Hollands Dagboek

[Voor de zaterdagse rubriek Hollands Dagboek van NRC Handelsblad worden mensen die op dat moment in het nieuws zijn, gevraagd om – ja u raadt het al! – een dagboek bij te houden. Dit weekend viel mij die eer ten deel, vanwege mijn nieuwe boek De benenwagen. Bijgaand mijn Hollands Dagboek. Het Nationale Canta Ballet waaraan ik refereer wordt slechts tweemaal uitgevoerd: op 28 juni in de Gashouder in Amsterdam (18:30 en 21:30). Kaarten voor de voorstelling kunt u hier bestellen. Foto: Anneke Reijnders. ]

Donderdag 10 mei

Met Maartje Nevejan heb ik kaartjes bemachtigd voor Intouchables, een film die al wekenlang volle zalen trekt. Het is het waargebeurde verhaal van een rijke, totaal verlamde man die een persoonlijke verzorger inhuurt. Zijn keus valt op een grote Senegalees uit de banlieu die net uit de gevangenis komt. Een bezorgde vriend vraagt de rijkaard of het wel verstandig is om zo’n crimineel in huis te halen. Philippes antwoord: ‘Driss heeft geen medelijden met me, en hij heeft sterke armen en benen. Precies wat ik nodig heb. Wat kan mij zijn verleden schelen?’

De verhouding tussen die twee is ontdaan van elke sociale schroom. Driss vraagt honderduit over Philippes resterende erogene zones, zet hem in een racewagen en geeft hem jointjes. Philippe introduceert Driss in de klassieke muziek, Driss laat Philippe soul horen. Ze fleuren daar allebei erg van op. De neger en de lamme: gaat dat zien!

Vrijdag 11 mei

Onderweg spot ik een rode Canta, ik kan hem nog net aanhouden. ‘Heeft u al gehoord van Het Nationale Canta Ballet?’ vraag ik de bestuurders. ‘We maken een voorstelling met een heleboel Cantaatjes en de dansers van Het Nationale Ballet. We zoeken nog deelnemers! Danst u mee?’ Verrast nemen ze de folders aan. Ze beloven erover na te denken.

Bij Waaijenberg in Zuidoost bekijk ik het piece de résistance dat Marco, een van de Canta-monteurs, heeft gemaakt voor de etalage van Atheneum Nieuwscentrum: we zetten daar komende week een doormidden gesneden autootje neer. Een plakje Canta!

’s Avonds rijd ik naar de boekpresentatie van Monique Samuels. Ik geef haar De benenwagen en krijg in ruil haar Mozaïek van de revolutie. ‘Van Karin, die geen Arabisch spreekt; voor Monique, die niet kan autorijden,’ schrijf ik voorin.

Zondag 13 mei

Met de trein naar paps en mams. We gaan gezamenlijk op bezoek bij goede vrienden van mijn ouders: Hij is ernstig ziek, er wordt al over euthanasie gesproken. Die grote charmeur is veranderd in een stil en dun popje…

Onderweg merk ik hoe krampachtig mijn moeder rijdt. Ze was altijd een goede chauffeur, maar de ouderdom speelt haar parten. Ze houdt het stuur onhandig vast, ze remt te abrupt en stopt soms voor groen. ‘Lieverd,’ zeg ik, ‘eigenlijk denk ik dat je niet meer rijden moet.’ Ze zucht. Ze weet het zelf ook: ze voelt zich niet langer prettig op de grote weg. ‘Misschien moet jij ook aan de Canta?’ opper ik voorzichtig. We giechelen.

In Almelo kunnen we nog een uurtje in de tuin zitten. De kat nestelt zich naast ons en snuift vergenoegd de rook van mijn sigaret op, hij is dol op nicotine. Mooi moment: mijn vader die naast me gaat zitten en trots mijn nieuwe boek openslaat.

Maandag 14 mei

Vandaag begint de heksenketel. Twee interviews, een voorbespreking voor een radio-optreden morgenavond, boeken ophalen, een tekst inspreken voor Maartjes documentaireserie over Cantarijders en het ballet, mijn Parooltje schrijven. Oppassen Spaink, niet nu al moe worden!

Dinsdag15 mei

In alle vroegte sta ik bij Athenaeum Nieuwscentrum: de Canta wordt straks in de etalage gehesen. Ha, daar komt de bus! Tot mijn verrassing is de eerste die uitstapt Dick Waaijenberg zelf, de coureur die dit gehandicaptenautootje verzon. (De Canta is niet voor niets Ferrarirood.) Arm in arm bekijken we het spektakel. Steeds meer mensen blijven staan om te zien hoe mannen in overall het gevaarte de winkel binnendragen en het in de etalage takelen.

’s Middags krijg ik een passagier: Mieke van der Weij wil graag een stukje meerijden voor een reportage. De geluidsman zit dubbelgevouwen achterin. We karren door straatjes waarvan Mieke zeker weet dat die veel te smal zijn. Het verrast haar hoeveel mensen naar je lachen wanneer je in een Canta rondrijdt, en Mieke ziet minstens drie toeristen naar hun camera grijpen terwijl we passeren.

Woensdag 16 mei

Signeren in het land doe je bij zo’n boek natuurlijk met de benenwagen. Bij Athenaeum word ik uitgezwaaid. Na Zwanenburg stuit ik op het eerste obstakel: het fietspad over de brug is afgesloten, ik moet terug om een eerdere brug te vinden. Ik haal de afspraak in Haarlem maar nét.

Onderweg naar Den Haag tref ik weer een afgesloten brug plus een wegomleiding, en ik verdwaal een paar keer wanneer het fietspad abrupt ophoudt of de bewegwijzering ineens stokt. Nadat mijn telefoon is doodgegaan – teveel gebruikt om de route te controleren – vraag ik de weg aan een mevrouw op een brommer. ‘Rijd maar achter me aan,’ zegt ze royaal.

Anderhalf uur te laat ben ik in Den Haag. Telefoon leeg, ik leeg. Het is inmiddels ver na drieën, en ik moet nog naar Breda… Dat haal ik nooit voor sluitingstijd. Na een korte rustpauze bel ik Breda af en rijd terug naar huis.

De tocht van komende week moet ik maar iets ruimer plannen: ik ben misselijk van moeheid. Erkennen dat iets niet langer lukt, je plan aanpassen en het dan opnieuw proberen: dat is de crux.

Donderdag 17 mei

De Gashouder is bezaaid met rode autootjes. Vandaag repeteren balletdansers en Cantarijders voor het eerst samen. Met Ernst Meisner, de choreograaf van het ballet, heb ik twee middagen lang van alles uitgeprobeerd – we oefenden niet in het Muziektheater, maar in de parkeergarage er pal onder – en ik zie vrijwel al onze oefeningen terug. Maar nu worden diezelfde moves uitgevoerd door twintig autootjes en twintig dansers tegelijkertijd, en schalt de muziek van Scanner door de luidsprekers.

Het is adembenemend. De autootjes rijden in een lange sliert door de open poorten van de Gashouder naar binnen, terwijl de dansers uit de portieren hangen. Dansers en rijders komen in volle vaart op elkaar af, de dansers springen omhoog of stoppen de autootjes door er op af te rennen en een been op de motorkap te zetten. Iemand laat zich voortslepen door een Canta op topsnelheid, laat plotseling los en maakt daarna salto’s, de wegrijdende auto achtervolgend. Cantaatjes draaien baltsend om elkaar heen. Het is gevaarlijk en ontroerend tegelijkertijd – een toonbeeld van levenslust.

Ziek spel

Toen Londen in 2007 werd uitverkoren als gastheer voor de Olympische Spelen van 2012, vonden de meeste inwoners van die stad dat hartstikke leuk. De lol is er inmiddels vanaf. De kosten, aanvankelijk begroot op circa 3 miljard euro, zijn opgelopen tot 14 miljard euro. Intussen kampt London met grote tekorten en bezuinigt de stad op zowat alles.

De kosten van de Spelen zullen nog jarenlang grote gevolgen hebben voor het dagelijks leven en welzijn van de Londenaars. Is een kortdurend evenement zulke groteske investeringen wel waard? Hoe kun je in hemelsnaam grote ingrepen in uitkeringen, lonen, werk, woningbouw en infrastructuur verdedigen, terwijl je elders met gulle hand miljarden in een bodemloze put mietert?

Het argument dat zulke investeringen op lange termijn werk, geld en goodwill opleveren, is keer op keer vals gebleken. Athene is niets wijzer geworden van de Spelen in 2004: de stad ging er bijna failliet aan. Het besef dat ook de Londenaars nog jarenlang onder de torenhoge kosten ervan zullen lijden, was afgelopen augustus een wezenlijk ingrediënt van de heftige rellen in de stad.

De veiligheidsmaatregelen voor de Spelen zijn al even draconisch. Londen had al de meeste bewakingscamera’s ter wereld, en daar is nu nog een flinke schep bovenop gedaan. Het surveillancecircus is al actief, ook al gaan de Spelen pas over tien weken van start. Kilometerslange hekken met hoog voltage schrikdraad, scherpschutters in de stad, te pas en te onpas controles, en overal laag overvliegende, bewapende drones in de lucht: Londen kun je voorlopig maar beter mijden.

De geschiedenis wijst uit dat zulke infrastructuur na afloop niet wordt ontmanteld, maar gewoon overeind wordt gehouden. (De duizenden extra camera’s die Amsterdam instelde voor het huwelijk van Willem-Alexander en Maximá zijn ook nooit verwijderd.)

Sport verbroedert niet meer – althans, niet wanneer sport op deze schaal wordt bedreven. De Olympische Spelen maken steden onleefbaar. Ze slurpen geld op dat onttrokken wordt aan de bewoners, veranderen steden in bastions, en zijn tegenwoordig zo ingericht dat elk contact tussen deelnemers en bewoners wordt verhinderd in plaats van gefaciliteerd. De Spelen zijn een duur circus dat vierjaarlijks op een uitverkoren plaats neerdaalt, die stad volledig uitput en er ontoegankelijke enclaves vormt.

Da’s geen verbroedering, dat is parasitisme. De omgeving leegzuigen en aan jouw eisen aanpassen, en dan hard wegrennen naar de volgende gastheer, zodat je nooit hoeft te zien wat de consequenties van je bezoek zijn.

De benenwagen

Morgen komt De benenwagen uit, mijn boek over de Canta – dat kekke gehandicapten- autootje dat zo leuk en handig is dat zelfs gezonde mensen ‘m graag willen.

Dat is op zichzelf al bijzonder. Of je nou iets hebt of niet, niemand is ooit jaloers op een kruk of rolstoel. Maar een Canta – ja, die willen we wél allemaal. De Canta is een benijdenswaardig object. De Canta wekt geen enkel medelijden. Hij roept eerder begeerte op: ‘Wat een handig autootje!’, Hij maakt iedereen vrolijk. Wie rondrijft in een rolstoel krijgt meewarige blikken; wie rondrijdt in een Canta, ziet mensen lachen,

In De benenwagen vertel ik hoeveel vrijheid de Canta mij teruggaf nadat ik gehandicapt was geraakt. Ineens kon ik weer overal komen. Ik schrijf over lange reizen met de Canta: ik tufte ermee naar Berlijn, en Babs Götte zelfs naar Portugal en Kroatië. Ik ga op stap met een Canta-monteur die overal in de regio reparaties uitvoert, en doe mee met een dagtocht met 35 andere Canta-rijders. In ons autootje blijken wij reuze behendig te zijn, maar eenmaal uitgestapt zijn we spartelende vissen op het droge. Zonder Canta zijn wij simpelweg onthand. Het autootje is voor ons waarlijk een benenwagen…

Weinig mensen weten dat de Canta een Nederlands ontwerp is. Waaijenberg, de maker van deze kleine autootjes, is tegenwoordig zelfs de grootste autofabriek van ons land. En haast niemand weet dat de Canta is bedacht door een heuse coureur. Hoe bizar is dat: een racefanaat die besluit om autootjes voor gehandicapten te gaan ontwerpen?

Die race-connectie verklaart overigens ook de kleur van de Canta: de standaardversie is doelbewust Ferrari-rood. Sinds ik dat weet, moet ik altijd een beetje giechelen als ik ergens een Ferrari zie. ‘Ja hoor, jij bent een snelheidsmonster. Waarschijnlijk vind jij mijn autootje raar. Maar ik weet wat jij niet weet: wij zijn eigenlijk familie van elkaar.’ In gedachten geef ik zo’n Ferrari daarna een stoere high five :)

Coureur en Canta-bedenker Dick Waaijenberg heeft interviews jarenlang afgehouden. In dit boek vertelt hij voor het eerst vrijuit waarom hij een gehadicaptenautootje wilde maken, over zijn zoektocht naar een goed ontwerp, zijn ruzies met de overheid en over zijn persoonlijke drijfveren. ‘Zodra iemand zegt dat iets niet kan, raak ik geprikkeld. En als iemand die stukloopt op zijn eigen lichaam me vertelt wat hij nodig heeft om tóch te kunnen doen wat hij graag wil, raak ik geïntrigeerd.’

Maar hoe ontwerp je een autootje dat als verlengstuk van iemands lichaam kan fungeren? Hoe maak je een ontwerp dat eindeloos aanpasbaar is? Kun je met een een Canta ook racen? (Ja hoor: er is zelfs een 4×4 Canta te koop. Met twee motoren, eentje voor de voorwielen en eentje voor de achterwielen.) En hoe veilig is een Canta? Heeft-ie een kreukelzone?

Inmiddels zijn er tientallen aanpassingen voor de Canta verzonnen. En elke Canta wordt helemaal met de hand in elkaar gezet. Alle medewerkers op de montagevloer van Waaijenberg weten precies voor wie ze een auto maken: aan elke Canta hangt een adreskaartje. Deze is voor mevrouw X die aanpassingen zus & zo nodig heeft, en deze voor meneer Y die om aanpassingen zo & zus vroeg. Ik heb dagen achtereen in de montagehal gebivakkeerd, het productieproces van de Canta bekeken en de verhalen van de monteurs genoteerd. Zij vertellen over ‘blote’ Canta’s, over 15 liter kit per week gebruiken en over goed uitgelijnde carrosserie-onderdelen. De mannen op de werkvloer zijn supertrots op elk autootje dat ze maken. Ze hadden er daarom danig de pest in dat ik in de fabriek ontdekte dat elke Canta een klein gebrek heeft…

Ook de strijd om de straat wordt in het boek beschreven. Wie mag in een Canta rijden en wie niet? Waarom gelden er zoveel uitzonderingregels voor de Canta, en wat vinden andere weggebruikers daarvan? Hoe handhaaf je je als Canta-bestuurder tussen fietsers of automobilisten? Is het waar dat er mensen in Canta’s rondrijden terwijl ze niks hebben, alleen maar om de verkeersregels te kunnen ontduiken? Waarom is de Canta een begerenswaardig object geworden? En kun je ’m ook pimpen? Zijn er Canta’s met een bijbaan als bedrijfsautootje?

En het boek staat tjokvol foto’s, alles in full colour. Ook wordt de geschiedenis onthuld van de Emaldo, de auto die nooit werd gebouwd, Plus dat er onderaan een schattig rood Cantaatje van links naar rechts over de pagina’s rijdt en ergens op het eind van het boek pontificaal omkeert om zich opnieuw in je blikveld te wurmen…

Wie eenmaal oplet, ziet nadien overal Canta’s. De benenwagen maakt ons bevattelijk voor die kleine rode autoootjes en kleurt onze blik voorgoed: ‘Oh kijk, daar heb je er weer een!’ De benenwagen vertelt over het vrolijke huwelijk tussen handicap en technologie. En wie het boek leest, raakt ervan doordrongen dat de Canta ook een fysiek vangnet is: een echte benenwagen.

Details:
De benenwagen: het succesverhaal van de Canta, uitgeverij Nijgh & van Ditmar, 2012. 192 pagina’s /full colour / 19,95 euro
Te koop via de boekhandels, bol.com en andere online webwinkels.

Kwetsbaar

Canta’s – die kleine, kekke gehandicaptenwagentjes – worden geregeld gestolen of vernield. Het is een ramp zonder weerga: de bezitters zijn zonder hun autootje volledig onthand. Het kan maanden duren voordat je een nieuw exemplaar krijgt, en al die tijd ben je dubbel gehandicapt.

Eind januari werd bij het Weteringscircuit bijvoorbeeld een Canta in de hens gezet. Het was een versie waarbij je via de achterdeur met rolstoel en al naar binnen kart, waarna je de auto vanuit je rolstoel bestuurt. Remmen en gas geven regelt de eigenaar van de auto met zijn linkerhand, via een tablet. Sturen doet hij met rechts, nadat hij eerst met zijn mond die hand met klittenband aan het stuur heeft vastgegord. Het kost hem een half uur om zichzelf rijklaar te maken.

Na het bezoek van de vandalen restte van die high-tech Canta een verkoold wrak. Er werd subiet een nieuwe geregeld, maar aangezien elke Canta handwerk is en inrij-Canta’s een boel extra werk vergen, heeft deze man nog steeds geen vervoer. Mogelijk is zijn nieuwe Canta eind mei klaar. Al die tijd kan hij amper het huis uit.

Bij zulk vandalisme kan ik me werkelijk niks voorstellen. Waarom zou je in hemelsnaam een gehandicapte van zijn moeizame vervoer beroven? Als je een auto in de hens wilt zetten, kies dan in godesnaam een auto die makkelijk te vervangen is. Zo laf om juist een gehandicapte in zijn mobiliteit te treffen…

Canta’s worden ook vaak gejat. Daarbij gaat het niet om een onverlaat die denkt zo een leuk boodschappenautootje te verwerven; er zit helaas systeem in. Afgelopen week werden in één nacht vier Canta‘s in Amsterdam gestolen. Iemand was zijn onderdelenvoorraad bijeen aan het sprokkelen.

Net zoals Canta’s zelf duur zijn, zijn ook reparaties dat. Veel onderdelen worden speciaal voor de Canta gemaakt, en met een oplage van bijna vierduizend autootjes in bijna twintig jaar kun je lastig grote kortingen bedingen.

Wie buiten de reguliere kanalen een Canta koopt, zoekt daarom liever een goedkoper adres voor reparaties. Zodat er allerlei Canta-garages zijn opgedoken, waarvan een deel bepaald obscuur is. Zij oogsten hun onderdelen – ramen, deuren, carrosserie, wielophanging – namelijk op straat. Ze speuren naar Canta’s, die dan door een paar man in een busje worden getild en daarna spoorslags ontmanteld.

Binnenkort krijg ik een nieuwe Canta. Ik ben dolblij en superbezorgd. Ik laat de ramen graveren en leg hem voortaan ’s nachts aan de ketting,

[Foto: Hanna de Heus, januari 2012.]

Handje contantje

Het einde van contant geld is nabij. Deskundigen zeggen dat over een paar jaar vrijwel alle betalingen digitaal zullen verlopen. De smart phone vervangt de pinpas. Betalen wordt onnadrukkelijk: via je mobieltje reken je automatisch af zodra je iets bestelt of wanneer je een betaalzone – een bioscoop, een trein of een parkeergarage – betreedt.

De redenering is aantrekkelijk. Contant geld op zak hebben lijkt een ouderwets concept: tegenwoordig kun je bijna overal pinnen voor een kop koffie of een krant. Met smart phones kunnen we zulke micro-betalingen verder vereenvoudigen. Tijd om de rompslomp van contant geld af te schaffen!

Mijn advies? Niet doen! Laat ons cash vooral in ere houden. Transacties met contant geld zijn anoniem, egalitair, veilig en onafhankelijk van goedkeuring van bovenaf. Allemaal belangrijker dan je zou denken.

Bij een contante transactie wordt alleen de verkoop zelf vastgelegd. De uitbater slaat een kop koffie op de kassa aan; klaar. Je hoeft je niet te legitimeren om die kop koffie te krijgen, je hoeft hem alleen maar te betalen. Digitale betaling legt ook je identiteit, locatie en tijdstip vast en maken die gegevens lang nadien opvraagbaar. Ik vind dat akelig. Zolang ik niet verdacht ben, gaat het niemand aan wat ik koop, noch waar en wanneer. Digitale betaling betekent permanente identificering; geen enkele betaling is dan nog anoniem.

Cash kun je onderling uitruilen. Zodra een betaling digitaal gaat, verloopt die per definitie via boven ons aangestelde derden. Een externe instantie controleert wie ik ben, of ik voldoende geld voor de transactie heb, gaat na aan wie ik dat bedrag wil overmaken, en past daarna onze wederzijdse saldo’s aan op basis van de gewenste transactie. Dat maakt ons voor onderhandse transacties afhankelijk van een hiërarchie waarop we weinig grip hebben.

Hoe kan ik iemand een tientje geven voor een te halen boodschap? Hoe kun je de lokale verkoper van de daklozenkrant – die waarschijnlijk door niemand als ‘erkende’ partner wordt beschouwd – iets toestoppen wanneer cash is afgeschaft en alle financiële transacties via een mobieltje en een bank verlopen? Moet elke zesjarige voortaan aan de smart phone om op school nog een flesje fris te kunnen kopen?

Bovendien zijn smart phones notoir slecht beveiligd. Moeten we nu heus het beheer van onze portemonnee daaraan toevertrouwen? Aan banken worden strenge eisen worden gesteld wat betreft databeveiliging. Wanneer we mobieltjes toegang geven tot onze bankrekening, hollen we die bescherming eigenhandig uit.

[Mijn internetrubriek bij OBA-live van 25 april j.l. was aan hetzelfde onderwerp gewijd. De video daarvan staat hier.]

De gillende paus

Gisteren werd officieel bekend wat iedereen allang wist: het kabinet-Rutte is dood. De Grote Blonde Leider wilde op het nippertje zijn sierlijke aftocht veilig stellen. Momenteel kan hij mogelijk à la Hirsi Ali nog een leuk baantje bij een Amerikaanse denktank bekomen, waarna niemand – à la Hirsi Ali – ooit van hem zal horen. Twee maanden na nu is die sjieke afgang passé.

De PVV is immers aan het uiteenvallen. Na de coup van Hero Brinkman verloor Wilders zijn troefkaart: zijn gedoogsteun aan het kabinet volstond niet meer. (Waarna Rutte prompt naar de mannenbroeders lonkte en elke notie van liberaliteit in de privésfeer opgaf.) Lokale PVV-fracties strandden op onderling wantrouwen en gescheld. Wanneer je jezelf eenmaal een methode eigen hebt gemaakt, pas je die natuurlijk overal toe, ook intern.

Wilders heeft zijn kaderleden opgevoed in overschatting van hun eigen gekakel. Ze eisten op hoge toon gehoord te worden. Wilders’ verzet tegen interne democratie was zijn Waterloo. Dat vijf leden van de Kamerfractie op het punt stonden zich tegen hem uit te spreken, was de druppel – Wilders poetste de plaat. Hij beweert de stem van het volk te vertolken, maar alleen op voorwaarde dat zijn vermeende volk nooit tegen hém mort.

De PVV gaat nu de LPF achterna. De komende maanden zullen we ondergespoten worden met hun interne modder. En al hun tournures zullen hen hard worden aangerekend. De PVV beweerde dat de AOW in hun handen veilig zou zijn en had aanvankelijk een SP-achtige economische politiek: allemaal verkwanseld. Zoveel rondgedraaid en zoveel vermaledijd achterkamertjes-overleg gevoerd dat er niks rest om jezelf op voor te staan. Wilders is kapot.

Blij toe: het was de hoogste tijd.

Maar laten we alsjeblieft niet alle schuld bij Wilders leggen. De PVV is enthousiast en zonder scrupules als gedoogpartner binnengehaald door de VVD en het CDA. Die twee partijen hebben Wilders salonfähig gemaakt en hebben zijn strapatsen maandenlang zonder aarzeling geslikt.

Mark Rutte meende zich overal doorheen te kunnen grijnzen. Polenmeldpunt? Ha ha ha. Het hoofddoekje van Beatrix in een Arabisch land? Ha ha ha. Schelden in de Tweede Kamer? Ha ha ha. Zijn partijgenoot Zalm deed dat eerder ook: theatraal lachen, vooral wanneer alles tegenzat.

Inmiddels kan ik Ruttes lach niet meer zien zonder te denken aan Francis Bacon versie van Velasquez’ schilderij van Paus Innocente X. Een schaterlachende paus, opgesloten in een kooi. Een gillende paus, die alleen grijnst omdat nadenken teveel pijn doet.

Racen (I)

[Coverfoto: Bert Kommerij, Flickr fotoset Het Nationale Canta Ballet.]

Canta’s op slipcursus en Canta’s op het Circuit van Zandvoort, dat zie je niet elke dag. Maar dat is precies wat we gisteren met alle solisten van het Canta-ballet hebben gedaan! De excursie is uitgebreid gefilmd voor de vierdelige documentaireserie die Maartje Nevejan over het ballet maakt. Natuurlijk sneuvelt er veel te veel op de montagetafel, maar hopelijk belanden allerlei clipjes van ons uitje op de website die bij het project hoort.

We waren met veertien Canta-rijders. De jongste deelnemer was 18, de oudste 92: waarlijk een bont gezelschap. Het werd een geweldige dag, bovendien met volop zon, en dat terwijl het hagelde op de Veluwe en regende in Amsterdam. Dat er een toerbus was ingehuurd om ons van Amsterdam naar Zandvoort te brengen, versterkte het idee dat we eigenlijk gewoon op schoolreis gingen – een Canta-schoolreisje :)

Bij de slipschool van Rob Slotemakers stonden vier Canta’s op ons te wachten. Waaijenberg had de autootjes van Kim en mij per bus naar Zandvoort gebracht: wij rijden immers allebei met aangepaste besturing. En er stonden twee afgeschreven exemplaren klaar, die door coureurs – iemand van de slipschool en iemand van het circuit – waren opgelapt en aangepast om ermee te kunnen stunten. Later in de middag kwam ook Francis met haar spiksplinternieuwe Canta meedoen.


Het parcours op de slipschool

We zouden allemaal een hindernissenparcours afleggen: er was een speciale baan voor ons gebouwd met scherpe bochten en veel gezigzag tussen pylonen door. Onze start- en aankomsttijden werden gemeten, het werd een echte wedstrijd. Voor de zekerheid ging er steeds iemand va de slipschool als bijrijder mee. Je weet immers maar nooit, misschien was het handig om iemand erbij te hebben die kon ingrijpen voordat iets écht mis zou gaan :)

Het mooiste moment? Een van de solisten is van eigenlijk een duo: moeder en dochter die altijd samen in de Canta rijden. In 1966 hadden ze allebei al eens een slipcursus bij Rob Slotemakers zelf gedaan, ze hadden de certificaten meegenomen als bewijs. Moeder is inmiddels 92 en rijdt al jaren niet meer, haar dochter chauffeert de Canta voor hen beiden. Maar toen ze ons zo zag crossen, kreeg ze ineens enorme zin. Ze stapte in een autootje en legde het parcours prompt foutloos af.


Moeder op weg naar de Canta, met cameraploeg. [foto: Bert Kommerij.

We waren sowieso goed. Er is werkelijk geen enkele pyloon omgegaan tijdens de hindernisritten, niemand schoof uit de – soms toch flink krappe – bochten, en we reden allemaal fijn snel. Met trots kan ik meedelen dat ik derde werd. Toon werd tweede, en Wanda, ons allereigenste Canta-snelheidsmonster, werd eerste. Met haar eigen autootje had ze zonder twijfel een nog snellere tijd gehaald. ‘De mijne is veel pittiger dan het ding waarin ik nu moest rijden,’ zei ze fier, terwijl ze haar trofee – een heuse prijsbeker! – ophaalde.

Ook de chauffeur van onze bus kreeg de geest en reed het rondje. Zo rijd je met een monster van twintig meter lang, zo zit je in een lucifersdoosje. Na afloop was hij onder de indruk van het autootje, ook omdat-ie had gezien hoe belazerd wij allemaal liepen en hoe behendig we werden zodra we in de Canta zaten. ‘Pas nu begrijp ik hoe belangrijk die autootjes zijn. Eigenlijk vind ik dat elke bus- en taxichauffeur zo’n dag een keer moet meemaken, of zelf ’s in en Canta moet rijden. Dan krijg je respect voor die autootjes.’


Wanda haalt haalt haar prijs op [foto: Bert Kommerij]

Daarna kwam het echte werk: de slipbaan. De slipbaan is een ondergespoten stuk weg dat bovendien halverwege van glad wegdek in ruw wegdek verandert. Zolang je alleen door die laag water rijdt, gaat het aardig, maar zodra het wegdek verruwt wordt je auto op slag onhandelbaar. Wie van schrik hard remt, merkt dat de voorkant van de auto wel stopt maar dat de achterkant vrolijk doorrijdt. Resultaat: voor je het weet tolt je auto om zijn eigen as rond op de weg.

De twee coureurs deden het voor. Zij zijn gewend de slipbaan met BMW’s te rijden. Enerzijds was dit dus een makkie – een Canta gaat bepaald minder hard – maar anderzijds waren ze hiermee minder vertrouwd. Het zag er spectaculair uit: tollende autootjes, opspattende wolken van regendruppels.

Nadat de twee coureurs de truc een paar keer hadden voorgedaan, stapten ook Marco en Rik – van Waaijenbergs filiaal in Amsterdam ZuidOost – in een Canta en trokken van leer. Hupsa!


Inmiddels was onze verrassing gearriveerd. We haalden iedereen bij elkaar en ik hield een kleine speech. Wij Canta-rijders kenden alle Waaijenbergers inmiddels wel, maar dit was toch heus een heel bijzonder exemplaar: naast mij stond Dick Waaijenberg, de man die hoogstpersoonlijk de Canta had bedacht en die voor ons een benenwagen had gemaakt. En dat-ie zelf nota bene coureur is. Hoe bijzonder is het dat een racecoureur een gehandicaptenautootje ontwerpt?

Ik had erop gehoopt – want hij verdient het – en het gebeurde niettemin vanzelf: iedereen applaudisseerde subiet voor Dick. Iemand onderbrak mijn toespraakje en zei verbluft: ‘Bent u dat? Echt? Hebt u dit autootje gemaakt? Oh ik ben u zo vreselijk dankbaar. U verdient de Nobelprijs!’ Ze stormde naar voren en vloog Dick om de hals.

Later schaamde ze zich wat voor haar eerbetoon, maar dat was nergens voor nodig. Integendeel: het was roerend om te zien. Haar reactie was oprecht en liet zien hoe vreselijk belangrijk haar autootje voor haar is – hoe blij ze is met haar herwonnen mobiliteit. Dick was zichtbaar aangedaan door alle complimenten die hem ineens ten deel vielen. Natuurlijk weet-ie dat zijn autootje veel voor mensen betekent en heeft hij eerder dankbare klanten ontmoet – maar ineens een opgetogen, schoolreizende Canta-meute voor je neus zien staan, die bovendien hard aan het crossen zijn met dat malle autootje dat jij hebt ontworpen, moet toch wel bijzonder zijn…


Dick Waaijenberg [foto: Bert Kommerij]

Nadat Dick zich bij ons had gevoegd, werden we allemaal overmoedig. Iedereen wou met hem op de foto en plotseling gingen ook Canta-rijders met hun eigen autootje op de slipbaan. Kim – die piepjong is en een inrij-Canta heeft, ze is al zo lang gehandicapt dat ze zelfs nooit heeft kunnen fietsen en aanvankelijk bang werd van hoe ‘snel’ de Canta gaat – deed met een slipleraar op de achterzit een paar prachtige voltes over de rijbaan. Zonder een spier te vertrekken. Remmen, gas geven, ogen koeltjes op een punt in de verte gericht houden terwijl je voertuig intussen als een gek ronddraait en totaal niet meer naar je luistert – geen enkel probleem voor Kim.

‘Jee,’ zei Dick terwijl hij glimmend toekeek. ‘Die meid, dat is nou echt een stoere…’
[wordt vervolgd]

Natuurlijke dood

De natuurlijke dood is vrijwel uitgestorven. Tegenwoordig overlijdt haast niemand doordat een ziekte zijn beloop heeft genomen. Bijna iedereen bevindt zich in zijn laatste weken – zo niet maanden – onder de hoede van medici, die hun uiterste best doen om de dood uit te stellen.

Dat is een recente ontwikkeling. Nog maar een eeuw geleden stierf bijna de helft van de bevolking zonder dat er in de laatste weken een arts aan hun bed kwam. Tot midden vorige eeuw zag een arts, zodra hij niets meer tegen een ziekte kon uitrichten, af van verder ingrijpen. Je werd ‘opgegeven’ en kreeg versterkende middelen of pijnstillers, waarna de ziekte snel zijn moordend werk kon doen.

Vandaag de dag staat ons een breed arsenaal van medische technologie ter beschikking om fatale ziektes tenminste voorlopig de kop in te drukken. Zelfs wanneer de dood onafwendbaar naderbij komt en cruciale lichamelijke functies gaan haperen, kan hij alsnog – zij het tijdelijk – op afstand worden gehouden met beademingsapparatuur, hartbewaking, voedingsinfusen en reanimatie.

Een onbedoeld effect van al die kennis en technologie is dat de weg naar de dood geplaveid is geraakt met beslissingen. Sterven is tegenwoordig opgedeeld geraakt in handelingen die elk apart uitgevoerd of nagelaten kunnen worden. Elke interventie die kan worden verricht, vergt een nieuw besluit van zowel de arts als de patiënt. Misschien nog een keer chemotherapie, wil je al dan niet die riskante operatie ondergaan, zullen we ja of nee de dosis opvoeren, misschien kunnen we nog…? Voor je het weet hang je aan tien machines.

Zelfs het besluit om af te zien van verder ingrijpen moet besproken en toegelicht worden. Doodgaan is een medische beslissing geworden, een handeling waarover met alle betrokken partijen overeenstemming moet worden bereikt.

De roep om euthanasie is een gevolg – een bijwerking, zogezegd – van de agressieve manier waarop we ziekte te lijf gaan. Alleen wanneer mensen ziekelijk lang in leven kunnen worden gehouden, komt de vraag op of het ooit genoeg mag wezen. Paradoxaal is dat we zelfs dan een beroep op artsen moeten doen: ook voor de zachte dood zijn we van hen afhankelijk.

Zelfs in de Verenigde Staten, waar euthanasie doorgaans wordt afgeschilderd als massamoord op onmondige patiënten, is onder het motto Allowing Natural Death verzet ontstaan tegen eindeloos doorbehandelen. Heel goed. In ziekte moeten we soms onze meester erkennen; het enige dat je dan nog rest, is zelf je dood claimen.

Hackers zijn noodzaak

Met één stem tegen nam het Europees Parlement vorige week een wetsvoorstel aan dat het bezit en verspreiden van hackertools strafbaar maakt. Op aanvallen van IT-systemen komt minimaal twee jaar gevangenisstraf te staan. Auditbedrijven mogen de verboden vruchten blijven gebruiken. Zonder zulk gereedschap kun je IT-systemen niet testen en digitale criminaliteit niet opsporen, dat snapte het EP ook wel. Voor het overige betoonde men zich echter stoer: eindelijk gaan we de hackers eens flink aanpakken!

Politiek en technologie – het blijft een ramp. Datzelfde EP is een groot voorstander van boetes op datalekken en ziet daar liefst meldpunten voor. Maar wie hebben brakke databeveiliging aan de kaak gesteld, wie hebben bijna alle meldingen van datalekken op hun conto? Diezelfde hackers die het EP nu de middelen uit handen wil slaan. Wie verdoezelen datalekken? Dezelfde instanties die straks kunnen roepen: ‘Dat was een cyberaanval! Julie moeten ons niet beboeten, maar in plaats daarvan hun gevangenisstraf geven.’

Het EP scheert alle hackers over een kam. Met een hamer kun je dingen maken of breken, maar alles wat foute hackers ermee doen – fraude, diefstal, vandalisme, spionage – was al strafbaar. Waarom moet je dan ook de hamer nog verbieden?

Dat benadeelt juist de mensen wier technische kennis we hard nodig hebben, de mensen die de gaten en zwakheden aantonen in alle plannen die overheid en bedrijfsleven over ons uitstorten. Zonder hackers hadden we nooit geweten hoe brak de stemcomputers waren, hoe lek het landelijke EPD was, hoe onherstelbaar kapot de OV-chipkaart is die de overheid ons opdrong.

Zulke hackers moet je juist vrij baan geven. In een moderne samenleving is het noodzaak te kunnen uitzoeken of een technologie werkelijk kan en doet wat zij belooft; alleen dat levert de feiten en kennis op om beleid te kunnen toetsen. Hacken behoort tot het nieuwe repertoire van journalistiek onderzoek en van het politieke debat. Een overheid die alle hackers criminaliseert, berooft zijn burgers au fond van de kennis die nodig is voor inspraak en oppositie. Mogen we niet hacken, dan worden we beroofd van onze vrijheid om ons zelfstandig een mening te vormen.

Om nog niet te spreken over ontwikkeling en research. Bijna elke technologie die wij nu als vaststaand feit aannemen, is indertijd tegen de keer bij elkaar gehackt door mensen die het EP nu strafbaar wil maken.

Boekennacht

Op vrijdagavond 13 april organiseert Athenaeum Nieuwscentrum (het Spui, hartje Amsterdam) de boekennacht. Tussen 20:00 en 23:00 zal een keur aan bekende en minder bekende schrijvers verhalen vertellen, columns voorlezen, commentaar geven en vragen beantwoorden. Aangezien de avond is vormgegeven als een live tijdschrift (zie de aankondiging op Youtube), stel ik me zo voor dat bezoekers ter plekke op zijn minst een ingezonden brief kunnen plaatsen, en welicht ook zelf een artikel kunnen inleveren. Mogelijk kunt u die avond ook een abonnement op een auteur nemen, je weet maar nooit…

Tot mijn grote plezier mag ik ook meedoen die avond. Ik ga vertellen over mijn komende boek, De benenwagen en lees er die avond een hoofdstuk uit voor. Athenaeum heeft beloofd om een keukentrapje paraat te houden voor me: het plan is dat ik mijn Canta voor de winkel parkeer, met behulp van dat trapje op het dak ervan klauter en dan bovenop de auto gezeten over mijn boek vertel. Nu maar hopen dat het die avond niet regent :)