur zou hier niet hebben misstaan. De champagne was lekker, de jurken der dames te nepbarok (veel pofmouwen en pofrokken die op de meest vreemde plaatsen waren opgenomen met kwikken en strikjes), de muziek bijna even oud als ikzelf maar dat is per slot van rekening een goed jaar.

Verder was het tamelijk braaf. Zelfs het verplichte slopen der feestversierselen nam niet de mytische proporties aan die ik dat had toebedacht; wel zag ik Meulenbelt met een portret op een standaard onder haar ene arm en een juffrouw met een mooi ogend portret op haar gezicht onder haar andere arm door de gangen zwerven. En Anneke Vrolijk heeft, onder luidkeelse aanmoedigingen van Elly de Waard, haar balboekje in een kroonluchter weten te werpen in de hoop dat het er volgend jaar nog ligt, zodat ze zwaaien kan, of dat Cox ladders zal beklimmen om het er hoogstpersoonlijk uit te vissen en het dan op haar nachtkastje te leggen. Bij wijze van bedboek.

Wat me nog het meest is bijgebleven van het feest is mijn persoonlijke debuut, niet als schrijfster maar als werpster. Er was een ex die een ex in een goedkope herdruk had gedaan en mij daarvan kond deed, onderwijl onze geschiedenissen met een botte pen herschrijvend. Om bij te komen van deze redactionele ingreep heb ik onder luid applaus van vrienden pardoes heel stoer een glas tegen een spiegel kapot geworpen. Het glas van het glas brak, dat van de spiegel helaas niet, wat mij verdroot – ik werp erewoord nooitniet met dingen, maar als ik het doe dan maar liever meteen met veel effect. Ook jammer was dat de verslaggever van het Parool elders nog steeds zijn zere tenen stond te wrijven, want dit was pas echt nieuws en een boekenrel op z’n tijd is goed voor mijn carrière bovendien: Spaink breekt glazen. Zonder me ook maar een seconde om mijn banden te bekommeren (gewoonlijk is mijn reactie als ik glas hoor breken ‘o gut me bánden! straks ben ik lek!!!’), gewoon, paf, kapot tegen de muur. Ha. Het luchtte enorm op.

(Er waren meer dingen met exen aan de hand; dat heb je met schrijvers die, naar de algemene opinie wil, immers aldoor maar hetzelfde boek publiceren. Er was een andere dame die in deze wel de krant haalde. Zij had het gezicht van het weerhuislief van haar ex met bierglazen bewerkt, zodat die naar het ziekenhuis vervoerd moest worden en er minimaal één slachtoffer op het bal is gevallen. Ging wel erg ver, vond ik: liever een weerloze muur. Of een spiegel.)

Ik wierp. Men bracht mij een nieuw glas met daarin verse champagne en ik voelde mij waarlijk stukken beter. Men wordt erg energiek van kapot glas: ik heb vandaag hartstikke goed geschreven aan mijn nieuwe boek. Van brekend glas kun je mooie letteren maken, dat blijkt maar weer. Deswege overweeg ik mij te bekwamen in het werpen en als ik nu effies op tijd weet te regelen dat ik op het volgende boekenbal over een ex beschik die een ex heeft waarnaar teruggekeerd kan worden…

Dat wordt een goed feest, het volgende boekenbal.

Dat rótbananenrokje

[Recensie van Phyllis Rose: Jazz Cleopatra. Josephine Baker in Her Time; Vintage Books, New York 1989.]

DAT RÓTBANANENROKJE. STEEK je één keer flink de draak met je eigen imago, en dan merk je nondeju dat je daar de rest van je leven door achtervolgd blijft worden – je eigen grap krijgt een baard doordat anderen niet aflaten die te herhalen, maar vervolgens roepen ze tegen jou dat je je toch hoognodig moet scheren.

Voor Baker was haar bananenrokje camp – excusez le mot, maar als die uitdrukking indertijd had bestaan, was Baker ongetwijfeld de eerste geweest om haar eigen verschijning in die termen te omschrijven. Ze spotte met die bananenrok, zette de clichés van anderen zo levensgroot neer dat die opeens expliciet werden.

*

BAKER HAD ALS kind geleerd waartoe rassenvooroordeel in het uiterste geval kon leiden: op elfjarige leeftijd maakte ze de slachtpartij van 1917 in East St. Louis mee, waar 39 zwarte mensen vermoord werden door een dolgedraaide witte meute en duizenden dakloos raakten doordat hun huizen in brand werden gestoken. Die gebeurtenis is ze nooit vergeten; kon ze nooit vergeten, omdat ze altijd weer door anderen aan haar kleur werd herinnerd. De stereotypen die in Franse ogen aan haar kleur vastzaten – zwart is jungle is ongetemd is exotisch is sensueel is naakt is primitief – maakte ze tot voorwerp van spot. U gelooft dat wij zo natuurlijk zijn? Dan zal ik mij in niets dan die natuur hullen ook, en zo uw geloof te kijk zetten. En het werkte – de zaal ging plat, het publiek zat met blossen te kijken, en le tout Paris sprak verhit over Bakers uitdossing en haar ongebruikelijke manier van dansen. “Waanzin van het vlees” en “tumultueuze zinnelijkheid” schreven de kranten.

De pointe van haar ironische grap gaf Baker pas na afloop van de show prijs. Dan weerstreefde ze de stereotype fascinatie van haar fans door te verschijnen in creaties van beroemde Parijse mode-ontwerpers als Erté en Dior. De natuurmens ontmaskerde zichzelf als een dame, en in een moeite door haar bewonderaars als hypocriet. Het vermeende jungledier bleek even mondain en beschaafd als haar publiek. “The white imagination is sure something when it comes to blacks”, was haar ironische commentaar op de lovend bedoelde recensies. En: “Iedereen ziet me als jungleprinses. Maar ik kom uit de stad, en niet uit Afrika maar uit Amerika.”

In Frankrijk – of om preciezer te zijn: in Parijs – was weliswaar sprake van een vooroordeel op basis van kleur, maar zeker niet van rassenhaat zoals Baker die in Amerika had leren kennen. Parijs kende geen moordpartijen, plunderingen, brandstichting, of levensgevaarlijke achtervolgingen. Frankrijk en Parijs gaven zich over aan négritude; een flirt met het kleurverschil. Uiteraard is ook dat gebaseerd op onderscheid en hiërarchie, maar het exotisme is aanmerkelijk onschuldiger van karakter dan racisme.

Het Parijs van de jaren twintig en dertig bleek om die reden een magneet voor zwarte Amerikanen: zowel musici, kunstenaars en journalisten, als voormalige soldaten die na de Eerste Wereldoorlog weigerden terug te keren naar hun harteloze vaderland. Phyllis Rose citeert in Jazz Cleopatra, haar uitmuntende biografie van Josephine Baker, verschillende zwarte expatriates die getuigen van hun opluchting plots van argwaan en achterdocht verlost te zijn: “Ik was opeens vrij; vrij van het gevoel van dreigend ongemak, onzekerheid, gevaar; … vrij van speciale minachting, speciale tolerantie, speciale neerbuigendheid, speciaal medelijden; vrij om een gewoon mens te zijn.” Journalist Joel Augustus Rogers, correspondent in Frankrijk voor de zwarte krant The Defender, vergeleek het leven van de zwarte Amerikaan in Europa met dat van een uit zijn kooi bevrijde kanariepiet: “Geen tralies meer waartegen je je te pletter vliegt. Die zijn als bij toverslag verdwenen.”

Vergeleken met racisme is exotisme, zo stelt Phyllis Rose in Jazz Cleopatra, zuiver decoratief en bovenal oppervlakkig. “Exotisme bouwt geen doodskampen. Exotisme roeit niet uit. Exotisme neigt ertoe kleurverschil als amusant te beschouwen, waar racisme het als bedreiging opvat. Exotisme is frivool, begeeft zich in nachtclubs, geeft een vermogen uit voor het privilege een zwarte zanger of pianist aan de eigen tafel te laten aanschikken. Exotisme is rijk, en een tikkeltje blasé. De racist acht zich omsingeld door gevaar, de exotist is omringd door al te vertrouwd speelgoed.”

Een kenmerkend verschil tussen beide landen in die periode is dat de gedachte aan vriendschappelijk, laat staan seksueel verkeer tussen zwart en blank in Amerika onbestaanbaar was (behalve dan in de onuitroeibaar gebleken nachtmerrie van de zwarte verkrachter), terwijl in de Franse vaudeville-traditie regelmatig een ontdekkingsreiziger ten tonele werd gevoerd die geheel in de ban raakte van een exotische Afrikaanse, die gul met erotiek omsprong. Overigens was juist dat thema – witte man vindt zwarte parel in het holst van Afrika – de achtergrond waartegen Baker in 1926 haar beroemde en beruchte bananenrokjesdans uitvoerde.

Mobiliseert racisme vooral de angst voor het kleurverschil, exotisme bezet datzelfde verschil met een erotische fascinatie. Dat pleit het exotisme overigens zeker niet vrij van blaam. “Wanneer je als ding behandeld word is het uiteraard prettiger behandeld te worden als een zeldzaam en mooi voorwerp dan als een afstotelijk en gevaarlijk ding. Maar nog steeds geldt dat je als ding wordt behandeld”, aldus Rose.

Het effect van een dergelijk exotisme blijkt uit het verschil waarmee het publiek reageerde op Josephine Baker en Isadora Duncan. Ruim tien jaar eerder had Duncan evenals Baker halfnaakt gedanst, in costuums die als minstens even shockerend en revolutionair beoordeeld werden. Maar Duncans halfnaaktheid werd in een idealistische traditie ingepast, werd opgevat als ‘artistiek’ en een streven naar ‘puurheid’ en ‘vrijheid’. Bij Baker zat er een rassencliché tussen haar naakte huid en haar ampele verhulling, en sprak men over ‘primitief’ of ‘nymfomaan’. Wanneer Baker naakt was, tooide men haar in vooroordelen.

Het verschil in karakter van de dans waar beiden zich aan overgaven, onderstreept dat verschil in interpretatie nog eens. Duncan paste – ook al verzette ze zich tegen de verlammende traditie ervan – in de lijn van het klassieke ballet, en innoveerde die met haar vloeiende figuren en haar sluiercostuums. Al haar bewegingen drukten een tasten naar het hogere uit; haar dans was aspiratie. Baker daarentegen stond en bleef met beide voeten op de grond; haar dans was niet vloeiend maar hoekig. Maar ook zij streefde. “In de Europese traditie, van wals tot ballet, tonen de dansers hun front, hun borsten. In de Afrikaanse traditie danst men met de billen. Daarnaast is een van de principes van de Afrikaanse dans dat de verschillende onderdelen van het lichaam elk een ander ritme van de muziek volgen. De handen en voeten kunnen de ene drum volgen, de torso een andere, en de bilpartij weer een andere drum. De verschillende delen van het lichaam worden in feite ‘bespeeld’ alsof ze elk een instrument vormen”, schrijft Phyllis Rose. “De Westerse dans poogt het lichaam als een eenheid te tonen, een eenheid die naar het hogere streeft. De Afrikaanse dans is divers en zoekt de grond.”

Dat sluit een religieuze connotatie echter niet uit, integendeel – het verwijst alleen naar een andere interpretatie daarvan, namelijk naar het buigen voor in plaats van reiken naar de god. Bovendien is “in de witte Europese traditie de ziel een stil iets, dat in rust en middels introspectie verkend moet worden. In de Afrikaanse traditie is beweging zowel de manier om de ziel uit te drukken als om die te verkennen. Baker had geleerd dat een gestileerde vorm van springen, rennen, schudden en kronkelen een teken was van een sterke innerlijke (lees: religieuze) beroering.”

*

ZOWEL HAAR KLEUR als haar dans vielen in Parijs in vruchtbare aarde. Haar dans paste bij de muziek van de opbloeiende jazzscène, de gelijktijdigheid van haar verschillende bewegingen sloot prachtig aan bij de hoekigheid en gecombineerde perspectieven van het kubisme, haar kleurrijke costuums waren vagelijk-vertrouwd door de belangstelling voor Afrikaanse kunst die Frankrijk in die jaren koesterde. Bovendien was Baker een absoluut begenadigd danseres. Zelfs de criticus André Levinson, een fervent tegenstander van Afrikaanse dans – hij zag die als “wild” en “primitief” en schuwde zelfs het gebruik van het woord “prehumaan” niet – raakte zo in vervoering van Baker dat hij haar langzamerhand uitzonderde van die traditie, en haar roemde om de spontaniteit en het plezier die ze in de dans had teruggebracht. “Sommige van Miss Bakers poses, de rug gekromd, de heupen vooruit gedraaid, de armen verstrengeld en omhoog gestoken, hadden de dwingende potentie van de mooiste voorbeelden uit de Afrikaanse beeldhouwkunst. Het plastisch vermogen van een ras van beeldhouwers kwam tot leven en de vervoering van de Afrikaanse Eros sloeg door de zaal. Er stond niet langer een grotesk dansend meisje op het podium, maar de Zwarte Venus die Baudelaire in haar greep hield.”

Maar niemand die zag dat négritude voor Baker alleen een toneelcostuum was, haar exotisme een rol die ze speelde, zij het met verve. Ze was geen Afrikaanse, ze was Amerikaanse – en werd Parisienne. Ze danste niet primitief; haar passen waren het resultaat van jarenlange oefening en waren sterk beïnvloed door haar Amerikaanse jeugd, de jazz en haar jaren op Broadway.

*

MET HULP VAN echtgenoot annex manager Pepito Abatino ontworstelde Baker zich gaandeweg aan haar exotische imago. Haar dans bleef geïnspireerd als altijd, maar ze verschoof het accent van haar optreden door zich toe te leggen op zang en bleek daarin al even succesvol. De critici prezen haar om strijd. “We hebben afscheid moeten nemen van een parmantig en amusant maar primitief meisje. Een artieste, een groot artieste kregen we daarvoor terug. Ze is gevoelig, ontroerend, nog altijd mooi, maar haar schoonheid is nu des te opvallender omdat die onderstreept wordt door haar talent.” Haar stem was “zo zuiver als een kinderstem, dat accent, die oprechtheid, dat zelfvertrouwen, die wildheid, die muzikale virtuositeit die zo natuurlijk schijnt.” Baker werd een ‘gewone’ ster.

Maar bij sommigen had spijt de overhand. Janet Flanner – een verder toch verstandige dame – was indertijd zo onder de indruk van de Danse Sauvage dat ze maar moeilijk kon verkroppen dat Baker artistiek groeide, en Flanner pinde haar onverhoeds vast op haar bananen-imago. “Haar caramelkleurige lichaam, dat in rap tempo een legende in Europa is geworden, is nog altijd magnifiek, maar is dunner, meer getraind, bijna geciviliseerd. Haar stem is nog altijd een magische fluit die geen weet heeft van Mozart – hoewel zelfs dat ogenblik naar ik vrees niet lang op zich zal laten wachten. Het gerucht gaat dat ze verfijnde ballades wil gaan zingen; straks wil ze Othello nog spelen! Over dat lieflijke dierengezichtje ligt nu een droeve blik; een droefheid niet geboren uit gevangenschap, maar uit dagende intelligentie.” De dame mocht niet laten zien dat ze al die tijd een dame was geweest.

*

DE ECHO’S VAN dat bananenrokje weerklinken nog altijd, en ze klinken hoofdzakelijk vals. Een paar jaar geleden werd het beeld weer opgerakeld in een promotiecampagne van het bananenmerk Chiquita. In de bijbehorende tv-reclame voerde een lang slungelig meisje een oudbakken versie van de Josephines beroemde dans uit, en palmde al doende een gezelschap matrozen in. Helaas vergat het model scheel te kijken, zoals Baker altijd deed wanneer ze een rol speelde of zich ongemakkelijk voelde onder de blikken van anderen. Met dat scheel kijken leek ze een poging te doen zichzelf en haar imago te relativeren. Aanvankelijk deed ze het vooral als burlesque of wanneer ze een klassieke positie uit de Danse Sauvage uitbeeldde, later bij uitstek wanneer ze zich in de zoveelste creatie had gehesen en ze tot middelpunt van ieders aandacht gebombardeerd werd.

“Bij al haar schijnbare vrijheid en exhibitionisme beschermde ze zichzelf op diverse manieren: bij voorbeeld met haar luchthartigheid of clownsgedrag. Op de foto’s van eind jaren twintig, waar ze in glamoureuze designerkleding staat afgebeeld, kijkt ze opmerkelijk vaak scheel; en in deze levensfase lijkt het scheelkijken te functioneren als een magisch gebaar van zelfverdediging op een erotisch strijdtoneel. Het scheelkijken weert het meedogenloze erotische gestaar van haar toeschouwers af, zoals men vampiers afweert door ze een kruis voor te houden. Vagelijk bevreesd om onvervalste seksuele opwinding op te roepen, dwarsboomt ze het sterk provocatieve oogcontact; niet door bedeesd haar ogen af te wenden, maar door ze grotesk tegen elkaar aan te laten stuiteren.”

*

HOE STERK JOSEPHINE Baker zelf haar bananenrok als commentaar op rassenvooroordeel heeft gebruikt bleek uit haar optreden in haar Amerikaanse show Ziegfeld Follies. Voor het eerst sinds haar emigratie naar Frankrijk toog ze in 1935 naar Amerika om te laten zien dat ze inmiddels een ster was geworden; dat zij, die in de VS om haar kleur nergens paste, zich in Europa een eigen positie had verworven en op een eigen revue kon bogen. De Amerikaanse regisseur van de show, John Murray Anderson, had aanvankelijk het plan gehad een klassieke zwarte revue rond Baker te organiseren, maar liet dat idee al bij de eerste repetities varen. Hij realiseerde zich dat ze inmiddels meer in huis had dan clowneske grimassen en ‘negerdansjes’, en wilde haar nu presenteren als ervaren Parijse zangeres. “Je bent Parisienne”, zei hij, “het is onzin om je Harlem-songs te laten zingen.”

En toch droeg ze een bananenrokje – maar dan een dat recht deed aan het verschil in klimaat tussen beide landen. Ze betrad in haar openingsnummer het toneel in een ijzingwekkende variant van het bananenrokje – een beeld overigens waaraan Jean-Paul Gaultier volgens mij de puntbeha’s die hij voor Madonna ontwierp aan ontleend heeft. In plaats van “goedmoedig bungelende bananen” die om haar heupen zwierden, droeg ze een soort harnas: “Haar costuum stamde rechtstreeks af van het vroegere beroemde pakje: een gestileerde versie van de beroemde bananen, nu met een bijpassende beha, maar de bananen waren veranderd in scherpe uitsteeksels, in enorme doornen. Van een afstand en in silhouet leken ze op spijkers. Wat grappig en vol spotzucht was geweest, werd nu agressief en lelijk.”

Of Baker zich nu gewapend had of niet, haar Amerikaanse tournee verliep rampzalig. Het blad Time spande wel de kroon door racisme te koppelen aan chauvinisme: “Josephine Baker, de dochter van een wasvrouw uit St. Louis, stapte uit een neger-burlesque om zich te wentelen in een leven van bewierooking en luxe in Parijs. Wanneer het om sex-appeal gaat heeft een negermeid altijd een voorsprong bij het soort verlopen Europeanen dat van jazz houdt. De uitgesproken tanige kleur van de naakte huid van de lange en dunne Josephine Baker mag dan de harteklop van de Fransen hebben opgejaagd, voor de theaterbezoekers van Manhattan was ze niets anders dan een jonge negerin met licht naar voren stekende tanden, met een figuur zoals men dat in elke willekeurige nachtclub kan aanschouwen, en wier dans en zang vrijwel overal buiten Parijs geëvenaard kan worden.”

Ook buiten het theater werd ze met racisme geconfronteerd. Het management van St. Moritz, het chique hotel waar zij en Pepito in New York verbleven, sommeerde Baker de dienstingang te gebruiken; de andere gasten mochten eens aanstoot nemen aan haar verschijning in de lobby. In verschillende nachtclubs werd haar de toegang geweigerd. Ook al was ze een ster en een dame, ze bleef zwart en ongewenst. Het was met opluchting dat ze de terugreis naar Frankrijk aanvaardde. Ze heeft nooit meer een bananenrok gedragen, en toen ze in 1936 en 1948 naar Amerika terugging, was dat als erkende ster die grossierde in campagnes tegen discriminatie en racisme. Op beide vlakken – hoewel men zich kan afvragen of het voor Baker, gezien haar persoonlijke geschiedenis, wel twee verschillende terreinen waren – boekte ze verdiende successen.

*

BAKER HEEFT NOG iets anders gedragen dan exotische costuums en designerkleding: een medaille en een uniform. Zodra Frankrijk betrokken raakte in de Tweede Wereldoorlog, bood Baker haar diensten aan. Ze werd gerecruteerd door het Deuxième Bureau, de Franse inlichtingendienst, die sterk steunde op mensen die het land vrij konden doorkruisen, her en der informatie konden verzamelen en bereid waren dat zonder vergoeding te doen. “Haar nieuw verworven Frans staatsburgerschap was voor haar ten nauwste verbonden met de Franse toleratie ten aanzien van rassenverschil. Omdat ze vond dat Frankrijk zichzelf verzaakte wanneer het plaats bood aan Nazi’s, kon ze zich verheffen boven de zorg om de voortgang van het dagelijks leven die maakte dat bijna de hele bevolking collaboreerde. Dit was een oorlog waarin ze graag als soldaat diende.”

Baker heeft haar uiterste best gedaan, onder de dekmantel van haar roem. Op recepties peuterde ze informatie los van Duitse en Italiaanse officieren over troepenbewegingen, en daarnaast werkte ze in Parijs op een opvangcentrum voor Belgische vluchtelingen. Toen de Duitsers Parijs binnenvielen reisde ze naar Zuid-Frankrijk, en drong er bij haar contact Jacques Abty op aan om zich gezamenlijk bij het verzet van De Gaulle aan te sluiten. Baker zou als vanouds informatie verzamelen en die in onzichtbare inkt op haar bladmuziek schrijven, Abty zou zorgen dat de documenten via Portugal in Engeland arriveerden. Toen Baker niet langer in Frankrijk kon blijven en naar Marokko moest uitwijken, weigerde ze te vertrekken zonder een aantal mensen – een joods-Duitse vluchteling, verzetsmensen – die voor hun veiligheid van haar afhankelijk waren; ze maakte hen onderdeel van haar tableau de la troupe en eiste uitreisvisa voor allen. Ze ontkwamen op het nippertje.

Baker reisde een paar keer tussen Marokko en Portugal heen en weer; in Marokko bewerkte ze haar bladmuziek, in Portugal liet ze die achter. Vanaf 1941 werd ze een paar maal ernstig ziek: problemen met haar longen, baarmoederontsteking, paratyfus. Ze moest haar rol als spionne noodgedwongen opgeven. Uiteindelijk, na een verblijf van anderhalf jaar in het ziekenhuis, vond ze een nieuwe manier om haar bijdrage te leveren. Ze doorkruiste Noord-Afrika, trad overal op voor de soldaten en sprak die bemoedigend toe – ook al was ze zelf ernstig verzwakt en uitgemergeld, ze wist hen telkens weer haar bevlogenheid voor de goede zaak over te brengen. Daarnaast organiseerde ze benefiet-optredens om geld voor het verzet in te zamelen. Toen Parijs in 1944 bevrijd was keerde ze terug; inmiddels was ze bevorderd tot luitenant en droeg ze het Croix de Guerre.

In Frankrijk trad ze op in legerkampen en legerhospitalen. Ze stortte weer in, en moest in 1946 opnieuw een maagoperatie ondergaan. In bed werd ze opnieuw gedecoreerd, nu met de Verzetsmedaille. “Ik kon Frankrijk niet in de steek laten”, zei ze in 1943 in Casablanca, na haar optreden ter ere van de opening van een ontmoetingsplaats voor zwarte Amerikaanse soldaten. Ze had nauwelijks op haar benen kunnen staan, zo verzwakt was ze; de dokters vreesden dat de hechtingen in haar buik het zouden begeven. “Frankrijk verzaken zou zijn alsof ik een zinkend schip verliet. En ik ben geen rat.”

Rode rozen met veel doornen

Romantiek en geweld in de Boeketreeks

Uit: Pornografie: bekijk ’t maar, Van Gennep, Amsterdam 1982

IN DISCUSSIES OVER PORNOGRAFIE komt af en toe de vraag op of vrouwen ook pornografie lezen. Voor een enkele gebelgde man is die vraag dan prompt aanleiding om kwaad uit te roepen: ‘Ze lezen verdomme de Boeketreeks! Waarom willen jullie die valse romantiek niet verbieden? Dat is net zo goed soft porno!’

Inderdaad biedt de Boeketreeks vrouwen een droom van gelukzaligheid (‘Boeketreeks – ‘t Geluk zit in een klein boekje’) waarvan in het dagelijks leven bitter weinig overblijft. De kern van ieder deeltje in de reeks wordt gevormd door het aloude adagium dat de liefde alles overwint en elke storm trotseert; de lezeressen krijgen de boodschap te verwerken dat, wanneer ze volharden in hun liefde, ook zij uiteindelijk zullen zegevieren, én dat in die liefde hun complete levensvervulling ligt. Maar is een boek met een dergelijke inhoud pornografisch te noemen?

Die vraag bleef in m’n achterhoofd hangen, en voegde zich daar bij een opmerking die ik ooit in een themanummer van Opzij had aangetroffen. Daarin werd gesteld dat de damesroman aan het veranderen was: de verhalen waren iets minder traditioneel dan een aantal jaren geleden. De Boeketreeks had daarin het voortouw genomen en was met name op het gebied van seksualiteit zeer expliciet geworden. Waar vroeger kuise puntjes stonden, of de allereerste zoen van het jonge paar abrupt werd afgebroken door het woordje ‘einde’, schroomden de uitgevers nu niet langer om de lezeressen op een flinke dosis seks te trakteren.

Welk beeld de Boeketreeks van seksualiteit gaf werd in het artikeltje niet beschreven, en ik had me afgevraagd of de normen die gehanteerd werden ook minder traditioneel waren geworden. Wellicht waren die inderdaad als pornografisch te bestempelen. De beste methode om een antwoord te vinden op deze vraag was natuurlijk om iets uit de Boeketreeks te lezen. Dat heb ik gedaan: ik heb tien deeltjes doorgenomen [1]Gekocht: – nr. 468: Een dwingend verlangen, door Anne Hampson; – nr. 470: Het geluk keert weer, door Lilian Peake; – deel 2 uit een nieuwe serie van Boeket, Boekets Beste: Een … Continue reading, op basis waarvan ik een redelijk betrouwbaar beeld van de totale reeks die inmiddels ongeveer 500 deeltjes omvat kan geven.

De deeltjes volgen allemaal een soortgelijk patroon; onderling leggen ze uiteraard verschillende accenten, maar ieder boekje bevat een aantal vaste componenten die tesamen het standaard-Boeketverhaal vormen. In een uitgebreide beschrijving daarvan zal ik vooral de elementen die betrekking hebben op seksualiteit eruit lichten en in zes paragrafen uitwerken. Op twee problemen, de verhouding lichaam-geest en de vermenging van geweld en seksualiteit, kom ik apart terug. Aan de hand daarvan wil ik tenslotte de vraag beantwoorden of de Boeketreeks een vorm van pornografie genoemd kan worden.

1. De hoofdrolspelers en hun verhouding

De verhalen spelen zich doorgaans weinig dichtbij huis af: slechts drie hebben Londen als omgeving, en de rest heeft een exotische setting; om onduidelijke redenen is Griekenland bij veel schrijfsters favoriet. De Boeketvrouwen zijn onveranderlijk jong, met een gemiddelde leeftijd van eenentwintig; de meesten van hen werken en hebben een ‘typisch vrouwelijk’ beroep: stewardess, verkoopster, typiste of model. Slechts drie vrouwen wijken daarvan af. Sara (309) en Sophie (439) hebben geen baan, en Kit (397) beheert een ranch. Kit is tevens de enige die niet in een beschermd milieu is opgegroeid: ze woont als wees bij haar grootvader en heeft van jongsafaan haar eigen boontjes moeten doppen. De aanstaande geliefden zijn allemaal acht a negentien jaar ouder, rijker en mannen van de wereld die precies weten wat ze willen van het leven. Dat is al aan hun uiterlijk af te lezen:

 

Het was een knap, gebronsd gezicht, zijn ogen stonden hard en zelfverzekerd. Hij was iets langer dan één meter tachtig, had brede schouders en smalle heupen. Zijn houding was arrogant en… ze zocht tevergeefs naar een passende omschrijving! Het kwam haar voor dat hij een gevaarlijke, meedogenloze minnaar moest zijn en ze schrok van haar eigen gedachten. Hij deed haar denken aan een volbloed paard; van een goed ras, maar vurig, ongetemd! Hij naderde haar met tartende mannelijke gratie, zijn parelgrijze Stetson hoed uitdagend schuin over zijn ogen. (31, p.9)

Die zelfbewustheid ontbreekt de vrouwen: hooguit weten ze dat ze mooi zijn, maar van hun sensuele uitstraling hebben zijzelf geen besef:

 

De hoge jukbeenderen en de smalle kin gaven haar onbewust een zekere charme en de iets wippende neus zorgde voor een pikant accent. Het figuur onder de jurk had zijn definitieve proporties gevonden en was tegelijkertijd vol beloften en verleidelijk. (373, p. 12-13)

En:

 

Haar jurk kleefde aan haar lichaam, de aandacht vestigend op haar slanke figuur alsof het doorzichtig was, maar ze was zich niet bewust van zichzelf. (451, p.50)

Waar in de vroegere damesroman het contact tussen de twee hoofdpersonen langzaam tot stand kwam, en de man in kwestie door de trouw, het geduld en de lieftalligheid van de heldin uiteindelijk tot inkeer kwam en ternauwernood aan de klauwen van de berekenende femme fatale gered kon worden, biedt de Boeketreeks een radicaal ander toneel. In alle gevallen bestaat er een bijzonder vijandige sfeer tussen beiden, die gecreëerd wordt door een conflict of misverstand dat reeds in de eerste pagina’s ontstaan is. De kern van dat conflict is dat de een van de ander denkt dat die een onverbeterlijke flirt is. Zowel de mannen als de vrouwen beschuldigen elkaar ervan dat ze alleen maar op seksuele bevrediging uit zijn.

De grond van deze beschuldigingen is echter seksegebonden. Van hem is bekend dat hij veel vriendinnen heeft, en op basis daarvan concludeert de heldin dat zijn eventuele interesse voor haar ook oppervlakkig van aard moet zijn. Hij gaat daarentegen af op een algemeen vooroordeel dat hij koestert ten aanzien van alle vrouwen: die zijn slecht, niet te vertrouwen, willen mannen domineren etc. En als alle vrouwen zo zijn, redeneert hij consequent, is ook haar aandacht voor hem dus niet oprecht.

Bovendien is aan haar te zien dat ze seks lekker vindt: de hartstocht smeult in haar ogen (iets waarvan ze zichzelf overigens niet bewust is, zoals eerder gesteld). Wanneer haar het verwijt treft dat ze alleen maar op een pleziertje uit is, [2]Dergelijke beschuldigingen aan het adres van de vrouwen komt verhoudingsgewijs veel minder voor dan andersom, namelijk alleen in de deeltjes 2, 373 en 470. trekt de vrouw zich in een beledigd stilzwijgen terug zonder zich te verdedigen tegen deze aantijging. Daaruit leidt hij vervolgens af dat hij inderdaad gelijk heeft. Als de vrouw omgekeerd denkt dat hij alleen maar een avontuurtje najaagt, minacht ze hem daarom en ze steekt dat niet onder stoelen of banken. Die aanval pareert hij dan weer door haar te vragen hoe ze het in haar hoofd haalt dat ze hem iets te bieden zou hebben.

In beide gevallen vormt dit misverstand een bron van onverkwikkelijke discussies en ingewikkelde complicaties. Zij wil zo iemand niet, of, als ze reeds verliefd is, wil ze hem niet op die manier.

 

Alsof hij haar gedachten raadde zei hij: ‘Ik ga vandaag en vanavond niet meer weg.’ Misschien drukte hij zich niet goed uit of klonk zijn stem nogal minzaam, maar zijn woorden brachten een flits van trots in Sara’s ogen en haar kin ging arrogant omhoog.
‘Dat klinkt als een concessie. Wat word ik verondersteld te doen? Mijn nederige dank te uiten voor de eer van je gezelschap, dat je mij zo neerbuigend aanbiedt?’
Zijn ogen vernauwden zich dreigend, maar zijn stem was zacht en kalm. ‘Ik bied je mijn gezelschap niet aan. Ik zou niets saaiers kunnen bedenken dan een avond alleen met jou door te brengen.’
‘Waarom wijk je dan af van je gewoonte? Waarom ga je niet naar die – die…?’
‘Ja, Sara?’ vroeg hij dreigend. Ze zweeg en hij ging verder: ‘Wees voorzichtig met wat je zegt over Adèle. Ik ben heel erg op haar gesteld.’
‘Waarom ga je dan niet naar haar toe?’ snauwde ze. ‘Je zou bij haar een gezelliger avond hebben dan hier thuis met mij.’
‘Ongetwijfeld,’ gaf hij toe. ‘Maar ik heb zin om vanavond thuis te blijven.’
‘De hemel zij dank is het huis groot genoeg om jouw gezelschap te ontlopen. Ik ga wel in een andere kamer zitten!’
‘Dat komt mij uitstekend uit,’ antwoordde hij vriendelijk. (309, p.58-59)

2. Dwang en verzet

Dat ze ondanks die wederzijdse vijandigheid het contact niet verbreken is slechts te wijten aan de situatie waarin ze zich bevinden: ze kunnen elkaar niet ontlopen. De redenen zijn verschillend: in één geval omdat ze stiefbroer en -zus zijn, in één geval omdat ze voor hem moet poseren, in vier gevallen omdat hij haar werkgever is. Deze lastige situatie is echter niet toevallig tot stand gekomen, maar doelbewust door de mannen gecreëerd; zo kiest Luke er doelbewust voor om juist Sophie te schilderen, en twee van de vier werkgevers hebben het bedrijf waar onze heldin werkt opgekocht om haar.

De ingrepen van de Boeketmannen gaan verder dan dat. Drie van hen ontvoeren de dame van hun keuze, na een paar vluchtige ontmoetingen waarbij ze haar ondanks haar verzet wisten te zoenen, en vier dwingen haar met hem te trouwen. In totaal legt in acht van de tien deeltjes de man haar zijn aanwezigheid dwingend op en kan ze hem niet meer ontkomen.’ [3]Deze twee uitzonderingen zijn nr. 397, waarin Reese verdwijnt en Kit tenslotte met rust laat als blijkt dat ze hem niet meer wil zien, en nr. 31 waarin Johanna zelf een initiatief neemt waardoor ze … Continue reading De twee meest exorbitante voorbeelden van dwang zijn te vinden in nr. 451, waarin Ben Clea vijf dagen gevangen houdt in zijn flat en keer op keer dreigt haar te verkrachten, en nr. 373 waarin Slade de schulden en het bedrijf van Patrick overneemt op voorwaarde dat hij diens zus Rosa kan trouwen.

 

Maar,’ haar ogen schoten vol tranen, ‘zie je dan niet in dat je mij als een – soort offerdier gebruikt om jouw bedrijf te redden! Hoe zelfzuchtig is dat!’.
Patrick wendde zijn blik af naar de tuin. Ze draaide zich om naar Slade. ‘Dat idee komt van jou hè!’ zei ze heftig. ‘Dat is natuurlijk jouw achterbakse manier om mij het feit betaald te zetten dat ik ooit je mannelijke trots gekwetst heb.’
Slade antwoordde niet. Patrick bleef bij het raam staan.
‘Dus jullie hebben de koppen even bij elkaar gestoken,’ zei Rosa beschuldigend. ‘Een koehandeltje opgezet: als ik dit inbreng, moet jij dat geven. En dat, dat was ik!’
‘Zo was het niet,’ zei haar broer langzaam. ‘Ik heb niet uitsluitend aan mezelf gedacht. Er is ook nog vijftig man personeel, waarvan een aantal getrouwd met kinderen.’
Dat was zo waar dat Rosa daar niets op kon terug zeggen.
‘En als ik weiger?’ vroeg ze Slade.
Hij bleef haar onverstoorbaar aankijken, de handen in zijn zakken. ‘Dan raakt je broer zijn financier kwijt.’
‘En dan ga ik failliet,’ voegde Patrick er aan toe.
‘Dus dan weet je hoe de zaak ervoor staat,’ zei Slade. ‘Wil je nog bedenktijd?’
‘Hoe lang heb ik?’ vroeg ze cynisch.’ De rest van mijn leven zou het beste uitkomen.’
‘Tien minuten.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Na nu.’ (373, p.20-21)

Boeketvrouwen zouden geen Boeketvrouwen zijn als ze zich zonder tegenstribbelen bij deze situatie zouden neerleggen. Ze protesteren, razen, tieren en vechten voor hun vrijheid, en aarzelen niet om te proberen op hun beurt de heren onderuit te halen. Ze zijn bepaald geen passieve slachtoffers. Tijdens ruzies kunnen ze zich doorgaans uitstekend verweren; ze zijn niet op hun mond gevallen en lijken in hun scherpte in niets op de zachtaardige wezentjes die vroeger de driestuiverromannetjes bevolkten. Ze bekritiseren de eigengereidheid en arrogantie van de mannen, en worden boos als naar hun mening niet gevraagd wordt.

Opvallend daarbij is dat de schrijfsters hun heldinnen met enige regelmaat feministische uitspraken laten doen. Kit bijvoorbeeld merkt dat de mannen op de ranch het soms maar moeilijk kunnen accepteren dat ze onder haar moeten werken, en ze beseft drommels goed wat de reden daarvan is: ‘Kit wist wel waarom. Hoe verdiend het standje ook was, hij kon niet verkroppen dat hij het van een vrouw moest krijgen, vooral een die nauwelijks ouder was dan hij.’ (31, p. 22). Johanna constateert iets dergelijks: ‘Vrouwen met durf en initiatief kun je niet uitstaan, hè Bannon? Je hebt ze liever met een fluwelen tong en kalmerend. Maar je kunt van mij niet beweren dat ik minder intelligent zou zijn dan welke man dan ook, die je kent!’ (31, p. 64). Maar vooral de manier waarop de mannen hen benaderen, als bezit en als seksueel object, moet het ontgelden en is het doelwit van hun woede. Zij staan erop hun eigen wil te hebben, en als het aan hen ligt zal geen man ze dat beletten.

 

Ben had haar als een object behandeld. Hij spotte met Kerasteri’s [haar stiefvader] kijk op vrouwen, maar zijn begeerte was voor haar als vrouw net zo beledigend als Kerasteri’s wens haar uit te huwelijken aan iemand van wie ze niet hield. Beiden probeerden haar te dwingen zich te gedragen zoals zij wilden dat ze zich gedroeg, naar het beeld dat zij zelf hadden van een vrouw. Alsof zij geen enkele waarde van zichzelf had. (451, p. 63)

En:

 

‘Doe dit niet weer, afspraakjes maken met andere mannen. Dat accepteer ik niet. Je bent van mij.’
Het klonk irriterend arrogant en Sophie kwam ertegen in opstand. ‘Ik ben van niemand,’ zei ze boos… Hij scheen haar als zijn persoonlijk eigendom te beschouwen, zoals je een poes of een hond kunt hebben, en daar bedankte ze voor. Ze probeerde zich van zijn harde hand te bevrijden. ‘Laat me los, Luke. Je doet me pijn.’
‘Interesseert me niet. Eerst wil ik antwoord op mijn vraag. Ben jij met een van die vriendjes van je naar bed geweest?’
‘Wat gaat jou dat aan!’
‘Ik heb het recht dat te weten.’
Sophie lachte kortaf. ‘O ja, natuurlijk, jij mag alles en ik niets. Jij mag de ene vriendin na de andere hebben en vertel me alsjeblieft niet, dat het bij handjes vasthouden en een enkel onschuldig kusje bleef – maar ik moet zedig thuis zitten en wachten op De Man.’
‘Zo bedoelde ik het niet.’
‘Hoe dan wel? Dat jouw ervaring nodig was? Dat je de minnaar van al die vrouwen móest zijn?’ (439, p. 74-75)

Wat dergelijke discussies betreft heeft de Boeketreeks een maatschappelijke ontwikkeling geïntegreerd, het onafhankelijker worden van vrouwen, wat een deel van het succes van de serie kan verklaren. Het beeld van vrouwen dat eruit spreekt is zelfbewuster dan dat van de geduldig afwachtende typetjes van vroeger. Deze vrouwen hebben een eigen wil en een eigen mening, en laten niet makkelijk met zich sollen. Deze rebellie oefende tijdens het lezen op mij een onverwachte fascinatie voor de boekjes uit, en ik kan me goed voorstellen dat voor vrouwen die de Boeketreeks voor hun ontspanning lezen, deze weerbarstigheid een groot deel van de charme van de reeks vormt. Daar staan we dan niet alleen in: ook de Boeketmannen trekt het aan.

3. ‘Je daagt me uit!’

De tegenstand van de vrouwen is voor de mannen geen reden om hun avances stop te zetten; ze worden er wel boos over, en gaan dan vaak over tot meer of minder verhulde dreigementen. ‘Ik zou je even makkelijk kunnen breken als de steel van een bloem’ (31, p. 152) waarschuwen ze, of ‘Ik heb je gewaarschuwd niet meer zo’n toon tegen me aan te slaan. En ik heb je gezegd dat het je zou berouwen. Dat je nu mijn vrouw bent geeft je helemaal geen garantie voor je veiligheid. Juist het tegendeel, in feite.’ (309, p. 80).

Het verzet geeft zelfs een extra stimulans en vormt aanleiding om krachtiger middelen aan te wenden. ‘Natuurlijk beschouwt een echte man zo’n weigering als een uitdaging,’ want ‘als je boos bent, ben je ontzettend lief. Ik wou dat je nog wat langer boos bleef, maar toch wil ik je, vreemd genoeg, onderwerpen. Je bent opwindend,’ om later te kunnen verzuchten: ‘Eindelijk passief. Wat heb je veel kracht, kindje, maar dat maakt de overwinning des te bevredigender.’ (468, p. 45-46).

Om deze overwinning, het seksueel bezitten van de Boeketvrouwen, te bereiken zijn, zoals eerder gesteld, middelen als ontvoeringen en gedwongen huwelijken gelegitimeerd. Maar daarmee hebben de mannen zich slechts de aanwezigheid van de vrouwen veroverd, en nog niet de zo begeerde vrijpartij. Gevangen als ze zijn hebben de vrouwen nauwelijks mogelijkheden om aan de hartstocht der heren te ontkomen, ook al houden ze vol er niet van gediend te zijn. Ze willen immers om zichzelf en niet om hun lichaam bemind worden.

Hun verbale verweer is echter machteloos tegenover de fysieke kracht van de mannen: ontelbaar zijn de scènes waarin de vrouwen tegen hun wil in de armen van de mannen gerukt worden en worden gezoend. De momenten die zich bij uitstek lenen voor zo’n onderneming zijn die waarbij ze eerst ruzie maakten: de felle woordenwisseling wordt afgebroken doordat hij haar boos naar zich toetrekt, haar wild kust en haar tegenstand breekt. Een en ander gaat gepaard met allerlei dreigementen:

 

Tara lachte spottend. ‘Als dat je beste kant is, dan hoop ik de andere nooit te zien!’
Hij liep naar haar toe en zij deed een stap achteruit tot haar kuiten het bed raakten.
‘Je vraagt erom, meisje! Moet ik je pijn doen of je op een heel andere manier gehoorzaamheid bijbrengen?’ Zonder haar tijd te geven te antwoorden, trok hij haar met een ruk naar zich toe en drukte zijn lippen op de hare. Ze verzette zich, al wist ze dat het geen zin had. Zijn handen streelden haar, maar deze keer niet zacht en teder. Tara vocht lichamelijk en mentaal, maar moest het opgeven. Hij was haar volledig de baas in al zijn arrogantie en vastbeslotenheid; hij zou haar tot overgave dwingen, fluisterde hij, terwijl zijn lippen haar oor liefkoosden. Ze probeerde hem weg te duwen, maar haar handen zaten gevangen achter haar rug, tot Leon haar beval ze om zijn hals te slaan. Tara gehoorzaamde en toen hij haar zei hem te kussen, gehoorzaamde zij opnieuw. Hij lachte en ze haatte zijn lach. Hij hield haar van zich af en ze verfoeide zijn blik van triomf, vermengd met humor.
Tara werd ineens driftig en zonder aan de gevolgen te denken, beet zij in de vinger die haar mond streelde. Hij kromp ineen van pijn. Ze zag zijn ongelovige blik en probeerde weg te komen. Maar het was al te laat en zij had het gevoel dat de hel in hem was losgebroken toen hij een handvol haren greep en haar hoofd achterover trok met een wrede ruk die haar een kreet van pijn ontlokte.
‘Klein kreng! Ik zou je met gelijke munt terug moeten betalen!’ In plaats daarvan raakten zijn handen haar hals en omvingen die met steeds toenemende druk. Haar ogen werden groot van angst en dit scheen hem voldoende te zijn. De handen gingen weg van haar hals.
‘Een kleine waarschuwing,’ zei hij zacht. (468, p. 31-32)

Of:

 

‘En jou haat ik ook!’ Haar ogen brandden, niet eens een traan van woede glinsterde er meer in. ‘Jij bent geen haar beter! Ik haat je!’ Met ongekende kracht slingerde ze de vaas naar zijn hoofd, maar Reese bukte net op tijd, zodat de vaas tegen de muur aan stukken sloeg. Met een ruk draaide Kit zich om. Als in een droom greep ze de pook, maar vóór ze er iets mee kon uitrichten, werd haar pols gegrepen door een ijzeren hand en moest ze loslaten. Blindelings begon ze met beide vuisten op Reese in te slaan, zich er niet van bewust [4]De suggestie dat vrouwen hun fysieke verzet niet menen, is hier sterk. Termen als ‘blindelings’, ‘als in een droom’ etc. bagatelliseren hun woede.dat ze eruitzag als een bang kind dat haar woede op wie of wat dan ook trachtte te koelen.
‘Zo is ‘t wel genoeg. Kit. Kom, houd op!’ Een paar harde handen schudden haar stevig door elkaar. Het sorteerde geen enkel effect. Een hand greep haar bij de haren en trok haar hoofd achterover, waarna zijn mond meedogenloos op de hare terechtkwam. Ze sputterde boze woorden en verzette zich wild, maar het haalde niets uit. Reese scheen zich vast te hebben voorgenomen alle opstandigheid uit haar weg te kussen. (397, p. 102-103)

4. Seksuele lichaamstaal

Het feit dat de vrouwen zich verzetten en overduidelijk te kennen geven dat ze niet gezoend willen worden is voor de mannen van generlei waarde. Hun persoonlijke legitimatie om de weigering van de vrouwen niet te accepteren is hun ongeloof ten aanzien van de oprechtheid van deze weigering: het traditionele idee dat als een vrouw nee zegt, ze diep in haar hart wél wil maar dat uit valse schaamte of schroom niet durft te bekennen, leeft sterk bij de Boeketmannen.

Binnen de kaders van de Boeketdeeltjes hebben ze nog gelijk ook; de uitstraling van de vrouwen, waarvan zijzelf zich onbewust zijn maar die voor het oog van de kenner maar al te zichtbaar is, weerspreekt de weigering van de vrouwen. In de ogen van de mannen geven de Boeketvrouwen een dubbele, tegenstrijdige boodschap door: ik wil niet, zegt hun stem, terwijl hun lichaam spreekt van verlokking en hartstocht. Luke de schilder:

 

‘Je lijkt me een interessant studie-object. Een uiterlijke koelheid die in strijd is met een smeulende innerlijke hartstocht… Ik vind het bepaald een uitdaging om te proberen dat ongrijpbare in je karakter vast te leggen.’
Sophie kreeg een kleur tot in haar hals. ‘Ik ben bang dat u iets in me ziet, wat er helemaal niet is.’
‘Daar denk ik anders over.’
Ze gaf het echter niet op en zei uit de hoogte: ‘Wat u smeulende hartstocht noemt, is in werkelijkheid smeulende woede.’
‘We merken nog wel wie gelijk heeft,’ antwoordde hij onverschillig. (439, p. 37)

Nogmaals: de dames weten van niets, realiseren zich niet dat ze de mannen ‘uitdagen’. Ze kennen de taal van hun eigen lichaam niet en zijn sowieso onbekend met de geneugten van seksualiteit. Verder dan een kinderlijke zoen op iemands wang zijn ze nog niet gekomen; ze weten niet dat ze naar seks verlangen,[5]Hun eerste kennismaking met seksualiteit, in de vorm van een afgedwongen zoen, is dan ook een hemel-en-aarde schokkende belevenis:   Hij had zich vlug hersteld van die kus en had alle sporen … Continue reading laat staan dat ze te kennen zouden kunnen geven dat ze willen vrijen.

De mannen, ervaren minnaars als ze zijn, kennen de hartstocht echter wél en ‘doorzien’ derhalve de lichaamstaal van de vrouwen. Ze hoeven zich dus niet druk te maken om een weigering, omdat ze uit ervaring weten dat die formeel is en niet gehandhaafd blijft. De mannen weten met andere woorden beter dan de Boeketvrouwen zelf wat de dames willen:

 

‘Je weet heel goed dat je wel wilt blijven, Clea,’ fluisterde hij. ‘Je wilt ook wat ik wil, maar je wilt het niet erkennen, ook niet tegen jezelf.’ Hij raakte haar wang aan, zijn vingers gleden strelend naar haar hals, een vurig spoor op haar koude huid achterlatend. ‘Ik moet je dwingen toe te geven wat je echt voelt,’ ging hij zacht verder.
‘Je bent laf, Clea. Je bent bang je eigen gevoelens te onderkennen. Vroeg of laat zal het tot je doordringen dat je evenveel naar mij verlangt als ik naar jou. Ik denk zelfs dat je het nu al weet. Dat maakt je zo kwaad.‘ (451, p. 92/94)

Zo zweept de weigering en de kwaadheid van de vrouwen de begeerte van de mannen alleen maar hoger op: ze zien het als een impliciete instemming. De angst van de vrouwen betreft immers slechts hun vrees voor hun eigen seksualiteit, en wordt niet ingegeven door de dreiging dat de mannen hen zullen overweldigen. Hun woede bewijst dat, interpreteren de heren verder. Om die angst te boven te komen en het verborgen verlangen de vrije teugel te geven, moeten de dames dus een handje geholpen worden en is dwang of geweld gelegitimeerd.

 

‘Wat is er gebeurd,’ vraagt Reese symbolisch aan Kit, ‘om je zo van je eigen seksualiteit te doen walgen? Om je alle emoties hermetisch te doen sluiten en de sleutel weg te gooien, zodat de man die langskomt het slot moet openbreken?’ (397, p. 81-82)

De tien boekjes bevatten dan ook vier expliciete en ettelijke verhulde verkrachtingen. [6]De vier verkrachtingen zijn te vinden in de volgende boekjes: nr. 2 (p.90-91), nr. 451 (p. 118-120), nr. 468 (p. 58 en p. 119) en nr. 470 (p. 112-113). Op mysterieuze wijze worden uitbarstingen van woede, angst en geweld omgezet in een vrijpartij. Cruciaal daarbij is dat hun lichaam de vrouwen ook ten opzichte van zichzelf verraadt: nadat de mannen hun wil doorgezet hebben en ze dwingen tot omhelzingen of gemeenschap, vindt er bij hen een omslag plaats en moeten ze, zij het met tegenzin, zichzelf confuus toegeven dat ze zonder dat te willen opgewonden zijn geraakt. Of zoals Clea het uitdrukt: ze breekt in tweeën, haar geest blijft weigeren en verzet zich, maar haar lichaam gehoorzaamt haar niet langer.

Hun boosheid ten aanzien van de mannen verandert door dat verraad van karakter en richt zich tegen zichzelf. Ze schamen zich en voelen zich schuldig. De transformatie van hun emoties – van woede en haat, via verwarring, opwinding en hartstocht naar schuld – vindt in een dramatisch tempo plaats:

 

Zij werd weer tegen zijn harde lichaam aangetrokken en ziedde van boosheid toen haar kin werd opgeheven zodat ze gedwongen werd hem aan te kijken. Zijn lippen kwamen omlaag – langzaam, alsof hij genoot van de walging op haar gezicht. Zijn woorden bewezen dat ze dit goed gezien had. ‘Misschien kijk je nu alsof je me haat, maar over een paar tellen zul je genieten van mijn kus-‘
‘Genieten!’ Zij spuwde de woorden bijna uit met een woedende blik. ‘Je hebt wel een hoge dunk van jezelf!’
‘Wat ik van jou heb meegemaakt,’ merkte hij lachend op, ‘was meer dan voldoende om te weten dat je in bed uitstekend zult meewerken.’
‘Houd je mond!’ Weer vergat ze haar voornemen waardig te blijven uit woede dat ze moest toegeven inderdaad te hebben genoten van zijn hartstochtelijke vrijage. ‘Laat me los! Ik zal nooit met je trouwen!’
‘Dan zal ik je tot mijn bedvriendin maken,’ was zijn rustig antwoord. ‘Ik ben vast van plan je tot de mijne te maken, Tara, dus het zou plezieriger zijn als je je schikt in het onvermijdelijke.’ En bij deze woorden omsloten zijn armen de hare tot ze haar mond opende. Even weerstond ze zijn vurige passie, maar het werd haar te veel – het sensuele gevoel van zijn lenige lichaam tegen het hare, de stevige aandrang van zijn lippen… Hij streelde haar borst en zij drukte zich tegen hem aan. Toen hij haar uiteindelijk losliet, stond ze bevend voor hem; schreiend, verward en verloren, niet in staat helder te denken of iets te zeggen. (468, p.26-27)

En:

 

‘Ik speel geen spelletjes,’ ontkende Clea ferm, bang voor de dreiging in zijn ogen, maar vastbesloten om zich niet te laten intimideren. ‘Ik weiger met je naar bed te gaan en ik weet dat je me niet zult dwingen, Ben.’
‘Wees daar maar niet zo zeker van!’ riep hij uit. Een donkerrode kleur verspreidde zich over zijn gezicht en zijn lippen vormden een dunne witte streep. ‘Ik geef je nog een kans om deze belachelijke, zogenaamde tegenzin van je op te geven. Daarna zal ik doen waartoe je me dwingt, namelijk je gewoon te nemen.’
‘Als je dat doet, zal ik je haten!’ Clea liep achteruit totdat ze tegen de muur stond.
‘Er bestaat maar één woord voor vrouwen zoals jij,’ siste hij tussen zijn tanden door. ‘Vanaf het moment dat we elkaar leerden kennen, heb je me gekweld, me tot waanzin gedreven, zonder van plan te zijn me te geven wat je ogen me beloofden, iedere keer als ik je kuste. Als je me echt niet wilde, had je me dat allang duidelijk gemaakt. Je protesteert wel en duwt me steeds weg, maar je zorgt er wel voor dat ik achter je aan blijf lopen, nietwaar? Telkens wanneer ik je aanraak, verraadt je lichaam je!’ [7]Ben stelt de zaken voor alsof zij hem verleidt in plaats van dat hij haar verkracht. Zijn beschuldiging dat Clea hem aan het lijntje houdt, mist iedere grond: hij heeft haar eerst twee maal tegen … Continue reading [..]
Haar lichaam sidderde toen hij met zijn lippen over haar borsten streek en ze had de grootste moeite om te voorkomen dat Ben haar dijen uit elkaar drukte. Hij werd kwaad en gebruikte brute kracht, maar ze zette zich schrap en kromp ineen onder hem; het schuiven van zijn lichaam zond rillingen over haar rug. ‘Nee!’ kreunde ze, maar Bens mond stopte het hese protest. Een warme vloed van tranen glipte van onder haar gesloten wimpers. Ben voelde ze tegen zijn wang en met een onderdrukte vloek hief hij zijn hoofd op. ‘Verdorie, schei uit!’ riep hij woest. [..]
Ook Clea werd nu door haar eigen hartstocht meegesleurd. Ze sloeg haar armen om zijn hals, haar lichaam trillend onder het zijne. Met gesloten ogen passeerde ze hinderpaal na hinderpaal van genot in die wervelende stoom van hartstocht… Toen haar hartstocht wegebde, kwam er een gevoel van melancholie over haar. Ze had zichzelf verraden door aan Ben toe te geven. Ze sloeg haar arm over haar ogen en voelde de tranen van onder haar oogleden te voorschijn komen. Ik wilde dat ik dood was, dacht ze. (451, p. 119-121)

De integriteit van de vrouwen wordt zo systematisch teniet gedaan. Eerst wordt hun (bewegings)vrijheid ze ontnomen, dan wordt hun mening en wil ontkend of belachelijk gemaakt, en tot slot laat hun eigen lichaam ze in de steek. Er blijft weinig over.

5. ‘Ik hield al die tijd van je, maar…’

Aan de laatste strohalm die de Boeketvrouw heeft, houdt ze zich krampachtig vast. Ze weet dat ze van hem moet houden – anders zou ze toch niet opgewonden hebben kunnen raken? – en zolang ze die zekerheid heeft, lijkt de situatie iets minder erg en kan ze blijven hopen dat hij wellicht ook om haar geeft. Zijn uitbarstingen en onvermogen om zichzelf te beheersen in haar aanwezigheid is immers tevens op te vatten als een compliment voor haar uiterlijk: blijkbaar is ze onweerstaanbaar voor hem. En wie weet is het meer dan alleen seksuele aantrekkingskracht… Een stille hoop die ze nooit totaal opgeeft. Voor de vrouw die een huwelijk heeft moeten sluiten maakt het feit dat hij, hoewel hij slechts seksueel geïnteresseerd lijkt, haar toch getrouwd heeft terwijl hij talloos veel vriendinnetjes gehad moet hebben, dat ze zichzelf desondanks uitverkoren kan weten.

Gaandeweg geven de vrouwen op deze manier ook hun geestelijke weerstand op; de korte ogenblikken van seksueel samenzijn geven haar rust, wakkeren haar hoop aan en bieden haar een glimpje van hoe het had kunnen zijn. Maar toch blijft de onvrede bestaan: hij gedraagt zich onverminderd bot op een paar zeldzame momenten van vredelievendheid na, en ze heeft er niet zélf voor kunnen kiezen om aan zijn zijde te leven.

Hij houdt niet echt van haar, realiseert ze zich steeds scherper. Een gesprek dat ze toevallig hoort, waaruit ze opmaakt dat hij van een ander houdt, is vaak de druppel die de emmer doet overlopen. Dan valt het besluit dat ze op deze manier niet verder wil leven. Als ze zich aan hem moet geven, wil ze dat ook helemaal; en hij wil wel haar lichaam, maar haar liefde laat hem koud. Ze neemt zich voor weg te lopen.

De vrouwen die niet aan hun beminde zijn gebonden door middel van een huwelijk, nemen een soortgelijk besluit zonder zoveel omhaal en overwegingen vooraf. Bij hen telt vooral dat ze, iedere keer wanneer hij ze benadert met zo’n seksuele blik en ze verder met minachting behandelt, telkens weer doormidden gekliefd worden als de zeemeermin uit het sprookje: ze zijn wel bij hun prins, maar het leven op het droge doet ze teveel pijn. Liever dan steeds opnieuw die tweestrijd in zichzelf te moeten ervaren, wil ze hem maar nooit meer zien en helemaal uit haar hart proberen te verwijderen.

De dames poetsen derhalve de plaat. [8]Uitzonderingen zijn nr. 397, waarin Reese weggaat en later onverhoeds terugkomt, en nr. 373, waarin Slade weg wil en door Rosa wordt tegengehouden. Althans, ze doen een poging daartoe. Hun minnaars ontdekken de vluchtpoging op het nippertje, of weten ze na vruchteloos zoeken eindelijk weer te vinden. Geschrokken, verbleekt (en als het zoeken lang duurde, onvermijdelijk sterk vermagerd) vragen ze haar waarom ze weg wil (of is gegaan). Snikkend bekent ze hem haar liefde (wat ze eigenlijk helemaal niet van plan was, maar ze is ook zó geschrokken van zijn plotselinge verschijning), of fier vertelt ze hem dat ze hem vrij laat en dat hij maar naar die andere dame toe moet gaan.

Dan vindt opeens de omslag bij hém plaats: dat gesprek ging over haar, hij had al die tijd alleen van haar gehouden maar had dat niet willen bekennen. De redenen die hij voor zijn zwijgen opgeeft, zijn interessant. Voor ik de gelieven in elkaars armen laat zakken en ik vooral haar veel sterkte toewens, wil ik eerst nog even zijn motieven onder de loep nemen.

6. Zijn motieven

In de helft van de gevallen (de nrs. 2, 373, 439, 468 en 470) vertelt hij haar in de Finale scène dat hij dacht dat ze niet van hém hield; zijn aanvankelijke motief was inderdaad begeerte geweest, maar gaandeweg was hij van haar gaan houden. De hatelijkheden die hij gedurende het hele boek gedebiteerd heeft, legt hij nu uit als een uiting van een onhandige vorm van zelfbescherming; slechts één van hen, Randall (470), bekent expliciet dat hij een wraakmotief had. Voor de overigen geldt Lukes verklaring:

 

‘Het was waarschijnlijk een soort terugslaan, omdat je zo duidelijk liet merken dat je een hekel aan me had en je met je terughoudendheid al mijn goedbedoelde toenaderingspogingen in de kiem smoorde.’ (439, p. 151).

Zó beschouwd wordt zijn agressie, wanneer beiden daarop terugblikken, bijna vertederend, ontwapenend. Hij bedoelde het zo goed, maar zij had hem diep gekwetst door de schijn te wekken dat ze niet van hem hield; wat kon hij anders, kwetsbaar als hij was geworden door zijn onbeantwoorde liefde voor haar, dan zichzelf daartegen te beschermen? Hij móest haar dus wel op een afstand houden, en zichzelf een pantser van ondoordringbaarheid aanmeten. [9]Het wordt bijna haar schuld dat hij zich onuitstaanbaar en gewelddadig heeft gedragen. Als ze nu maar meteen had toegegeven dat ze van hem hield, was dat immers allemaal niet nodig geweest. Zijn geweld wordt zodoende voorgesteld als een vorm van zelfverdediging: hij was bang voor z’n eigen gevoelens, bang voor alles wat ze bij hem opriep.

Hij dacht dus al die tijd dat hun relatie uitsluitend een seksuele was, en alleen was gericht op begeerte. Nadat ze elkaar wederzijds van hun liefde hebben getuigd, realiseert hij zich opeens hoe fout die gedachtengang is geweest: ‘Ik had moeten weten dat de liefde ook bij jou begon op te bloeien, want je bent er het meisje niet naar om jezelf zuiver uit begeerte aan een man te geven.’ (468, p. 151).

De geliefde wordt zo op de laatste pagina’s alsnog ontdaan van het imago van slet, dat hij haar voorheen consequent heeft voorgehouden: een echte vrouw (en natuurlijk is ze dat) vrijt alleen maar uit liefde. Een uitspraak die volstrekt in tegenstelling is met zijn eerdere interpretatie van haar lichaamstaal: toen beweerde hij dat een echte vrouw een puur lichamelijk verlangen kent, dat hij kon zien dat zijn toenaderingen haar opwonden, ook al mocht ze hem niet.

De scheiding tussen haar geest en haar lichaam die hij eerder aanbracht – en die hij noodzakelijkerwijs had moeten aanbrengen om zijn gebruik van geweld en dwang bij het vrijen voor zichzelf te legitimeren – repareert hij nu met een groots gebaar. Nu ze zich volledig aan hem heeft gegeven, is de geliefde weer één, ondeelbaar: de volmaakte vrouw.

De vijf overige mannen geven een andere verklaring. Ze waren al vanaf het eerste moment dat ze haar zagen verliefd, en wisten meteen dat zij de vrouw van hun leven was. Althans: kon zijn. Er waren een paar obstakels die eerst uit de weg geruimd dienden te worden, en pas als dat geregeld was kon hij zijn liefde ruim baan geven; tot dat moment aangebroken zou zijn, moest hij zich inhouden, hoeveel moeite hem dat ook kostte. Het struikelblok was dat ze er wel uitzag als een echte vrouw, als de vrouw die hij hebben wilde, maar zich nog niet zo gedroeg.

Ook deze mannen brachten zodoende een scheiding aan tussen lichaam en geest: uiterlijk was de dame in kwestie al perfect, maar haar opvattingen en gedrag behoefden nog enige verandering. Ze moesten zich gaan leren gedragen als een echte vrouw; hun beloning is zijn liefde, hun straf was zijn haat, of zijn geweld. [10]De voorbeelden van het straf/beloning-systeem zijn legio:   ‘Ik ben tot de ontdekking gekomen,’ vervolgde hij meedogenloos, ‘dat ik meer van vrouwen houd die af en toe een jurk … Continue reading

Johanna (31) leek Bannon te verwend en te ijdel; ze moest hem bewijzen dat ze een en ander kon doorstaan, alvorens ze zijn leven met hem zou mogen delen. Simoni (264) treft een ander lot: Kent was er stellig van overtuigd dat alle vrouwen niemendalletjes waren, onbetrouwbaar en oppervlakkige wezentjes. Ze moest beproefd worden, en door haar moed en uithoudingsvermogen tonen dat ze een uitzondering op de regel was. Sara (309) was te onafhankelijk en te fier; Ralph wilde haar eerst ‘temmen’, zoals hij dat noemt; hij wilde ‘een vrouw die spint’ en geen tijger die te trots was om te huilen. Kit (397) die op de ranch rondliep in mannenkleren en links en rechts bevelen uitdeelde, was in de ogen van Reese te mannelijk. Hij oordeelde dat ze een pantser om zich heen gebouwd had uit angst om vrouw te zijn, en vertederde dan ook op slag toen ze bij hun weerzien loshangende haren bleek te dragen en weifelend in plaats van resoluut was geworden. Clea tenslotte (451) hing teveel aan haar stiefvader en was te bang voor haar eigen seksualiteit; ze moest leren alleen van hem te houden en haar verlangens te onderkennen.

Door gebruik te maken van de liefde die de vrouwen hen toedroegen, konden de mannen de vrouwen leren zelf de afstand tussen lichaam en geest te overbruggen, door ook qua gedrag de vrouw te worden die hij hebben wilde. Zo kon hij ze maken tot wie ze (in zijn ogen) écht waren.

 

‘Ik geloof dat je – dat je willens en wetens geprobeerd hebt mijn karakter te veranderen!’
‘Je karakter te veranderen?’ vroeg hij onschuldig. ‘Waar heb je het over?’
‘Je hebt het steeds weer gedaan – o, ik haat je!’
‘Mijn lieve Sara, alsjeblieft niet weer zo’n driftbui. Juist nu ik vind dat er zo’n duidelijke verbetering bij je is te constateren…’
‘Verbetering! – ja, dat is precies wat ik bedoel. Je hebt me expres willen verbeteren, zoals jij het noemt! Het is me nu volkomen duidelijk. Van meet af aan heb je je erop geconcentreerd mij te vernederen. Het was zorgvuldig voorbereid om mij te – mij te temmen – Dat is toch de term die je zo graag gebruikt, nietwaar?’ (309, p. 138-139)

Hooghartig ontkent Ralph (‘ik begin nooit aan een onmogelijke taak’), maar in de slotscène vertelt hij haar alsnog dat ze gelijk had. En in plaats van boos te worden, is Sara nu ontroerd:

 

‘Je bent mooi, Sara. Zo mooi dat ik je, vanaf het eerste moment dat ik je zag, wilde hebben. Maar ik wilde iets veel kostbaarders hebben dan oppervlakkige schoonheid. En dat had je in je, dat wist ik. Ik moest het er alleen maar uithalen. Wil je het me vergeven, schat?’
‘Er valt niets te vergeven,’ fluisterde ze, zich tegen hem aanvleiend, ‘zolang ik maar de vrouw ben, van wie je houdt.’ (309, p. 152)

Of nog kernachtiger, door Tara verwoord wanneer ze spreken over Leons dwangmethoden:

 

‘Je zei dat het voor mijn bestwil was, en dat was zo.’ (468, p.149)

Beide soorten verklaringen hebben, naast de terugkerende lichaam-geest problematiek, een ander gemeenschappelijk kenmerk. Met hun gedrag, waarin agressie een verhuld teken van liefde is en waarin geweld aangewend wordt om liefde te verbergen of juist af te dwingen, creëren de mannen een verwevenheid van liefde en macht die voor de vrouwen – die hun motieven immers niet kenden – tot een onontwarbare knoop werd. Een enkele keer klinkt dat besef door.

 

Terwijl Dane’s lippen haar langzaam en hartstochtelijk kusten, gaf ze zich met heel haar hart en ziel aan hem over. Dit was de macht die hij over haar had, want ondanks alles wat er gebeurd was, was ze bereid om op haar knieën naar hem toe te kruipen voor een vriendelijk woord. Dat was tevens de reden waarom ze van hem was weggevlucht. Ze wist immers dat hij haar in zijn macht had en dat ze ondanks zijn brute gedrag altijd naar hem zou blijven verlangen. (2, p. 138)

Laat de gelieven nu maar in elkaars armen zinken. Eindelijk. En sterkte, meid.

Van wie is mijn lichaam?

Over het thema lichaam-geest valt meer te zeggen. Lichamelijkheid, in de zin van seksualiteit, speelt een belangrijke rol in de Boeketreeks; ook in de damesroman weerspiegelt zich zo de tegenwoordige nadruk op seksualiteit in relaties. Voor een goed contact tussen man en vrouw zijn deugden als geduld, moederlijkheid en eenvoud van vrouwen niet meer voldoende om een man te boeien: ook seksueel moet ze hem iets te bieden hebben.

Een besef van hun eigen seksuele aantrekkingskracht is voor de Boeketvrouwen echter taboe: dat zou immers impliceren dat ze al enige ervaring op dat gebied hebben opgedaan, en zou ze in de ogen van hun aanstaande echtgenoot tot allemans-vriendinnetjes maken. En met sletten trouw je niet. De Boeketvrouwen staan derhalve voor een schier onoplosbaar probleem. Ze moeten seksueel begerenswaardig zijn en bevrediging kunnen geven, maar ze mogen zich niet bewust zijn van hun capaciteiten in die richting. Kennis daarvan hebben zou schuld bekennen wezen.

Daarom is haar bewustzijn onschuldig: haar geest weet van niets, kent haar eigen uitstraling niet en raakt in verwarring wanneer ze fysiek op zijn omhelzingen reageert. Uitsluitend zó kan ze het dilemma oplossen. Hij is telkens weer degene die haar lichaam seksualiteit geeft: door op een bepaalde manier naar haar te kijken, door haar gedrag op een specifieke wijze te interpreteren, door haar te initiëren in het vrijen.

Eigen verlangens kent de Boeketvrouw niet, ze ontstaan uitsluitend in reactie op zijn aanraking. Dan ontwaakt haar lichaam, als was ze Doornroosje die met een zoen uit haar honderdjarige slaap wordt gewekt. Ik heb al eerder beschreven dat voor hem alleen haar seksuele lichaamstaal geldt; aan verbaal verweer of fysiek verzet stoort hij zich niet. Dat alleen haar seksuele lichaam telt, en dat haar lichaam alleen voor hem telt wordt in de reeks ook op een andere manier uitgedrukt.

Aanrakingen van andere mannen – vroegere vriendjes, semi-concurrenten van de geliefde en verloofden die de Boeketvrouw in een aantal gevallen heeft op het momet dat ze hém tegenkomen – doen haar niets, brengen niet zulke verwarrende gevoelens in haar teweeg. Hij is de enige die haar lichaam kan veranderen van kinderlijk of meisjesachtig naar seksueel en vrouwelijk. In de Boeketreeks is hij tevens de eerste en enige aan wie ze zich geeft: hij ontvangt haar maagdelijkheid als kostbaar cadeau of rooft die als grootste schat. [11]In ruil krijgt ze van hem een even zeldzaam geschenk: hij geeft haar als eerste en enige zijn huwelijksring. Met die roof vernietigt hij tegelijkertijd haar geestelijke integriteit, door haar wil en haar liefde te negeren; hij kan zich daar echter niet bijzonder druk over maken, want de vraag of zij haar lichaam wellicht eerder aan een ander heeft gegeven, [12]Bijzonder cynisch zijn Danes opmerkingen naar aanleiding van zijn verkrachting van Lisa:   ‘Die nacht heeft me de rest van mijn leven achtervolgd, want ik besefte na die nacht dat je nog … Continue reading baart hem meer zorgen.

Niet zij, maar hij beheert haar seksuele lichaam. Hij ontvreemdt haar lichaam door het zichzelf toe te eigenen en seksueel te maken; zij raakt vervreemd van haar lichaam, het reageert niet meer zoals ze wil. Die vervreemding ten aanzien van haar eigen lijf wordt consequent voortgezet in de vrijscènes. Ook daar waar ze zich uiteindelijk vol overgave – dat wil zeggen zonder geestelijk verzet – laat beminnen, is haar lichaam er voornamelijk voor hem. Ze is passief en handelt niet zelf: hij streelt, hij kust, hij raakt aan, hij neukt, hij vrijt; zij laat slechts haar handen over zijn borst of schouders dwalen.

Wanneer ze actief zou zijn – haar lichaam actief zou gebruiken om genot te krijgen of te geven – zou ze daarmee weliswaar haar lichaam heroveren en zich dat weer eigen maken, maar ze zou hem verliezen; het zou al te veel kennis omtrent seksualiteit impliceren, haar lichaam zou zich dan ten aanzien van hém verraden. Derhalve blijft ze passief en gebruikt alleen hij haar lichaam.

Voor beiden is haar lichaam dus object: voor hem datgene wat hij bemint en bezit (en waarlangs hij haar geest breekt), voor haar is het een doorgeefluik voor hun beider emoties bij gebrek aan geestelijk contact en iets waarover ze iedere zeggenschap heeft verloren.

Ook al geeft ze haar geestelijke weerstand op, de splitsing tussen geest en lichaam blijft bestaan. Haar bewustzijn is niet bij de vrijpartij betrokken, ze is onthecht van zichzelf. Dat wordt in de boekjes op twee manieren uitgedrukt. [13]Ik betwijfel of de schrijfsters deze technieken willens en wetens hebben toegepast. Aan het effect doet dat echter niet veel af. En als ze inderdaad automatisch zijn overgegaan op een dergelijke … Continue reading In het ene geval ontstijgt ze als het ware aan haar lichaam – van verrukking, uiteraard – en haar bewustzijn verdwijnt in het niets, het verraderlijke lichaam in zijn armen achterlatend. Dat wordt uitgedrukt middels een veelvuldig gebruik van termen als ‘ze vergat zichzelf’, ‘ze gleed in nevelige diepten weg’, ‘ze werd meegesleept in een wervelende storm van genot’ of in ‘de draaikolk van zijn hartstocht’.

De andere weg waarlangs haar bewustzijn verdwijnt is gecompliceerder en vindt plaats via een wisseling van het perspectief van het verhaal. De hele Boeketreeks is geschreven in de derde persoon en beschrijft vanuit haar gezichtspunt haar emoties, haar gedachten, haar activiteiten, de mensen om haar heen etc. Er zijn echter in bijna ieder deeltje scènes aan te wijzen waarin dat perspectief plotseling verandert: hij neemt haar plaats in en doet waarnemingen die zij nooit had kunnen maken, vanuit een seksuele blik die de hare niet is. Zijn blik keurt haar lichaam seksueel en geeft het een kwaliteit die ze zelf niet kent, en maakt haar tot object van de handeling in plaats van het subject dat ze was.

 

Hij keek naar haar gezicht. Haar ogen openden zich langzaam, alsof ze bijna in slaap was gevallen, de irissen wijd open. Haar gezicht had een subtiele verandering ondergaan. De golf van emoties leek elk afzonderlijk deeltje van haar lichaam te hebben beïnvloed en ook haar vrouwelijkheid te hebben geaccentueerd. Haar ogen schitterden abnormaal groot, haar lippen waren gedeeltelijk geopend, vol en donkerrood. Hij werd zich bewust van haar schoonheid. (31, p. 61)

En:

 

Ervaren handen knoopten haar bloes los en begonnen haar borsten te strelen, die opzwollen als rijpe vruchten, gereed om geplukt te worden. (397, p. 105)

Deze ingreep wordt ook buiten de vrijscènes toegepast, en vindt vooral plaats als haar lichaam beschreven wordt:

 

Zijn blik gleed langs het goedgevormde figuurtje (373, p. 15)

Of:

 

Haar jurk kleefde aan haar lichaam, de aandacht vestigend op haar slanke figuur alsof het doorzichtig was, maar ze was zich niet bewust van zichzelf (309, p. 50)

En:

 

Het maanlicht viel over haar naakte lichaam en gaf het de koele schoonheid van een wit marmeren beeld (309, p. 48)

Deze dubbele blik – de zijne die in de hare besloten ligt – is voor vrouwen uiteraard geen ongewoon verschijnsel. Vrouwen zijn gewend bekeken te worden en bezien zichzelf doorgaans ook met de kritische blik van de toeschouwer. Ze observeren zichzelf en worden object. Hun geestesoog neemt hun lichaam waar en kijkt met mannelijke ogen. In de Boeketreeks hebben de mannen zich dat geestesoog van de vrouwen toegeëigend; haar lichaam hadden ze al genomen. Er blijft de Boeketvrouwen niet veel anders over dan het bewustzijn te verliezen, zichzelf aan hem te verliezen. Pas als zijn liefde en zijn blik haar gemaakt hebben tot wie ze moet zijn, kan ze weer een eenheid zijn. In zijn armen.

Ik zie ik zie wat jij niet ziet

Het tweede motief waarop ik terug wil komen is dat van de frequente koppeling van geweld aan liefde. Hoe het mogelijk is dat de heldin na zijn brute optreden toch een siddering van geluk door haar lijf voelt trekken is in het voorafgaande al enigszins toegelicht. Een volledig begrip van de vraag hoe zoveel geweld acceptabel kan zijn, is denk ik alleen mogelijk wanneer we het geweld weer in de context van het lezen plaatsen, en zo de positie van de lezeres bij de analyse betrekken.

De Boeketdeeltjes worden verkocht als romantische liefdesverhalen. De lezeres leest de boekjes met de verwachting dat de gelieven elkaar, liefst na enige verwikkelingen en een paar wanhopige momenten, uiteindelijk liefdevol in de armen zullen sluiten. Als het een gladgesmeerde en probleemloze relatie zou zijn, zou het boekje voor haar een groot deel van zijn waarde verliezen: alleen maar lezen dat ze elkaar zien, verliefd worden en met elkaar trouwen is niet spannend en bovendien niet voldoende om honderdzestig pagina’s mee te vullen. Je wéét dat ze elkaar zullen krijgen, maar de boeiende vraag is natuurlijk hóe; en naarmate de afstand tussen de gelieven groter lijkt, [14]De ervaring – ook de mijne, hoewel ik afstandelijk, want zo analytisch mogelijk las – leert dat de boekjes dan ook in één ruk worden uitgelezen. Je stopt niet halverwege, je wilt weten … Continue reading wekt de oplossing meer interesse en wordt die ontroerender. Dat de problemen onoverkomelijk lijken is dus in het belang van de lezeres. [15]Maar waarom liggen die problemen grotendeels op het vlak van seksualiteit? In vroegere series waren de opgestapelde moeilijkheden van een ander karakter: daar moest de heldin de held weten te winnen … Continue reading Het lijden van de heldin verhoogt haar leesplezier.

Een tweede gevolg van het gegeven dat de lezeres de Boeketdeeltjes leest als liefdesverhalen, is dat ze door deze romantische context ook alle gebeurtenissen als zodanig zal interpreteren. Haar wetenschap dat de twee hoofdpersonen waarschijnlijk van begin af aan verliefd op elkaar zijn en uiteindelijk wederzijds hun liefde zullen verklaren, kleurt haar lezing van de gebeurtenissen. Haar blik geeft de scènes hun definitieve betekenis: een romantische.

Zo weet de lezeres bijvoorbeeld eerder dan de Boeketvrouw zelf dat die verliefd is op de held. Terwijl de heldin zich nog verbijsterd afvraagt wat er met haar aan de hand is en hoe het toch komt dat ze aangetrokken wordt tot de held, weet de lezeres allang dat ze verliefd is. Al vanaf de eerste ontmoeting: in de openingsscène wordt dikwijls beschreven hoe de heldin als ‘gehypnotiseerd’ of ‘als in een droom’ naar de held kijkt. Liefde op het eerste gezicht, concludeert de lezeres. Als de handelingen van de man, die haar zoent en met haar vrijt zonder verder een emotioneel of intellectueel contact te leggen, de Boeketvrouw doen besluiten dat haar gevoelens eveneens uitsluitend seksueel moeten zijn, doorziet de lezeres haar ‘ware’ gevoelens.

Domoor, denkt ze geamuseerd wanneer de heldin weer eens uitroept dat ze die man haat. Evenzo weet ze dat de heldin opgewonden is geraakt omdat ze van hem houdt. Bovendien is de lezeres vanuit haar positie van meerwetendheid in staat om, beter dan de Boeketvrouw, het gedrag van de held te doorzien. Al diens handelingen komen voor de lezeres in het teken van zijn liefde voor de heldin te staan, terwijl de heldin zelf zich nog in opperste verwarring (of woede) afvraagt waarom hij zich zo gedraagt. Daarmee schaart de lezeres zich aan de zijde van de held: ze kan zich verkneukelen over het protest en het verweer van de heldin (‘meid, doe niet zo suf en geef nu maar toe, jullie zijn alletwee verliefd’) en kan zich er tegelijkertijd op verheugen dat de held zich niet laat afschrikken door het protest maar juist doorzet. Ze hoopt dat hij zal winnen.

Bovendien kan ze vanuit haar superieure kennis het gedrag van de held vergoelijken ze weet immers dat hij overloopt van liefde voor de heldin en excuseert daarom zijn geweldsmisbruik. Hij kan zich gewoon niet langer inhouden, heel vergeeflijk. Als hij uitroept ‘ik kan me niet langer beheersen, ik moet je hebben!’ (een veelvuldig voorkomende uitspraak) weet de lezeres dat de held al die tijd in stilte moet hebben geleden [16]Wellicht is zijn vermoedelijke lijden tevens een bron van heimelijk genoegen voor de lezeres. Ze weet dat de held, ook al doet-ie zich flink en stoer voor, zichzelf innerlijk verbijten moet. Prettig … Continue reading onder de afstandelijkheid van de heldin. Ze heeft medelijden met hem en begrijpt hem volkomen. De blik van de lezeres verandert zo een scène, die los van deze romantische context gelezen als een verkrachting gezien zou worden, in een liefdesscène.

De overige verklaringen die de lezeres mogelijk aanvoert ter verontschuldiging van het gedrag van de man, behalve die van de tomeloze en niet meer te beheersen liefde, worden op diverse plaatsen in de deeltjes ondersteund. Het zijn de gangbare, niet-feministische verklaringen voor seksueel geweld: hij kan zijn emoties niet tonen uit angst of onvermogen, en zijn geweldsmisbruik kan worden opgevat als een teken van interesse of jaloezie. Hij slaat haar uit liefde.

 

Sara’s woede [nadat Ralph haar bij een feestje heeft weggesleept, KS] bedaarde toen een ongelooflijke gedachte bij haar opkwam. Was het mogelijk dat Ralph niet gehandeld had uit bazigheid? Goed beschouwd zou zoiets ook niet bij zijn karakter passen. Hij zou nooit de moeite hebben genomen – als hij volkomen onverschillig tegenover haar handelingen stond. Betekende dat dan, dat hij niet helemaal onverschillig tegenover haar stond? Dat het hem wel degelijk kon schelen wat ze deed? (309, p. 133)

Of:

 

Ze zweeg en hoewel ze nog nooit zo iets moeilijks gedaan had, vroeg zij nederig vergiffenis (voor haar beschuldiging dat hij allerlei vriendinnetjes heeft). De tranen bleven vloeien van angst. Langzaam liep ze naar hem toe, in doodsangst, want hij zag eruit alsof hij haar wilde vermoorden.
En ineens drong het tot haar door dat zijn woede buiten alle proporties was voor hetgeen zij gezegd had. Hij had toch toegegeven vriendinnen te hebben, dus waarom zou hij zo reageren? Ze staarde in zijn ogen toen ze hem genaderd was. Hij had gezegd dat hij haar meer respecteerde dan enige andere vrouw – dus kon het ook zijn dat hij die anderen wilde vergeten? Verstomd door deze gedachte bleef Tara hem aanstaren en vergat ze dat ze elk moment een pak slaag kon verwachten. Als hij die anderen wilde vergeten, dan zou dat betekenen… (468, p. 88)

De traditionele uitleg van seksueel geweld en minachtend gedrag wordt telkens in aanzet gekoppeld aan een feministische analyse. De heldin roept dat hij haar alleen maar gebruikt, dat hij zijn zin doordrijft; de lezeres leest dat en weet dat de heldin oppervlakkig gezien gelijk heeft maar dat ze in laatste instantie de plank misslaat.

Conclusies

Om dan nu eindelijk terug te komen op de vragen die ik mijzelf (en u, lieve lezeressen en lezers) aan het begin van dit stuk stelde: zijn de normen met betrekking tot seksualiteit in de Boeketreeks minder traditioneel geworden dan die in de vroegere damesroman, en is de Boeketreeks een vorm van pornografie? Nee, en nogmaals nee.

Hoewel er openlijker wordt geschreven over seksualiteit zijn de opvattingen over seksualiteit niet wezenlijk veranderd. Er wordt weliswaar meer nadruk gelegd op het belang van goede seksuele contacten tussen de partners, maar verder barst het van de traditionele opvattingen. Seks vindt plaats op zijn initiatief en binnen het huwelijk (of vooruitlopend daarop), een vrouw hoort een, onervaren maagd te wezen en zich alleen aan die éne te geven, en ook al zegt een vrouw nee toch wil ze wel – een kwestie van even doorzetten, heren. Traditioneel ook in die zin dat seksueel geweld als volstrekt normaal wordt voorgesteld en eerder als een uiting van liefde dan van macht wordt beschreven.

Allerlei opvattingen omtrent seksualiteit die ook in de pornografie worden aangetroffen – en met name de vermenging van seks en geweld – komen in de Boeketreeks terug, maar waar pornografie mannen leert dat het toepassen van dergelijke normen aanvaardbaar is, leert de Boeketreeks vrouwen ten eerste dat ze dergelijk gedrag maar beter kunnen accepteren, op straffe van een aframmeling of het verliezen van zijn liefde, en ten tweede dat agressief gedrag een verborgen romantische betekenis bezit.

In die zin kun je stellen dat de Boeketreeks de andere kant van de medaille is: pornografie beschrijft de traditionele mannelijke ervaring van seksualiteit en seksueel geweld, de Boeketreeks geeft weer hoe vrouwen daarop (horen te) reageren en biedt een voor hen positieve lezing daarvan. Op die manier wordt de lezeres een interpretatie geboden voor gebeurtenissen die ook zijzelf in het dagelijks leven tegenkomt en die problematisch voor haar kunnen zijn. De analyse die in de Boeketreeks wordt geboden, kan haar helpen die gebeurtenissen – het als seksueel lichaam, als object behandeld worden – te verwerken zonder dat ze in conflict hoeft te komen met haar omgeving. Ze wordt er nadrukkelijk op gewezen dat een en ander als een vorm van liefde en aandacht opgevat dient te worden. De ideologische verwarring die in de maatschappij bestaat omtrent seksualiteit en seksueel geweld wordt zo in de Boeketreeks consequent volgehouden en in een bepaald daglicht gesteld: beide zijn een uiting van liefde.

De Boeketreeks zelf is naar mijn mening niet pornografisch te noemen; zoals elders betoogd is vooral de intentie waarmee een blad of boek gekocht wordt en de blik van de lezer/es bepalend. De lezeres koopt de Boeketdeeltjes niet om op klaar te komen, noch gebruikt ze mannen als object. Eerder leert de reeks haar dat vrouwen, zijzelf inclusief, object voor mannen zijn. De Boeketreeks houdt haar voor dat ze de heersende ideologie, waarin vrouwen als ondergeschikt aan mannen worden gezien, heeft te aanvaarden en houdt haar een positief beeld van de slachtofferrol voor. Haar perspectief is dat ze, als ze haar weerstand tegen zijn dominante gedrag opgeeft en besluit zich naar hem te voegen, als beloning daarvoor zijn liefde zal ontvangen.

Er is ook een hoopgevend aspect aan de Boeketreeks te ontdekken. (Ik wil u niet met alleen droefenis opzadelen; nog een opbeurend woord. Wanhoop niet, dames.) De uitgangspositie van de Boeket-vrouw, de eerste beelden van haar, zijn uitermate krachtig en sterk in vergelijking met de poppetjes uit de dokters- of kasteelroman. Zó krachtig, dat ze ten val moet worden gebracht voor de held (van) haar wil houden. Er wordt inderdaad aanpassing gepredikt, maar blijkbaar zijn vrouwen zo onafhankelijk geworden dat ze nog moeten leren dat ze volgzaam moeten zijn. En vroeger waren ze dat al bij voorbaat.

Noten:

Noten:
1 Gekocht:
– nr. 468: Een dwingend verlangen, door Anne Hampson;
– nr. 470: Het geluk keert weer, door Lilian Peake;
– deel 2 uit een nieuwe serie van Boeket, Boekets Beste: Een dageraad vol belofte, door Sara Craven.
Besteld:
– nr. 309: Het verzet gebroken, door Anne Hampson;
– nr. 373: Ketens van haat, door Lilian Peake;
– nr. 451: Verzet je niet langer door Charlotte Lamb.
Gekregen:
– nr. 31: Expeditie naar het hart, door Margaret Way;
– nr. 264: Onder een vallende ster, door (alweer) Anne Hampson;
– nr. 397: Door afkomst gescheiden, door Janet Daily;
– nr. 439: Aarzel niet langer, door Carole Mortimer.
Ter controle heb ik twee deeltjes van de Story-reeks gelezen:
– nr. 75: Een winterdroom, door Brenda Trent, en
– nr. 78: Hart in onderpand, door Janet Daily.
De Story-reeks heeft globaal dezelfde kenmerken als de Boeketreeks, maar bevat – voor zover ik kan overzien – minder gewelddadige seksuele scènes. Citaten uit de deeltjes worden in het vervolg aangegeven met het serienummer. Eventuele cursiveringen zijn van mij.
2 Dergelijke beschuldigingen aan het adres van de vrouwen komt verhoudingsgewijs veel minder voor dan andersom, namelijk alleen in de deeltjes 2, 373 en 470.
3 Deze twee uitzonderingen zijn nr. 397, waarin Reese verdwijnt en Kit tenslotte met rust laat als blijkt dat ze hem niet meer wil zien, en nr. 31 waarin Johanna zelf een initiatief neemt waardoor ze in zijn nabijheid blijft. Ze wil met een expeditie mee en gaat als verstekelinge mee aan boord nadat de gids – haar geliefde in spe – weigert haar mee te nemen.
4 De suggestie dat vrouwen hun fysieke verzet niet menen, is hier sterk. Termen als ‘blindelings’, ‘als in een droom’ etc. bagatelliseren hun woede.
5 Hun eerste kennismaking met seksualiteit, in de vorm van een afgedwongen zoen, is dan ook een hemel-en-aarde schokkende belevenis:

 

Hij had zich vlug hersteld van die kus en had alle sporen verborgen, maar Clea wist dat het lang zou duren, voordat zij eroverheen was. Het was alsof een aardbeving het vorige landschap had weggevaagd en een afschrikwekkende nieuwe horizon had opgetrokken. Haar benen trilden, haar huid voelde koud en strak aan. Een shock, dacht ze, ik heb een shock. Haar tanden schenen te klapperen.
Ze probeerde haar gezichtsspieren te ontspannen, die gespannenheid van zich af te zetten, maar de lava van die ogenblikken in Bens armen stroomde nog in haar en stuurde hete golven door haar aderen. (451, p.44).

6 De vier verkrachtingen zijn te vinden in de volgende boekjes: nr. 2 (p.90-91), nr. 451 (p. 118-120), nr. 468 (p. 58 en p. 119) en nr. 470 (p. 112-113).
7 Ben stelt de zaken voor alsof zij hem verleidt in plaats van dat hij haar verkracht. Zijn beschuldiging dat Clea hem aan het lijntje houdt, mist iedere grond: hij heeft haar eerst twee maal tegen haar wil gezoend, één keer in de auto gesleurd en meegenomen, en nu zit ze in zijn flat gevangen waar ze is beland nadat een vriendin van Ben haar daar naartoe heeft gelokt; ze heeft zojuist een mislukte vluchtpoging achter de rug.
8 Uitzonderingen zijn nr. 397, waarin Reese weggaat en later onverhoeds terugkomt, en nr. 373, waarin Slade weg wil en door Rosa wordt tegengehouden.
9 Het wordt bijna haar schuld dat hij zich onuitstaanbaar en gewelddadig heeft gedragen. Als ze nu maar meteen had toegegeven dat ze van hem hield, was dat immers allemaal niet nodig geweest.
10 De voorbeelden van het straf/beloning-systeem zijn legio:

 

‘Ik ben tot de ontdekking gekomen,’ vervolgde hij meedogenloos, ‘dat ik meer van vrouwen houd die af en toe een jurk aan willen trekken en wier huid ook eens naar parfum ruikt in plaats van naar zweet en mest. Een vrouw die eens naar de kapper gaat en niet altijd en eeuwig met een cowboyhoed op loopt, of vloekt als een ketter.’
Ieder woord dat hij sprak, sneed als een mes door haar heen, maar Reese was nog niet met haar klaar en bracht haar de doodsteek toe toen hij eindigde met de woorden: ‘Ik wil een vrouw die niet bang is om vrouw te zijn.’ (397, p.130).’

En:

 

‘Eindelijk geef je dus toe dat je een vrouw bent, dat je tot het zwakke geslacht behoort? Je geeft toe dat je gedwongen werd mijn eisen in te willigen?’ Tot haar grote verbazing leunde hij voorover en legde zijn hand nogal teder op de hare. \Daarvoor verdien je een beloning. We sluiten een wapenstilstand.’ (309, p. 104).

11 In ruil krijgt ze van hem een even zeldzaam geschenk: hij geeft haar als eerste en enige zijn huwelijksring.
12 Bijzonder cynisch zijn Danes opmerkingen naar aanleiding van zijn verkrachting van Lisa:

 

‘Die nacht heeft me de rest van mijn leven achtervolgd, want ik besefte na die nacht dat je nog maagd moet zijn geweest. Ik moet de waarheid weten, Lisa. Is het waar? Was ik de eerste?
Ze sloot haar ogen. ‘Ja,’ fluisterde ze.
‘Oh nee!’ fluisterde hij. Daarna viel er een lange stilte.
‘Je was nog maagd,’ zei hij schor. ‘Ik had het kunnen weten, maar ik was te kwaad om erover na te denken. En ik was te jaloers. Ik had al zo lang naar je verlangd en de gedachte dat Laurie Hammond (je gehad had)…’ (62, p.182)

Hij geeft aan dat zijn motief haar te verkrachten zijn boosheid was bij de gedachte dat Lisa met een ander had gevreeën. Dat ze tóch maagd was vindt hij belangrijker dan het feit dat ze überhaupt niet wilde; daarvoor verontschuldigt hij zich niet.

13 Ik betwijfel of de schrijfsters deze technieken willens en wetens hebben toegepast. Aan het effect doet dat echter niet veel af. En als ze inderdaad automatisch zijn overgegaan op een dergelijke schrijfwijze, geeft dat aan hoe ingeburgerd ook bij hen het vooropstellen van het mannelijk bewustzijn ten koste van dat van vrouwen is.
14 De ervaring – ook de mijne, hoewel ik afstandelijk, want zo analytisch mogelijk las – leert dat de boekjes dan ook in één ruk worden uitgelezen. Je stopt niet halverwege, je wilt weten hoe al die ellende in hemelsnaam nog kan worden veranderd in een happy end.
15 Maar waarom liggen die problemen grotendeels op het vlak van seksualiteit? In vroegere series waren de opgestapelde moeilijkheden van een ander karakter: daar moest de heldin de held weten te winnen en hem uit de armen van een andere (slechte) vrouw losweken. Dat deed ze door traditionele vrouwelijke deugden te betrachten. Ze was volgzaam, zedig, zacht van aard, hield zichzelf op de achtergrond en kende slechts één wens: volledig de zijne te worden. Een beeld dat nu minder appelleert en niet in overeenstemming is met de grotere onafhankelijkheid van vrouwen.
De Boeketvrouw doet meer recht aan moderne opvattingen: ze is redelijk zelfstandig, heeft een baantje, komt voor haar mening uit en ziet een man niet vooral als toekomstige vader van haar kinderen, maar (nadat ze door hem is ingewijd) ook als seksuele partner. De problemen waarmee de Boeketvrouw worstelt – wil hij me nu om de seks of omdat hij van me houdt, mag ik genieten van seks en mag seks zonder liefde? – sluiten veel meer aan bij hedendaagse, redelijk geëmancipeerde vrouwen.
16 Wellicht is zijn vermoedelijke lijden tevens een bron van heimelijk genoegen voor de lezeres. Ze weet dat de held, ook al doet-ie zich flink en stoer voor, zichzelf innerlijk verbijten moet. Prettig om te weten dat de liefde voor een vrouw een man uiteindelijk op de knieën kan krijgen.