Waarom ik zo openlijk schreef over de zelfmoord van mijn broer, vroegen nogal wat mensen. Met welke reden vertelde ik publiekelijk over mijn wanhoop, boosheid, verdriet, en beschreef ik de pijnlijke vragen waarover ik tobde, en waarmee hij ieder die hem na stond, door zijn zelfmoord had opgezadeld? Dat waren toch privézaken? Waarom anderen daarmee lastigvallen?
Een belangrijke reden om dat te doen, was dat ik eerder – toen mijn broer jarenlang kwijt was en we al die tijd niet wisten of hij dood was of leefde – soms vrienden toevertrouwde dat mijn broer vermist was en hoe vreselijk zwaar dat voor mijn ouders was. Tot mijn verbazing hoorde ik toen, akelig vaker dan ik ooit had kunnen denken, dat veel andere gezinnen iemand reddeloos uit het zicht was geraakt.
Ik schrok daarvan – vooral omdat die vrienden me dat nooit eerder hadden verteld. Pas nadat ik over mijn vermiste broer vertelde, kwamen hun verhalen en hun leed los.
Dat was een belangrijk inzicht: publiekelijk een pijnlijk verhaal vertellen, schept ruimte waarin anderen hun eigen vergelijkbare, en tot dan toe verborgen verhaal kunnen plaatsen. Je bent niet de enige. Enerzijds maakt die context zo’n verhaal minder particulier – wat wezenlijk belangrijk is, wil je er openlijk over durven spreken – en anderzijds maakt het je veelal los van de zeurende vraag of jij wellicht iets fout hebt gedaan of het beter had kunnen doen.
Het schept ook ruimte voor openlijk verdriet. Verdriet dat iedereen in eerste instantie liever binnenskamers houdt. Doe daar een lik angst of schaamte overheen – dit hoor ik niet te zeggen, dit is te privé – en je hebt een recept voor jarenlang gepieker en verheimelijkt leed. Pijn die je als privé beschouwt, is pijn die je niet kunt delen. En pijn die je niet kunt delen, is pijn waarvoor je geen troost kunt krijgen.
Als goed feminist leerde ik decennia geleden al dat veel particuliere emoties en ervaringen een publieke dimensie hebben, en dat het zinnig kan zijn je zelfs bij dingen die je rechtstreeks in het hart raken, af te vragen hoe particulier ze eigenlijk zijn. Want elk maatschappelijk probleem en elke sociale constellatie, heeft een gevoelscomponent. Dus mogelijk heeft een persoonlijke ervaring of gevoel ook een sociale dimensie – neem alleen al de verlammende schaamte die ouders kunnen voelen wanneer hun kind zich voor hen heeft kwijtgemaakt en hen jarenlang negeert.
Zo ook de verwarring na een zelfmoord. Al die tumultueuze gevoelens die over elkaar heen tuimelen, daar kun je zonder gesprekken met anderen geen touw aan vastknopen. Maar openlijk spreken over de zelfmoord van een intimus doen we zelden, terwijl haast iedereen het wel eens heeft meegemaakt. Te privé. Te pijnlijk.
Leed wordt ietsjes draagbaarder wanneer het woorden krijgt – en dus een tikkie minder privé wordt.
	
	
‘Weinig zal moeilijker zijn te verteren voor een voormalige reality-tv-gastheer,’ schreef iemand afgelopen vrijdag op Twitter, ‘dan zijn dagenlange, overal live op tv uitgezonden weg naar de nederlaag.’
	
Wat te doen, wat te denken – en nog lastiger: wat te voelen? – nadat je ontdekt dat je broer in Portugal de benen heeft genomen en vermist is, en je kort daarna hoort dat-ie daar 
	
Jaren geleden, nadat een liefdesrelatie kapot was gegaan en mijn broer zijn leven volledig had laten ontsporen – hij liet al zijn werk uit zijn handen vallen, stalkte zijn ex, en brak zelfs bij haar in – klopte Martin in nood bij me aan. Een halfjaar lang heb ik geprobeerd zijn schulden op orde te brengen en 
	
Die bevolking daar was waarschijnlijk bijgelovig, kon je in het westen nog wel eens horen wanneer in Liberia of Kenia een inderhaast opgebouwde ebolakliniek door een lokale groepering werd platgebrand. Die mensen zagen dat hun geliefden en dorpsgenoten ziek de kliniek ingingen en er vaak dood weer uitkwamen, en dachten: dat kon niet pluis zijn. Ze werden er vast vermoord. Hup, dan maar de fik in die kliniek. Wat een onwetendheid van die mensen, he? Daar hadden ze toch mooi zichzelf maar mee!
	
Bij elke grote crisis die de laatste jaren op ons afkwam, wordt de wetenschap in twijfel getrokken. Dat gebeurde bij de opwarming van de aarde en de rol van fossiele brandstof daarin, en nu bij de coronapandemie. Het gaat niet eens over fake news, al speelt ook dat een rol. Het gaat vooral over mensen die hun argwaan jegens instituties inmiddels hebben omgezet in een breedspectrum wantrouwen.
	
Voor mijn part ‘geloof’ je niet in corona, en er de pest in hebben dat de maatregelen om de stijgende verspreiding een halt toe te roepen weer worden verscherpt, is volkomen logisch. Voor veel mensen zijn die bovendien financieel een harde dobber, of zelfs de laatste druppel. (Juist om die reden was ik tegen van het rappe tempo waarmee we vanaf juli uit de lockdown gingen – hadden we eerst de testcapaciteit en het bron- en contactonderzoek op poten gezet, en terdege bekeken hoe elke versoepeling uitpakte, dan waren ook wij nu waar Duitsland al lang is – amper nog besmettingen, en hoofdzakelijk klein, relatief beheersbare uitbraken.)
	
Weer een lockdown, ditmaal een softe. Ik ben blij toe: de besmettingen nemen hand over hand toe, zelfs terwijl de testcapaciteit in elkaar donderde. De afgelopen zeven dagen werden er gemiddeld 2651 positieve tests per dag gemeld, tegen 1799 een week eerder. Ook de ziekenhuisopnames stijgen ‘ineens’ hard (heus, die kon je zien aankomen). Het reproductiegetal zit al een tijdje boven de 1,3 – en alles boven de 1 is foute boel: het betekent exponentiële groei van het virus.
	
In haar prachtige essaybundel 
	
Eind vorige week was het op nog slechts