Licht & lucht

Gisteravond stapte ik na ‘t werk om half zes in mijn autootje om naar huis te rijden. Voor het eerst in maanden hoefde ik de koplampen nog niet aan te doen. De zon ging goudverdronken onder, de lucht zat vol klodders koper en brons, strepen van honing en caramel, oranje en roze vlekken. Toen ik thuiskwam hoorde ik de eenden kwaken in het grachtje voor mijn huis. Warempel! De winter wijkt – het wordt godlof weer lente.

Michael, een van mijn twee zwerfkatten, was sneller van begrip. Die had ‘t de avond daarvoor al in de gaten. Hij was die hele nacht de hort op en kwam pas na een dag thuis. Hij had fijn de wijven achterna gezeten. Michael en ik worden altijd erg vrolijk van de lente.

T-shirt

Naar aanleiding van mijn Parooltje over het idee om atheïstische leuzen op bussen of bushokjes aan te gaan plakken en over de rare asymmetrie in het debat tussen gelovigen en ongelovigen, stuurde een vriend me een link naar een toepasselijk t-shirt dat-ie net online had gekocht.

Het duurde even voor ik de afbeelding snapte. Daarna vond ik ‘m zo leuk dat ik er zelf meteen eentje heb besteld. Voor wie ook zo’n t-shirt wil: bestellen kan nog tot 10 februari, want daarna gaat T-Shirt Hell dicht.

Een vriendelijk verzoek: geef de grap niet weg in de commentaren. Laat iedereen die ‘m niet meteen doorheeft maar even raden, daar wordt-ie alleen maar leuker van :)

Atheïsten zijn stoerder

Een groep vrijzinnige en humanistische organisaties wil graag luchtig tegenwicht bieden aan al dat publieke uitventen van religie dat ons omringt. Goed plan: wij ongelovigen – om en nabij tweederde van Nederland – mogen gerust ’s wat meer aan de weg timmeren en onze ideeën uitventen. Vandaar dat het plan werd opgevat om bussen of bushokjes op te fleuren met de leus ‘Er is waarschijnlijk geen god. Durf zelf te denken en geniet van dit leven!’

In Spanje en Engeland heeft de locale versie van deze leus al voor veel commotie gezorgd. Woedende uitvallen van de katholieke kerk die de campagnemakers van godslastering beticht (maar hoe kun je nu iets belasteren waarin jijzelf niet gelooft?), gelovigen die zich gediscrimineerd en gekwetst voelen, debatten of zoiets wel thuishoort in de publieke ruimte, et cetera.

In Nederland vloog de SGP meteen in de gordijnen en stelde Kamervragen over deze ‘mogelijk aanstootgevende of krenkende reclameteksten’ en vroeg zij de regering bezorgd hoe dat nu moest met eventuele buschauffeurs die ‘gewetensbezwaard’ zijn: die mogen toch zeker wel weigeren een dergelijke beleusde bus te besturen?

De vraag dringt zich op: wat is er toch loos met gelovigen dat ze zo makkelijk aanstoot nemen? Ze zijn – of dat doen hun vertegenwoordigers tenminste voorkomen – altoos lichtgeraakt en kleinzerig van ziel, en dat terwijl hun geloof ze nota bene zou moeten sterken. En waarom dat zo kokette gescherm met gekrenkt gemoed en bezwaard geweten? Zijn gelovigen werkelijk dusdanig teer en broos dat ze al knakken bij ‘t eerste ’t beste luchtige tegenwoord? (Of willen ze er misschien mee aangeven dat ongelovigen geen gemoed, geen geweten hebben, of althans niet zo fijnbesnaard als het hunne?)

Atheïsten zijn stukken stoerder dan gelovigen, je ontkomt niet aan die conclusie. Wij zijgen niet meteen Eline Vere-achtig ineen op de bank bij een ons onwelgevallige uiting. Persoonlijk heb ik ’t niet op de posters die de Bond Tegen Het Vloeken elk jaar overal op alle treinstations hangt, maar het zou niet in me opkomen om protest aan te tekenen en me als gewetensbezwaard reiziger te afficheren, laat staan om Kamervragen te entameren. Mijn gemoed kneust niet zo snel. Ook het opschrift ‘God zij met ons’ op rand van de gulden en de euro negeer ik lankmoedig, zonder gekrenkte rancune, en nog nooit heeft een atheïstische bankbediende zich gewetensbezwaard ziek gemeld wegens dat tegen zijn opvattingen indruisende godsvertoon tijdens werkuren.

Daarbij: gelovigen mogen al meer dan ongelovigen. Godsdienstvrijheid betekent in de praktijk een vrijbrief voor discriminatie. Kerken mogen homoseksuele medewerkers de laan uitschoppen en weigeren vrouwen aan te stellen, gelovige ambtenaren van de burgerlijke stand mogen weigeren homoseksuelen te trouwen, Bisschop van Eijk kwam voor de rechtbank weg met achterlijke uitspraken over homoseksualiteit – allemaal dingen die je als ongelovige niet moet proberen.

Het is raar dat je complete bevolkingsgroepen voor het hoofd mag stoten zolang je je daarbij maar beroept op je geloof. Het is raar dat je zulke dingen alleen mag indien je streng protestants, rooms-katholiek, fundamenteel moslim of jehova getuige bent. Dat atheïsten en agnosten niet evenveel recht hebben om zulke dingen te beweren, is au fond discriminerend. Sterker: ’t is religieuze discriminatie. En het is nog raarder dat wie zich tegen een dergelijke houding verzet, prompt met gewetensbezwaar om de oren wordt geslagen.

Is topzorg de beste zorg?

Gisteren werd in Delft, ter ere van het emeritaat van Ignatz de Schepper, hoogleraar stralingsfysica aan de TU Delft, een conferentie voor radiologen, zorgverzekeraars, beleidsmakers en oncologen gehouden over nut & noodzaak van proton radiotherapie. Bestraling met protonen (in plaats van fotonen) maakt een gerichter bestraling mogelijk en levert daardoor minder schade aan omliggende weefsels op. Maar die apparaten zijn erg duur, zo’n 150 miljoen, en in Nederland hebben we ze nog niet. Ik was gevraagd voor de kritische noot en om iets te zeggen vanuit patiëntenperspectief. Bij deze mijn gesproken column.

Is topzorg ook altijd de beste zorg?

De onderzoeken naar de effecten van proton radiotherapie klinken prachtig, ze billijken zonder meer het starten van een centrum in Nederland. Want dat kinderen die met proton bestraald worden later minder kans hebben op een bestralingsgerelateerde nieuwe kanker, is op zich al een uitmuntende reden. Ik kan me Tom Voûtes passie voor dit apparaat dan ook meteen indenken. Een behandeling die helpt voorkomen dat iemand twee of drie decennia na die eerste levensbedreigende ziekte opnieuw, en om een vergelijkbare reden, de medische molen in moet, of zich jarenlang zorgen maakt over de toch akelig vergrote kans daarop, is iedereen die zijn hart heeft verpand aan het verbeteren van de behandelingen rond kinderoncologie veel waard.

Maar zeker hier, te midden van mensen die enthousiast zijn over deze nieuwe techniek en die ‘m liever gisteren dan vandaag willen beginnen, wil ik ook tot voorzichtigheid manen. Of beter gezegd: tot een bredere blik. Want niet elke topbehandeling is automatisch een betere behandeling. Statistisch gezien wel, wellicht, maar dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat dit ook geldt voor de individuele patiënt zelf – en dat is toch uiteindelijk degene omwille van wie u het liefst alles uit de kast wil trekken. Soms is de belasting van een behandeling, de impact ervan op wat rest van je dagelijks leven, gewoon te zwaar.

Denk u eens in: één protonradiotherapiecentrum in heel Nederland. In Maastricht, bijvoorbeeld, of in Rotterdam. Je zult als patiënt – kind of volwassene – maar in Groningen wonen en die behandeling moeten ondergaan. Ik ken mensen die elke dag een uur heen en terug moesten reizen voor hun bestraling, en dat was al ontwrichtend.

Als er zo’n protonmachine voor kinderkanker in Nederland komt, zou ik er sterk voor willen pleiten zo’n machine vooral ergens neer te zetten waar kinderen en hun familie semi-permanent kunnen logeren: in de buurt van goed-geoutilleerde Ronald McDonald-huizen bijvoorbeeld. Je kunt het een ziek kind immers niet aandoen om dagelijks uren te moeten reizen, en onderwijl verstoken te zijn van rust en de mensen die het best zijn toeberust om ze te troosten, ze af te leiden, ze moed in te spreken en ze liefdevol vast te houden.

Maar ook bij volwassenen gaat het hele sociale leven – of tenminste, dat wat er nog van restte na die vreselijke diagnose – compleet naar de galemiezen. Bestraling maakt moe, vreselijk moe, net als kanker en de andere, voorgaande behandelingen dat al deden, en terwijl veel mensen uiteraard van harte bereid zijn hun dagelijks leven tijdelijk op te offeren met het oog op dat grotere, te weten hun eventuele genezing en hun latere leven, zijn artsen nog wel ’s geneigd de impact van hun behandelingen op het dagelijks leven van hun patiënten, en van de gezinnen die daarmee verknoopt zijn, te onderschatten.

En als dat grotere – die genezing – niet komt, is de impact van die onverhoopt vergeefse behandelingen des te groter. Ze hebben je immers beroofd van iets anders. Je hebt hoop op later uitgeruild voor een goed nu. Je hebt het enige dat je nog had opgegeven voor een later dat niet komt.

Patiënten verdienen andere, bredere consideraties dan de vraag wat in hun geval topzorg zou zijn. Buiten kinderkanker is longkanker de meest genoemde kankersoort die in aanmerking komt voor proton radiotherapie. Tegelijkertijd weten we allemaal dat de vooruitzichten op genezing bij longcarcinoom slecht zijn, ook met proton radiotherapie.

Ik begrijp dat artsen er alles aan willen doen om het leven van hun patiënten te redden, of, bij gebrek aan beter, dat leven te verlengen. Maar dat is niet altijd de beste weg, de weg met de meeste kwaliteit van leven. Soms moet je – als patiënt, maar zeker ook als arts – je afvragen waarbij iemand het meeste baat heeft. Eindeloos doorbehandelen, steeds ingenieuzer, steeds duurder, steeds high-techer, en steeds maar de hoop in stand houden? Of eigenlijk – want valse hoop in stand houden, dat doen we hier gelukkig niet – steeds maar het einde uitstellen, en moedeloos makende prognoses pogen te vervangen en in partjes op te delen door nog een behandeling, wachten op weer een uitslag, hopen dat deze nieuwe therapie aanslaat, en wellicht dat de bloedonderzoeken volgende week een iets positiever beeld laten zien…?

Ik moet vaak terugdenken aan iemand die ik bij de Amazones heb leren kennen, een webforum voor vrouwen met borstkanker. Ze had uitzaaiingen, ook in haar hersenen. Ze had goede artsen die haar moed inspraken. Ze klampte zich daar zo aan vast dat ze van behandeling naar behandeling struikelde en zich nooit heeft willen realiseren dat het einde nabij was. Ze zei steeds dat ze zou blijven vechten. Dat zei ze ook die dag dat ze in coma raakte. Al die tijd heeft ze ontkend dat ze zou sterven. Ze heeft nooit afscheid genomen van haar kinderen, en haar kinderen en man niet van haar.

Dat is waar topzorg patiënten benadeelt. U hoopt kanker ooit de baas te kunnen worden, maar ondertussen sterven er veel mensen aan, te veel. Die doden sporen u aan. Maar laat uw hoop die rotziekte er ooit onder te krijgen, nooit ontsporen tot op het punt waarop uw zorg voorkomt dat patiënten het noodlot in de vuige ogen staren, en de balans opmaken.
Soms zijn mensen die kanker hebben, beter af met artsen die zeggen: ‘Het spijt me. We kunnen rekken, we kunnen lengen, maar u ervan af helpen lukt ons niet. We kunnen veel voor u doen. Maar misschien wilt u liever niet dat we rekken en uw leven verlengen maar ’t onderwijl zo medicaliseren dat u niet meer aan de rest van uw leven toekomt. Misschien wilt u liever naar oma in Australië, of alle aandacht op uw kinderen richten.’

Want ook dat is de erfenis van Tom Voûte: hij begreep dat artsen en hun kennis soms tekort schoten. Hij begreep dat mensen – en kinderen – soms doodgaan, ook al wil je dat niet, en dat het dan beter is niet nog aan ze te gaan trekken en duwen en ze te prikken en ze te bestralen.

Ik ben voor die protonmachine. Als u Voûte dan écht serieus neemt.

De krant is geen omroep

[Voor de Mediafabriek – een organisatie die zich bezighoudt met media-educatie – schreef ik deze column.]

De kranten raken benauwd over internet. Er zijn weliswaar nog steeds mensen die het heerlijk vinden elke dag een vers exemplaar in hun brievenbus gedeponeerd te krijgen, maar hun aantallen lopen achteruit en ook de losse verkoop zakt. Veel mensen volgen het nieuws via televisie of internet en daarnaast verpesten al die gratis krantjes de markt, zo wordt aangevoerd. De kranten hebben er zelfs bij minister Plasterk op aangedrongen ze financieel te steunen, volgens een model zoals nu voor de omroepen geldt.

Er is meer aan de hand dan gratis krantjes en nieuws op internet en tv. Niet alleen is het medialandschap veranderd, dat geldt ook het advertentielandschap – en de teruglopende advertentie-inkomsten zijn waarschijnlijk een belangrijker reden waarom veel kranten nerveus worden.

Allerlei soorten advertenties die vanouds nergens anders terecht konden dan in de krant – voor personeel, voor huizen, voor relaties, voor onderhandse verkoop – hebben inmiddels elders een betere plaats gevonden. Er zijn tegenwoordig voor elke beroepsgroep specifieke bladen, waarin je als werkgever veel beter (want gerichter) kunt adverteren dan in een algemeen medium. De woning- en relatiemarkt is zowat in z’n geheel naar internet verhuisd, net als de tweedehandsverkoop. Ook de reismarkt is zich aan het verplaatsen. Logisch ook: Funda, Reisradar, Relatieplanet en Marktplaats zijn aanzienlijk beter doorzoekbaar dan een krant ooit kan zijn, en de beheerders kunnen allerlei mooie applicaties op de aangeleverde data loslaten, van GoogleMaps tot integratie met Twitter of Flickr, fora en chats. Bezoekers kunnen geweldige selectiemechanismes gebruiken, foto’s bij hun advertenties zetten,, rechtstreeks onderling contact leggen, meteen boeken, etcetera. Allemaal veel nuttiger – en verleidelijker – dan saaie krantenpagina’s kolom voor kolom doornemen.

De kranten hadden te laat door hoe interessant en gericht internet zou worden, hoe alledaags en doodgewoon het gebruik ervan. Je zou hopen dat ze inmiddels wijzer zijn, maar dat ze zich nu zo aan het omroepbestel vastklampen en daarin een model voor hun redding zien, stemt niet optimistisch. De publieke omroepen zijn al jaren ernstig gedeukt en gekreukeld: de commerciële zenders hebben veel kijkers weggetrokken. Maar ook met de commerciëlen gaat het niet buitengewoon goed. De televisie verliest langzaam maar buitengewoon gestaag kijkers. Aan datzelfde internet.

Die afkalving van tv-kijkers heeft andere redenen dan de dalende aantallen krantenlezers. Bij tv speelt – meer dan bij de krant – dat een dag maar zoveel uren heeft: zodra een nieuwe interesse opdoemt, heeft oud tijdverdrijf daaronder te lijden. Zodra je het drukker krijgt (een nieuwe hobby, een nieuw lief, meer doen op internet), laat je een paar series of vaste programma’s vallen – iets wat mensen met een krant niet snel zullen doen: die wordt toch meer als informatiebron gezien dan als verstrooiing. Want ongeacht de voorstelling van zaken die de verzamelde krantenhoofdredacteuren nu geven: veel mensen gebruiken tv als vulling, als iets wat je doet als je niks anders te doen hebt, en niet als een mooi educatief of informerend, laat staan opiniërend, medium.

Er zijn twee andere, naar mijn idee doorslaggevende redenen waarom de tv aan belang inboet. Eén daarvan is, alweer, reclame; maar dan niet het wegtrekken ervan doch juist de overvloed, vooral bij de commerciëlen. Degene die ooit heeft bedacht dat je een aflevering of film gerust mag onderbreken met een reclameblok, mag wat mij betreft retrospectief worden gevierendeeld – wat precies is wat reclame met tv-uitzendingen doet: ze in onderdelen uiteenrijten totdat het lijdend voorwerp een blèrende dood sterft. Een paar jaar geleden was ik in Canada voor een lezing, en in mijn hotelkamer keek ik beduusd naar de tv: zoveel kanalen, en overal zoveel reclame. Ik heb ’t geklokt en gruwelde: per uur kreeg je minstens tien, meestal twaalf minuten reclame. Maar inmiddels zitten de Nederlandse commerciëlen ook op die verhouding van 1 op 5. Toen ik me dat realiseerde, besloot ik geen commerciële tv meer te kijken. Ik wil immers Lost zien, of House. Ik zet de tv niet aan voor advertenties voor waspoeder of aftershave. Mijn tijd is me kostbaar en zij verspillen ’m.

De tweede reden is beschikbaarheid en zelf kunnen timen. De tv heeft zijn eigen ritme, dat lang niet altijd spoort met het onze. Uitzendinggemist helpt al wat: ik hoef niet achter de tv te kruipen wanneer het hén uitkomt, ik kan tegenwoordig zelf bepalen of ik Pauw & Witteman ’s avonds live zie of pas drie dagen later tijdens het ontbijt. Maar ja, dan kijk ik dus via internet.

En eigenlijk – vanwege reden twee – kijk ik alleen nog maar tv via internet. Waarom zou ik wachten tot het enige omroep hier te lande behaagt om Battlestar Galactica, Californication of House uit te zenden als ik weet dat elders allang een nieuw seizoen is begonnen? Waarom zou ik de zoveelste herhaling van Friends bekijken als zometeen godlof Lost weer in Amerika begint? Lost en BSG wil ik, en via internet krijg ik ze: de dag nadat ze in de VS zijn uitgezonden, kan ik ze hier binnenhalen en ze bekijken wanneer het mij schikt. (En ja, ik koop ze daarna ook, goede series dient men te steunen, maar dat kan pas jaren nadat zo’n seizoen in de VS is vertoond. Want de omroepen hier willen ze eerst nog uitzenden, dus komt de dvd nog niet uit. En als het te lang duurt voor ze op de markt zijn, koop ik ze uiteindelijk niet. Dan ben ik immers alweer fan van een andere serie.)

De tv is derhalve, wat mij betreft, druk doende haar eigen graf te graven en mensen naar internet te drijven. Ik heb me voorgenomen de kabel én mijn abonnement op de omroepgids op te zeggen, ik gebruik ze toch niet meer. Doe mij maar internet. Wat ik wil zien kan ik immers bijna alleen via internet vinden, en wat ik aan dvd’s wíl kopen, kán ik vaak niet kopen. En dan klagen ze nog over piraterij ook.

Ik ben bepaald niet de enige. Voor de jongere generatie geldt dat idee van beschikbaarheid als het jou uitkomt, nog veel sterker. Dat is ook de voornaamste reden waarom zij naar de gratis kranten grijpen: ze pakken er eentje mee omdat-ie er toevallig ligt, niet omdat het soort verslaggeving erin – korte stukjes – ze nu zo bijzonder aanspreekt of hen beter bevalt dan de ‘oude’ verslaggeving van de betaalde krant. Beschikbaarheid is het toverwoord. Als iets niet voorhanden is wanneer jij het wilt, hoeft het voor hen niet meer. De tv overleeft de jonge generatie alleen wanneer zij het roer drastisch omgooit.

De kranten moeten hun eigen plan trekken en alsjeblieft niet naar het huidige omroepmodel kijken. De kranten hebben behoefte aan een nieuw, slim model. Kranten via internet, bijvoorbeeld, met achtergrondartikelen en columns die fijn ’s morgens – of ’s avonds, of wanneer jij dat wilt – thuis worden uitgeprint zodat je lekker in bed met een kop koffie en je allereigenste krant kunt wakker worden (zonder extra bijlages die je toch niet interesseren en die rechtstreeks de kattenbak ingaan) en de rest van de dag koppensnelt. Of kranten waaruit je de voor jou relevante onderdelen in je iPhone laadt, zodat je die in de trein of tram op je gemak kunt lezen. Voor zo’n krant wil ik graag betalen, desnoods het dubbele. En ik wil wedden dat dat ook voor de jongere generatie geldt.

12 januari 2009 / Mediafabriek, 21 januari 2009

1958

Dit weekend was ik bij mijn ouders. We hebben naar een oud filmpje gekeken dat in 1958 is gemaakt door een oom, Rinus. Rinus was getrouwd met Gusta, een zus van mijn vader, en samen zijn ze naar Amerika geëmigreerd. Soms kwamen ze over voor familiebezoek. Rinus had – heel modern, heel duur – een filmcamera die nota bene kleur aankon (kleurenfoto’s waren in die tijd al zeldzaam, laat staan kleurenfilmpjes). Van hun bezoek aan Nederland in de zomer van 1958 heeft Rinus van alles vastgelegd.

Een neef heeft die oude filmpjes laatst gedigitaliseerd en nu heb ik ook een kopie. Het is geweldig om te zien: veel Amsterdams stadsbeeld, met erg weinig auto’s en nog jonge bomen (kort na de oorlog heraangeplant), dames met petticoats en handschoentjes, mannen met hoge bandplooibroeken, stille straten, en natuurlijk allemaal beelden van familieleden die soms onherkenbaar jong zijn.

Hieronder een fragment van het filmpje dat bij ons thuis is gemaakt. Eerst zie je Rinus en Gusta binnenkomen, en dan onze familie: mijn vader in een wit overhemd en een heel stijve arm (da’s zijn prothese) die dartel door de tuin rent en die een verdomd mooie man was, mijn moeder in een blauwwitte jurk met een wijduitstaande rok en een heel serieus gezicht (ze hield er niet zo van om gefotografeerd te worden), en ik, met dunne spartelende beentjes op schoot bij tante Gusta. Ik was net een half jaar oud toen, en blond. Owww. Na de huiselijke scènes maakt het hele gezelschap nog een wandeling door het centrum van Weesp, waar we toen woonden. Enjoy :)

Medicatiefouten door EPD

We horen steeds maar het het elektronisch patiëntendossier – het EPD – de gezondheidszorg veiliger zal maken. Door het EPD zullen er mnder fouten met medicijnen worden gemaakt. Dat is de theorie. Maar elke technologie schept z’n eigen fouten, dus ook het EPD.

In Nederland is in augustus 2005 gebleken dat de EPD’s die bij apotheken worden gebruikt, bepaald niet foutloos waren. Door een rekenfout in de software werden van een aantal zare medicijnen (waaronder chemo) te zware doses voorgeschreven; het verhaal zingt nog steeds rond dat daar minstens één dode door is gevallen.

Een Amerikaans persbureau heeft via de Freedom of Intermation Act (de US variant van onze WOB) achterhaald dat in 50 ziekenhuizen vijf maanden lang – van augustus 2008 tot en met december 2008 – verkeerde medicijnen en behandelingen zijn voorgeschreven door fouten in het EPD. De patiënten werden niet op de hoogte gesteld en de ziekenhuizen hadden het voorval liefst geheim willen houden.


Patients at VA health centers were given incorrect doses of drugs, had needed treatments delayed and may have been exposed to other medical errors due to the glitches that showed faulty displays of their electronic health records, according to internal documents obtained by The Associated Press. [..]
The glitches, which began in August and lingered until last month, were not disclosed to patients by the VA even though they sometimes involved prolonged infusions for drugs such as blood-thinning heparin, which can be life-threatening in excessive doses. [..]
The VA’s recent glitches involved medical data — vital signs, lab results, active meds — that sometimes popped up under another patient’s name on the computer screen. Records also failed to clearly display a doctor’s stop order for a treatment, leading to reported cases of unnecessary doses of intravenous drugs such as blood-thinning heparin.”

De conclusie van deskundigen? Een EPD is leuk maar je moet het systeem enorm in de gaten gaan houden, en daartoe zijn we niet geoutilleerd.

Zie ‘Veterans given wrong drug doses due to glitch. About 50 medical centers reported problems with electronic health records’, MSNBC, 14 januari 2009, en Security.nl, 18 januari 2009.)

Naar de Noordpool

Er was een groepje Nederlanders dat naar de Noordpool zou lopen. Lang geoefend in barre omstandigheden, eindeloos gepiekerd wat wel en wat niet mee mocht, maanden bezig geweest om sponsors vinden, veel gepraat om problemen voor te zijn. Het zou een reis van ruim twee maanden en dik duizend kilometer worden.

Ondanks alle voorbereidingen ging er natuurlijk van alles mis: ruzies over leiderschap (maar uiteindelijk bleek het qua voortgang geen lor uit te maken of je nu de drieste of de makkelijke route koos), iedereen kreeg ruzie met elkaar (en legde dat weer bij), en een teamlid kreeg zo’n pijnlijke rug dat-ie moest afhaken en jankend op het bevoorradingsvliegtuig stapte.

Ze kwamen steeds dichter bij hun doel. Om hen heen was alles wit en licht: niets dan ijs en sneeuw, en de nachten waren zo kort dat ze in een oogwenk in de dag overvloeiden. Maar de Noordpool was nabij, de plek waar ze jarenlang naartoe hadden gewerkt! Ze hielden vol. Het doel was nabij.

Wat dan volgt, is een hilarisch filmpje van drie zwaarbepakte mannen met een GPS-systeem. ‘89’9”, we zijn er bijna! Nog even!’ roept de een uitgelaten, en even later zegt een ander, ook kijkend op zo’n GPS, zwaar teleurgesteld: ‘Fuck. We zijn er al voorbij. Waar is die pool nou?’ Ze lopen terug, en weer vooruit, naar links en naar rechts, totdat iemand voor de zoveelste keer op zijn GPS kijkt en dan zegt: ‘Hier!’ En toen werden ze alledrie eventjes heel blij maar de omgeving was nog precies hetzelfde als tien meter daarvoor en als tien dagen geleden. Ze hadden de Noordpool bereikt. Maar er was geen klap veranderd. Eigenlijk waren ze licht teleurgesteld maar niemand durfde dat hardop te zeggen.

Want de Noordpool is geen ding. Je kunt hem niet aanraken. De Noordpool is een theoretisch construct, iets waarvan de locatie alleen bepaald kan worden met onhandige en soms onnauwkeurige instrumenten, en als je niet oplet loop je ‘m pal voorbij of zie je de verkeerde plek voor de plaats van bestemming aan. De Noordpool is niet zoiets als de overkant van de rivier – die zie je, die voel je, je hebt eindelijk weer vaste grond onder de voeten. De hemel kleurt niet bij toverslag roze als je er bent, noch staat er een ontvangstcomité met slingers en champagne om de plek te markeren. Alles ziet er precies, maar dan ook precies hetzelfde uit als tien, honderd of drieduizend meter terug of verderop.

Die Noordpool, daarvan kun je de plaats nog meten. Je ziet hem niet maar je apparatuur zegt: ‘hier is-ie’. Dan sta je daar, een beetje verloren eigenlijk, en ook wat verdwaasd. Zolang naartoe gewerkt. Nu heb je je doel bereikt en je ziet niks, je voelt niks. En dan wat?

Lastiger is het als je doelen stelt die onmeetbaar zijn. Respect, man. Wanneer heb je respect gewonnen? Wanneer heb je er genoeg van ontvangen om niks meer te hoeven eisen, om niet meer op je strepen te willen staan? Wanneer sta je op je eigen Noordpool?

Dat is precies wat me zo tegenstaat in debatten over waarden en normen. Vaagheid troef, en niemand weet wanneer je bent waar je zou willen wezen omdat je doel niets dan witheid is.

Van Praag-prijs

Oh wow. Ik werd net gebeld: ik heb een prijs gewonnen, de Jaap van Praag-prijs. Die wordt tweejaarlijks uitgereikt door het Humanistisch Verbond aan mensen ‘die in hun werk humanistische waarden uitdrukken en met hun oeuvre inspireren tot een samenleving waarin zelfbeschikking en verantwoordelijkheid samengaan’. ‘Het werk van de prijswinnaars is toegankelijk en kenmerkt zich door onorthodoxe en vernieuwende ideeën en benaderingen. Het levert tevens een inspirerende bijdrage aan debatten over maatschappelijk actuele thema’s’.

Toen ik de lijst mensen zag die ‘m eerder hebben gewonnen, raakte ik licht ondersteboven. Annie Romein-Verschoor, Amnesty International, Anton Constandse, Boebie Brugsma, Simon Carmiggelt, Hella Haasse, Geert van Oorschot, Max van der Stoel, Hein Roethof, Pierre Janssen, Kees Schuyt…

De uitreiking vindt ergens in mei plaats, in het Muziektheater Muziekgebouw in Amsterdam. En dan krijg ik ook het juryrapport te horen. Ik weet nu al dat ik enorm ga blozen.

Lost in de Hudson

Over een week begint het laatste seizoen van Lost, ‘t is een van mijn favorieten. De serie gaat over een groep mensen die na een vliegtuigongeluk op een verloren eiland is gestrand. De makers zijn altijd buitengewoon goed geweest in viral marketing en in het mengen van fictie en realiteit. Zo maakten ze onder meer complete websites voor bedrijven en organsaties die in de serie voorkomen.

Toe ik vanmorgen de Volkskrant opsloeg en deze foto zag van het vliegtuig dat in de Hudson terecht was gekomen, dacht ik meteen: ‘da’s vast een reclamestunt voor Lost…’