Gedeelde smart

[Gesproken column voor De Praktijk. Illustratie afkomstig van Hoe dan?]

Alle columns en artikelen die ik heb geschreven (inmiddels bijna duizend) belanden uiteindelijk op mijn website. Iedereen kan reageren op die stukjes. Nou én, hoor ik u denken, dat kan op zoveel plaatsen. Dat klopt.

Maar waar ik me al maandenlang over verbaas is wat dat ene stuk over zelfmoord teweeg heeft gebracht. Het is een onderwerp waar ik vaker over heb geschreven: zelfmoord gaat me aan het hart, juist omdat we er met ons allen niet goed raad mee weten. Dat is enerzijds heel begrijpelijk, de gedachte dat iemand zichzelf vrijwillig van het leven berooft is immers nogal shockerend. Anderzijds maakt die maatschappelijke stilte de mensen die ermee tobben des te eenzamer: die kunnen haast nergens terecht. En moeten zwijgen over iets dat je zo hoog zit of je zo in de greep heeft, is ronduit vreselijk. Daar wordt die drang naar de dood trouwens bepaald niet kleiner van.

Rond een oud artikel over zelfmoord op mijn site heeft zich het afgelopen jaar een buitengewoon levendige discussie ontsponnen. Er reageerden mensen die dood wilden, er schreven mensen die vochten tegen de hang naar zelfmoord. Er reageerden mensen die verdrietig waren omdat iemand waarvan ze hielden zichzelf van kant had gemaakt. Er schreven mensen die zich geen raad wisten met zichzelf en hun leven. Vooral in het holst van de nacht verschenen er lange reacties waarin mensen hun hele hebben en houden op tafel legden.

Er kwamen nieuwe deelnemers bij. Anderen vertrokken. Soms vertelde iemand dat het inmiddels gelukkig wat beter ging. Het gesprek bleef. Inmiddels zijn er een kleine vijftienhonderd reacties – zoveel, dat ik van de week besloten heb een apart forum voor deze discussie in te richten, zodat de rest van mijn website ontlast wordt.

Het eerste grote wonder is dat al die mensen die normaal schuw zijn om te praten over hun problemen, hier openlijk vertellen over wat ze denken, wat ze vrezen, wat ze hebben meegemaakt. Zomaar, op een publieke website. Omdat ze het gevoel hebben dat het eindelijk mag en niemand boos of verdrietig wordt als ze echt vertellen hoe de vork in de steel zit.

Natuurlijk vinden mensen het soms makkelijker om vanachter het toetsenbord hun hart uit te storten, die relatieve anonimiteit verlaagt de drempel. Taxichauffeurs kennen het fenomeen. Maar da’s niet het enige. Weten dat daar niemand schrikt als je over zelfmoord begint, is veel belangrijker. Het taboe is er opgeschort en dat maakt een boel los.

Het tweede grote wonder is dat de deelnemers – en met sommigen gaat het echt belazerd slecht – zo’n groot hart hebben voor elkaar. De bezorgdheid en de betrokkenheid zijn enorm. Soms lijkt het warempel of de aandacht voor een ander iemand een beetje over zijn eigen ellende heen tilt, en steeds weer blijkt dat gedeelde smart inderdaad mindere smart is.

Wat me mateloos verbaast is hoe vaak de deelnemers vertellen dat hulpverleners het onderwerp mijden. Ze mogen het in de therapie over alles hebben, behalve over dat éne: hun hang naar zelfmoord, hun angst voor zelfmoord. Ze moeten beloven dat ze niks ondernemen en als ze dat wel doen, zo wordt gedreigd, stopt de therapie subiet.

Een rare paradox. Je klopt aan voor therapie omdat je met zelfmoordgedachten kampt en vervolgens mag je juist dáár niet over praten. Zou therapie niet een vrijplaats horen te zijn, een plek waar alles kan worden uitgesproken?

Gesprek, verhuisd

De discussie over zelfmoord die hier al geruime tijd gaande is, liep uit de hand. Er waren zoveel berichten over dat andere discussies erdoor gesmoord raakten: als je keek naar nieuwe reacties zag je bijna niets anders dan dat, wat licht ontmoedigend was. De zelfmoorddiscussie overschaduwde al het andere.

Ook voor de mensen de aan dat gesprek deelnemen werd de conversatie steeds onhandiger. Een blogpagina is niet echt geschikt voor een langdurend groepsgesprek, en een pagina met meer dan 450 berichten moeten laden voordat je kunt zien wat er nieuw is, is niet echt handig.

Om de rest van mijn site te ontlasten en om het gesprek over zelfmoord een geschiktere omgeving te bieden, heb ik een apart forum aangemaakt op mijn website. Kijk er gerust rond, lees naar hartelust (en als je wilt meepraten: meld je bij mij aan voor een account, automatisch lukt dat nog niet). Maar een dringend verzoek: beperk de conversatie over het onderwerp voortaan tot dat forum.

Ik hoop dat de andere discussies nu weer de ruimte krijgen.

Hacken op de Paasheuvel

Het is verbazingwekkend wat een groep toegewijde vrijwilligers voor elkaar kan krijgen. HAR, het vierdaagse hackerscongres dat de afgelopen dagen op een kampeerterrein in Vierhouten werd gehouden, kostte een jaar voorbereiding en werd onbetaald in elkaar gezet. Circa 2300 hackers uit alle landstreken op een kampeerterrein bij elkaar brengen is geen sinecure.

De honderd sprekers gaven onbezoldigd een lezing en hadden vaak zelfs hun eigen reiskosten betaald: het was een eer om op HAR te mogen spreken, nergens vind je immers zoveel vakgenoten en deskundig commentaar als daar. Er was een imposant netwerk gebouwd dat iedereen van internet voorzag, compleet met servers in een tuinhuisje en een wifi-netwerk dat vijftienhonderd mensen aankon. IP-adressen werden op wasknijpers uitgedeeld, en bij de tenten stonden tot hubs omgebouwde mobiele wc’s waar je je computer op kon inpluggen.

Het kampeerterrein was uitbundig versierd met lichtobjecten, de bomen waren in lampen en ledjes gehuld; ’s avonds was het er feeëriek. Er waren drie enorme tenten voor de lezingen en twee iets kleinere voor de horeca. Er waren shuttles die tussen het kampeerterrein en het dichtstbijzijnde treinstation reed; er was een EHBO-team, een veiligheidsteam, een infoteam, een team dat het internet op de been hield, en een eigen nieuwsdienst. Er was HAR-radio en HAR-tv. Er waren mensen die de bar draaiden, tenten opbouwden, elektriciteit aanlegden en een lokaal telefoonnet onderhielden; er waren immens veel mensen die achter de schermen honderduit regelden en deden. En er was een bus vol politieagenten die helemaal niets te doen hadden, behalve soms een ommetje over het terrein maken. (Die kregen denkelijk wél betaald.)

Er werd verteld hoe je je eigen deeltjesversneller kunt bouwen en er werd gedebatteerd over quantumcryptografie. Er was een 3D-printer en een harddisk-versnipperaar. We kregen gedemonstreerd hoe makkelijk elektronische sloten open te maken zijn en een deskundige vatte nog maar weer eens samen hoe brak de OV-chipkaart is (‘zo kapot dat hij niet te repareren is’). Er werd uitgelegd hoe je signalen van ingebouwde chips kunt onderscheppen en hoe je je eigen GSM-station kunt bouwen en dat voor echt kunt laten doorgaan. Er werd uitgelegd dat internet vol en GSM-verkeer onveilig is. Er werd nagedacht over auteursrecht en overheidstransparantie, en voor de kinderen werd een robotwedstrijd georganiseerd. Bits of Freedom, de Nederlandse digitale burgerrechtenorganisatie, beleefde er tot mijn immense opluchting zijn feestelijke wederopstanding – wel zo gepast, daar op die Paasheuvel. Er vielen maar drie lezingen uit en er was slechts één incident, dat gelukkig snel werd opgelost.

Het was een groot feest.

Pas toen het afgelopen was – of nu ja, het afbreken moest nog beginnen, en daar zouden zeker nog een paar dagen mee gemoeid zijn – drong het gaandeweg door tot de mensen die zich al maandenlang het vuur uit de sloffen hadden gelopen: verhip, het is gelukt! We did it!

Aldert Hazenberg mag trots zijn. Hij is degene die ruim een jaar geleden besloot de organisatie op zich te nemen, die gaandeweg meer mensen bij het evenement betrok, al die vrijwilligers coördineerde, brandjes bluste, mensen moed insprak en ze begeesterde. He did it. Dat hij daarbij een grote groep jonge hackers en technologieliefhebbers aan het festijn heeft weten te binden, geeft ons allen een prachtige belofte voor de toekomst. Want zonder hackers – mensen die uitzoeken wat technologie wel en niet kan – kunnen we niet.

Verslaving

‘Je moet doorzetten, je kunt het bést,’ zeggen mensen, of ‘Anders verknoei je je hele leven!’ Dat laatste is waar, maar van een verslaving afkomen is niet alleen kwestie van wilskracht tonen, flink de tanden op elkaar zetten en keihard doorbijten.

Ja, dat is het óók natuurlijk, maar er komt meer bij kijken. Een verslaving is ingebed geraakt in je dagelijkse structuur, in je manier van denken, in je reacties, in je uitvluchten, in je oplossingen, in je hele doen en laten. Je bent verknoopt met je verslaving en om die kluwen te ontwarren is meer nodig dan wil alleen. Daarnaast ontstaat vaak een sterke lichamelijk afhankelijkheid: je voelt je volkomen belazerd zonder je geliefde en gehate middel. Je gaat trillen, je kunt niet meer slapen, je hart racet, je hoofd maalt.

Therapeuten beschouwen verslaving – of dat nu aan drank, drugs, eten of gokken is – tegenwoordig steeds meer als een ziekte. Er is reden om aan te nemen dat er een genetische grondslag voor een verslaving is: sommige mensen zijn er bijzonder gevoelig voor, anderen zijn juist min of meer immuun voor verslavingen. En het is inmiddels duidelijk dat een verslaving ingrijpt in je hersenstructuur: je dopamine-huishouding verandert, wat het een stuk moeilijker maakt om er met wilskracht alleen vanaf te komen. Want dat lichaam, dat kermt.

Uit de tijd dat ik zelf met een verslaving kampte, zo tussen mijn 19e en mijn 24e – het ging om niet eten en overeten – weet ik hoe vreselijk complex een verslaving is. Van anorexia en bulemie had nog niemand gehoord. Het begon, zoals zo vaak met willen afvallen. Binnen de kortste keren ontwikkelde ik een vorm van blinde paniek als ik vond dat ik teveel had gegeten en raakte ik in een soort van high als ik mezelf voedsel ontzegde.

Toen ik eenmaal door had dat ik ver weg was, hielp dat besef geen zak. Ik bleef klem zitten en ik kwam er niet uit. Met wilskracht had het niks meer uit te staan: de eet- en niet-eetverslaving was groter dan ikzelf. Het enige wat ik kon doen was een eetbui uitstellen. Die bleef dan vervolgens als een zwaard van Damokles boven me hangen, zodat ik uiteindelijk bijna opgelucht was wanneer ik vervolgens bezweek: dan was dat zwaard namelijk tenminste weer éven weg. En waar ik ooit begon met overeten omdat ik me rot voelde, draaide dat later om. Ik ging overeten om mezelf te bestraffen, en opdat een raar onbestemd zwerfgevoel dan eindelijk een grond kreeg. Want daarna was alles op een wrange wijze weer in evenwicht: ik was stom en niks waard en dat had ik maar weer mooi bewezen.

Het heeft jaren geduurd voor ik normaal naar eten kon kijken: zonder angst, zonder de vrees meegesleurd te worden, zonder calorieën te tellen, zonder te denken: ‘als ik dit nu eet dan mag ik morgen niks meer’.

Het was vreselijk en ik had het niet in de hand. Maar een ziekte zou ik het niet noemen: een ziekte loop je op, die krijg je. Een verslaving ontwikkel je uit jezelf – of beter: hij omwikkelt jou. Je ervan losmaken is een deel van jezelf achterlaten.

De Praktijk, 14 augustus 2009

Embody / Us body

(Article in the catalog of the ‘Embody’ exhibition by Chaja Hertog and Nir Nadler, Israel, 2008. I met Nir while I was a mentor at Das Arts, where I had co-assembled the block ‘Who is I?’. I fell in love with Nir’s work and we became friends, which is how I was introduced to his wife Chaja, whose work I found equally impressive. Thus, I gladly wrote something for the booklet publishe for their exhibition. // Bijdrage aan de catalogus van de tentoonstelling ‘Embody’ van Nir Nadler & Chaja Hertog. De tentoonstelling opent 8 augustus 2009 in Israel en duurt twee maanden. Nir leerde ik kennen toen ik in 2008 les gaf bij Das Arts in het semester ‘Who is I?’, dat ik had helpen bedenken en opzetten. Ik viel als een blok voor het werk van Nir en we werden goede vrienden. Ook Chaja’s werk vind ik ronduit imposant. Toen Nir me vroeg of ik iets wilde schrijven voor de catalogus van hun gezamenlijke tentoonstelling deed ik dat van harte, temeer daar hun thema was geïnspireerd op wat ik bij Das Arts had trachte n over te brengen. De tekst voor de catalogus is in het Engels en het Hebreeuws; hier de Engelse versie.)

Us body

There’s something utterly special about our bodies: we simultaneously are them and have them. They contain us, and yet they’re not a mere receptacle: they define us. Our bodies decide how we move, how we are treated, where we are socially peg holed, and even: how we perceive the world.

It is common – and weirdly seductive – to envision a split between mind and body: as if there’s an invisible ‘I’ somewhere inside, lodged in the brain or in the heart, an intangible tenant who inhabits the corporeal flesh. But whoever accepts such a split, reduces their body to an appendage; I cannot be separated from my nerves, my cells, my blood flow, my breathing, the batting of my eye.

Bodies are not houses. We don’t live in them in quite the same way as we do in buildings of bricks and wood. And there’s no ‘I’ who lives in a body, I is not mind. Again, that would reduce our bodies – us bodies – to a mere ‘it’, and reintroduce that same split between mind and flesh, between pure idea and cumbersome practice, between invisible thought and wet, messy physicality. There really is no such easy splicing. Please don’t. You’re killing us if you do, you’d be chopping I into pieces. After all, a mind without a body is a ghost, and a body without a mind is a corpse.

I is body. Our mind is carved in flesh, the mind is an organ that floods trough our veins and tickles our toes. My mind is an instinct, my body makes firm decisions. I is mixed from both, and whoever makes us choose is lethal.

I carry my parents in my genes. My mother resides in my nose, my father in my hair. I once lost a breast and I am still me, whole and complete. I once lost a lover, and the gaping wound in my side has never fully healed: there’s still a part of me missing somewhere and living in somebody else.

I is permeable. And so is you. After all, I live in you.

I extends. My voice reaches over waters, over woods, over deserts to whisper in your ear. When I shut my heart, that same gesture closes the door to my house for you. The musical instruments that I love and play inhabit me: I play the piano on my ribs, I tune the violin strings in my arms and legs by stretching my limbs until they hit C sharp. I am InstruMan.

Medical interventions fuse. No longer do I wear glasses that can be taken off: my eyes are lasered. My heart runs on a pacemaker. I need to have my batteries replaced every six years. I change my mood with uppers and downers, my fertility with pills that need to wear off for months before I can conceive again.

Sometimes my body isn’t. My immune system gets confused occasionally. It’s trained to attack alien intruders, but mine thinks that I-cells are X-cells. My body believes me to be my own stranger. Thus I attacks I. I implodes.

I swallow and digest what politicians tell me, I digest and regurgitate it. I am a jukebox politician. Press play, and we’ll dance to the ideology of your choice. I don’t need a name. I carry yours.

I reach for you when you are in another country, and I am carried towards you. I merge with my surroundings to speed up my travel. I don’t see where I’m going because I only have eyes for you, you, who is too far away to be seen. You’re pulling me to you through skies, dunes and meadows, time stops while we travel, and when we meet I am you and you is me, and we’re both stateless. Later, I am right next to you, we are so close that we can almost touch, your breath touches my skin, my hair dresses your face, but suddenly we can’t cross the ten centimeters that separates skin from skin and I from you. Mind the gap. I is not you. We are bound to ourselves when we least want to be.

When I am alone, I am cut off. When I am with other I’s, I become you, and then, slowly, me.

The world is our body. I is relations.

Uitgesteld kijken

Een week of wat geleden belde ik UPC om de digitale televisie op te zeggen. De meneer van de klantenservice vroeg of-ie mocht weten waarom. ‘Ja hoor. Ik vind tv geen interessant medium meer,’ antwoordde ik.

Je hóórde hem van zijn stoel vallen. Kennelijk zeggen mensen alleen op omdat ze naar een andere leverancier willen overstappen, want deze overweging scheen volledig nieuw voor hem. ‘Ehm. Mag ik u vragen waarom?’ ‘Dat vertelde ik u net,’ zei ik, ‘ik vind de tv niet interessant meer. Ik zet ‘m alleen nog aan om een dvd af te spelen, en daar heb ik UPC niet bij nodig.’ Met moeite hervond hij zijn à propos en legde me de opzegvoorwaarden uit.

De servicemedewerker kan zijn borst natmaken: ik zal bepaald de laatste niet zijn voor wie de tv veranderd is van ontvanger tot een afspeelscherm, een minibioscoopje.

De tv als medium is ouderwets geworden, en te begrensd. Je wordt geacht te kijken wanneer het de omroep schikt en series te volgen in het tempo dat hen behaagt. Daar hebben we steeds minder zin in. Voor veel mensen – nrc.next wijdde er gisteren een mooi artikel aan – vormt het zogeheten ‘uitgestelde kijken’ een prettig alternatief. Met behulp van Uitzending Gemist of een dvd-recorders bepaal je zelf wanneer en in welk tempo je iets ziet, en kun je als je daar zin in hebt een heel seizoen in een enkel weekend proppen.

Andere vreugdes van het uitgesteld kijken werden in het stuk helaas onderbelicht. Je kunt een leuke of onduidelijke scène meteen terugspoelen om die beter te bekijken, en – o heerlijkheid – je kunt de reclames, de plaag van de tv, overslaan.

Maar nadat ikzelf twee jaar geleden een dvd-recorder had aangeschaft, bleek ik daardoor uiteindelijk nog minder tv te kijken. De reden? Het buitenland. En het internet. Wie een goede buitenlandse serie heeft ontdekt, wil niet één of twee jaar wachten tot een Nederlandse zender hem eindelijk programmeert. Die downloadt ’m en bekijkt een aflevering daags nadat die in Amerika of Engeland is uitgezonden. (Inmiddels zijn er zelfs vertaaldiensten op internet ontstaan: allerlei series worden van losse Franse, Spaanse, Duitse of Arabische ondertitels voorzien, die je apart kunt downloaden en die gewoonlijk van hoge kwaliteit zijn.)

De omroepen zullen zich ook daarop moeten bezinnen. Het gaat er tegenwoordig op de keper beschouwd niet alleen om uitgesteld kijken, maar ook meteen kunnen kijken: niet hoeven wachten tot een film of serie eindelijk in jouw land via de reguliere kanalen beschikbaar komt. Daarnaast zal het schaarstemodel waarop de Europese omroepen zijn gebaseerd, komen te vervallen: er hoeven geen zenduren meer te worden verhandeld. Wie niet op de tv past, kan immers via internet uitzenden.

Dat zoiets financiële consequenties heeft, snapt een kind. Reclames worden steeds meer gemeden, omroepverenigingen lopen leeg, de tv wordt verruild voor internet. Al die films en series moeten ergens uit worden bekostigd, maar waarom zou ik omroepbelasting betalen als ik alleen buitenlandse programma’s bekijk?

Kijkers willen gerust betalen, daar getuigen de stijgende cijfers van filmbezoek van (de enorme reclameblokken voor de film en de pauze middenin weggooien bleek erg probaat), en ook de verkoop van dvd’s loopt hard nu ze schappelijk geprijsd zijn en aantrekkelijke extraatjes hebben. Maar wachten: dát willen kijkers niet meer. De enge oplossing is de distributie te veranderen – wereldwijd.

Gevaarlijke medicijnen

(Gesproken column voor het radioprogramma De Prijktijk; met dank aan Nana voor de genoemde website.)

Tijden veranderen, en gewoontes daarmee ook – we weten het allemaal. Maar toch is het raar te bedenken dat er een tijd was dat morfine, opium, cocaïne en heroïne als regulier medicijn werden verstrekt, en vrijelijk te koop waren – vaak zelfs zonder dat er een recept voor nodig was.

We kennen zulke verhalen natuurlijk uit de literatuur. Zo was Eline Vere dol op haar tinctuur, daar werd haar geënerveerde gemoed rustig van, en ze kon uiteindelijk geen dag zonder. Er zal zonder twijfel opium of morfine in hebben gezeten.

Het is makkelijk te denken dat Eline Vere een tragische uitzondering was. Toen ik op een webpagina stuitte met oude advertenties voor medicijnen, was ik verrast. Opium, morfine en cocaïne waren kennelijk ooit een heel gewoon medisch ingrediënt.

Stickney and Poor’s, een Amerikaans bedrijf dat nu voornamelijk in kruiden doet, verkocht begin vorige eeuw een siroop die bedoeld was om slapeloosheid tegen te gaan. De siroop bevatte 46% alcohol en een beetje opium. De gebruiksaanwijzing? Een volwassene mocht een hele theelepel, voor een vijfjarige werden vijfentwintig druppels aanbevolen, voor een baby van twee weken oud volstonden acht druppels. Een baby van vijf dagen oud mocht ‘maar’ vijf druppels. En slápen dat ze deden…

Ook voor kinderen bij wie de tanden doorkwamen, was er een wondermiddel te koop bij drogist en apotheek: Mrs Winslow’s Soothing Syrup. Het spul bevatte ruim twintig milligram morfine per centiliter. En voor vijftien dollarcent kon je bij de drogist van het merk Lloyd hele goede druppels tegen kiespijn kopen waar cocaïne in zat. Het bedrijf Bayer verkocht een moderne pijnstiller die daarnaast hielp bij astma en tuberculose; ze noemden het medicijn heroïne. In diezelfde tijd bedacht Bayer aspirine, dat was wél een blijvertje.

Het spul was allemaal vrij te koop, en ja, er zullen vast wel wat mensen verslaafd zijn geraakt, net als het geval was bij Eline Vere, maar ik heb niet het idee dat de mensen uit de generatie van mijn overgrootouders nu allemaal permanent in de lorem waren en de hele maatschappij ontwricht raakte omdat deze verdovende middelen vrijelijk te bekomen waren.

Daarnaast: wij kennen onze eigen voorgeschreven verslavingen. Het aantal mensen dat totaal afhankelijk is geworden van kalmerende middelen zoals valium is groot – aanzienlijk groter zelfs dan de hoeveelheid mensen die niet meer zonder heroïne of cocaïne kan.

En niet alles wat wij gebruiken of voorgeschreven krijgen, is veilig. Mijn moeder belandde begin deze week in het ziekenhuis na een zware darmbloeding. We dachten natuurlijk allemaal stiekem aan darmkanker en hielden ons hart vast. Haar darmen werden onderzocht en bleken – gelukkig, hoera! – picobello in orde. De oorzaak was vrijwel zeker de pijnstiller die ze voorgeschreven had gekregen na een ingrijpende knie-operatie. Diclofenac is slecht voor maag en darmen, maar hoe slecht begrijp ik nu pas.

Overigens is diclofenac vrij te koop, zonder recept.

Anti-privacy

Paul Vogel beschreef deze week op de mailinglist van Nettime-nl zijn grote zorgen over het Nederlandse anti-privacybeleid, en staafde zijn zorgen met een tamelijk benauwend overicht van enkele maatregelen van de afgelopen jaren.

Vanwege mijn column van vandaag over het enorme wantrouwen waarmee onze regering haar eigen burgers bejegent, vond ik het gepast Pauls overzicht hier te plaatsen.

Lees en huiver, en weet dat dit bepaald geen uitputtend overzicht is.

Overzicht anti-privacy maatregelen:

Wantrouwen

‘Ik begrijp niet waarom de bestuurders van dit land zo keihard worden weggezet. Waarom er dingen worden gezegd als: dit kabinet bakt er helemaal niets van. Het komt voort uit een houding van wantrouwen, daar heb ik moeite mee.’ Dat zei Guusje ter Horst, minister in het kabinet Balkenende, eerder deze maand in VN. En: ‘Een maatschappij functioneert alleen als er een zekere mate van vertrouwen is, en die is in Nederland voor een deel weg.’

Verder vond ze dat de ‘culturele elite’ in Nederland zich vaker moest uitspreken, bijvoorbeeld tegen Wilders – en vermoedelijk vóór het kabinet. Of dan tenminste voor de PvdA.

Och gut. Meiske toch. Val toch alsjeblieft om.

Wantrouwen is naar, dat ben ik hartgrondig met Guusje eens. En ik begrijp niet waarom de burgers van dit land zo keihard door hun eigen overheid als onbetrouwbaar worden weggezet. Waarom geen land ter wereld zoveel eigen burgers afluistert als Nederland. Waarom de regering de gegevens van al onze telefoongesprekken, mails en chats wil laten vastleggen en bewaren. Waarom wordt vastgelegd waar en wanneer we met bus of trein reizen. Waarom er tegenwoordig geen rechter-commissaris meer aan te pas komt om te beoordelen of het terecht is dat de politie onze gegevens van bank, verzekeraar of klantenkaart wil hebben. Waarom we zelfs niet meer verdacht hoeven te zijn om onze gegevens geplunderd te zien. Waarom per maand van 250.000 burgers wordt nagevraagd welk telefoonnummer of e-mail adres ze gebruiken. Waarom advocaten keer op keer worden afgeluisterd.

Ik begrijp niet dat ons kabinet de grondwet telkens met voeten treedt en het dan raar vindt dat hun wantrouwen op ons overslaat. Ik snap al helemaal niet dat leden van zo’n kabinet ons nog durven te vragen hen te vertrouwen.

Ik begrijp niet dat Guusje ter Horst diezelfde ‘elite’, die nooit wordt gehoord als ze verstandige dingen schrijven over discriminatie, opsporing, dataverzamelingen, stemcomputers en blind geloof in automatisering of tientallen andere kwesties, nu ineens wel wenst te horen. Want als Wilders straks aan de macht komt, heeft het kabinet waaraan Ter Horst deelneemt een akelige infrastructuur voor Wilders klaar gelegd om erg enge dingen te doen.

Wat ik ook niet snap, is waarom het kabinet ons bewezen onbetrouwbare technologie in de maag splitst en met een stalen gezicht blijft volhouden dat er niks aan de hand is. De OV-chip kaart is van voren naar achteren en van onder tot boven gekraakt, maar toch voert het kabinet hem in en verplicht zij ons hem te gebruiken. Terwijl ziekenhuizen ferme boetes krijgen omdat ze slecht met elektronische patiëntengegevens omgaan en artsen en masse zeggen dat ze zelf niet in het EPD willen, doet het kabinet of haar neus bloedt en roept opgewekt dat het EPD gewéldig wordt.

Onze eigen inlichtingendiensten luisteren journalisten af die niets meer hebben gedaan dan opschrijven wat iedereen allang weet, namelijk dat de beslissing van het kabinet Balkenende om oorlog te voeren in Irak was gebaseerd op valse, klakkeloos van de VS en Engeland overgenomen informatie. Ik begrijp niet dat het kabinet, dat al onze gangen wenst na te gaan en opvraagbaar temaken, zichzelf niet transparant wenst te maken en in plaats daarvan liever een potje klaagt dat het zo akelig is dat ze ‘niet meer vertrouwd’ worden.

Ik snap niet dat Ter Horst zich niet doodschaamt.

Een goed afscheid

Eerder vandaag namen enige honderden mensen afscheid van Simon Vinkenoog op Sint Barbara. (De keuze voor die begraafplaats had me verrast, Simon was niet katholiek; zijn uitgever Vic van de Reijt vertelde me dat Simon hier graag wou liggen omdat hij, net als collega-dichter Frank Starik, hier geregeld eenzame uitvaarten met een afscheidsgedicht had opgesierd.)

Buiten miezerde het, binnen lagen kleurige boeketten naast de open houten kist. De rij voor het rouwregister was een half uur lang; naast het register lag een kopie van de condoleance die Beatrix aan Simons nabestaanden had gestuurd. (Dat was erg fideel van Beatrix.) Het was drukkend warm in het kerkje en desalniettemin werd Edith niet moe mensen te omhelzen.

Het was triest, het was goed. Simon kan terugkijken op een vol en rijk leven, op erkenning en verdienste, op liefde en op veel vrienden. Toen de kist in het graf lag, iedereen een laatste saluut had gebracht en een schepje zand had gestort, stak er een windvlaag op en begon de lucht te janken.

(Op de foto: Edith Ringnalda en Simon Vinkenoog, bij de begrafenis van Robert Jasper Grootveld in maart van dit jaar. Foto: Debra Solomon / CC, some rights reserved.)