Mijn eerste Boekenbal

GISTERAVOND GEBOEKENBALD!

Ik had me vreselijk verheugd op het feest. Schrijvers in het wild heb ik nog nooit gezien, ik ken ze alleen maar uit de winkel en van bij mij thuis op de plank, met gebroken ruggetjes. Wie er zichzelf vanachter hun schrijftafels zouden wegschrappen, wie er uit de kast zouden komen, hoe de omslagen des schrijvers er live zouden uitzien, of er auteurs zouden zijn met kooplust-aanwakkerende flapteksten, wie er ezelsoren had, wie dwars tegen het alfabet in tegen wie aan stond en hoe ze daarbij dan keken enzo; dat zou ik nu allemaal gaan ontdekken. Werd ik bijna vreselijk ziek! Mijn keel weigerde dienst. Maar ja, schrijvers onder elkaar dacht ik nog, praten is nergens voor nodig; ik neem wel pen & papier mee, en dan daar maar veel drinken.

Wat ik aan moest was natuurlijk een belangrijke vraag, en tevens wie mij vergezellen mocht. Mee was makkelijker dan aan; iedereen wil wel boekenballen en de letteren voor zijn ogen zien dansen. Maar kleren… jeumig. Ik kleed mij bij voorkeur thematisch in stijl, en deze boekenweek stond in het BIO-teken (egodocumenten, biografieën, dagboeken en postbrieven); voor stilleven ben ik bepaald niet in de stoel gelegd en om nu als biobak te gaan vond ik wat slordig.

Na ampel beraad hulde ik mij tenslotte in gepast zwart/wit, wat de gewenste indruk maakte zodat ik veel op foto’s moest gaan staan, wat ik trouwhartig deed. Ook reed ik over tenen, waaronder die van een Paroolverslaggever zodat dat nog in de krant kwam. Connie Palmen struikelde de hele avond over mij en zei dat dat kwam omdat ik zo’n blok was; ik antwoordde gevat dat sommige mensen die aan hun benen hebben maar de meer geavanceerde modellen tegenwoordig van wielen zijn voorzien. En reed fluks henen. Op zoek naar andere tenen.

Het was een erg geslaagd feest, hoewel enigszins onsamenhangend: de ferme hand ener eindredacteur zou hier niet hebben misstaan. De champagne was lekker, de jurken der dames te nepbarok (veel pofmouwen en pofrokken die op de meest vreemde plaatsen waren opgenomen met kwikken en strikjes), de muziek bijna even oud als ikzelf maar dat is per slot van rekening een goed jaar.

Verder was het tamelijk braaf. Zelfs het verplichte slopen der feestversierselen nam niet de mytische proporties aan die ik dat had toebedacht; wel zag ik Meulenbelt met een portret op een standaard onder haar ene arm en een juffrouw met een mooi ogend portret op haar gezicht onder haar andere arm door de gangen zwerven. En Anneke Vrolijk heeft, onder luidkeelse aanmoedigingen van Elly de Waard, haar balboekje in een kroonluchter weten te werpen in de hoop dat het er volgend jaar nog ligt, zodat ze zwaaien kan, of dat Cox ladders zal beklimmen om het er hoogstpersoonlijk uit te vissen en het dan op haar nachtkastje te leggen. Bij wijze van bedboek.

Wat me nog het meest is bijgebleven van het feest is mijn persoonlijke debuut, niet als schrijfster maar als werpster. Er was een ex die een ex in een goedkope herdruk had gedaan en mij daarvan kond deed, onderwijl onze geschiedenissen met een botte pen herschrijvend. Om bij te komen van deze redactionele ingreep heb ik onder luid applaus van vrienden pardoes heel stoer een glas tegen een spiegel kapot geworpen. Het glas van het glas brak, dat van de spiegel helaas niet, wat mij verdroot – ik werp erewoord nooitniet met dingen, maar als ik het doe dan maar liever meteen met veel effect. Ook jammer was dat de verslaggever van het Parool elders nog steeds zijn zere tenen stond te wrijven, want dit was pas echt nieuws en een boekenrel op z’n tijd is goed voor mijn carrière bovendien: Spaink breekt glazen. Zonder me ook maar een seconde om mijn banden te bekommeren (gewoonlijk is mijn reactie als ik glas hoor breken ‘o gut me bánden! straks ben ik lek!!!’), gewoon, paf, kapot tegen de muur. Ha. Het luchtte enorm op.

(Er waren meer dingen met exen aan de hand; dat heb je met schrijvers die, naar de algemene opinie wil, immers aldoor maar hetzelfde boek publiceren. Er was een andere dame die in deze wel de krant haalde. Zij had het gezicht van het weerhuislief van haar ex met bierglazen bewerkt, zodat die naar het ziekenhuis vervoerd moest worden en er minimaal één slachtoffer op het bal is gevallen. Ging wel erg ver, vond ik: liever een weerloze muur. Of een spiegel.)

Ik wierp. Men bracht mij een nieuw glas met daarin verse champagne en ik voelde mij waarlijk stukken beter. Men wordt erg energiek van kapot glas: ik heb vandaag hartstikke goed geschreven aan mijn nieuwe boek. Van brekend glas kun je mooie letteren maken, dat blijkt maar weer. Deswege overweeg ik mij te bekwamen in het werpen en als ik nu effies op tijd weet te regelen dat ik op het volgende boekenbal over een ex beschik die een ex heeft waarnaar teruggekeerd kan worden…

Dat wordt een goed feest, het volgende boekenbal.

Stokken en stenen

Stokken en stenen is Karin Spainks literaire debuut. De bundel bevat verhalen die qua toon en thematiek zeer uiteenlopen. Er zijn autobiografische schetsen en meer fantastische vertellingen waarin onder andere haar belangstelling voor het vampirisme naar voren komt, en verhalen die soms romantisch, soms buitengewoon geestig en kleurijk zijn. Maar er is, behalve het handschrift van de auteur: een constante: het gaat steeds om de verhouding tussen mensen en lichamen en tussen mensen en taal.

Omslag Stokken en stenenDetails:

Stokken en stenen: verhalen – Uitgeverij Van Gennep – Amsterdam 1993 – ISBN 90-6012-966-0 – 175 pagina’s

Bestellen:

Probeer het tweedehands bij Tweedehandsboeken

Flaptekst:

Toen Karin Spaink (1957) multiple sclerose kreeg, moest ze veel opgeven – maar niet het schrijven. Haar laatste boek, Het strafbare lichaam), was een groot succes. Het werd in korte tijd tweemaal als Rainbow-pocket herdrukt.

Stokken en stenen is Karin Spainks literaire debuut. De bundel bevat verhalen die qua toon en thematiek zeer uiteenlopen. Er zijn autobiografische schetsen en meer fantastische vertellingen waarin onder andere haar belangstelling voor het vampirisme naar voren komt, en verhalen die soms romantisch, soms buitengewoon geestig en kleurijk zijn. Maar er is, behalve het handschrift van de auteur: een constante: het gaat steeds om de verhouding tussen mensen en lichamen en tussen mensen en taal.

Downloaden:

Fantasie

HET KOMT VAST door al die kostscholen denk ik wel eens, maar het blijft fascinerend hoe de Britten zich privé volmondig overgeven aan vormen van seks die ze publiekelijk met een stiff upper lip afwijzen. Het ene schandaal is nog niet uitgeraast in de pers of het andere dient zich aan. En allemaal politici. Zelden betrapt iemand een bankmagnaat of een president-directeur in een vreemde houding; wat maar weer eens bewijst dat een goede secretaresse deuren gesloten kan houden die bij anderen ingetrapt worden.

Zouden die politici het wellicht doen om – op onbaatzuchtige grondslag uiteraard, zuiver als martelaars van hun overtuiging -de Engelse kranten van de ondergang te redden? Sinds Rupert Murdoch overleden is (ook al zo’n vreemde affaire, weliswaar zonder seks maar met zelfmoord en malversaties en zonen die voor de rechter werden gedaagd en musicals), Princess Di zich uit het publieke leven heeft teruggetrokken en Prince Charles van zijn tampon is gescheiden, is de schrijvende pers natuurlijk verworden tot een branche die overheidssteun behoeft; vandaar, waarschijnlijk. Geheel in overeenstemming met de Thatcher-ideologie stimuleren de politici de zelfredzaamheid van de pers. Ze pompen er geen geld in maar leveren uitsluitend prachtige verhalen: en zie, fluks rijzen de verkoopcijfers de pan uit.

Maar curieus blijft het. Heren parlementariërs die om de begroting te drukken met andere heren het bed delen doch tegen voorlichting over homoseksualiteit zijn en Clause 28 steunen. Kamerleden die er zwangere minnaressen op nahouden, benevens suïcidale echtgenotes. Politici slechts in jarretelles gekleed. Volksvertegenwoordigers die aan wurgseks doen en erin blijven. Back to basics noemen ze dat dan. Dat getuigt wel van lef, om het zo te noemen: basics! Daar zou zelfs ons NISSO van gaan blozen. Daar zijn ze nog maar juist bij de pedofilie aangeland.

Back to basics. En nadat ze bij Hunkemöller een pikant gordeltje hebben gekocht voor bij hun Gaultier-kousen, spoeden ze zich naar het Lagerhuis om daar een vurig pleidooi te houden voor de herwaardering van het traditionele gezin en de cruciale plaats van de theepot daarbinnen. Dat riekt naar de halfkrankzinnige die naar de dwangbuis verlangt in de hoop zich daarin te kunnen verschuilen voor zijn eigen angsten en verlangens. Mijn gezin is dood, leve het gezin!

In Nederland gaan zulke dingen toch anders. Wij hebben geen seks-affaires, dat is wel sneu. Wij hebben alleen Brinkman, die zelf nooit thuis is en desondanks (of juist daarom) het gezin de hemel in prijst. Of zou zijn onzalige fixatie op het gezin ook een Britse component bevatten? Je weet het niet, denk ik wel eens, je weet het niet. Wat zou zijn favoriete tijdverdrijf zijn? Mogelijk zijn Jannekes waterverfschilderijtjes een gesublimeerde representatie van hun beider preoccupatie met urolagnie (die zoekt U zelf maar op, ik wilde het hier graag netjes houden).

Of misschien draagt Brinkman onder zijn costuum bij voorkeur een strak lederen corseletje bij interpellaties en spreekbeurten; hij beweegt zich inderdaad nogal stijfjes bij zijn shuffle. Maar gezien zijn ogen denk ik eigenlijk eerder aan iets met kijken, voyeurisme ofzo: stiekem gluren in de damestoiletten en zien hoe mevrouwen hun handen wassen. Of wacht, ik weet het: al die recente optredens in amusementsprogramma’s verraden hem, zelfs bij Paul de Leeuw liet hij zich bekijken; ik gok op een onstuitbare hang naar het exhibitionisme. En dan straks flashen wanneer hij als minister-president aantreedt en zijn kabinet presenteert op Bea’s trappen.

Bolkestein, ja dat lijkt me een uitgemaakte zaak. Bij de gedachte aan hem verschijnt er onmiddellijk een scène voor mijn geestesoog waarbij hij in een klassieke bibliotheek op een Louis Seize-stoel zit, uitgerust met een glas rode wijn in de ene hand en in de andere een Spaans rietje alwaarmede hij asielzoekers tuchtigt die moeten bewijzen dat ze Nederlands spreken door voor te lezen uit de in varkensleer gebonden werken van De Sade. Alles heel chic, verder natuurlijk. Over Kosto kan evenmin twijfel bestaan – we kennen immers allemaal die hartroerende foto van hem waarbij hij zijn kat opgelucht toelacht. En Janmaat is vast necrofiel; niemand anders trouwens die hem hebben wil. (Ik gruwel bij de gedachte alleen al dat hij op gehandicapten zou vallen. Jasses.)

Maar er wringt iets. Het is makkelijker in bovenstaande scenario’s te geloven dan in de gedachte dat uit zulke onthullingen een rel zou volgen die tot hun ontslag leidt, of tot een dramatische keldering van hun aanhang. Die twee VVD-ers die zich een paar jaar gelden in onparlementaire houdingen in de Kamerbankjes lieten fotograferen voor de Playboy, werden weliswaar geroyeerd maar dat leek de partij niet echt te deren. Integendeel, sindsdien zat de VVD eindelijk weer eens in de lift. Ik geloof nooit dat de Nederlandse pers en de kiezers hevig ontsteld zouden zijn over zulke berichten.

Misschien zijn Nederlanders helemaal niet geënteresseerd in seks. Misschien moet je op een kostschool gezeten hebben om van back to basics te houden. Of van gezinnen.

De gevangen blik

[Toespraak ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling Blikvanger Reclame: het spel van bekijken en bekeken worden van de stichting Amazone.]

STEL U DE volgende situatie voor. U en ik maken deel uit van een team van doorgewinterde, feministisch onderlegde en capabele professionals die de beschikking hebben over een ongelimiteerd budget en veel fantasie. We hebben de vrije hand. We mogen de ideale reclame gaan maken, feministisch verantwoord en toch leuk, met daarin – dat is de enige voorwaarde – een mevrouw. Waarvoor zullen we een campagne bedenken?

Voor maaltijdsoepen, voor koffie, voor instant-rijst? Nee. Te ouderwets. Niet weer een kokende mevrouw in de keuken, tenzij van woede.

Voor luxe-artikelen: drank, sigaretten, juwelen, parfums? Qua milieu en gezondheid niet allemaal even verantwoord, maar wel verleidelijk. Niettemin is het net te makkelijk om dames en luxe op één lijn te zetten. Op glamour verzotte boudoirpoezen en luxedieren, van dat imago willen wij onszelf nu wel eens verlossen.

Voor verzekeringen dan? Voor het behoud van huis en haard, maar ja, in no time beeld je weer gezinnen enzo af. En voor een veilig en ingebed leven waren wij niet in de wieg gelegd hadden we toch besloten? Alles omver, leven tot de stukken er vanaf spatten, en dan welgemoed doch onverzekerd verder.

Voor gordijnen, vloerbedekking, wandverf, verwarmingsketels? Ajakkes nee. Laten wij haar nu eindelijk eens buitenshuis projecteren, onze ideale protagoniste, en dan niet meteen van de weeromstuit dakloos.

Iets met uitgaan, bijvoorbeeld. Uitgaan – laat ons eens denken. Café’s, drank, sigaretten, bier, cross-country auto’s, reizen, openbaar vervoer, stop een tijger in uw tank, moderne meisjes op machomotors, vrijetijdskleding, ja hebbes!

We nemen een mooie vrouw en zetten haar onbeheerd langs de weg. Ze lift en lonkt. De eerste de beste voortrazende onbenul trapt er in de vierde versnelling in: bij de eerste blik is hij verloren. Verdwaald in haar veelbelovende ogen. Hij stopt en zij stapt achterop zijn motor, ze slaat haar armen knellend om zijn middel en bevoelt het stofje van zijn spijkerbroek. De camera zoomt in op haar gezichtsuitdrukking. Het lijkt haar duidelijk wel wat. Hem ook, hij rijdt hongerend en hunkerend linea recta de bosjes in. De camera gaat in freeze en even later rijdt zij, in zijn broek en op zijn motor, de bosjes weer uit; er glimt een revolver in zijn – inmiddels dus haa¡r – broekband. Twee seconden later verschijnt hij in beeld, hij komt uit de bosjes gestommeld, bleek van schrik en naakt, de handen gekruist voor zijn kleine verschil, de knieën knikkend. Hij is onthand, hij is ontmand; hij is onttroond en ontkroond; hem rest niets dan het nakijken. De camera wisselt naar haar; ze rijdt scheurend weg, de vrijheid tegemoet. Een andere dame – net zo’n broek, net zo’n motor, en net zo’n aanpak vermoedelijk – sluit zich bij haar aan. De dames wisselen een blik van verstandhouding en gooien hun hoofd in de wind. Dan verschijnt de leus in beeld. ‘BOONTJE VOOR ZIJN LOONTJE. Vengeance, voor vrouwen die nemen wat hen toekomt.’

[Toevoeging d.d. mei 1995: Het komische is dat een vergelijkbare reclame later inderdaad is gemaakt. Ze was daarin echter uitsluitend op zijn jeans uit, niet ook op zijn motot. En ik had deze heus zelf verzonnen.]

*

DAT BEDACHTEN WIJ. Hij was werkelijk heel verantwoord, deze reclame, vonden we. Absoluut een juffrouw met initiatief en bovendien beschikt ze over ingenieuze methoden om de zaak moeiteloos naar haar hand te zetten. Ze is mooi en kan nog motorrijden ook. Ze wacht niet af maar vecht voor haar recht. Ze zet hem zijn stupide gedachte (mooi = voor mij, opstappen = instappen, een vinger = een hele hand) dubbel en dwars betaald. Ze laat hem zijn eigen kuil graven en dondert hem daar met animo in. Niet dat kleffe Postbus 51-feminisme, waarbij hij denkt zich dingen te kunnen permitteren en zij niet kwaad wordt maar koffie met hem gaat drinken om het goed te maken. Deze spot is van ander kaliber, geen stroop maar twintig millimeter: He can’t always get what he wants, but she surely does. En leuk ook, die suggestie van damescomplotten en eensgezinde opstand tegen machomeneren. Bovendien bevat de slotscène een voor de kenner onmiskenbare en smakelijke verwijzing naar de lesbo desperado.

De spot werd uitgezonden en bleek een daverend succes, quite the talk of the town. Overal brak applaus en vreugdegehuil los, mede namens het feminisme. En wij kochten flessen champagne en richtten een feestje aan op de Dam. Eindelijk kwam er schot in de zaak. Letterlijk.

*

HELAAS. AL NA een week viel de eerste kritische opmerking te beluisteren (het was om half twee ‘s nachts aan de bar van het hoofdstedelijke vrouwencafé Saarein, alwaar op dat moment iedereen dronken was, maar toch). Want nou ja, als je het nu op de keper beschouwde, dan was het toch zo, ja vinden jullie ook niet – hier nam de spreekster nog een flinke slok van haar borrel – dat men kennelijk MOOI moest zijn om WRAAK te kunnen nemen? En dat zulks toch discriminerend was tegenover het uiterlijk minder riant bedeelde segment van de damesbevolking? Niet dan? Ja toch? Nou dan!!! En men knikte peinzend, daar aan die bar. En wenkte de barkeepster om nog eens in te schenken.

Dit nu bleek het startschot voor een storm van kritiek, die dan ook onverwijld uitbrak en door alle talkshows van het land raasde. De reclame-dame verwees naar een schoolvoorbeeld van mannenangst, ze was de vagina dentata in hoogsteigen persoon. Deze reclame voedde de angst dat die vrouwtjes stiekem aan de gewapende opstand dachten, zodat de gemiddelde man en vrouw een bizar beeld kregen opgedist van de toch ozo gerechtvaardigde vrouwenstrijd. Bovendien bleek uit de reclame wederom niets van het feit dat dames zelf kunnen werken ter verkrijging van geld alsmede jeans en motoren – ze waren feitelijk, ja goedbeschouwd was dat de premisse van deze reclame, nog steeds afhankelijk van de centen van venten. Ze pleegden hooguit een moderne manier van aftroggelen.

En misbruikte deze juffrouw niet op blatante wijze haar uiterlijk? Dan was de dubbele bodem toch nog steeds dat ze haar zaakjes alleen maar geregeld kreeg door haar aardige snoetje? En die hint naar de damesliefde, ach dat was natuurlijk goedkoop effectbejag, een modieus voyeuristisch jasje. Wij weten toch allemaal dat wanneer mannen naar twee dames kijken ze stiekem spelen dat allebei de dames hen terwille zullen zijn?

En daar zaten wij dan, met onze goede bedoelingen, wij, de makers van deze opruiend geachte reclame. Met de handen in het haar. En zonder goede gel. Want met de reclames daarvoor was het al helemaal niet best gesteld.

*

KAN EEN BEELD tegen de keer in gaan? Kan een beeld op tegenstromen drijven, in plaats van verplicht op de golven van het angstaanjagende cliché mee te drijven? In principe natuurlijk wel. In dameskringen bestaat bijvoorbeeld een flinke lankmoedigheid waar het de beelden betreft die Madonna opwerpt; Madonna wordt opgevoerd feministisch ideaalbeeld. Maar met enige zwier valt een sluitend betoog op te stellen waarin van Madonna figureert als modern summum van de klassieke femme fatale.

En neem Mazda. De bont-en-blauwe mevrouw die werd gebruikt om de staalkaart van hun amazing colours te demonsteren, werd per ommegaande geïnterpreteerd als propaganda voor vrouwenmishandeling. Mazda zelf beweerde dat hun campagne gelezen diende te worden als commentaar op de commerciële bevlogenheid van Benetton. Niemand heeft die overweging ook maar een seconde serieus in overweging willen nemen; reclame is, in tegenstelling tot Madonna, per definitie verdacht. Als de reclame een mevrouw gebruikt, moet er ‘dus’ iets met haar mis zijn. Als het reclame betreft, heeft doemdenken de overhand en worden barsten in het beeld niet toegejuicht maar met de mantel der kritiek gevuld. Er is inderdaad meestal wel iets mis; maar de consequentie van deze opstelling is dat breuklijnen worden ontkend.

*

IN EEN ENIGSZINS botte formulering beschrijft reclamemaakster Lysbeth Bijlstra bovenstaand dilemma wanneer ze in de bundel bij de tentoonstelling Blikvanger aan de tand wordt gevoeld over haar campagne voor Love-jeans. ‘Die advertentie toont een jongen en een meisje en die zien elkaar voor het eerst en eigenlijk is dat ook zo’n beetje het eerste wat die spijkerbroek meemaakt, dus die zakt tot op de enkels van die jongen. Daar is nog het meeste om te doen geweest, er werd gezegd dat die jongen dat meisje verkrachtte. Maar ik haal het toch niet in mijn botte hersens om zoiets te bedenken? Ze zijn gewoon in één klap verliefd. Dat is wat ik erin zie en zo is het ook bedoeld, maar iemand die kwaad wil zien gaat het omdraaien. En die zegt: ‘Die man gebruikt bruut geweld, dat meisje wordt tegen de muur geduwd en die wordt daar verkracht.’ Nou, dan zeg ik, dit is mijn probleem niet meer. Maak je maar druk, maar ik heb het niet zo bedoeld. Het is gewoon jullie frustratie dat je het zo ziet.’

Zelf zou ik het probleem graag fijnzijnniger willen omschrijven dan met de plompe term ‘gewoon jullie frustratie’. Het punt is, lijkt me, dat ontwikkelingen in beelden en ontwikkelingen in de werkelijkheid zich tot elkaar verhouden als de wortel en de kar: de kar komt vooruit omdat er een wortel voorhangt en de wortel beweegt omdat de kar getrokken wordt, maar er blijft een onoverbrugbare afstand tussen die twee bestaan die inherent is aan de constructie. Wij haken allen naar de wortel, naar de lavende beelden, maar slepen een wereld aan ballast mee. Zonder ballast geen wortel, zonder onbereikbaarheid geen beweging.

De vraag nu is hoe we kijken wanneer we reclame zien. Hoe wij, om de metafoor uit te werken, ons bewegen in de ruimte tussen wortels en werkelijkheid. En dan blijken veel feministische beeldenstormers zich letterlijk als ezels te gedragen, zich door een karretje te hebben laten vangen. Een groot deel van de kritiek op de reclame begaat immers dezelfde fout als het mechanisme dat terecht wordt aangevochten: namelijk dat wanneer een vrouw wordt afgebeeld, zij in de perceptie subiet verandert van enkeling in categorie, zij vermenigvuldigt en veralgemeent zich. Zij staat voor iets. Zij wordt geduid en geplaatst, in een kooi gesponnen die uit een web van clichés en stereotypen bestaat. Zij wordt, kortom, van een vrouw die is afgebeeld tot een afbeelding van de vrouw.

Mannen overkomt dat niet. Een man is een man is een man en zou met elk ander parfum hetzelfde blijven ruiken: naar zichzelf. Mannen zijn individuen, vrouwen worden opgevat als specima van de soort. Ten goede of ten slechte, ouderwets of modieus, traditioneel of ‘schijnbaar’ gelijk zoals het in de bundel dan ook meteen heet, maar ze staat altijd voor iets en is derhalve nooit alleen.

*

DATZELFDE PRINCIPE – EEN vrouw is nooit alleen, zij heeft een stereotype als dubbelganger, zij is met het cliché vergroeid als een siamese tweeling – kleurt de kritiek op reclame. Elk verrassend of afwijkend beeld, elk imago dat poogt zich te ontworstelen aan de vuilnisbelt op de kar kan op zijn beurt gepareerd worden met een stereotype. Er zijn immers genoeg vrouwenclichés voorhanden. Is het niet de klassieke koffiemoeder, dan is het het slachtoffer; is het niet de dubbel belaste huisvrouw annex werkneemster, dan is het de mevrouw met een baantje ‘voor erbij’; is het niet de femme fatale, dan is het wel het zorgeloze leeghoofdje. Is het niet de supervrouw (jong, mooi, succesvol en nog kinderen ook) dan is het het wel de superbitch (jong, mooi, succesvol en ook geen kinderen).

Wanneer wij de reclame willen veranderen, dienen wij iets aan de wereld te doen; willen wij met het omver trappen van de wereld iets bereiken, dan dienen wij de reclame te veranderen. Het eeuwige dilemma luidt: waar te beginnen.

Misschien bij onze eigen blik. Misschien moeten wij onze blik wat laten vieren, minder strak maken. Misschien moeten we eindelijk eens ophouden elke vrouw als exemplaar van de soort te willen opvatten. Ze gewoon maar eens te laten zijn. En ons geen zorgen te maken over wie of wat dan wel is, zij die daar afgebeeld is, en of ze niet in een cliché valt – want soms duwen wij haar daar zelf in, met die blik van ons.

Want zo’n vooringenomen ingeblikte manier van kijken is minder nodig dan ooit. De belangrijkste winst van de afgelopen twintig jaar op het vlak van de reclame is immers dat er meerdere clichés zijn en dat daardoor de bewegingsruimte tussen beelden en werkelijkheid drastisch is toegenomen. Maar wanneer er een moderner type vrouw is verbeeld, een vrouw die de uiterlijke kenmerken van een zelfstandig leven verzameld heeft, zijn de kritikasters te makkelijk geneigd te gaan zoeken naar elementen die alsnog haar ongelijkheid moeten bewijzen. Dit alles onder het motto dat aangezien de wereld vooralsnog niet deugt het beeld simpelweg niet vrij kan zijn. En wie zoekt, zal vinden wat zij nodig had: een stok om de wortel te slaan. Maar zo wordt de kar platter dan zij is.

Laat duizend clichés bloeien. Opdat wij door de bomen het bos niet meer kunnen zien en gedwongen worden naar de boom te kijken. Stuk voor stuk.

Drinkwater

AL IN GEEN maanden is er een baanbrekend artikel gepubliceerd waarin een wetenschapper harde noten kraakt over de hormonale basis van homoseksualiteit. U weet wel, van die stukken waarin wordt uitgelegd dat de suprachiasmatische kern in de hersenen van homosuelen abnormaal vergroot is en dat het daarmee te maken heeft, of waarin wordt aangetoond dat er een verband bestaat tussen linkshandigheid en lesbisch (wordt het trouwens geen tijd dat het COC zich laat sponsoren door fabrikanten van omgekeerde scharen en producenten van linksdraaiend melkzuur?), of over moeders die tijdens de zwangerschap schizofreen waren en tevens aan kalkgebrek leden waardoor de telg in aanbouw via mamma’s bloedbaan dingen binnenkreeg tijdens die zo cruciale fase en vandaar.

Jammer vind ik dat. Ik houd erg van zulke stukken, ik spaar ze. In de hoop zulke publicaties te bevorderen heb ik zelfs nog een keer meegedaan aan een experiment dat uitgevoerd werd door het lab van Swaab himself, waarbij men mijn biologische klok en de pieken en dalen daarin poogde te meten. Daartoe had men een metalen kastje, formaat gezinsverpakking lucifersdoos, aan mijn pols bevestigd teneinde het aantal en de intensiteit van mijn armbewegingen (‘doe maar om mijn linkerpols’, riep ik natuurlijk meteen) te kunnen registreren. Het was eigenlijk een onderzoek naar klokken en ziektes, hoewel ik stoer rondbazuinde dat men vast stiekem probeerde mijn homoseksualiteit te meten, maar helaas. Er bleek geen verband te bestaan tussen MS en seksuele preferentie. Of klokken.

Wat ik zo zonde vind is altijd die ouderwets aandoende schrik bij dergelijke onderzoeken. Hoe meer, hoe liever wat mij betreft – ik zie ze als het wenkend perspectief dat het luilekkerland van de homobeweging dichterbij kan brengen. We zijn er inmiddels toch al geheel van overtuigd geraakt dat het lichaam klei is, basismateriaal dat wijzelf of artsen geheel naar believen kunnen omkneden tot een model naar eigen wens; dit lijkt me een logische volgende stap.

Een fijn afgetraind lichaam kunnen we nog eigenhandig boetseren, desnoods met behulp van de apparaten van het fitness-centrum om de hoek. Wat betreft het kleien voor gevorderen hebben we inmiddels de beschikking over een leger van cosmetisch chirurgen: met wat extra siliconen hier, een liposuctie daar, een bredere kaak zus en een smallere neus zo, met los vel gelift en haarimplant verlaagd kunnen we weer jaren mee in een nieuw eigentijds modelletje. En ook het leven zelf blijkt maakbaar op manieren die vorige generaties niet voor mogelijk hadden gehouden: van ZI tot KI, van reageerbuis tot klonen, binnenkort zelfs met gemodificeerd DNA. En dat dan in de aanbieding bij Dirk van den Broek: Nu! Nieuw! Babies Met Ingebouwd Super-Ultra-XL! Zolang De Voorraad Strekt! Lever De Kortingsbon SNEL In!

En dan dus mogelijk die homosuele hormonen. Wellicht overschrijden wij dan eindelijk een volgende grens: het modelleren van het seksuele verlangen. Het spijt me elke keer zo mateloos dat de homobeweging boos wordt van biologisch onderzoek naar de eventuele basis van onheteroseksueel gedrag – een typisch voorbeeld van denken vanuit de verdediging, dunkt me. Vier feest, hang de vlag uit: eindelijk kunnen ook verstokte hetero’s via een hormoonkuurtje verlost worden van hun beperkte opties, eindelijk ligt de ware vrijheid binnen handbereik, kunnen pubers gelijk met hun beroepskeuze ook hun seksuele keuze maken en zal de aanstaande ouder verplicht moeten nadenken over de vraag die elke arts zo rond de eeuwwisseling tweeds op het lijstje heeft prijken, meteen na die of ze een jongetje of een meisje willen: ‘had U een homo- of een heterokindje gewild?’ Amerikaanse papa’s zullen verrast worden door dochters die bij het behalen hunner diploma’s ditmaal geen borstcorrectie wensen doch die pil die hun verlangen op een lesbische vakantie stuurt. Ik zie zelfs subversieve acties in het verschiet liggen waarbij de fluoridering van het drinkwater peanuts zal blijken te zijn.

Het enige wat ik betreur aan zulke onderzoeken is dat de categorieën waarop de dames en heren wetenschappers hun testen loslaten bepaald niet vastomlijnd zijn, zodat ik soms vrees dat ze mijn panseksueel SF-perspectief nooit naar behoren zullen kunnen bewaarheiden. Wat in biologische termen een man en wat een vrouw is, lijkt met wat natte-vinger-werk en enige cultuurdwang nog wel vast te stellen, hoewel we daartoe degenen die als tussenwezens worden geboren fysiek moeten aanpassen. Qua identiteit is het alweer stukken ingewikkelder: de ene restcategorie na de andere wordt benoemd en geëtiketteerd, en nog lijkt er geen eind aan de subculturele mogelijkheden – transseksuelen en travestieten, butch bottoms en drag-style leernichten, manwijven en zachte eitjes, fag hags en daddy-lovers, ad infinitum.

Maar nog niemand heeft sluitend kunnen omschrijven wie of wat een homoseksueel is. Iemand die als zodanig bekend staat? Of ook de keurig getrouwde hetero met geheime wensen en wellicht stiekeme avonturen? De heteroseksueel die in de brugklas inmiddels geheel vergeten kalverliefdes koesterde voor seksegenoten? En de keurige, door het COC-lidmaatschap gewaarmerkte lesbo of flikker dan, die het ook wel eens heteroseksueel doet of wenst? En de bi’s, de genderbenders en de hutspotten; waar die thuis horen snapt al helemaal niemand.

Drinkwater. Ik wil meer drinkwater. Panta rhei!

Blij dat ik fiets

WAAR VIND JE tegenwoordig nog intelligente en dwarse mensen die twee uur de tijd krijgen om publiekelijk te filosoferen over hun interesses, hun wetenschappelijke theorieën en hun bevindingen? Bij de VPRO, drie weken lang op zondag en maandag, onder de titel Een schitterend ongeluk. Ik geniet. Wim Kayzer gooit er in zijn tussenteksten nog wat cliff-hangers tegenaan, maar dat is nergens voor nodig. Ook zonder de inmiddels vaak toegezegde clash of the titans zal het prachtig worden, de slotuitzending waarin alle geïnterviewden hun woorden zullen kruisen. En spannend is het nu al.

In de twee afleveringen die tot nu toe zijn uitgezonden, de gesprekken met Oliver Sacks en Rupert Sheldrake, was een terugkerend thema de vraag wat bewustzijn en denken eigenlijk inhouden. Wie is ik, en wat is mij? Wat stuurt ons handelen, waar in onze hersenen huist ons bewustzijn? Waar bijvoorbeeld worden herinneringen bewaard?

Sacks verwierp tot mijn genoegen het idee van bewaarplaatsen en van een localiseerbaar bewustzijn. Hij benadrukte dat herinneringen telkens opnieuw tot stand komen en, afhankelijk van de context waarin ze gereconstrueerd worden, van gedaante kunnen veranderen. Er zijn geen laatjes die opengetrokken kunnen worden. Niettemin geloven veel mensen in een vaststaand en onveranderlijk onderkomen voor hun ik, een ik dat alleen maar «gevonden» hoeft te worden wanneer men «zichzelf wil ontdekken» . Bij dergelijke terminologie stel ik mij altijd meteen een handleiding voor het psychologisch ik-toerisme voor, een mentale kaart compleet met ANWB-richtingaanwijzers:


bewustzijn: linksaf 1,5
dromen: rechtsaf 4
draken: rechtdoor 2, vlakbij dat moeras
onderbewustzijn: naar beneden 5

En dan met de keus tussen snelwegen of touristische routes, en onderweg uitspanningen alwaar men versnaperingen kan nuttigen.

*

IK ALS AUTO. Zo denken veel mensen er over, ook letterlijk. «Ik sta om de hoek» , zeggen ze tegen me terwijl ze toch heus naast me op een barkruk zitten en we zojuist, in een desperaat streven datzelfde ik eens flink te benevelen, de ober hebben gewenkt om ons voor de zoveelste maal van volle glazen te voorzien. «Ik sta om de hoek,» zeggen ze vanaf de barkruk, en wat ze feitelijk bedoelen is dat ze hun auto in de eerste zijstraat rechts hebben geparkeerd, daar net tussen die lantaarnpaal en dat verkeersbord. «Ik sta om de hoek.» Een dubbele tong is ze niet genoeg, ze willen een heel lichaam dubbel en een ik van blik.

Doorgaans zijn dat mensen die de gedachte niet kunnen velen dat een andere chauffeur dan zijzelf plaatsneemt achter het stuur van hun voertuig. Ze vallen samen met hun bezit en denken dat volledig te kunnen beheersen. Hun auto is een jaloerse obsessie, een na-ijverig en zelfvergenoegd ik dat elke zaterdag in de was wordt gezet teneinde het bestaan glans te verlenen en dat tegen elke prijs van krassen en deuken dient gevrijwaard. Hun ik is een stopbord: verboden in te rijden.

Wanneer mensen willen uitleggen waarom ze zijn uitgekomen op de plek waar ze nu staan, maken ze doorgaans eenrichtingsverkeer van zichzelf. Parallelwegen, zijstraten, steegjes, klaverbladen, tegenliggers en spookrijders, stoplichten en filevorming – die worden al terugblikkend ontkend, alsof we met de veiligheidsriemen stevig aangegord alleen maar rechtdoor konden en bovendien precies wisten waarnaar we op weg waren.

*

OP ZOEK NAAR de plaats waar het bewustzijn zich bevindt. De plek waar ik gebeurt. Plaatsgrijpt, zou ikzelf eerder zeggen; dat doet meer recht aan de willekeur en onvoorspelbaarheid van dat bewustzijn. Hoofden zijn grillig als het weer, binnen de marges van persoonlijke voorkeursseizoenen. Nee mevrouw, jammer meneer, waar er precies gegrepen gaat worden kunnen we U niet exact voorspellen, de juiste tijd en plaats vallen niet te bepalen, maar dat er gegrepen gaat worden staat vast. Onder het motto «hier en daar een bui». Alleen, zoals mijn goede vader altijd zegt, als-ie valt valt-ie altijd hier want van daar merk ik nooit wat.

De binnenkant van hoofden komt me voor als een anarchistische verzameling van processen die onderling contact houden, maar niet per definitie overleg voeren of dezelfde kant op willen. Volgens mij is het ook niet echt democratisch gezind, dat bewustzijn van ons: beslissen bij meerderheid van stemmen of gewogen stemmingen, daar doet men niet aan daarbinnen, laat staan dat buitenstaanders inspraak krijgen. Dat ik van ons is een tegenstrijdig zootje, een rommelige grabbelton die we bij voortduring willen ordenen, verantwoorden en verklaren. Maar altijd ontglippen ons propjes waarmee we later de straten van onze mentale stadsplattegrond bezoedeld vinden en die de goten langs de trottoirs doen volstromen en dichtslibben, of ontdekken we na gedane gladstrijkarbeid weer nieuwe uitsteeksels die zich niet de kop laten induwen.

Ik vind dat wel een prettige gedachte. Ik heb het niet zo op auto’s. Doe mij maar een schitterend ongeluk.

Verdomd: verdoemd

O HEMEL. HEB IK mij jarenlang verre proberen te houden van welke vorm van religie ook, word ik opeens nolens volens zij aan zij gezet met priesters. Tot hun collega gebombardeerd.

Zal ik gewoon maar meteen aanschuiven aan het avondmaal en all the way meedoen, in de kerstvakantie de bijbel uit mijn hoofd leren en full-time priester worden na mijn examen zo rond Pasen? Zou het paars van kerkelijke hoogtijdagen me staan? Ik vrees van niet, maar zo’n zwarte robe voor daags lijkt me wel gedistingeerd. En als priester heb ik tenminste een fijn aureool van herderlijkheid, is mijn abstinentie zelfgekozen en een geldig toelatingsbewijs voor de hemelse deurwaarder bovendien. Ach nee, dat helpt ook al niet – los van het feit dat ik die altaartrappen waarschijnlijk niet opkom met mijn stoel – want ik ben nog mevrouw ook en dan schijn je het celibaat niet professioneel te mogen bedrijven. Op pauselijk bevel veroordeeld tot de seksuele blessurebank, zonder maandelijkse overschrijving wegens het hoeden der schapen. Ik moet abstineren vanwege zijn. Ik mag niet meer, ik moet net als de clerus verplicht celibatair.

Heeft U het niet gelezen soms? ‘Gehandicapten die niet in staat zijn een gezin te stichten en te onderhouden, mogen ook geen seksueel verkeer hebben. [..] Het verbod op seksualiteit voor onhuwbare gehandicapten vloeit voort uit de koppeling tussen seksualiteit en huwelijk.’ Aldus, volgens de Volkskrant, de moraal-theoloog Bonifazio Honings van de pauselijke Lateranen-Universiteit. Bonifazio Honings, welk een zoete naam; Bonifazio Honings, welk een wrede woorden.

Geen seksueel verkeer voor onhuwbare gehandicapten. O jé, dacht ik aanvankelijk. Maar toen ik er serieus over begon na te denken viel het eigenlijk verschrikkelijk mee.

Want ik wi­l bijvoorbeeld helemaal niet trouwen. Geen mislukter prothese dan de echt, en mijn huwelijksring zou vast even snel doorslijten op mijn wielen als de handschoenen waarmee ik mijn handen tegen bandeneelt poog te beschermen, aangezien mijn hart de stabiliteit van de wereldpolitiek evenaart. Telkens weer nieuwe en verrassende coalities of brandhaarden. En als ik dat hart nu in de handen van een ander leg, wil dat niet zeggen dat het a) daar tot in lengte mijner dagen blijft kloppen, b) dat hij of zij mi­j om persoonlijke of politieke redenen huwen wil of kan, laat staan dat dat van mij mag, noch dat c) zulks wenselijk zou zijn omwille van politieke of persoonlijke motieven. Dus die viel al af. Onhuwbaar wil ik juist graag zijn, onhuwbaar is my middle name.

Voorts roept de term ‘verkeer’, in deze context geplaatst, bij mij altijd de meest bizarre associaties op met filevorming, uitlaatgassen, politie-agenten te paard en patserige Ferrari’s; met stoplichten en zebrapaden, met snel- en ventwegen, met piepende remmen en onschuldig overreden fietsers. Ik moet dan altijd opeens verschrikkelijk aan de ANWB en aan de NVSH denken, en dat dan nog bloot ook… Nee merci. Seksueel verkeer hoef ik dus ook al niet. Ik wil alleen maar kozen en minnen met degeen die mijn hart vasthoudt, of gewoon samen midzomernachtelijk de stad op stelten zetten. Houden van en dat dan reciprook, dat wil ik, voor mijn part in een autoluwe stad.

Een gezin stichten en dat bovendien onderhouden: ajasses nee. Kinderen hoef ik niet, aan mijn kat heb ik mijn handen al meer dan vol. Mijzelf en mijn tuin onderhouden lukt met enige discipline nog net, ook al heb ik daarbij tegenwoordig iemand nodig die het huis voor me schoonboent benevens veel formulieren van het GAK en de GMD om mij tenminste financieel een beetje op de been te houden. Ik ben moreel, fysiek noch psychologisch opgewassen tegen een gezin; niet nu ik gehandicapt ben, niet voor ik gehandicapt raakte. Een gezin heeft zich voor mij altijd eerder in de regionen van enge nachtmerries bevonden dan in de contreien van wenkende perspectieven.

Samengevat: ik was in de ogen van de paus allang invalide, zelfs toen ik – al was het maar theoretisch – de honderd meter in anderhalve seconde kon lopen. Dus dat hij mij, bij monde van Bonifazio Honings, officieel buiten de orde plaatst is alleen maar prettig; daar sta ik graag. Goed gedaan, Bonifazio! Eindelijk verdoemd, met stempels en lakzegels, via een omweg alsnog van hogerhand goedgekeurd als kwalijk exemplaar van het specimen. Leve het verderf!

Alleen moet hij wel oppassen, die Paus. Homosuelen mogen wel zijn maar niet doen. Echtelieden mogen wel trouwen maar niet her. Vrijgezellen mogen wel kijken maar niet aanraken. Priesters mogen wel dromen maar niet doen. Echtelieden mogen wel doen maar niet behoeden. Dames mogen wel geloven maar niet zegenen. Gehandicapten mogen wel bestaan maar niet verkeren.

Steeds minder mensen mogen wat ze wel doen. Voor je het weet komen daar vreemde coalities uit voort. Met brandhaarden, en handenvol lege kerken. En dat allemaal op pauselijk bevel.

Antwoorden aan Max Frisch

[In zijn dagboeken formuleerde Max Frisch een serie gewetensvragen. Ze werden gebundeld in het boekje Lastige vragen: bij elkaar zo’n driehonderd kwesties zonder antwoorden, zonder oplossingen. Het dagblad Trouw vraagt elke week iemand om zelf tien vragen daaruit te selecteren en die zo oprecht mogelijk te beantwoorden.]

– Wilde u indertijd vader worden?

Nee. Ik heb me nooit kinderen gewenst, en hoewel mijn persoonlijke antipathie met betrekking tot het ouderschap vrijwel zeker door mijn sekse is gekleurd geloof ik oprecht dat ik, zelfs indien ik man was, geen kinderen zou willen hebben voortbrengen.

– Houdt u in het algemeen van kinderen?

Nee. Ten aanzien van kinderen heb ik dezelfde houding als tegenover honden: met de soort heb ik niets, maar sommige specima zijn leuk. Mits hun gezelschap tijdelijk is en ik niet hun baas.

Het kind van wie ik het meeste houd is het Chinese jongetje dat eerder deze maand gedurende de tweede helft van een Disneyfilm eeuwige vriendschap met mij sloot en dat feit bezegelde met kussen en popcorn. Hij stond erop mij na afloop van de film de trap af te helpen. Toen Geoffrey de bioscoop verlaten had was hij mij alweer vergeten. Zo’n mooie – want belangeloze – vriendschap heb ik nog nooit met een kind gehad.

– Voelt u bloedverwantschap?

Ja, maar zelden op basis van familiebanden. Wanneer ik iets herken – of meen te herkennen – in een ander dat buiten de grootste gemene deler van geaccepteerde gedragingen, interesses en meningen valt, voel ik me waarlijk thuis. Met mijn broer deel ik mijn ouders, met mijn teerbeminde zijn en mijn bloed.

– Weet u in de regel waar u op hoopt?

Op twee dingen. Boven mijzelf te kunnen uitstijgen, en die daad of handeling vervolgens door anderen gewaardeerd te zien als tekenend voor mijzelf.

– Gesteld dat u een onderscheid maakt tussen de hoop die u zelf hebt en de hoop die anderen (ouders, docenten, kameraden, geliefden) op u stellen: gaat u er meer onder gebukt als het eerste of als het laatste niet in vervulling gaat?

Het eerste. Mijn tekortkomingen – of wat ik daarvoor verslijt – signaleer ik eerder en venijniger dan wie ook, vaak nog voor ik ze begaan heb. Anderen kunnen ze me zelfs bij benadering niet zo hard aanrekenen als ik zelf doe.

De tekortkomingen die anderen me toeschrijven, ontgaan me; als men probeert me ze uit te leggen begrijp ik maar half waarop ze doelen. Ik begrijp dan namelijk slechts hun helft. Zou ik hun teleurstelling volledig doorgronden en delen, dan was het niet langer de teleurstelling van een ander maar tevens die van mijzelf. En mijzelf bruskeer ik per definitie erger dan wie ook.

– Zou u onsterfelijk willen zijn?

De hoeveelheid tijd die in dat geval tot mijn beschikking staat, verleidt me; de futiliteit van de dingen die ik in het licht van de eeuwigheid tot stand zou kunnen brengen, boezemt me angst in. Ik weet het niet. Vraag het me over een eeuw nog maar eens.

– Als u onder bepaalde omstandigheden al eens de wens hebt gekoesterd dood te zijn en als het er niet van is gekomen: vindt u dan dat u zich vergist hebt, dat wil zeggen taxeert u de omstandigheden daardoor anders?

Natuurlijk is het altijd een beslissing van dat moment, maar soms telt alleen dat moment. Dat de kans aanwezig is dat je er morgen of over een maand misschien heel anders over denkt – of over gedacht zou hebben, had je dan nog kunnen denken -, dat het wel zeker is dat je er morgen of over een maand heel anders over zult denken – of over gedacht zou hebben, had je dan nog kunnen denken – is niet relevant. Er is alleen nu; en nu is onhoudbaar.

Niets is zo dodelijk als wanneer iemand zegt dat het over enige tijd vast beter gaat. Niets sluit je zozeer van anderen af als zo’n opmerking. Je bent immers opgesloten in het moment, er bestaat geen morgen meer buiten dit ene zich voortslepende ogenblik. Er is een punt waarop doorgaan en ophouden in elkaar doodlopen, samenvloeien tot een alomvattend niets; een kruispunt van tergende leegte. Tijd bestaat niet meer, er passen duizend uren op de kop van een speld; tijd bestaat niet meer, een duizendste seconde dijt uit tot een woestijn. Je bent los zand dat uit je handen glijdt en weg zal waaien zodra je je verroert. Je bent de gegijzelde van die ene onophoudelijke seconde, van een ogenblik dat duurt en duurt en maar voortduurt. Opgesloten in een zandkorrel. En die zandkorrel schuurt.

– Wat stoort u aan begrafenissen?

De druk om verdriet te voelen. Begrafenissen van mensen die ik niet bovenmatig liefhad, bezoek ik niet om mijzelf maar omwille van degenen die hen wel op die manier liefhadden. Ik kom dan uit affiniteit met de levenden, niet uit verdriet om de doden.

De dood van mijn lievelingsmensen heb ik uittentreure gerepeteerd; hun begrafenis zal me desalniettemin zwaar vallen, omdat die mijn potentiële verdriet verkleint en me daardoor onmenselijker maakt. De enige dood die me koud zal laten is die van mijn teerbeminde; ik mis hem bij leven soms al met zo’n onstuitbare droefheid dat het verdriet over zijn daadwerkelijke dood daar nauwelijks tegen opgewassen zal zijn. Althans, dat hoop ik. Anders zal ik me geen raad weten met de conventie op begrafenissen de werkelijke contouren van het verdriet te verbergen, en rest mij niets dan razen en tieren en grave-diven.

– Aan welke kwalen geeft u de voorkeur boven de dood?

Aan de mijne. Zoals het gras aan de andere kant van het hek gewoonlijk groener is dan hier, is de kwaal van een ander doorgaans tragischer. Afstand en onbekendheid vertekenen de blik, net als vertrouwdheid overigens. Men went aan zijn fysieke gebreken en handicaps en ontwikkelt daar een verstandhouding mee; liever gezegd, een verstandshuwelijk.

Ik heb geleerd mijn ziekte over het hoofd te zien en accepteer haar als iemand van wie ik niet houd maar met wie ik desondanks mijn leven dien te slijten. We tolereren elkaars gezelschap en betonen uit berekening respect voor elkaars hebbelijkheden. Pas wanneer deze partner mij volledig voor zichzelf opeist en het meubilair aan stukken slaat, zal ik een scheiding serieus in overweging nemen.

– Wie gunt u soms uw eigen dood?

Gesteld dat mijn dood is wat ik me ervan voorstel – zelfmoord omdat mijn kwaal me de baas wordt; ik zou dan graag op een avond een fatale pil slikken in de aanwezigheid van enkele zeer dierbaren, en zowel de avond als de dierbaren zijn daarbij cruciaal – iedereen.

Rijstebrij of luilekkerland?

TIEN JAAR GELEDEN brak men zich in vrouwenkringen het hoofd over pornografie. Pornografie moest volgens sommigen worden verboden; pornografie was volgens velen het summum van vrouwenhaat en het voorspel op verkrachting; de objectivering van vrouwenlichamen die erin plaatsvond, stuitte zowat iedere rechtgeaarde feminist tegen de borst. Bovendien was pornografie banaal, plat en verschrikkelijk fout. Er werden woedende discussies gevoerd en er werd veel met stenen gegooid: door sekswinkel-ruiten en door open deuren. Een ding was duidelijk. De meeste feministen waren bepaald niet gecharmeerd van pornografie.

Er ontstonden tegenstemmen. Bernadette de Wit verwoordde als eerste een andere kant. Zij stelde dat een groot deel van het verzet van vrouwen tegen pornografie werd ingegeven door hun ingebakken keurigheid, hun wens zich als ‘betere’ mensen voor te doen. De Wit betitelde het protest als elitair en hypocriet. Voor alles vond ze het zaak dat de protesterende dames zich van hun moraliserende houding zouden ontdoen.

Onder de protesterende dames had het er ondertussen soms de schijn van dat ze het liefst elke publieke uitbeelding van lichamelijkheid of van seksualiteit zouden verbieden. Een affiche kon nog zo onschuldig zijn, wanneer er een naakt vrouwenlichaam op stond rukte de Verschrikkelijke Sneeuwvrouw uit en bekladde het terstond. De talkshows op televisie hadden er hun handen aan vol. De strijd tegen pornografie nam de contouren aan van een obsessie.

Vervolgens stonden er allerlei groepen op die stelden dat ze juist belang hadden bij pornografie: de experimenteerlustigen, de seksuele outlaws, de dames die hun brood in de bizniz verdienden. Wat de heren ervan bakten was over het algemeen niet om over naar huis te schrijven, daar waren ze het wel mee eens, maar dan leek het hen beter om te laten zien dat er ook andere (lees: betere) manieren waren om seksualiteit in beeld te brengen.

Chaos alom, zoveel was duidelijk. En jarenlang ruzie in de tent.

En nu, tien jaar later, is van terughoudendheid op dit vlak in geen velden of wegen nog te iets bekennen. Feministisch getinte dames hebben de markt ontdekt, als consument en als producent. Het register van de Kamer van Koophandel staat vermoedelijk bol van door vrouwen geleide ondernemingen die zich op de markt van vrouwen en seks hebben gestort. Postorderbedrijfjes alwaar men jarretelles, zweepjes en onmogelijk hoge laklaarzen kan bestellen; winkels met etalages die uitpuilen van dildo’s en vibrators; masturbatiecursussen voor dames, gesponsord door Christine Le Duc; het ene tijdschrift na het andere wordt opgericht; er zijn video’s te kust en te keur, te koop en te huur. Gemaakt door dames, gemaakt voor dames. Je zou bijna gaan geloven dat de gemiddelde Nederlandse feministische vrouw uitgehongerd is, gezien de verve waarmee men over elkaar heen tuimelt in een poging te voorzien in de veronderstelde seksuele behoefte. En inderdaad, bij boekhandel Vrolijk verkoopt de video Private Pleasures beter dan die van The Sound of Music.

Over een omslag in houding gesproken.

*

LEVERT HET NU iets op, al die moeite?

Om die vraag te beantwoorden heb ik me laatst door een forse stapel video’s van Candida Royalle en Velvet heen gezapt. Candida Royalle, voorheen pornoster, heeft samen met collega’s als Veronica Vera en Annie Spinkle een productiebedrijf opgezet ter vervaardiging van pornografie die dames zou plezieren; ‘erotica for couples, om Uw relatie spannend te houden’, zoals mevrouw Royalle zelf ergens in een trailer verklaart. Velvet is de Nederlandse distributeur van video’s die onder auspiciën van het Amerikaanse lesboblad On Our Backs zijn gemaakt. Het voornaamste verschil tussen beiden is dat waar Velvet de lesbische markt bedient, Candida Royalle zich op de uitbeelding van heteroseksualiteit richt.

Vijftien video’s; een ware berg van rijstebrij. En ik heb er mijn buik van vol.

*

DE VOORNAAMSTE WINST van deze video’s is dat ze minder ongemakkelijk kijken. Het scheelt simpelweg dat ze door dames worden gemaakt. Geen quasi-verkrachtingen, geen al dan niet bruut geweld, geen dames die vooral als toneel dienen alwaar de heren zich op uit kunnen leven. Gelukkig ook geen eco-seks of ander onsmakelijk gedoe met fruit en groenten.

Vrijwel alle video’s zijn min of meer positief realistisch, wat in dit geval wil zeggen dat het om dames handelt die overduidelijk plezier beleven aan wat ze doen en met wie ze dat doen. Dat is fijn voor ze. Maar al kijkend bekruipt me telkens weer de hinderlijke gedachte waarom ik daarmee lastig gevallen moet worden en er deelgenoot van gemaakt word. Ik hoef helemaal niet te zien hoe anderen vrijen, sterker nog: de manier waarop de video’s gemaakt zijn is zo plat, is zo banaal realistisch dat die hele stapel video’s voornamelijk uitpakt als de ultieme methode om af te kicken. Ze benemen me eerder de zucht ooit nog iemand met een vinger aan te raken dan dat ze inspireren of onzegbare verlangens loswoelen. Erotiek en seksualiteit zijn uiteindelijk een complot met een ander: en ik hoef geen deelgenoot gemaakt te worden van andermans intieme activiteiten. Tussen doen en kijken gaapt een onoverbrugbaar gat.

Natuurlijk, positieve beelden zijn nooit weg, en als tegenwicht tegen de overstelpende hoeveelheid video’s waarin dames als gebruiksvoorwerp worden opgedist, hebben deze filmpjes voor de liefhebber ontegenzeggelijk hun waarde. Maar dat lost het oorspronkelijke probleem dat pornografie aankleeft nog steeds niet op. Het blijft allemaal vreselijk plat en banaal. Zoals Rudy Kousbroek ooit zei, het is zo overduidelijk als een stekker en een stopcontact: je weet precies waar het een en waar het ander toe dient.

Pornovideo’s vallen met ongebreideld animo in een eeuwenoude, zelfgegraven kuil: ze volharden in de opvatting dat het, wanneer je het verlangen wilt vormgeven, volstaat om de voltrekking van dat verlangen in beeld te brengen. Dat de rauwe werkelijkheid, de tot in elk close-up full-colour detail weergegeven werkelijkheid, betekenisvoller of effectiever zou zijn dan de fantasie. Alsof uitbeelden gelijk staat aan verbeelden, wat toch heus niet het geval is. Een dergelijk zintuiglijk hyperrealisme verleidt niet meer, maar belaagt en overweldigt de kijker, slaat elke fantasie dood. ‘Men geeft u zoveel, zoveel kleur, reliëf, seks in hi-fi, met alle toonhoogten en -laagten, dat U er niets meer aan hebt toe te voegen. Door teveel te geven snijdt men alles af’, schreef Jean Baudrillard ooit.

Diezelfde echtheidsdrang, die hang naar hyper, omgeeft de publiciteit rondom deze films. Van auteurs van flapteksten tot recensenten in de diverse damestijdschriften, van actrices tot regiseusses, iedereen hamert verschrikkelijk op het feit dat deze porno ‘echt’ is. Men zoemt in koor dat deze dames heus, werkelijk waar, ongelogen, echt een orgasme beleven. Nee beste kijkertjes thuis, dit is geen nep, dit is geen verlakkerij, dit is je ware! – alsof dat er toe doet. Alsof dat echtheidspredikaat iemands eventuele ongemak over al dit fysiek vertoon terzijde kan schuiven. Alsof hun gewolmerkte opwinding reëler is dan het effect ervan op de kijker.

Erotiek in woord of beeld tiert juist op het verkennen en in stand houden van het verlangen; dat dient te worden gekoesterd, gecultiveerd, gekanteld en gekoost. Er is maar één taboe in zulke zaken: de onbemiddelde uitbeelding. Die werkt niet. Alleen door de fantasie of de wens centraal te stellen schept een regisseur zich de mogelijkheid verschillende opties en strategieën van het verlangen te verkennen, met een veel grotere vrijheid dan denkbaar zou zijn wanneer ze hun toevlucht tot het reële hadden genomen.

Bovendien geeft dat de kijker ruimte. De vervulling van verlangen is immers bijzaak. Dat moet U zelf maar doen, dat kan geen film of verhaal U bieden. ‘Het is de reis die telt, niet de aankomst,’ merkte Montesquieu eerder terecht op. De pornografie verkijkt zich op haar uitkomst en denkt die te kunnen bereiken zonder ooit te vertrekken. Het verordonneert het absolute hier en nu en altijd méér. En daarmee verwordt pornografie tot een anatomische atlas. Pornografie behandelt het verlangen als een documentaire.

HET IS DE OUDE controverse: het uitspinnen en in kaart brengen van de fantasie versus de onmiddellijke voltrekking van elk verlangen, de dromen en nachtmerries versus het schelle neonlicht van de werkelijkheid, de verleiding van de toeschouwer versus de bevrediging van de hoofdrolspelers, het langzaam bereiden van een verfijnde maaltijd versus het ongeduld van de instantpudding. In de pornografie vallen verlangen en de realisatie daarvan volstrekt samen, wat tot gevolg heeft dat de ruimte voor fantasie pijnlijk bekneld raakt. De fantasie wordt gemakshalve ingeruild voor clichés, en moet zich dan noodzakelijkerwijs beperken tot datgene wat ook daadwerkelijk zichtbaar aan of met het lichaam voltrokken kan worden.

Het is dan ook geen wonder dat de enige video’s die me nog een beetje bij de les konden houden, de filmpjes waren waarin doelbewust een laag tussen verbeelding en vervulling werd aangebracht. In The Tunnel (Candida Royalle) spelen droombeelden een belangrijke rol; droombeelden die op verlangens en wensen inspelen, zonder dat ook maar ergens zichtbaar een belofte wordt ingelost. Het perfectioneren en de visualisatie van het verlangen is hier belangrijker dan de vervulling ervan; het filmpje drijft op de suggestie van handelingen in plaats van op hun daadwerkelijke voltrekking. En Clips (uitgebracht door Velvet) bevat een filmpje waarin met behulp van computertechnieken het lichaam van een masturberende juffrouw verhaspeld en vertekend wordt. Juist de niet-rechtstreekse manier om het lichaam te tonen, leidt tot een verhoudingsgewijs intrigerend resultaat. De bewerking van het beeld tilt de fantasie boven het niveau van de documentaire en van de hyperrealiteit uit, en geeft daarmee het verlangen zijn plaats als constructie terug.

En twee films sprongen eruit omdat ze iets anders pogen te doen dan een simpel pornoverhaaltje vertellen. De video Suburban Dykes (uitgebracht door Velvet) is een hommage aan veilig vrijen, een eerbetoon aan varianten geboren uit een combinatie van noodzaak en experimenteerlust. Binnen het stramien van een elkaar tot telkens nieuwe escapades aanzettend stel dat tussendoor veel valse grappen maakt, krijgt de kijker allerlei varianten aangeboden op de praktische kanten van het lesbisch bestaan. En alles veilig. Aanmerkelijk instructiever dan Postbus 51 of strenge waarschuwingen. De speelfilm Hay Fever (eveneens van Velvet) is een parodie op zowat alles, en in die zin goed geslaagd. De actrices drijven – soms wat houterig, maar alla – de spot met zowat elk genre en elke ideologie: de cowboyfilm, de veilige haven van het gelukkige damesstel, de soap-series, de ideologische verhevenheid van het lesboschap en het obligate happy end. De vrijscènes tussendoor gaan overigens onder het zelfde euvel gebukt als alle andere films.

Maar waar Hay Fever en Suburban Dykes tegemoet komen aan andere behoeften dan puur seksuele – namelijk die aan degelijke maar niet saaie voorlichting en die aan B-films waarin vrijblijvend lesbisch plezier centraal staat, oftewel de aloude herkenning – geldt dat argument niet voor de andere films. Ze zijn door dames gemaakt, en daarmee houdt het op. Ze voegen absoluut niets toe aan wat er te koop of anderszins voorhanden is. Ze zijn alleen maar het kwadraat ervan.

*

EN DAT IS DAN meteen de achterliggende reden voor mijn kribbigheid.

We worden tegenwoordig vergeven van beelden vol seksualiteit; er lijkt geen ontkomen meer aan. En in werkelijk elk segment van de samenleving. In de reclame, op de televisie, in theaters, in boeken en beelden.

Prominente theatergroepen doen de laatste jaren niet anders dan de stad laten behangen met ‘shockerende’, want seksueel expliciete, affiches ter promotie van een nieuw toneelstuk. Literaire tijdschriften grossieren in themanummers over seksualiteit en erotiek. Vrijwel elke jonge hond die literair wil debuteren gaat zich tegenwoordig te buiten aan een uitgebreide beschrijving van het seksuele reilen en zeilen van de hoofdpersonen. Vrouwengroepen overal ten lande organiseren weekends en discussies over erotiek, met een verplicht spannend feest voor toe. In speelfilms draait geen enkele regisseur, acteur of actrice zijn of haar hand nog om voor een flinke dosis seks. Meneren die dames teasen door te strippen trekken overvolle zalen, en de praatshows konden hun geluk niet op. MTV-clipjes zijn niet af zonder blote schouders, halfnaakte juffrouwen of dito meneren die toenadering tot elkaar zoeken. Prince en Madonna grossieren in seks, en voor Madonna’s fotoboek staan de liefhebbers rijen dik te wachten voor de winkels. De datingshows zijn niet van de televisie af te slaan, en alle presentatoren werpen diezelfde guitige blikken op de kandidaten wanneer ze die dubbelzinnige opmerkingen wensen te ontlokken. Zelfs voor koffie wordt tegenwoordig reclame gemaakt met behulp van hunkerende handen en lonkende blikken.

Meestal is het meer van hetzelfde. Een enkele keer tref je juweeltjes aan, bijna per ongeluk. Maar het wordt wat veel, allemaal, en zo vreselijk cliché. Alsof niemand ooit nog tijd en aandacht heeft voor iets anders. Ik krijg ondertussen eerlijk gezegd behoorlijk last van de verschijnselen die gepaard gaan met een overdosis.

Om die reden raak ik ernstig uitgekeken op al die goedwillende pogingen van ongetwijfeld goedbedoelende dames die zich op de pornomarkt hebben gestort. Heus, er is meer op de wereld dan erotiek en seksualiteit. Dames, wat ik U bidden mag: lees eens een goed boek. Over filmmaken. Over de flora en fauna. Desnoods over natuurkunde. Of ga ‘es naar The Sound of Music. Maar mag die porno éven af? Alstublieft?

Theorie

‘MANNELIJK IS CONCENTRATIE, aandacht op één punt. In de wetenschap en de kunst komt dat tot uitdrukking, maar ook in de geslachtsdaad. Vrouwelijk is expansie, spreiding, boodschappen doen, kinderen opvoeden, zwanger zijn, allemaal expansie.’ Zou autowassen dan een kwestie van concentratie zijn, en vaatwassen van expansie? Naar de maan reizen concentrerend, en naar de supermarkt eerder expansief? En dan was kinderen trainen natuurlijk expansief gedrag, maar een voetbalelftal op peil houden juist meer concentrerend gedrag! Zo had ik de zaak nog nooit bekeken. Nee maar, deze mevrouw heeft werkelijk een prettig-overzichtelijke kijk op de wereld. Gauw verder lezen.

‘Men kijkt bij mannen meestal naar het concentrerend deel. Mannen gaan naar hun werk en zeggen: ik ben technicus. Maar als je ze goed observeert blijkt dat ze op vergaderingen oeverloos praten, van tuinieren houden en met belangstelling luisteren naar de problemen van anderen. Expansief gedag dus.’ Tsss! Het is me wat – dat mannen, indien men ze aandachtig gade slaat in hun natuurlijke omgeving, en dus niet in kooitjes opgesloten waarbij ze in doolhoven moeten rondrennen om aan stroomstoten te ontkomeen of juist om hun dagelijkse graankorrels te bekomen enzo, ook wel eens geheel vanzelf vrouwendingen gaan doen. Absoluut verbazend: mannen die vrouwendingen doen, ik kan er niet over uit. En wellicht dan misschien mogelijk eventueel ook veevee? Dat vrouwen heus mannendingen…?

Ja warempel. Volgens ingenieur Anna Backerra, die hier aan het woord is (zie haar redevoering in het NRC Handelsblad van 10 november 1992), is elk mens tot verschillende gedragingen in staat. Ze kwam tot deze wonderbaarlijke en wereldschokkende conclusie door zichzelf uitgebreid te observeren en analyseren. Er was namelijk iets met haar, vond ze: ze heeft natuurkunde gestudeerd, maar heeft desalniettemin kinderen gekregen. Dat vond ze toch wel wat vreemd. (Nou en of. Iedereen weet dat baarmoeders vrouwen naar het hoofd stijgen indien zij studeren, dat is alom bekend; en dan nog wel natuurkunde, zo’n heus exact – om niet te zeggen: mannelijk – vak. Dan baar je, indien een beetje vrouw zijnde, natuurlijk hooguit nog cyborgs, of robotten. Wat mij overigens erg handig lijkt, zo’n kant-en-klaar kind, want die hoef je niet zindelijk te maken. Exit potjestraining.)

Bovendien bleek de weledelgeleerde ingenieuze na enige oefening viool te kunnen spelen, en wist voorts nog een roman te schrijven ook. Dat gaf de doorslag. Nu wist ze het zeker. Als zij mannendingen kan én vrouwendingen, kunnen mannen natuurlijk vrouwendingen en mannendingen doen! Het ei van Columbus, net wat U zegt. Luister en huiver: ‘De mens is tot twee karakters in staat: concentratie óf expansie, of: m = e + c. Dat is de Wet van het Dualisme. In mijn model zijn de expanderende en concentrerende karakters losgekoppeld van mannen en vrouwen.’

Vervolgens besloot ze dat het hoog tijd was om de wereld in te lichten over haar opmerkelijke bevindingen. Wie weet zou haar Wet van het Dualisme voor anderen nog heel wat onthullende inzichten opleveren, en hun benevens een mooi streven voor het leven kunnen ingeven. Bijvoorbeeld dat E-mensen hun C zouden kunnen gaan zoeken, en de C-mensen natuurlijk hun E. Want dat kan, zegt ze. Immers, ‘zelf heb ik na een periode van expansie weer teruggegrepen op mijn concentrerende vermogens. De laatste jaren is het mij gelukt beide karakters aan de praat te houden.’ Beide karakters aan de praat houden – de emancipatie per dialogue intérieur. Nee echt, deze vrouw is geniaal. Veel in onszelf praten moeten we, en benevens mét, en dan komt alles binnen de kortste keren goed tussen de dames en de heren, en hun soms wat moeizame collectieve onderlinge verhouding.

En ze heeft nog een handig dingetje ontworpen ook, om ons te helpen bij het gesprek. Een cirkel. De Twin Disc, die wij dienen in te vullen door te bepalen over hoeveel E en C wij thans beschikken. ‘De cirkel staat voor de mens. De ene helft is gevuld met hokjes: concentrerende activiteiten. In de andere helft staan stippen, dat zijn de expanderende activiteiten.’ Opdat wij niet alleen kunnen zien of wijzelve nog enigszins in evenwicht zijn, qua stippen en hokjes, maar ook of degene die we ons hart hebben geschonken, bij ons past. Dan moeten we namelijk beider schijven over elkaar heen leggen, en kijken of het klopt. Qua puntjes en stippen.

Een hart schenken – zou dat nou expansief gedrag zijn of juist concentrerend? Ik heb deze prachtige theorie nog niet helemaal in de vingers, geloof ik.

De komende maanden ga ik hard studeren.