Bellen

Vanavond ben ik weer wezen duiken – in een zwembad uiteraard… Volgende maand ga ik met mijn buddy en haar man naar Egypte voor een duikvakantie, en omdat ik ‘t stiekem toch nog griezelig vind mocht ik met Reinoud mee naar zijn duikclub voor een extra oefening.

Zoals ik M. vanavond schreef: het was opnieuw wonderschoon. Deze keer verloor ik me onverwacht in de bellen. Eindeloos kijken naar de lucht die anderen uitademen. Honderden kleine belletjes die in cohort opstijgen, en er zitten ook telkens een paar grote bij die aan de bovenkant worden platgedrukt en die het licht van boven vangen. Aan de onderkant muteren ze, ze bollen en stuwen de bovenkant omhoog, en wat je uiteindelijk ziet is een kwal-achtig iets met een perfect ronde, kwikzilveren bovenkant, die zichzelf naar de oppervlakte bolt en bubbelt, en die onderweg uiteenspat. Op zeker moment ging ik boven Reinoud hangen en probeerde zijn bubbels te grijpen, en later hing ik met mijn gezicht erboven. Dat voelt als een onderwaterdouche.

Ik word een groot duikfan, ik kom almaar zo blij thuis na een duik.

Ik kon dit keer stukken beter blijven zweven dan eerder, en zweven is belangrijk: om rustig naar iets te kijken, en om niks aan te raken (want dan maak je het kapot). Zweven is goed, zweven is zen. En Reinoud – die er al dik 200 duiken op heeft zitten – vond dat ik mooi rustig was, dus ik was trots op mij :). Reinoud heeft foto’s gemaakt, hierboven zie je er een, en de rest staat hier. Als ik ze terugzie vind ik wel dat ik erg met mijn benen spartel, ik ben net een verzopen sprinkhaan :)

Ogen

Een nieuw jaar strekt zich voor ons uit, vers en koud, maar ongerept was het na twee dagen al niet meer. ’t Is oorlog in Gaza. Er waren al honderden doden, duizenden gewonden, en overal kapotte huizen. En nu is het Israëlische leger daadwerkelijk binnengevallen.

Nee, ik ga het niet over de schuldvraag hebben. Alleen maar over die ogen.

In de kranten zag je foto’s van de binnenmarcherende infanteristen, allemaal jonkies nog, keurig in het gelid, met geweren in hun hand, helmen op hun hoofd en hun gezichten beschilderd in camouflagekleuren. Het zag er allemaal precies uit zoals een leger eruit hoort te zien. Behalve dan die ogen: de angst lekte eruit. Het brak mijn hart. Jongens van rond de twintig die op oorlog werden gestuurd en die doodsbenauwd waren. Jongens van twintig die oorlog moesten gaan voeren, die moesten gaan doden en zelf misschien gedood zouden gaan worden.

Al dagen denk ik aan Waltz with Bashir. De hoofdpersoon, Ari Folman, denkt door de nachtmerries van een vriend voor het eerst in zijn leven terug aan zijn eigen diensttijd in Libanon, dan twintig jaar geleden. Hij weet er eigenlijk niets meer van en kan zich uit die periode alleen nog zijn verloven thuis , in Israël herinneren. Maar plots droomt ook hij: hij komt met een paar kameraden uit zee, de stad is in lichtflitsen gehuld, er klinken machinegeweren. Wat is er gebeurd? Folman besluit het uit te gaan zoeken: wat heeft hij, wat hebben zijn kameraden precies gedaan? Hij graaft vruchteloos in zijn geheugen en besluit uiteindelijk zijn medesoldaten op te zoeken om ze naar hun verhalen te vragen.

Zijn speurtocht trekt een langzame spiraal naar de kern. Gaan de eerste verhalen nog over het peloton dat herhaaldelijk aangevallen wordt en over de dood van veel kameraden, gaandeweg realiseert Folman zich dat hij en zijn groep de slachting in de vluchtelingenkampen Sabra en Shatila gefaciliteerd, waar in twee dagen tijd twee- tot drieduizend Palestijnen werden neergeschoten. Een week voordat de Libanese president Bashir Gemayel zou worden ingehuldigd, werd hij vermoord. Woedende christelijke milities namen daarna wraak op de Palestijnen, en het Israëlische leger hielp bij dat bloedbad: ze verschaften de Falangisten nachtverlichting en controleerden de vluchtwegen.

En steeds maar die angst, die als een rode draad door de film loopt. Je ziet ’m in de ogen van de jonge soldaten die genadeloos een oorlog worden ingestuurd, in de ogen van de Palestijnen die worden opgejaagd en uitgemoord, in de ogen van de mensen die een straat uitrennen waar een tank achter ze aan zit. Overal, eigenlijk. Die ogen zag ik nu weer, ditmaal in de krant.

Nog steeds wil Israël niet weten van wat ze indertijd in Libanon hebben gedaan: het verhaal over Sabra en Shatila is diep weggestopt, niemand praat erover. En die jongens, die jonkies die de klus moesten helpen klaren, konden nergens met hun verhalen terecht.

Ooit las ik een uitspraak van de Pools-joodse publicist Hendryk Broder. Volgens hem zouden de Duitsers de joden Auschwitz nooit kunnen vergeven: daarvoor was hun schuld immers te groot. Die opmerking trof me als een diepe waarheid. Sindsdien denk ik wel ’s dat Israël de Palestijnen nooit zal kunnen vergeven wat zijzelf hen hebben aangedaan.

Broccoli

In alle gesprekken vanavond – goede vrienden, Oud & Nieuw – kwam naast veel andere dingen ook ter sprake wat we graag gedraaid zouden willen hebben bij onze begrafenis of crematie. (Nee dat is niet morbide. Ik was erg blij dat ik wist wat Jan gedraaid wilde hebben – niemand anders wist dat-ie Mood Indigo wilde laten horen, en in welke uitvoering precies, en zo kon ik op ‘t laatst nog iets extra’s voor hem doen. Dat was troostrijk.)

Al jaren denk ik dat ik Broccoli van Coil zou willen laten horen. ‘t Is een zo mooi en breekbaar nummer, etherisch en nuchter tegelijk, vervreemdend en lief, onwezenlijk en kwetsbaar en teder.

Dus zojuist luisterde ik weer naar Broccoli. En ineens drong het eindelijk tot me door: dat nummer gaat helemaal niet over mijn toekomstige dood of wat ik al wie dan afscheid komt nemen nog zou willen zeggen. Dat nummer gaat erover dat mijn ouders ooit dood zullen gaan, en hoe erg dat is, en dat ik mezelf al jaren probeer te wennen aan de gedachte dat zij er ooit niet meer zullen zijn.

‘Wise words from the departing. The death of your father, the death of your mother, is someting you prepare for all your life, all their life.’ (En om helemaal eerlijk te zijn: dat is waarom ik soms zo kwaad kan zijn op mijn kwijte broer – dat de bekommernis om mijn ouders alleen op mijn schouders valt, en ik hun dood niet met hem zal kunnen delen.)

Broccoli

Wise words from the departing
Eat your greens, especially broccoli
Remember to say “thank you”
for all the things you haven’t had
By working the soil we cultivate the sky
We embrace the vegetable kingdom

The death of your father,
the death of your mother
Is something you prepare for
All your life
All their life

Wise words from the departing:
The death of the mother, and the death of the father,
Is something you prepare for
For all of their life,
For all of your life.

Wise words from the departing:
Eat your greens, especially broccoli.
Wear sensible shoes, and always say “thank you.”
Especially for the things you never had.

Wise words from the departing:
By working the soil we cultivate the sky,
And enter the vegetable kingdom
Of our own heaven.
By working the soil we cultivate good manners.
We used to say “please”, and “thank you.”
Especially for the things we never had.

Wise words from the departing:
Eat your greens, especially broccoli.
And always say “thank you.”
Especially for broccoli.

[Op YouTube staat een live uitvoering van Broccoli maar op de plaat – Musick to play in the dark I – is het veel en veel mooier. Je kunt Broccoli hier beluisteren en hier kopen.]

Muntje

Vandaag las ik dat veel Nederlanders überhaupt geen goede voornemens meer maken voor het nieuwe jaar, maar voor zover ze dat wel doen staat ‘gelukkiger worden’ bovenaan hun liijstje. Daaronder staan dingen als meer sporten, minder roken, meer tijd doorbrengen met vrienden & familie, etc.

Dat vond ik zo raar. Alsof je je kunt voornemen om gelukkiger te worden en dat het afhangt van de diepte en oprechtheid van die wens of je erin slaagt ‘m te verwezenlijken. Alsof dat voornemen de crux is. Het klinkt of gelukkig zijn een wilsbeschikking is, een kwestie van instelling, en van hard willen.

Volgens mij werkt het precies omgekeerd. Gelukkig zijn is niet iets dat je kunt worden als je het als doel op zich nastreeft (nog daargelaten dat ‘gelukkig zijn’ altijd hooguit een tijdelijke en nooit een permanente staat is.) Gelukkig zijn is altijd en alleen een resultaat, een effect. Je doet dingen – een lastig stuk schrijven, een moeilijk gesprek aangaan en tot een goed einde brengen, bij iemand op bezoek gaan terwijl je daar eigenlijk geen tijd voor hebt maar wel weet dat het voor hen telt, jezelf inhouden en vermannen, iemand die je aangaat trachten te begrijpen, je eigen ego opzij zetten omdat je probeert te snappen wat iemand probeert te zeggen – en je wordt gelukkig als dat werkt. Je raakt blij & geroerd van de onverwachte verbintenis, van wat die connectie teweeg brengt, van de moeite van de over & weerse inspanning, dat je iemand lafenis brengt of – omgekeerd – dat iemand jou eventjes uit jezelf wegtrekt. Je kunt geluk nastreven tot je een ons weegt maar de enige manier waarop je het vindt is door dingen te doen waarbij je eerst diep moet ademhalen en dan denkt: ‘nou okee dan, god zegene de greep en ik hoop dat dit goed uitpakt’. En geluk is altijd tijdelijk, een moment, en geen staat van zijn.

En zelfs moeite doen biedt geen enkele garantie. Je kunt alle moeilijke dingen doen die je nodig acht, zonder dat je een steek gelukiger wordt. (Maar intussen heb je wel gedaan wat je nodig vond. Dat is een groot goed. En het helpt enorm tegen schuldgevoel.)

Geluk is geen muntje. Je kunt het niet kopen, je kunt het niet onderhandelen, en je krijgt het niet opgeleverd als je X of Y inwerpt. Geluk is tijdelijk, iets om je aan vast te houden en aan terug te denken maar nooit iets dat je permanent kunt zijn. Wat je wel kunt doen is afstand nemen van wat je apert ongelukkig maakt – want ongeluk is, anders dan geluk, wel een state of being.

Ik wens alle lezers hier dat ze in 2009 iets moeilijks kunnen doen en dat dat goed voor ze uitpakt.

Van twee tot twee (met roos toe)

Op tweede kerstdag kwam ik zo rond twee uur ‘s middags bij mijn ouders aan en rond twee uur ‘s nachts gingen we slapen. In de tussentijd – twaalf uur lang – hebben we vrijwel non-stop gepraat. Soms over koetjes en kalfjes maar de meeste tijd over belangrijke dingen: over jeugdherinneringen en de liefde, over hun verloren zoon en mijn kwijte broertje; over werk en vrijheid, over ouder worden, over muziek en vrienden, over verjaardagen en vakanties, over hun vaders en moeders.

Een groot deel van die twaalf uur stond de radio op de achtergrond aan: de top-2000 aller tijden werd gedraaid. Nu ja, aller tijden… Popmuziek, zo vanaf 1965, met een enkel ouder nummer ertussen. Met vereende krachten konden we bijjna alle nummers identificeren en hoefden we de krant – waar de volledige lijst in stond afgedrukt – amper te raadplegen. De muziek haalde veel herinneringen boven. Aan de Tee Set, waar ik ooit een groot fan van was. Aan de galmknop van mijn oude radio (waarop de grammofoon was aangesloten) die ik aanzette bij nummers die ik erg mooi vond. De galmknop was bedoeld om radiopreken kerkelijker te laten klinken. ‘Wij gebruikten Gods knop ijdel’, schreef ik later nog. Aan mijn vaders vader, waar ik eigenlijk amper verhalen over kende maar nu navraag naar deed. Hij was horlogemaker geweest en deed zowat alles zelf: hij fabriceerde zelfs de radertjes die hij voor zijn reparatiewerk nodig had, en koperslaan kon-ie ook. Mijn vader moet z’n handigheid van hem hebben. Herinneringen aan vakanties. Aan verhuizingen. Aan wie toen wat zei en waarom ook weer.

Urenlang spraken we – zoals wel vaker – over hun zoon, mijn broer. Wat er mis is gegaan. Of er iets mis is gegaan. Of we iets anders hadden kunnen of moeten doen. Hoe vaak ik zijn huisdeur had ingeslagen. Dat ik nu de kwaaie pier ben, in zijn ogen, maar een aantal jaar terug was ik zijn enige vertrouweling en was het mijn vader die alles fout had gedaan. Hoe het nu met hem zou zijn. Of-ie nu enige stabiliteit in zijn leven heeft. Of hij de muziek weer heeft opgepakt. Of er nog schuldeisers achter hem aanzitten. Of hij de geschiedenis nog zo kan veranderen als-ie eerder deed. Het was zo’n gesprek dat niet hielp maar wel veel uitmaakt, zo’n gesprek dat maakt dat hun verdriet gekanaliseerd raakt en dat helpt de stilte rondom M weg te houden; zo’n gesprek dat maakt dat-ie er nog een beetje is.

En ondertussen steeds die oude nummers. We klaarden op bij Neil Diamond, een liefde die ik – zoals veel andere muzikale liefdes – aan mijn ouders heb te denken, net zoals zij op hun beurt veel muziek van mij en M hebben geleerd: van de Tee Set (heh) tot Golden Earring en CSN&Y. Het tekent ze: ze hebben altijd willen luisteren naar wat M en ik draaiden, hoe raar ze het soms ook vonden, en deden hun best te begrijpen wat het voor ons betekende. (Ze hebben voor mij zelfs naar Godflesh geluisterd.) Van hen heb ik Johnny Cash geleerd, Van Morrison (die zij weer van hun vrienden hadden geleerd), en Ella & Louis; M heeft zijn liefde voor Indiase muziek aan mijn vader te danken, en ik die van mij voor Arabische muziek. Geen slechte oogst.

‘Wat ik wel jammer vind,’ zei ik op enig moment, ‘is dat ik nooit klassieke muziek van jullie heb geleerd.’ ‘Wel,’ zei mijn moeder gedecideerd, ‘op zondag draaiden we altijd klassiek.’ ‘Heus? Wat gek,’ zei ik, ‘daar herinner ik me niks meer van. Wel die ellendige Ray Conniff en Andrew Williams. En oh god – hoe heet die man ook weer – die vent met die harp! Kerstliedjes op de harp!’ Na een minuut wisten we zijn naam weer: Luis Bordon, mijn kinderkerstnachtmerriemuziek. En nu hadden we de grootste lol om Luis. Op een van die platen stond Luis met een kerstmanmuts afgebeeld.

Het was goed, te Almelo. Mijn ouders deugen.

Toen ik later in mijn Canta wou stappen, die braaf op Centraal Station op me had staan wachten, bleek die een cadeau te dragen. Iemand had een dik ingepakte witte roos tussen de voorruit en ruitenwisser van mijn autootje geklemd. De roos staat nu op tafel en bloeit voluit.

Hacking at Random

Bijna twintig jaar geleden werd de eerste hackersconferentie in Nederland georganiseerd: de Galactic Hackers Party (GHP), in Paradiso. Het was de eerste echt internationale hackerconferentie ter wereld: in Duitsland organiseerde de CCC (Chaos Computer Club) van alles, maar daar kwamen vooral landgenoten op af, en voor wat 2600 in Amerika organiseerde, gold dat er bijna uitsluitend Amerikanen kwamen. Zo niet de GHP: die was opgezet om iedereen bij elkaar te brengen. Er kwamen Nederlanders, Duitsers, Fransen, Amerikanen; er werd gediskussieerd met mensen in Latijns-Amerika en Rusland. Inspirator van de GHP was Rop Gonggrijp, oprichter van Hack-Tic.

Vier jaar na de GHP, in 1993, was er de HEU: Hacking In Progress. Ditmaal in de buitenlucht, een traditie die sindsdien is volgehouden. Voor de HEU werd het tot dan toe grootste niet-militaire veldnetwerk ingericht. Elke vier jaar was er een nieuwe editie: na de HEU volgden de HIP: (Hacking in Progress, 1997), HAL (Hacking at Large, 2001) en WTH ((What the Hack, 2005). En nu, in 2009, HAR: Hacking at Random. Opnieuw in de buitenlucht: in Vierhouten.

De Call for Papers voor HAR is zojuist bekend gemaakt. De drie hoofdonderwerpen zijn dealing with data, decentralisation en people and politics, maar ook andere onderwerpen zijn van harte welkom – zolang het maar technisch of politiek is, en de juiste wow-factor heeft.

Wie een geweldig idee heeft voor een lezing, een workshop, een demonstratie of voor een spreker: meld dat svp via dit formulier. En ja, ik zit in de programmacommissie. Ik verheug me er enorm op om een mooi programma te kunnen helpen samenstellen.

Jarig :)

Gisteren was ik jarig. Mijn beste vrienden waren er, tenminste: bijna allemaal (Moz & Joke konden niet en Lies is godversodeju dood), en met al die wel konden, hebben we samen uitgebreid gegeten en gepraat en erg veel gedronken en elkaar vastgehouden, en dat was erg mooi.

Jarig zijn is leuk en aardig maar daar gaat het niet om. Het gaat om je vrienden – dat die er zijn. Dat je weet dat je op ze kan terugvallen als je het werkelijk even niet meer weet en hoopt dat ze dat bij jou doen als het voor hen nodig is. Gisteravond was zo’n moment dat ik dacht dat we dat allemaal van elkaar wisten, en dat maakte het mooi. Erg mooi. Ik werd er heel gelukkig van. So cheers!

(Ik ben 51 geworden en er staat nu een enorme afwas, maar die twee feiten zijn compleet niet belangrijk – daar ging het immers niet om.)

Muziek als marteling

Vorig jaar werd bekend dat gevangenen in Guantanamo Bay worden gemarteld door onder meer keihard en onafgebroken muziek te draaien:


‘Ze lieten voortdurend Meatloaf en Aerosmith horen, ik haatte het. Ook All Eyes On Me van Tupac, de hele dag, de hele nacht.’ Met een koptelefoon vastgeplakt op zijn hoofd en de handen vastgebonden dreunt 24 uur per dag, maandenlang, oorverdovende rock en rap in de oren van Binyam Mohamed. Slapen en bidden zijn vrijwel onmogelijk.
– Amnesty International, Militairen als sinistere DJ’s

Deze week werd bekend wat de top 20 van de gebrukte martelmuziek is: van AC/DC en Eminem tot Metallica en Christina Aguilera. Ook Nine Inch Nails stond in het rijtje. Eergisteren reageerde Trent Reznor, de front man van Nine Inch Nails, op het nieuws:


It’s difficult for me to imagine anything more profoundly insulting, demeaning and enraging than discovering music you’ve put your heart and soul into creating has been used for purposes of torture.
If there are any legal options that can be realistically taken they will be aggressively pursued, with any potential monetary gains donated to human rights charities.
Thank GOD this country has appeared to side with reason and we can put the Bush administration’s reign of power, greed, lawlessness and madness behind us.
– Trent Reznor, www.nin.com

Kosmopolis

Dinsdag 16 december ben ik te gast in Den Haag, bij Kosmopolis, in hun debatserie over film en tv: ‘Don’t Look Now’. Het is de derde aflevering in de serie en deze gaat over seksualiteit en intimiteit:


…een avondprogramma over de grenzen van de verbeelding van het intieme. Samen met het publiek zoeken we deze grenzen op. Hoe wordt ons gedrag door beelden beïnvloed, leidt seksuele confrontatie tot jaloezie, tot schaamte of tot apathische verveling, waarbij de dagelijkse porno ons telkens weer visueel moet ophitsen?

Deze avond wordt ingeleid door de primatoloog en gedragswetenschapper Jan van Hooff. Hij vertelt over de effecten op ons gedrag van beelden van intimiteit en naar reactiepatronen van jaloezie en schaamte die mens en dier vertonen op onverhulde confrontatie met seksualiteit. Daarna kijkt u mee – of kijkt u weg – met de beeldkeuze van een van de vier gastheren en -vrouwen. Vanuit hun verschillende culturele achtergronden hebben zij een keuze van beelden gemaakt: zo zullen de grenzen van het intieme telkens weer anders ervaren worden.

Schrijfster Karin Spaink en gespreksleider Elles de Bruin gaan daarna met het publiek in op hun ervaringen. Aan het eind van de avond weten we misschien hoe beelden van seksualiteit op ons gedrag inwerken, wat gevoelens van ongemak ons kunnen leren over onszelf en welke diepere evolutionaire processen die schuilgaan onder culturele taboes.

Net als bij de eerdere Kosmopolis-avonden in deze serie Don’t Look Now (over ‘Beeld en Religie’ en ‘Beeld en Geweld’) is uw actieve deelname van belang. Meepraten dus, maar ook mee-eten: u kijkt mee met een maaltijd op schoot.

Dag!

De laatste maanden dacht ik het vaker: wordt het niet tijd hier weg te gaan? Ik raak door mijn stof heen. Dat is een goed ding. De behandelingen zijn voorbij, ik heb mijn hoofd teruggevonden, ik werk als vanouds, en, ook al gaat kanker nooit helemaal weg – drie maanden geleden kneep ik ‘m plotseling nog flink wegens een hevige, onverklaarbare pijn in mijn leverstreek, zodat er uitzaaiingen aan mijn horizon opdoemden en ik de balans van mijn leven al aan het opmaken was – in de praktijk ben ik inmiddels godlof patiënt-áf.

Het gaat me goed. Dat betekent dat de vertegenwoordigers van uw professie naar de achtergrond van mijn leven zijn verschoven en mijn verhalen opdrogen. Beter gezegd: de kanker is zelf een verhaal geworden, afgerond en veilig opgeborgen in het verleden. Oh en toen… en daarna… en daarom… Mijn huidige realiteit ziet er gelukkig anders uit. Zonder ziekenhuisbezoeken, zonder afsprakenkaarten, zonder pillen en infusen. Met plannen, met werk, met vooruitzichten. En met een borst minder, but who cares.

In de tweeëndertig stukken hier, verspreid over ruim tweeëneenhalf jaar kankerpatiënt zijn, heb ik u achter de schermen van een patiënt willen laten meekijken. Wat denken we als we de spreekkamer uit zijn, hoe pakken al die behandelingen nu uit, wat doen ze met ons dagelijks leven, welke zorgen vertellen we u wel en welke niet? Welk effect heeft de maatschappelijke houding jegens ziekte en jegens kankerpreventie op individuele patiënten? Welk effect heeft uw houding?

Inmiddels zijn die stukjes gebundeld in Het borstkankerlegioen en kunt u ze op uw gemak nalezen. Een paar inzichten wil ik hier graag nog samenvatten. Al was het maar om ze u nog ’s op het hart te drukken.

» Een arts die in eerste instantie alle tijd voor een patiënt neemt, wint later tijd: die heeft namelijk het vertrouwen van zijn of haar vertrouwen veroverd. Valse grappen mogen best, tenminste, bij sommige patiënten. Ik fleurde er tenminste enorm van op en nam mijn oncoloog daardoor serieuzer als-ie serieus werd. En vergeet daarbij nooit: verpleegkundigen zien altijd net iets meer van ons. Zij zijn immers degenen die prikken, meten, wegen en vragen of we lekker liggen. Er zit meer ruimte in hun contact met ons, en dan vertel je makkelijker. Luister dus niet alleen naar ons maar ook naar uw verpleegkundigen.

» Behandel uw patiënten als waren ze uw zus, nicht, buurvrouw of collega. Heus, we zijn dichterbij dan u denkt, sterker: u kunt zelf ook patiënt worden. (De liefste reacties op mijn columns kwamen van huisartsen die zelf borstkankerpatiënt werden. Die snapten ineens alles.) Lees ’s op internetfora, daar kunt u zien hoe we in het wild zijn: sterker, grappiger, verdrietiger, inventiever en veelzijdiger dan u ons in de spreekkamer ziet.

» Als laatste: ik was een patiënt, niet de. Andere patiënten hebben andere gebruiksaanwijzingen. Kijk. Luister. Let op. Vraag. Leer niet alleen ziektes kennen, maar ook de mensen die ze hebben.

Dank voor het lezen, en vooral: dank aan mijn oncoloog, aan mijn poli, aan mijn verpleegkundigen, aan mijn ziekenhuis. Zonder hun behandelingen was ik er nu niet meer geweest.

Het is tijd voor een andere patiënt. Ik zal zijn of haar stukken met interesse lezen: hoe doe jij dat nu, ziek zijn, en met al die zorg en zorgen omspringen? Tegelijkertijd is dit een plek die je geen ander toewenst. Ik hoop van harte dat het mijn opvolger na verloop van tijd even goed gaat als mij nu, en dat u van zijn of haar stukjes veel opsteekt. Dan is al die ellende namelijk nog ergens goed voor.

2 december / MC, 12 december 2008