Profileer- en publicatiedwang

Voor Follow the Money schreef ik gisteren een stuk naar aanleiding van het nieuws dat veel wetenschappers in rooftijdschrijften publiceren of verleid worden stukken te leveren voor flutconferenties. Sinds de invoering van de citatieindex en de bijbehorende publicatiedwang gaat er steeds meer mis met wetenschappelijke artikelen:

 
Vanochtend pakte de Volkskrant groot uit met nieuws over wetenschappelijke rooftijdschriften: bladen die tegen betaling en zonder enige kwaliteitscheck academische artikelen publiceren. Maar dat is niet het enige probleem waar de wetenschap mee kampt.

De publicatiedwang die al sinds eind vorige eeuw in de wetenschappelijke wereld heerst, is fnuikend. Wie niet publiceert, zakt op de citatieindex. En wie daarop zakt, krijgt minder (of geen) onderzoeksgeld en is zijn of haar baan niet altijd zeker.

Het fenomeen staat bekend als publish or perish: publiceer of verdwijn. Een van de akelige nevenverschijnselen ervan is een enorme wildgroei aan ogenschijnlijk nette wetenschappelijke tijdschriften, waar echter elke academische basis aan ontbreekt: auteurs betalen voor publicatie, er wordt geen peer review uitgevoerd, iedereen kan zijn brakke ei er tegen betaling in kwijt. Ook is een heel circuit ontstaan van schimmige ‘wetenschappelijke’ conferenties. Sommige wetenschappers doen naar hartenlust mee aan dit circus, anderen waarschuwen hun collega’s er juist voor.

Lees (gratis) verder op Follow the Money.

Aardappeloproer

Poster voor festival AardappeloproerDezer dagen wordt op de Oostelijke Eilanden van Amsterdam het Aardappeloproer herdacht met een groots festival. Oud-burgemeester Job Cohen opende het festival gisteren, en ik mocht de openingsvoordracht doen:

***

Het is 1917. Om ons heen woedt de Eerste Wereldoorlog; Nederland houdt zich neutraal. Desondanks merken ook Amsterdammers dat het elders oorlog is: voedsel wordt schaarser.

Vooral wie het toch al niet breed heeft, ondervindt daar de consequenties van. Er zijn weinig aardappels te koop; wat er is, is fors in prijs gestegen, en de kwaliteit is ondermaats. Goede aardappels worden geëxporteerd, in de winkels liggen oude of beschimmelde aardappels – áls ze er al liggen. In arme wijken staan al maanden geen piepers meer op het menu. De zwarte markt voor aardappels tiert, maar daar zijn ze al helemaal onbetaalbaar. De kindersterfte neemt toe, en ondervoeding leidt tot een hausse van de Engelse ziekte: nog decennialang zullen die kinderen daar de gevolgen van ondervinden.

De onrust groeit. Wanneer eind juni bekend wordt dat een boot vol aardappels bij de Westertoren ligt afgemeerd, ontstaat een opstootje. Arbeidersvrouwen uit de Jordaan en van de Oostelijke Eilanden bestormen de boot en ontdoen die binnen de kortste keren van haar lading.

Een week van onlusten volgt, met de Czaar Peterstraat, Kattenburg en Oostenburg als middelpunt van het verzet. Boze vrouwen trekken naar het stadhuis, vakbondsmannen sluiten zich aan, pakhuizen en schepen worden leeggeroofd door arme arbeidersvrouwen die hun gezin willen voeden. Amsterdam ontpopt zich als strijdtoneel, dagen achtereen.

Na een week is de gemeente ten einde raad. De regering zet soldaten in, tegen de wil van de gemeente. Op de Oostelijke Eilanden worden de bruggen opgehaald: de wijk wordt geïsoleerd van de rest van de stad. Tweehonderd militairen lossen waarschuwingsschoten en gaan, wanneer de vrouwen niet van wijken weten, ten slotte over op gericht geweld. Er sterven negen mensen, 114 raken gewond. Sommige militairen weigeren te schieten: ze zijn bang dat hun moeder of hun zus zich onder de doelwitten bevinden.

***

Amsterdam is van oudsher een roerige stad. Van Paling- en Aardappeloproer tot Spoorweg- en Februaristaking, van krakersrellen tot metroverzet – het gebeurde allemaal hier.

Maar Amsterdam is óók een inventieve stad. Toen mensen met aids niet naar Amerika mochten reizen om daar een congres bij te wonen, werd de conferentie overhaast naar Amsterdam verhuisd, terwijl Amsterdam al eerder het toen nog piepjonge internet benut werd om aidsactivisten uit de rest van de wereld bij het congres te betrekken. Amsterdam bedacht regels die krakers in staat stelden om leegstaande panden legaal van pandjesbazen en uitponders over te nemen.

Amsterdam blinkt uit in verbintenis leggen: tussen bewoners onderling, en – soms na wat getouwtrek over en weer – tussen bewoners en bestuurders.

Honger hebben wij Amsterdammers tegenwoordig niet meer, ook de armen onder ons niet. We hebben nu godlof de bijstand, opvang voor daklozen, en voedselbanken. Geen ideale oplossingen, dat geef ik grif toe – maar ze zíjn er tenminste, en slagen erin de ergste nood meestal te lenigen. En schieten op de eigen bevolking doet de politie hier niet.

Maar het is hier bepaald geen koek en ei. De inkomensverschillen nemen rap toe, en gaandeweg bereikt een steeds kleiner deel van al het geld dat wordt omgezet de burgers. Bedrijven en aandeelhouders worden rijker, terwijl het inkomen van gewone mensen stagneert of zelfs keldert. Betaalbare woningen zijn schaars: woningbouwcoöperaties hebben een fors deel van hun sociale woningbestand verkocht – in mijn eigen trapportaal bijvoorbeeld liefst 7 van de 11 huizen – en van wat rest gaat de huur stukken harder omhoog dan het inkomen van hun bewoners. Airbnb en toerisme dreigen de stad te ontvreemden van haar eigen inwoners. Een flink deel van de Zuidas wordt bevolkt door brievenbusfirma’s met een kamerplant, die belastinguitzonderingen benutten om anderen geld door de neus te boren.

Honderd jaar na de A van het Aardappeloproer wordt het tijd voor de volgende letter van het alfabet: het BnB-, Bierfiets- en Bonusoproer. Ik hoop oprecht dat dat effect heeft: want protesteren is Amsterdam wel toevertrouwd.

Geen tijd voor cynisme

[Column uitgesproken op de VVOJ-avond over de Panama Papers, Pakhuis de Zwijger / Amsterdam, 13 april 2016]

Binnen 24 uur na de bekendmaking van de Panama Papers was het hele scala aan reacties al voorbijgekomen. Dit wisten we toch allemaal allang al, niks geen nieuws; dit was een ‘goed georkestreerde actie’ van de CIA, gericht tegen Putin; deze onthulling zorgt er hooguit voor dat burgers hun vertrouwen in de politiek verder verliezen; de ICIJ [the International Consortium of Investigative Journalists] wordt betaald door George Soros en/of de VS dus dit kán niet deugen; iedereen wil toch belasting ontwijken, dus wat is er nu eigenlijk mis met die offshore constructies?

Het was kortom feest voor complotdenkers en cynici.

Het was óók een feest voor tal van belastingdiensten op de aardbol. Bij onze eigen blauwe dienst ging de champagne na verluidt daags erna open, en staatssecretaris Eric Wiebes meldde gisteren dat de aangiftes van alle Nederlanders die in de Panama Papers voorkomen, met deze nieuwe kennis in het achterhoofd nogmaals zullen worden doorgespit. Over in het buitenland weggemoffeld geld zullen forse boetes worden geheven, tot wel driemaal het oorspronkelijke bedrag, beloofde hij.

…Terzijde: hier past een herhaald pleidooi voor het vindersloon. Laat in hemelsnaam een percentage van de naheffingen en boetes die belastingdiensten opstrijken door het uitputtende werk dat onderzoeksjournalisten hebben verricht, structureel ten goede komen aan organisaties als het ICIJ en het OCCRP [the Organized Crime and Corruption Reporting Project] – zij verenigen en faciliteren immers de journalisten die dergelijk subliem speurwerk verrichten. Zij zijn degenen die momenteel regelmatig tientallen miljoenen, ja soms honderden miljoenen euro’s, in de kassen der de belastingdiensten doen vloeien [denk aan de VimpelCom-zaak, en de kwestie TeliaSonera], en daarvoor persoonlijk geregeld forse risico’s lopen…

De complotdenkers laat ik aan hun lot over. Wie meent dat de publicatie van de Panama Papers slechts bedoeld is om de concurrentie uit te schakelen (te weten Mossack Fonseca), opdat de rijken voortaan uitwijken naar Nevada in plaats van Panama of de Seychellen, is voor rationeel debat verloren, evenals de mensen die wel jammeren dat Putin wordt geïmpliceerd maar die niet zien dat Porosjenko harder werd gepakt.

Met de cynici heb ik wel een appeltje te schillen. Inderdaad: we zoeken allemaal naar aftrekposten wanneer we gebogen zitten over onze aangifte. Maar het gaat niet om aftrekken. We hebben het over het doelgericht verstoppen, verhullen, wegwerken en witwassen van immense sommen geld; over een bedrijfstak die een miljardenbusiness heeft gemaakt van het anonimiseren en doorsluizen van biljoenen, en wier hoofddoel het is om belastingdiensten om de tuin te leiden. Dit is geen aftrek- maar een verneukindustrie.

Inderdaad: we wisten dat Ikea, Starbucks, Google, Apple en Facebook soms rare deals hebben met belastingdiensten. Maar gelukkig worden die deals steeds vaker op hoog niveau teruggefloten. Wat we echter niet wisten is hoe groot de offshore-industrie is, hoe ingenieus zij te werk gaat, hoe nauw onder- en bovenwereld erin verweven zijn. De vergelijking met Edward Snowden drong zich op: iedereen die zich verdiepte in surveillance kon bevroeden dat er meer getapt en gevolgd werd dan bekend was. Pas door Snowdens gedetailleerde onthullingen werd duidelijk hoe grootschalig, fijnmazig en vooral: hoe ongecontroleerd burgersurveillance zich had ontwikkeld: het was een complete industrie, geschoeid op buiten- en bovenwettelijke bevoegdheden.

De publicatie van de Panama Papers geeft hoop. Juist in een periode dat mensen zich verbazen dat bedrijven als Ikea minder belasting betalen dan een doorsnee middenstander, zich verontwaardigd betonen over IP-rechten als kennelijk geaccepteerde aftrekpost voor een koffiegigant en zich afvragen waar publieke investeringen in zorg, onderwijs en infrastructuur nog van betaald moeten worden wanneer de rijken en superrijken hun geld onzichtbaar maken, zijn de Panama Papers een godsgeschenk.

Dat vergt wél dat we gaan nadenken over economie. Willen we een financiële structuur waarin winst vrijelijk wordt weggesluisd en verlies wordt afgewenteld op de staat, en dus: op burgers? Willen we een overheid die de belastingen van de middenklasse verhoogt en tegelijkertijd de superrijken ontziet? In New York publiceerden bijna vijftig miljonairs een open brief aan gouverneur Cuomo, waarin ze hem vroegen hen in hemelsnaam zwaarder te belasten: for the public good. In Europa wordt nagedacht over een systeem dat de winst en verliesrekening van multinationals per land verrekent. De kunstmatige winstverlaging van Uber en AirBnb heeft ineens ieders volle belangstelling. Nobelprijswinnar Mohammad Yunus, de bedenker van het microkrediet, propageert tegenwoordig een systeem waarin investeren belangrijker is dan winst maken.

De Panama Papers beschrijven geen incident. Ze leggen een structureel probleem bloot: de dodelijke uitholling van de burgereconomie en van de staatsfinanciën.

Zwelg niet in complotten of cynisme. Onderzoeksjournalisten hebben een flinke tik uitgedeeld aan duizenden amorele rijken. Nu is het aan burgers en politici om het stokje over te nemen.

Felipe op de BBA2015

Bij de Big Brother Awards 2015 sprak ik onderstaand in memoriam uit voor vriend en internetpionier Felipe Rodriguez.

Meteen na mijn speech kondigde Hans de Zwart, de directeur van Bits of Freedom, aan dat de positive prijs die regelmatig tijdens de BBA wordt uitgereikt, wordt hernoemd: die heet nu niet langer de Winston Award, maar de Felipe Rodriguez Award. Een prachtige geste.

***

In Memoriam Felipe Rodriguez

Zonder hem geen XS4all. Zonder hem geen DDS. Zonder hem geen Meldpunt Kinderporno. En zonder hem geen Bits of Freedom.

Eerder deze maand overleed Felipe Rodriguez. Hij was pas 46 en was al een jaar of zes uit het publieke leven verdwenen, maar had op zijn veertigste al een CV dat menig tachtigjarige jaloers zou maken.

Felipe was een van de vele Nederlandse hackers die sinds eind jaren tachtig op bulletin boards rondhingen. Hij had zijn eigen BBS, Utopia, en via een bevriende sysadmin bij de Universiteit van Amsterdam hadden hij en zijn maten toegang tot internet. Op een nacht ontdekte hij, zoals zijn vriend Rop Gonggrijp het uitdrukte, dat alcohol en internet vaak niet goed samengaan. Het gevolg: Utopia en HackTic verloren hun gedoogde toegang tot internet.

Zoals alle hackers was Felipe inventief. Op de achterkant van een bierviltje becijferde hij dat als ze nu een bedrijfje werden en zélf een huurlijn naar NLnet inkochten en die verbinding met 500 mensen deelden, ze quitte zouden spelen. Felipe legde het geld op tafel, bestelde de huurlijn, servers en modems, en zo ontstond XS4all: de eerste publieke internet provider in Nederland, betaald uit de opbrengst van Felipes Spaanse restaurant. XS4all, de enige provider ter wereld die haar beginkapitaal vond in pulpo, paella en patatas bravas.

Tijdens een lange avond op Hacking at the End of the Universe, in 1993, verzonnen Felipe en Marleen Stikker samen De Digitale Stad, een gratis ISP gemodelleerd naar het concept van een stad, compleet met gemeentehuis, postkantoor, kiosk, huizen, pleinen, cafés en rosse buurt. Het werd een model dat overal ter wereld werd gekopieerd.

Felipe blonk uit in tactisch, nuchter nadenken. Waren er conflicten of ruzies, dan was hij altijd de eerste om mensen de hand te reiken: hij nodigde tegenstanders uit voor een kop koffie of voor een maaltijd in zijn restaurant Centra. Hij was een meester in de-escaleren, hij krabde alle eelt en ideologie van meningsverschillen af.

Presten politici om censuur van internet – terroristen! kinderporno! – dan kalmeerde hij ze. Censuur helpt niet, je schaadt altijd meer dan je redt, en bovendien verlies je zo het zicht op wat er gebeurt. Beter was het om goede procedures voor meldingen van overlast en misdaad te scheppen, rechercheurs op te leiden, sporenonderzoek te doen en gebruikers op te voeden.

En Felipe realiseerde zich al vroeg dat internet alleen sterk kan blijven wanneer niet alleen bedrijven en aanbieders zich organiseren. Ook de gebruikers van internet hebben hun eigen organisatie nodig: het verdedigen van digitale burgerrechten kun je qualitate qua niet overlaten aan ISP’s. Alleen wanneer ook de belangen van burgers worden vertegenwoordigd, kun je hopen op een waarlijk robuust internet.

Dat was het begin van Bits of Freedom. De eerste jaren was het heel hard werken, met weinig geld. En elke keer dat Bits of Freedom weer eens dreigde om te vallen, gaf Felipe gul.

Felipe was het hart van ons internet. Zonder hem geen XS4all, geen DDS, geen Meldpunt Kinderporno. En zonder hem geen Bits of Freedom.

Felipe: het was een eer je te hebben gekend.

Zorgen over zorg

Het is november, en ik heb al wekenlang twee pijnlijke schouders. Bursitis waarschijnlijk, plus een kettingreactie. Vanwege de MS heb ik een stok nodig bij het lopen; daar leun ik flink op, waardoor mijn rechterschouder makkelijk overbelast raakt, en van de weeromstuit doe ik dan meer links. Die schouder raakt dan ook overbelast. Zodoende wil mijn linkerarm momenteel alleen met veronachtzaming van een pijnscheut in mijn jas, doet leunen zeer, kan ik geen van beide armen achter mijn rug buigen, en slaap ik al weken plat op mijn rug.

Kortom: naar de huisarts, voor een verwijzing naar de fysiotherapeut. Piekeren. Als ik nou een paar weken wacht, hoef ik mijn eigen risico voor 2014 niet aan te spreken en kan ik alles op 2015 gooien. Half december bedenk ik: oh nee wacht, is het niet zo dat je per jaar tien behandelingen bij de fysio vergoed krijgt, en daarna zelf moet betalen? Dan had ik dus wél al in november moeten beginnen mijn schouders te laten behandelen, want stel nou dat ik meer dan tien behandelingen nodig heb om weer pijnvrij te raken?

Het is december, de tijd om over te stappen van zorgverzekeraar. Dat durf ik nooit, want bij mijn huidige heb ik ooit een aanvullende verzekering weten te scoren, en die verlies ik vast wanneer ik overstap. Want welke zorgverzekeraar kent een middelbare vrouw met een dik patiëntendossier tegenwoordig nog extraatjes toe? MS, hersenbloeding, kanker, hernia (ja, ook al door die stok), mouches in mijn oogvocht, een geschiedenis als zware roker (nee, nu niet meer: ik ben bijna anderhalf jaar geleden con gusto overgestapt op dampen).

Oh verhip: de vrije artsenkeuze. Handhaaft mijn zorgverzekeraar die eigenlijk, of moet ik van hen van huisarts, specialist en/of fysiotherapeut wisselen omdat ik anders vette rekeningen achteraf krijg? Nee toch: het heeft zo lang geduurd – en vele goedgekeurde doch vergeefse declaraties gekost – eer ik eindelijk een fysio vond die mijn bursitis effectief wist te behandelen. Sindsdien wil ik alleen haar nog. Zit mijn Mirjam in hun pakket?

Mag ik nog naar de VU wanneer de ms opspeelt? Dat zal toch wel? Zij hebben immers hét kenniscentrum rond ms in Nederland, ik kan me niet voorstellen dat een zorgverzekeraar geen contract met ze sluit…

Mijn zorgverzekeraar is trouwens, zo blijkt uit een brief die ik ontvang, zojuist in december overgenomen door een andere zorgverzekeraar. Hemel. Ik heb geen idee van hún werkwijze… Werken ze in natura? Of hebben ze een voorschotsysteem waarbij je eerst zelf moet betalen en daarna kunt declareren? Godbewaarme, nog meer papierwerk, en heus, ik haat administratie.

Mijn schoonmaker betaal ik al tijdenlang zelf. Zwart, dat levert hem meer op en is voor mij goedkoper. Vroeger kreeg ik een gedeeltelijke vergoeding, maar buiten dat je dan geen enkele zeggenschap hebt over wie er urenlang in je huis is, vergt het een sloot administratie. De afschaffing van de vergoeding die mij waarschijnlijk ten deel zou vallen deert me daarom niet. Maar ik ken zat mensen die ervan wakker liggen, en die géén geld hebben voor een zwartbetaalde hulp.

Januari. Er valt een brief van de gemeente in de bus. Binnenkort moet ik een maandelijkse bijdrage gaan betalen voor de Canta die ik in bruikleen heb.

Bestaat de aftrek van ziektekosten bij de belastingdienst nog? Of de vaste aftrek voor chronisch zieken? Ik help het u hopen.

 
[Multiple Care is een kwartaalblad voor de gezondheidszorg, uitgegeven door Biogen – de producent van Avonex, een medicijn dat multiple sclerose afremt. Deze column schreef ik voor hun voorjaarseditie, maart 2015.]

Geestesoog

Verspreken, verslikken, verstappen, vergissen, vergeten, verkijken: we hebben een scala aan woorden voor dingen die we verkeerd doen. Maar waar de rest allemaal gaat over fysieke dingen – je voet verkeerd neerzetten, een stukje brood dat in het verkeerde keelgat schiet, een herinnering die uit je hoofd gevallen is, een woord dat verhaspeld raakt – betekent jezelf verkijken voornamelijk dat je een abstracte inschattingsfout hebt gemaakt. Je verkijkt je op de tijd, de afstand, of op iemands loyaliteit.

Bij MS heb je echter een heel fysieke vorm van jezelf verkijken: er missen delen van het beeld. De aangeleverde informatie overleeft het transport via de oogzenuw naar de hersenen niet heelhuids, er brokkelen onderweg stukjes van het beeld af. Je verkijkt je op de aanwezige kleur, en ziet vooral nog zwart-wit. Je verkijkt je op het niets, met als resultaat blinde vlekken in je zicht. Je verkijkt je op enkelkleurige vlakken: er wriemelt van alles. Je verkijkt je op de locatie, en ziet de dingen dubbel. Beeld komt trager binnen, je kijkt, en je weet twee seconden lang werkelijk niet wat je ziet. Beeld blijft langer hangen, en over wat je nu ziet hangt nog het waas van een halve seconde geleden.

Ik noem het ook wel: jezelf verzien.

Het is mijn dagelijkse kost. Het grote niets – de echte blindheid – heb ik gelukkig nooit hoeven meemaken. Wel ben ik vijf lange weken halfblind geweest. In beide ogen zat in het midden van mijn zicht een groot hel gat, alsof ik recht in een brandende lamp had gekeken. Dubbelzien doe ik ook, vooral in de verte: op een heldere zomernacht realiseerde ik me dat de hemel bezaaid was met dubbelsterren, maar dat bleek aan mij te liggen. Sindsdien zie ik een veel mooiere sterrenhemel dan u.

Geen diepte zien, gefriemel ontwaren op vlakken die effen zouden moeten zijn, een gat in beide ogen, een beetje dubbelzien: het is verbazingwekkend wat je in de praktijk allemaal weet te ondervangen. Je hersenen puzzelen de boel uiteindelijk weer redelijk vlekkeloos bij elkaar. Ik tuur wat vaker, ik beweeg mijn hoofd eventjes om de blinde vlek van plaats te laten verhuizen, en mijn hersenen vullen de nagekomen berichten alsnog in en bouwen die met de eerder gearriveerde informatie op totdat er alsnog een kloppend totaalbeeld voor mijn geestesoog verrijst.

Ha, nu zie ik het!

Nu mijn leeftijd zich wat laat gelden, krijg ik ook ouderdomskwaaltjes in mijn ogen. Nachtblindheid. Bijziendheid. Mouches, u weet wel, van die zwarte vliegjes, flarden en frutsels die in je oogvocht zwemmen.

Maar mijn hersenen zijn inmiddels geoefende beterkijkers. Die maken van zulke verkijkingen binnen de kortste keren weer een kloppend geestesoog.

 
[Multiple Care is een kwartaalblad voor de gezondheidszorg, uitgegeven door Biogen – de producent van Avonex, een medicijn dat multiple sclerose afremt. Deze column schreef ik voor hun najaarseditie, september 2014.]

Liefde voor de buurt

[Oud-journaliste Wil Merkies is een drijvende kracht op Wittenburg, de Amsterdamse buurt waar ik woon. Eerder maakte ze het boek Eilander gedichten, waarvoor ik op haar verzoek het voorwoord schreef. Nu heeft ze, naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het Patatatoe festival, een nieuw boekje genaakt met als thema ‘liefde voor de buurt’. Bij deze mijn bijdrage.]

Met mijn liefde ben ik gierig. Die reserveer ik voor wie een onuitwisbare indruk op me maakt, en daarenboven bestand is tegen de ultieme volhardingstest.

Indruk op mij maken is namelijk makkelijk. Veel mensen hebben een bijzondere levensgeschiedenis, en iedereen heeft wel eens gedachtes waar ze niet meteen raad mee weten. Vaak is goed luisteren, een beetje doorvragen en nergens van schrikken genoeg om een scala van imposante verhalen boven water te krijgen. En zodra iemand oprecht is – het achterste van z’n tong laat zien, hardop nadenkt, vertelt wat-ie écht moeilijk vindt, of laat merken dat-ie het eventjes niet meer weet – val ik gewoonlijk als een blok.

Maar in de liefde ben ik gierig. Voordat ik oprecht van iemand (of van iets) kan gaan houden, komt eerst die volhardingstest. Die is tweeledig. Eén: kun jij ertegen wanneer ik je een tijdje schromelijk verwaarloos en mezelf pas maanden later weer meld. Twee: kan ik ertegen wanneer jij jezelf voortijdig bij me aandient en verhaal komt halen.

Mijn liefde voor Wittenburg begon bij de verhalen: van het oude aardappeloproer tot de recente strijd om welke supermarkt er komt. Het zette zich door in de dagelijkse ervaringen: van terloopse knikjes naar de buren, tot nurkse jongeren op straat die zacht als boter werden zodra je ze eenmaal vriendelijk goeiedag zei.

Maar vooral ben ik van Wittenburg gaan houden omdat het slaagde voor mijn volhardingstest. Maandenlang kan ik er in mijn eigen schulp wonen, waarna de buurt ‘toevallig’ iets organiseert dat me daar uit weet te trekken. Een tentoonstelling in de Oosterkerk, een groene-straatdag op het plein, een optocht van Patatatoe, of een boekje over de buurt.

Wittenburg laat me mijn gang gaan, en trekt me af en toe liefdevol aan mijn jas: ‘Hee, ik ben er ook nog!’ En dan smelt ik een beetje – en voel ik me hier immens thuis.

[geschreven in april 2013]

Verschil

[Multiple Care is een kwartaalblad voor de gezondheidszorg, uitgegeven door Biogen – de producent van Avonex, een medicijn dat multiple sclerose afremt. Voor hun themanummer over ‘verschil’ (september/oktober 2013) schreef ik deze column.]

Ze zeggen wel dat mensen je subiet minder serieus nemen wanneer je in een rolstoel zit; dat gesprekken dan makkelijk – en akelig letterlijk – bóven je hoofd worden gevoerd.

Winkelpersoneel reageert bijvoorbeeld op de vraag die jij hoogstpersoonlijk aan ze voorlegde, met een buitengewoon vriendelijk antwoord aan heel iemand anders. Ze bezorgen jouw antwoord namelijk bij degene die achter je staat, aan de persoon die je stoel duwt.

Of denk aan wildvreemden die iets liefs, iets bemoedigends of iets meelevends willen zeggen. Dat is enerzijds erg lief, maar anderzijds ook heel erg raar. Want die plotselinge opwelling van sympathie hunnerzijds onderstreept onbedoeld dat er ‘iets’ met jou aan de hand is, een onzegbaar ‘iets’ dat die wildvreemden met hun vriendelijkheid proberen op te heffen of goed te maken, maar daardoor onbedoeld juist onderstrepen. Was je naar hun gevoel écht hun gelijke geweest, dan hadden ze namelijk niks speciaals tegen je gezegd. Tegen al die andere onbekende (en ogenschijnlijk gezonde) mensen die ze diezelfde dag waren tegengekomen, hadden ze immers toch gewoon niks gezegd?

Wat te doen, als buitenstaander?

Als gezond mens wil je iemand met wie klaarblijkelijk iets aan de hand is, liefst zo normaal mogelijk behandelen. Je wilt geen onheus verschil maken, je wilt niet discrimineren. Maar juist daardoor sta je stiekem op scherp. Je wordt extra vriendelijk. Je doet extra nonchalant. Je bent benauwd dat je betrapt wordt op een ongeweten, onbedoeld vooroordeel. Je hoopt dat de ander, de gehandicapte, doorheeft dat jij werkelijk je uiterste best doet om te negeren dat-ie gehandicapt is, en dat jij hem of haar heus, werkelijk waar, kijk maar, als Heel Erg Gewoon behandeld.
Dat werkt dus niet.

Enerzijds vanwege die hypersensitiviteit van de buitenstaander. Al wie kampt met de angst om per ongeluk een faux pas tegenover een gehandicapte te maken, heeft het pleit allang verloren. Die welgemeende beleefdheid, die o zo goedbedoelde voorzichtigheid, onderstreept immers – onbedoeld, en tegen de keer in – dat er inderdaad een onhandig verschil is tussen jou en mij, tussen hem en haar, en dat de dingen kennelijk niet normaal zijn. Door niet gewoon te doen wat je gewoonlijk doet, bevestig je dat iemand anders is, en dus: niet normaal. Door je best te doen, zonder je iemand uit.

Anderzijds omdat iemands makke negeren – uit beleefdheid, of uit andere nobele motieven – simpelweg niks oplost. Die handicap verdwijnt daar namelijk niet door. De meneer of mevrouw in kwestie zit nog steeds in een rolstoel, heeft nog steeds ernstige moeite met trapjes, en kan nog altijd niet bij de bovenste schappen in de supermarkt.

Pas toen ik zelf gehandicapt werd, begreep ik hoe gezonde mensen zich het beste kunnen gedragen jegens ons soort.

Kijk niet weg. Beleefd de blik afwenden, het ‘ontzien’ van mensen met wie iets is, betekent dat je ons niet serieus neemt. En wees nieuwsgierig. Vraag of je iets kunt doen, vraag hoe wij iets doen; denk nooit dat je alles al weet.

Maar vooral: weet dat gezondheid nooit blijvend is, en dat ook jij ooit met een akelige ziekte komt te zitten. Onoplosbare ziekte is geen afwijking van de norm, maar ieders voorland.

Bewegen

[Multiple Care is een kwartaalblad voor de gezondheidszorg, uitgegeven door Biogen – de producent van Avonex, een medicijn dat multiple sclerose afremt. Voor hun themanummer over ‘bewegen’ (april/mei 2013) schreef ik deze column.]

Het ging al een tijdje redelijk goed met me, dat maakt absoluut uit.

De vorige keer dat ik vanwege een MS-aanval in het ziekenhuis was beland en dringend een prednisonkuur nodig had, was twee jaar eerder: 2001. Ik zakte indertijd geregeld door mijn linkerknie en ik zag bijwijlen scheel. Of wellicht was het, wetenschappelijk gezien, een kwestie van dubbel zien. De manier waarop terzake deskundige medici je klachten beschrijven en rubriceren, is voor het slachtoffer ervan niet altijd duidelijk.

Enfin. Ik had indertijd een wankele knie en mijn ogen weigerden samen te werken. Voor de buitenstaander kan dat serieus klinken, maar ik was inmiddels erger gewend: van half blind zijn en weigerachtige armen, tot een evenwicht dat zo in de war was, dat ik mezelf met verve tegen de grond gooide om niet om te vallen.

Maar het ging al een tijd goed, en de laatste keer dat ik een prednisonkuur nodig had was twee jaar geleden. Ik liet de rolstoel vaker staan, en verliet me geregeld op alleen een kruk.

Toen ik net MS had – in 1988 of daaromtrent – had Frits, de wonderbaarlijke fysiotherapeut van het VUMC, al gezegd: ‘Lieverd, blijf vooral je spieren trainen. Je zenuwen zijn in de war, en je kunt daardoor minder. Maar wanneer je weinig beweegt, verslappen ook je spieren. Dan krijg je probleem op probleem…’

Die redenering was logisch. Ik ging derhalve braaf elke week naar fysiotherapie. Het probleem was alleen dat ik daarvan zo uitgeput raakte dat ik de rest van de dag – en met pech: ook daags daarna – op apegapen lag. Exit fysiotherapie.

In augustus 2003 zette ik mijn toenmalige vriendje de deur uit. We waren allebei rokers, de muren van mijn huis zagen inmiddels geel. Vriendlief had al jarenlang beloofd dat hij de boel opnieuw zou verven, maar het kwam er nooit van.

Daar zat ik: moederziel alleen. Ik was vastbesloten geen spijt te hebben van de uithuiszetting van mijn inmiddelse ex. Ik keek omhoog, recht in dat akelige geelbruine plafond.

‘Hij zou dat verven, dat heeft-ie zo vaak beloofd!’ mopperde ik, en voegde er monkelend aan toe: ‘En ik kan het verdomme zelf niet doen…’ Een ogenblik lang had ik spijt. Pal daarna ontwaakte iets onverzettelijks in mij. Ben je besodemieterd: een vriendje aanhouden omdat het plafond nog moet worden gesausd?

Nog diezelfde dag reed ik in mijn gehandicaptenautootje naar de Hema en kocht daar drie potten muurverf.

Het was buitengewoon zwaar werk. Aanvankelijk moest ik na vijf minuten verven minstens vijftien minuten uitrusten. Later kon ik een kwartier werken en hoefde ik maar vijf minuten bij te komen. Ik trainde mijn spieren, en kon beetje bij beetje meer, tot ik ineens aanzienlijk meer kon.

Mijn advies sindsdien: rook als een schoorsteen, maak u niet afhankelijk van uw lief, en ga de muren verven. Al is het maar een vierkante centimeter per dag!

Tijd

[Multiple Care is een kwartaalblad voor de gezondheidszorg, uitgegeven door Biogen – de producent van Avonex, een medicijn dat multiple sclerose afremt. Voor hun themanummer over ‘tijd’ (december 2012) schreef ik deze column.]

Wat een chronische ziekte lastig maakt, is niet zozeer dat-ie nooit meer over gaat en je er dus je verdere leven mee blijft kampen. Ons vermogen om aan omstandigheden te wennen is immers groot, ook als het om akelige dingen zoals een handicap gaat. Wanneer je maar lang genoeg slechtziend of belazerd ter been bent, verzin je in de loop der tijd een slim arsenaal aan trucs om toch (bijna) weer te kunnen doen wat eigenlijk niet goed meer gaat.

Binnen een paar jaar vind je je eigen, inmiddels langzamere, looptempo volkomen normaal. Je herinnert je nog amper dat je vroeger werkelijk kon rennen, laat staan hoe dat nou voelde. Dravend over de straat vlieden of een spurtje trekken om de trein of bus te halen, komt je ineens buitenissig voor. Knap dat anderen dat kunnen, heel handig ook, maar voor jou is het iets abnormaals geworden. Je kunt je eigenlijk niet goed meer voorstellen dat je ooit anders liep dan je nu doet.

Dus ja, handicaps wennen, al kost dat soms verduveld veel tijd en moeite.

De makke van een chronische ziekte is echter dat-ie zelden stabiel is. Chronisch betekent in werkelijkheid bijna altijd progressief, en dat is heel andere koek. Het betekent dat je telkens opnieuw moet wennen, steeds een volgend compromis moet sluiten.

Ben je eindelijk zo’n beetje gewend aan het feit dat je energie ineens beperkter is – je hebt met vallen en opstaan leren woekeren met je tijd, en prioriteiten durven stellen – en dan krijg je opnieuw een douw. Onverwacht gaan je armen enorm trillen wanneer je iets oppakt, ineens blijkt een knie onbetrouwbaar te zijn, gaat een enkel zwikken, of heb je plotseling een hinderlijke blinde vlek in een oog.

En hup, daar gaat je moeizaam verworven compromis… Je moet alweer afscheid nemen van iets dat eerder vanzelfsprekend leek. Je hebt er een handicap bij, je moet wennen aan een verse beperking. Je moet opnieuw een beetje afscheid nemen van jezelf.

Dat is wat een chronische ziekte zo moeilijk maakt: het inleveren houdt nooit op. Je moet jezelf eindeloos aanpassen. Jaar in, jaar uit.

Het goede nieuws? Mensen zijn keien in aanpassen. Leren te roeien met de riemen die we hebben, is onze tweede natuur. Zodra we onszelf – en elkaar – voldoende tijd gunnen om te wennen aan nieuwe beperkingen, worden we vanzelf inventief en verzinnen we sluipwegen om onszelf overeind te werken.

Geduld is een buitengewoon schone zaak.