alle boeken

Autobibliografie
Stokken en stenen, Van Gennep 1993


Het was liefde op het eerste woord.
       Boeken kleuren me. Ze geven ideeën, reiken me levenswijzen, gedragingen en houdingen aan waar ik zelfstandig niet altijd zou zijn opgekomen. Ze brengen me noties bij hoe andere mensen - in andere tijden, in andere culturen, in andere lichamen en andere hoofden - leven, denken en kijken; of hoe zij denken dat ze leven, denken en kijken.
       Soms is de verandering die een boek teweeg brengt een gewenst proces. Ik nestel me beetje bij beetje in een nieuwe eigenschap; ik oefen daarop door me er via het lezen vertrouwd mee te maken. Uitproberen of de woorden me staan. Zo'n boek is een passpiegel. Ik kan ze nog uittrekken, die woorden.
       Vaker zijn zulke veranderingen ongelukken. Ik snijd me op een onbewaakt moment aan het boek, bladzijden ervan blijven ineens in mijn vlees haken, woorden kerven nieuwe wegen in mijn hoofd. Dat is zelden pijnlijk. De wond blijkt een pleister. Het boek biedt me nonchalant een frase of een sfeer die ik zocht, de precieze omschrijving van een sensatie of gedachte die me telkens ontglipte, terwijl ik al langer ongemakkelijk was bij wat ik wel in handen had. Zo'n zin of zo'n boek haalt me de schellen van mijn ogen: ach ja, natúúrlijk, zo kan ik dat doen, zeggen, of duiden. Zo is het beter.
       Bij grotere ingrepen gedraagt het boek zich niet als scalpel maar als koevoet: het wringt zich tussen mij en mijn beeld van de wereld. Ik blijk opeens minder hecht samen te vallen met mijn vooronderstellingen dan ik aannam. De Inka's waren in staat van losse gestapelde stenen muren te maken waar zelfs geen mes tussen kan, zo naadloos passen de stenen op elkaar. Maar woorden zijn scherper dan messen: ze kunnen kieren in mijn muren wrikken, de wanden van mijn huis verschuiven of mijn fundamenten verbrokkelen.
       Meestal echter verloopt de toeëigening en passant, zonder dat ik het merk, en herken ik pas veel later wat mijn lectuur in het interieur van mijn hoofd heeft veroorzaakt. Het effect van dat terloopse schuiven met mijn meubilair zie ik pas wanneer boeken, stijlen, zinnen en woorden allang hun plaats in me hebben gevonden.
       Ongeveer op deze manier moeten ook films de gedachten en de beelden in mijn hoofd hebben beïnvloed. Zelden sta ik onder de douche zonder even, al is het maar in een flits, te denken aan Psycho en de talloze varianten van badkamer-moorden die daarop volgden. Ik zou werkelijk niet vreemd opkijken wanneer in het leven dat ik voor echt verslijt, zich een moordzuchtige meneer met een mes aandient terwijl ik een douche neem. Eigenlijk hóórt die man daar; die messenmoordenaar is door herhaling voorgoed verbonden geraakt met het douchen. Ik kan hem niet meer kwijt. Hij woont in mijn hoofd, net als mijn boeken.
       (Tot mijn twaalfde had ik een doeltreffende remedie tegen de angst voor dergelijke beelden. Wanneer ik vlak voor het slapen gaan een film had gezien die me bang maakte voor nachtmerries, las ik in bed nog gauw een stukje uit Pietje Bell. Altijd dezelfde scène: hoe Pietje zijn Tante Cato tracht te verlossen van de wrat op het puntje van haar neus door er een touwtje om te binden terwijl zij een middagslaapje doet. Ik las die passage in de zekerheid dat ik zou moeten lachen. Die passage was een talisman: Pietje zou me wapenen tegen nachtmerries. Dat lukte hem, en ik sliep rustig ondanks de film. Nu ben ik groot geworden en weet ik dat die passage effect sorteerde juist vanwege mijn geloof in zijn beschermende werking. Ik ben twee dingen verloren: mijn rechtstreekse plezier om Pietje - dat is vervangen door vertedering, met hem en met mijn kinderjaren - en mijn geloof in hem. Dat ik inmiddels heb geleerd dat de angst voor de angst een belangrijke motor is van de angst, tempert aangeleerde en aangeboren visioenen enigszins, maar minder dan placebo-Pietje deed.)

Mijn geschiedenis staat in mijn boekenkast. Veel Engelse literatuur, feministische verhandelingen, boeken over politieke theorieën en ideologiekritiek, boeken over computertalen en automatisering, boeken over handicaps en ziekte.
       Boeken vertegenwoordigen daarnaast de staalkaart van mijn ambities, mijn toekomstplannen. Ze bevatten zwart op wit de kennis die ik in mijn grijze massa zou willen mengen, bij hen heeft contouren wat voor mij diffuus is: moderne fysica en microbiologie, of onderwerpen op het snijvlak van alfa en beta. Chaostheorie. Quantumsprongen. Genetische manipulatie. Fractals. Kunstmatige intelligentie. Virtual reality. Termen die zwanger gaan van een ongehoorde schoonheid en die een onevenredige aantrekkingskracht op me uitoefenen. Als ik dat bedenk, koop ik weer een boek. Of boeken. En die lees ik dan. Of niet. Dan staan ze als verleidelijke beloften op mijn plankje binnenkort-te-lezen: ik kom, ik kom zo; had ik maar meer tijd...
       Mijn boeken zijn mijn persoonlijke uchronieën en utopieën, mijn nergensplaatsen en nergenstijden. Ze zijn wat ik zou kunnen worden, ze weten wat ik zou kunnen leren en ze vertellen wat me zou kunnen overkomen; tussen droom en draak staan woorden en prachtige verhalen. Ik zou een boek willen hebben voor iedereen die ik ben, was, word, had kunnen zijn of zou willen wezen. Want wie zich aan een boek spiegelt, spiegelt zich zacht.
       Dat ik regelmatig boeken koop als investering in de toekomst wist ik; ze zijn de wortels die ik mezelf voorhoud om harder te kunnen lezen. Sommige wortels blijken inmiddels verdord. De ik die ik dacht te zullen worden is nooit tot leven gekomen, hoewel haar boeken wel in mijn kast staan. Bijzonder is dat dit tastbaar maken van de toekomst eigenlijk alleen opgaat voor boekenkasten. De klerenkast en de platenkast zijn van een andere orde: ze worden nooit met het oog op later gevuld en zijn bedoeld voor onmiddellijke consumptie. Nu draaien! Morgen aan!
       Bij kleding- en platenverzamelingen vallen opmerkingen te maken omtrent voorbije modes, inmiddels verworpen affiniteiten en teloor gegane sympathieën met subculturen. We zijn dunner of dikker en vooral ouder geworden, de tijd is veranderd en wij mee. In platen- en klerenkasten bevinden zich slechts bij grote uitzonderingen ongebruikte exemplaren, die we vervolgens ook meteen grof betitelen als miskopen; de rest is ooit met liefde en animo beluisterd en aangetrokken, inmiddels grijs gedraaid en versleten, ingenomen en uitgelegd, maar nu passé. Kleren- en platenkasten vertegenwoordigen heden en verleden; alleen de boekenkast heeft daarnaast tevens aspiraties naar de toekomst. Ik koop met het oog op morgen. De boekenkast bevat mijn ideale maten, terwijl ikzelf nog altijd een ander hoofd heb dan ik ambieer.
       Ook in een ander opzicht wijkt de boekenkast trouwens af van de klerenkast; kleren worden bij intensief gebruik sleets en dunner. Een boek daarentegen neemt gemiddeld zo'n vijf procent in volume toe door het te lezen. De bladzijden komen losser op elkaar te liggen, de band vertoont ribbels en richels. Een boek wordt dikker naarmate het beter gelezen is en vergt dan meer opslagruimte. Ook in hoofden, trouwens.

Wat er in de kast staat, weet ik precies. Ik ken al mijn boeken, op zijn minst van buiten.
       Mijn boeken staan alfabetisch gerangschikt; een deel ervan is naar onderwerp ingedeeld. Maar zelfs wanneer dat tijdelijk niet het geval is - na een verhuizing, of wanneer een boek verdwaald is geraakt - haal ik een boek dat ik wil opslaan feilloos uit de kast. Mijn hand wordt gestuurd door het beeld dat ik van het uiterlijk van het boek in mijn hoofd heb: het formaat, de kleuren, de belettering op de rug. (Een enkele keer blijkt de rug van het betreffende boek in werkelijkheid fletser dan in mijn herinnering; in mijn hoofd blijven boeken even nieuw en fris als ze op het moment van aanschaf waren.)
       Of ik een boek gelezen heb of niet, weet ik en kan ik zien. Een gelezen boek heeft richels in zijn rug, de band breek ik altijd; mooie, onzinnige of herinnerenswaardige passages zijn onderstreept of gemerkt met commentaar in de kantlijn, en soms vouw ik op de bewuste plaats een ezelsoor aan de bladzijde.
       Mijn boeken ken ik kortom. Maar ik weet niet welke eigenschappen typerend zijn wanneer ik mijn boeken niet als individuen benader, maar ze als verzameling beschouw.
       Is bijvoorbeeld mijn standaard-antwoord op de verbaasde vraag van sommige bezoekers ('Hebt u ál die boeken gelezen?' 'Nou nee, niet allemaal; ik denk zo'n tachtig procent') wel juist? En wat zijn de kenmerken van de boeken die ik heb gelezen, of, interessanter wellicht, van de boeken die zijn aangeschaft maar met ongebroken ruggetjes in de kast staan? Vormen die bijvoorbeeld een groep? Hoe ziet mijn autobibliografie er eigenlijk uit? Om daar een antwoord op te krijgen heb ik mijn boeken geteld en gemeten, gewikt en gewogen, en er sommen mee gemaakt.
       De aldus verkregen boekhouding bestaat uit twee delen. Ik heb immers twee boekenkasten.

De linker

Mijn linker boekenkast beslaat een hele muur, van raam tot achterwand en van grond tot plafond, en is met de meest uiteenlopende boeken gevuld. Hij herbergt handenvol belletrie, een paar deeltjes poëzie, een flinke stapel essaybundels en theoretische boekwerken, naslagwerken en handboeken. Deze kast bevat - ik heb ze opgemeten - vijfentwintig meter boeken.
       De handboeken zijn divers. Woordenboeken, computerhandleidingen en literatuurgeschiedenissen, maar ook tuinboeken waarin alles staat over groei, snoei & bloei. Een oude favoriet onder de naslagwerken is de driedelige ANSIE, de Algemene Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopedie uit 1955. Daarin bladerde ik vroeger veel; er stonden hoofdstukken in met titels als 'Beknopte theorie der literaire schoonheid' en 'Overzicht van de wereldgeschiedenis in synchronistische tabellen'. Het eerste deel van de ANSIE bevatte bovendien een medische atlas, een topologie van het menselijk lichaam die me vagelijk deed denken aan de aankleedpoppen met kleren en lipjes die ik soms uitknipte. De afgebeelde persoon - een juffrouw met een blond jaren vijftig-kapsel - werd in het bestek van drie transparante velletjes, elk tweezijdig bedrukt, afgepeld tot er niets van haar restte dan de binnenkant van haar rug. In zes stappen werd zij ontleed in botten, spieren, bloedvaten en zenuwen. Alleen haar kapsel doorstond de afbraak ongerept; dat zal de haarlak zijn geweest. De stadia die deze juffrouw doorliep, intrigeerden me. Ik nam wel eens een blauw en een rood potlood uit mijn tekendoos en trok daarmee de inhoud van die juffrouw op mijn eigen huid na.
       De tweeëntwintig meter fictie en non-fictie staat zoals gezegd op alfabet; althans, dat probeer ik. Sommige boeken hebben een onstuitbare neiging tot zwerven. Virginia Woolf, van wie ik vrijwel alles heb, tref ik bijvoorbeeld op de meest verrassende plaatsen in mijn boekenkast aan; ze houdt van wandelen. Vooral Three guineas en Orlando maken regelmatig grote tochten door de kast. Dan moet ik Woolf weer verzamelen en op volgorde zetten, maar later ontdek ik toch de sporen die ze in andere boeken heeft nagelaten. Eén van haar buurvrouwen, Jeanette Winterson, is door Orlando zelfs zwanger gemaakt: Villanelle uit The passion moet oma zeggen tegen Woolf.
       Gelukkig worden Dorrestein en Rubinstein hemelsbreed gescheiden door ruim twee meter boeken en lopen ze beiden slecht, anders zouden ze elkaar permanent in de bladzijden vliegen; nu moeten ze zich ermee behelpen naburige boeken te bespotten. Om hen heen heerst onrust in de kast: regelmatig werken de Renates andere boeken over de rand zodat die naar beneden storten, of verstoppen ze hun nagels poeslief om daarna een flinke mep uit te delen. Als Rubinstein naar beneden klauwt, kan ze net bij Alice Schwarzer; Battus staat gelukkig te ver weg. Dorrestein heeft altijd ruzie met de Bonte Was, drie planken hoger, en haar scherpe en komische woorden missen zelden doel. De Renates willen ondanks hun beider verzet tegen al te parmantig gestrekte ruggetjes van geen verwantschap weten, maar ze zijn ontegenzeggelijk zusjes. Alletwee dwarsdenkers, immuun voor dogma's en kliekvorming, en zo eigenzinnig als maar kan. (Mijn Renates, noem ik ze in een mengeling van hovaardij en bewondering. En alletwee ook ziek! Rubinstein kan ik nooit echt mijn collega noemen, ze was beter en zieker, maar met Dorrestein sta ik op gelijkwaardiger voet: haar ziekte kan nog overgaan en bovendien vindt ze mijn jurken mooier dan die van haarzelf.)
       Ook rond Wolkers en Cremer is het rumoerig. Ze gaan graag op stap en parkeren zichzelf bij voorkeur naast mooie schrijfsters, die ze in hun kaft pogen te lokken. Tegenwoordig houd ik ze op hun plaats door ze te flankeren met radikaal-feministische auteurs; die zetten de heren redelijk klem. En achterin de M heerst tumult. Multatuli eist de plaats op die hem toekomt en die ik hem van harte gun, maar zijn directe buurman Mulisch is jaloers op al die Ideeën en probeert zich even dik als Multatuli te maken. Met verzamelde krachten duwen Multatuli en ik Mulisch dan weer op zijn plaats; soms roepen we de hulp in van Rudy Kousbroek, die vlakbij staat en graag helpt.
       Politieke theorieën staan veelal bleekjes en ongebroken in de kast. Ik wilde ze wel in mijn hoofd loslaten, maar je moest alle voorgangers kennen wilde je er iets van begrijpen. Ze zijn in een hermetische traditie geschreven en daardoor tamelijk onleesbaar. Onleefbaar ook, maar dat bleek me pas later.
       De canon staat er verweesd bij. Er bevinden zich bijvoorbeeld schrikbarend weinig Russen in mijn kast, gelezen of anderszins. Wel word ik gehinderd door het vage idee dat ik ze eens ter hand zou moeten nemen, maar ik laat me altijd afschrikken door die lastige namen, en het zijn er vaak ook zovéél, en dan weet ik niet meer wie nu ook al weer wie was. (Hetzelfde verschijnsel plaagde me indertijd toen ik me op jonge leeftijd aan de pil van Galsworthy over de familie Forsyte wilde zetten; de personages van In de ban van de ring kon ik net bijbenen, maar bij Tolkien hielp het indertijd dat ze fysiek nogal verschilden. Die fysionomische ezelsbrug ontberen de Russen. Zelfs indien verfilmd zijn de diverse personages uiterlijk inwisselbaar; allemaal dezelfde baljurken en uniforms.)
       De pillen van Eco (ze staan ongelezen in mijn kast, ze zijn me geschonken), de gecanoniseerde literatuur in het algemeen - ondanks het appèl van anderen trekken ze me niet echt. Zo'n canon, ook indien opgesteld door jonge postmodernen, treft me telkens weer als hopeloos ouderwets, en dat imago kleeft die boeken helaas aan. Pas wanneer iemand in een lezing of gesprek geanimeerd vertelt over zo'n boek loop ik warm. Artikelen helpen minder; ik moet eerst de glans in iemands ogen zien wil ik werkelijk overtuigd raken van de beloofde schoonheid van zo'n verplicht nummer.
       Alleen Musil overweeg ik ooit eens aan te schaffen: vooral omdat ik de titel zo intrigerend vind, vanwege de suggestie dat de mens de mens een kameleon is. Maar eerst zal ik bij anderen bij wie De man zonder eigenschappen ongelezen in de kast staat eens navragen of het bij hen tot lezing zal komen. Wellicht kan ik gebruik maken van een wisseltruc: mijn ongelezen standaardwerk, bijvoorbeeld een Eco, ruilen tegen de dito Musil van de kennis in kwestie. De vriend of vriendin zal er in status niet op achteruit gaan, en ik verhoog de mijne op goedkope wijze; immers, mijn verplicht aanwezige maar ongelezen boek ruil ik voor een verplicht aanwezig binnenkort te lezen boek.

Voor de sommen met mijn linkerboeken heb ik een steekproef van drie meter genomen, namelijk de volgende planken:

  • van Anne Rice, The feast of all saints tot en met Sabine & Thorson, A history of political thought (vijfde vak, bovenste plank);
  • van Carlo Ginzburg, The night battles tot en met W.F. Hermans, Periander (tweede vak, derde plank van onderen);
  • van Harry Mulisch, De verhalen 1947-1977 tot en met Marge Piercy, The high cost of living (vierde vak, tweede plank van boven).

Tabel 1
onderzoek linkerboekenkast

boeken (300 cm) gelezen ongelezen totaal %
gekocht
gekregen
gestolen
180 cm
30 cm
15 cm
60 %
10 %
5 %
49 cm
26 cm
-
16 %
8 %
-
76,3
18,7
5,0
fictie
- romans
- verhalen
- poezie
- toneel
non-fictie
- essays
- theorie
- biografieën
133 cm
93 cm
28 cm
6 cm
6 cm
92 cm
42 cm
27 cm
23 cm
44 %
31%
9 %
2 %
2 %
31 %
14 %
9 %
8 %
15 cm
14 cm
-
-
1 cm
60 cm
6 cm
49 cm
5 cm
5 %
4 %
-
-
1 %
20 %
2 %
16 %
2 %
49,3
35,7
9,3
2,0
2,3
50,7
16,0
25,3
9,3
heren
dames
gemengd
114 cm
99 cm
12 cm
38 %
33 %
4 %
47 cm
24 cm
4 cm
16 %
8 %
1 %
53,7
41,0
5,3
Nederlands
Engels
Frans
118 cm
206 cm
1 cm
39 %
35 %
2 %
43 cm
32 cm
-
14 %
11 %
-
53,
46,0
0,3

Iets meer dan vijfenzeventig procent van mijn linkerboeken, oftewel driekwart, heb ik daadwerkelijk gelezen. Dat viel tegen: uit loutere zelfoverschatting heb ik mijn verraste bezoekers kennelijk altijd voorgelogen. Niks tachtig procent gelezen! Slechts driekwart van mijn boeken heb ik me ook inhoudelijk toegeëigend.
       Tot mijn schande moet ik overigens bekennen dat ik behalve gekochte en gekregen boeken ook illegale boeken in mijn kasten aantrof. Maar die zijn dan ook allemaal gelezen - de nood was kennelijk hoog. Of is ook dat geen excuus? Behalve de categorie ooit-geleend-en-nooit-teruggegeven (geforceerde adoptie) is er ook een groep met een authentiek criminele herkomst (gekidnapt). Daadwerkelijk gestolen, met hoogrode konen; heimelijk tussen mijn broekband en mijn buik geschoven, trui of jas over het corpus delictus heen, en dan fluks de winkel uit gewandeld. Zo kom ik aan een deel van mijn Soc-Fem teksten, die ik indertijd in meerderlei zin onbetaalbaar achtte. Bij American Discount ben ik ooit met piepen en bellen betrapt (ik geloof met Heinleins The moon is a harsh mistress op mijn buik; het was in ieder geval sf). Ik kon alsnog afrekenen en mocht zonder politiebegeleiding het pand verlaten. Het duurde jaren voor ik daar terug durfde komen. Voor de zekerheid koop ik daar nu alleen nog vampierboeken.
       Stelen doe ik niet meer, maar gepiep veroorzaak ik niettemin nog regelmatig. Bewakingspoortjes kunnen niet altijd tegen mijn rolstoel. Maar tegenwoordig zijn het de verkopers die blozen.

Op grond van deze tabel vallen de volgende conclusies te trekken:


  • Van de zelf aangeschafte boeken heb ik er beduidend meer gelezen (de verhouding gelezen / ongelezen is ongeveer 4 op 5 centimeter) dan van de gekregen boeken (bijna 1 op 1). Indien iemand graag wil dat ik een boek lees, kan hij of zij kennelijk beter zorgen dat ik het zelf koop. Geven helpt niet altijd. Me het laten leenstelen is echter het meest effectief.
  • Uit de derde kolom blijkt dat ik precies vier keer zoveel linkerboeken koop als ik krijg (ook recensie-exemplaren vallen onder gekregen boeken.) Wil de boekenbranche mij aanzetten tot grotere koopdrift, dan moet zij derhalve zorgen dat ik veel boeken cadeau krijg.
  • Ik mag dan blijkens de derde kolom bijna evenveel fictie als non-fictie in deze kast hebben staan, mijn feitelijk leesgedrag wijst op andere voorkeuren. Van mijn gelezen linkerboeken is een ruime meerderheid fictie (44%) en een minderheid non-fictie (31%), en binnen de ongelezen boeken heeft de non-fictie een onbetwiste eerste plaats: 20% van de ongelezen linkerboeken valt onder de non-fictie, linkerliteratuur vormt slechts 5% van mijn ongelezen boeken. Essays en biografieën blijven echter maar zelden ongelezen; de grootste groep binnen de ongelezen non-fictie betreft theoretische boeken. So much for mijn eruditie: intellect op de korte baan, gelardeerd met cultureel goedgekeurd gluren in andermans leven, en niets meer.
  • Ik bezit meer linkerboeken van heren (53%) dan van dames (41%), maar de heren staan in verhouding tot hun aanwezigheid aanzienlijk vaker ongelezen in de kast. Zodra een boek dubbelgeslachtelijk is, stijgt de kans op lezen prompt dramatisch. Hier is duidelijk sprake van voorkeursbeleid, bedoeld of niet.
  • De verhouding Nederlands (oorspronkelijk dan wel in vertaling) en Engels (idem) is qua linkerboek ten faveure van het Nederlands, maar Engelse boeken blijven minder vaak ongelezen dan de verdeling over mijn boekenkast zou suggereren. En ooit las ik Frans.

De rechter

De rechter boekenkast is anders ingedeeld. Er staan behalve boeken wat prullen in deze kast: een beeldje met een hoofd dat half gezicht en half mozaïek is, een jachttrofee van de orenmaffia, een zilveren Januskop met een in zichzelf gekeerde blik, een bakje met pennen en een schaar, een klok die stilstaat op vijf voor tien en een ex libris op een stempelkussen; hier en daar liggen wat kapotte woorden op de planken.
       De eet- en werktafel is in deze kast geschoven. Daarboven hangt een spiegel waarin een grote barst zit, zodat iedereen die aan mijn tafel zit ongemakkelijk wordt. De gezichten in die spiegel kloppen niet helemaal, het zijn verschoven ikken. (Op een dag, ik weet niet wanneer, zal deze spiegel vermoedelijk in tweeën breken en in scherven vallen.) Onder de tafel ligt een grote stapel Burda's waaruit ik soms patroontjes maak. De spiegel en de tafel worden aan weerszijden omlijst door twaalf meter boeken.
       Ze zijn naar onderwerp gesorteerd. De rechterkast is gevuld met achtereenvolgens drie planken science fiction, drie planken kinder- en sprookjesboeken (waarvan bijna een halve plank Alice en Lewis Carroll plus hun beider nazaten), anderhalve plank seksualiteit, twee bomvolle planken vampierboeken (om alles kwijt te kunnen moet ik tegenwoordig stapeltjes bovenop de boeken leggen, en de rij ongelezen vampierboeken staat dubbel), een halve plank eigen werk, een stapeltje orenmaffioso en anderhalve meter kunstboeken. Ook mijn lettervoorraad ligt hier, ongeveer een halve meter verse boeken. (Naast mijn bed ligt een klein stapeltje ongelezen boeken, meestal een stuk of vijf. In de slaapkamer lees ik uitsluitend fictie. Het boek waarin ik bezig ben ligt doorgaans op het hoofdkussen naast het mijne. Soms woelt het.)
       Chronologisch gezien klopt de volgorde in de rechterkast niet. Ik begon natuurlijk met de kinder- en sprookjesboeken. (Lang niet alles wat ik had, heb ik nog; ik ben veel kwijt geraakt in de loop der jaren, en meer dan sprookjesboeken.) Mijn sprookjes zijn nog altijd mijn lievelingen, de schatkisten waaruit ik regelmatig plunder. Zoals religieus opgevoede mensen bijbelverhalen paraat hebben en de namen van Ezechiël, Sara, Daniël en Efraïm zonder aarzeling kunnen plaatsen, ben ik kind aan huis bij het meisje met de rode schoentjes, bij Eliza met de zeven broers die zwanen werden, bij de gestrande zeemeermin en bij Ezelsvel die moest vluchten omdat haar vader haar wilde trouwen, bij Ali Baba en zijn rovers, bij het dappere snijdertje en Duimelijntje. Ik ben opgevoed door koningen, stiefmoeders, derde broers, draken en heksen; groot geworden in het besef dat er toverwoorden bestaan, geheime deuren en goede daden.
       De twee delen van Alice herlees ik bijna ieder jaar, bij voorkeur op 4 juli - oh frubjous day! Dit is mijn tweede exemplaar, het vorige was letterlijk kapot gelezen. Queen Victoria deelde mijn liefde; toen ze Alice in Wonderland uit had, gaf ze een van de hofbediendes opdracht haar onverwijld het volledige werk van deze meneer Carroll te bezorgen. (De kist vol boeken die op het paleis arriveerde, bleek uitsluitend wiskundige verhandelingen te bevatten. Victoria haakte teleurgesteld af. Ik zou doorgelezen hebben.)
       Mijn favoriete editie is geannoteerd door Martin Gardner, die diepgravend speurwerk heeft verricht. Hij geeft schaakverslagen, antwoorden op Poe-raadsels en diept de originelen van Carroll's gekantelde versjes op. Hoe vruchtbaar Alice is bewees Gardner later zelf: bij het schrijven van zijn glossen bij Through the looking-glassI ontdekte Gardner dat een mens, moleculair gezien, geen schijn van kans heeft om te overleven in een spiegelwereld, en zag in de research voor zijn voetnoot de contouren van een nieuw boek schemeren. Dat hij inderdaad schreef. En ik dus kocht.
       Later, na de sprookjes, bezocht ik de boekenkasten van mijn ouders. De boeken van mijn moeder, in de kast beneden - liefdesverhalen en detectives - vond ik niet echt leuk. (De enige detective die ik nu bezit is The lady vanishes.) Op een zondagmorgen haalde ik een Agatha Christie uit hun kast en las daarin terwijl ik rillend op de grond zat; de verwarming was niet aan, volgens de klok diende iedereen nog te slapen. Ik vond het eng, zoals mijn sprookjes, maar angstaanjagend eng. Sprookjes waren meer Pipo de Clown-eng. De afleveringen van Pipo begonnen met een scène waarin Pipo een ballon opblies tot die knalde. Ik wist dat de ballon zou barsten, dat deed hij immers altijd, en dat was griezelig; ik kroop daarom achter de bank, bang voor de knal in zijn gezicht, en keek stiekem om de hoek zodat ik wist wanneer het over was en ik niet meer bang hoefde te zijn. Ik genoot van zulk bang. Het was veilig bang, achter de bank.
       Boven, in de slaapkamer van mijn ouders, vond ik boeken met een bank ervoor: mijn vaders science fiction-verzameling. Dat waren eigenlijk sprookjes voor grote mensen, bedacht ik jaren later. Science fiction bood andere werelden: droomwerelden, nachtmerrie-werelden, geschakelde werelden, parallelwerelden, kwadraturen van bekende werelden. Hoe zou je leven er uit zien, hoe zou jij er uit zien, welke keuzen zou je maken en voor welke vragen zou je je gesteld zien wanneer je niet hier leefde maar elders? Later, of ver weg op onontdekte werelden? Met nog onontdekte mogelijkheden? Hoe zou je leven eruit zien als jij of een ander andere keuzen gemaakt had? Jij, hier, niet nu; jij, nu, niet hier. Hier, nu, niet jij. Science fiction op zijn best is een beschrijving van ongeleefde werkelijkheden. Het duurde jaren voor ik de reële pendant van de science fiction vond: case-histories uit de psychiatrie. Gekte, of vormen van gekheid, heeft net als sf te maken met andere keuzen, andere vragen en andere levens. En vooral met ongewone antwoorden op die vragen.
       De boeken over kunst en seksualiteit staan er wat vergeten bij, ze zijn muurboeken geworden die zelden van hun plaats komen. Het zijn relikwieën van vroegere affiniteiten. (Laatst ontdekte ik een spinneweb dat zich uitstrekte van Foucault tot Weeks. Alleen al de gedachte dat hier een spin huist is voldoende reden om deze planken voorlopig te mijden. Ik houd niet van spinnen. Ze hebben pervers veel poten.) De boeken over seksualiteit en kunst hebben gemeenschappelijk dat ze lichamen en zintuigen betreffen, en wat daar zoal mee kan worden gedaan - of is. In gedachten, in beelden, in hoofden, op doeken, in bedden; in steen, vlees of verf. De bespeling van zintuigen en lichamen is een bijna onuitputtelijk onderwerp, maar we worden tegenwoordig ronduit overstelpt met hunkerende, sensueel geladen lichamen en verwijzingen daarnaar; nog even en ik ga als Atlas gebukt onder een wereld die me drukt met haar erotische zwaarte. Ik verlang bijna naar een tijdperk waarin een dame of meneer met bloot haar als shockerend zal worden ervaren.
       De snelst groeiende categorie in de rechterkast is de vampierhoek. Die breidt zich epidemisch uit. Vampiers gaan natuurlijk ook over lichamen en wat daar zoal mee gedaan kan worden, maar ze bieden meer. Veel zwarte romantiek natuurlijk, en fijn gegriezel in de hoop dat ze niet echt bestaan. Wat me boeit is de veranderlijkheid van het genre; in vampierboeken weerspiegelen zich de obsessies en angsten van een cultuur, misschien wel duidelijker dan in main-stream literatuur.
       De vampier is van afzichtelijke personificatie van het kwaad, de gebochelde linkerhand van de duivel, tot een intrigerend donker personage geworden. De moderne vampier is aantrekkelijk. Zijn - meestal zíjn - inlijving in de eeuwigheid en het duister vindt doorgaans plaats op basis van een geheime, nog onverkende hang daarnaar; de vampier is de vleesgeworden dark streak. En hij is de eeuwige buitenstaander: uiterlijk gelijkt hij de mens, innerlijk staat hij alleen tegenover een hem vijandig gezinde massa. Geen wonder dat de jaren zeventig een opleving kenden van films waarin vampiers zwart waren of uit de kist kwamen.
       En de stroom boeken waarin wordt verkend wat het betekent om via het bloed de dood door te geven, zal voorlopig helaas niet ophouden. Uit de heren-homohoek komen momenteel veel vampierboeken, als weerspiegeling van hun culturele besognes: vampirisme is een rijke metafoor om te beschrijven wat het betekent outcast te zijn en dodelijk besmettelijk, juist omdat vampirisme van oudsher sterk seksueel getint is en bloed het verbindende element vormt. Het genre leent zich er uitstekend voor om de sociale betekenis van aids te verkennen, of zelfs te relativeren, en de impact ervan hanteerbaarder te maken. In de woorden van een hetero-auteur, die doorschoot en aids afdeed als een simpele snotterbui: 'They had the Wrath of Hell in their blood, a contamination that made aids look like a common cold.'
       Op het halve plankje 'binnenkort te lezen' staat een allegaartje. Een boek over voorbeeldige zelfmoorden. Eentje over kettingzagen en horrorfilms. Een boek over symmetrie in de natuur en de werking van spiegels. Een bundel over kunstmatige intelligentie, cognitieve psychologie en filosofie, geconcentreerd rond de prangende vragen Wie is ik, en Wat is mij. Een modern sprookje over de nieuwe geest van de keizer die in chips en siliconen gehuld gaat. Een boek met een schelp, een lekkend blik soep, een zilveren lepel en een oude sok als hoofdpersonen. Een bundel splatterpunk, verhalen die op het snijvlak van horror, cyberspace en virtuele lichamen balanceren. Een boek over stokken en stenen, dat ik eigenlijk alleen maar kocht omdat die ogen op het omslag me dwongen (ik was bang dat het boek me anders ruggelings zou neersteken met zijn blik). Een boek over de geheimen van het lichaam en een roman over een onzichtbare man. Boeken met verzamelde werken en lastige vragen van dode schrijvers.

Voor de rechtersommen heb ik de afdelingen seks en vampirisme gekozen, een oude en een nieuwe liefde. Zelfs tijdens het rekenen kruipt het bloed waar het niet mag gaan. Er is ook een objectiever reden: de afdeling seksualiteit bestaat vrijwel in zijn geheel uit non-fictie, terwijl de afdeling vampirisme hoofdzakelijk uit verhalen en romans is samengesteld. Samen leveren ze derhalve een redelijke mengeling op. En net iets meer dan drie meter.

Tabel 2
onderzoek rechterboekenkast

boeken (306 cm) gelezen ongelezen totaal %
gekocht
gekregen
gestolen
189 cm
32 cm
6 cm
62 %
10 %
2 %
70 cm
9 cm
-
23 %
3 %
-
84,6
13,4
2,0
fictie
- romans
- verhalen
non-fictie
- essays
- theorie
- biografieën
132 cm
114 cm
18 cm
92 cm
35 cm
57 cm
3 cm
43 %
37%
6 %
31 %
11 %
19 %
1 %
39 cm
34 cm
5 cm
60 cm
13 cm
25 cm
2 cm
13 %
11 %
2 %
20 %
4 %
8 %
1 %
55,9
48,8
7,3
50,7
16,7
26,8
1,6
heren
dames
gemengd
92 cm
108 cm
27 cm
30 %
35 %
9 %
49 cm
20 cm
10 cm
16 %
7 %
3 %
46,1
41,8
12,1
Nederlands
Engels
60 cm
176 cm
20 %
55 %
14 cm
65 cm
5 %
21 %
24,2
75,8


  • Ik heb mijzelf inderdaad altijd overschat: ook voor de rechterboeken geldt dat slechts driekwart gelezen is (74%). Gekregen rechterboeken worden, anders dan gekregen linkerboeken, vaak gelezen. Men kent ter rechterhand kennelijk mijn voorkeuren en past cadeaus aan mijn driften aan. Rechterboeken heb ik minder vaak gestolen dan linker (2% versus 5%).
  • Ook bij rechterboeken geldt dat ik meer fictie lees dan non-fictie, maar rechts lees ik toch iets gedisciplineerder: er staat minder ongelezen non-fictie dan bij de linkerboeken. Voorts blijkt uit deze uitsplitsing dat rond de thema's vampirisme en seksualiteit bitter weinig biografieën voorhanden zijn. Sekstoneel en vampierpoëzie bestaan in het geheel niet.
  • Ook rechts zien we iets meer heren (46%) dan dames (41%); de categorie gemengd dubbel is bij de rechterboeken echter aanzienlijk groter (12%) dan bij de linkerboeken (5%). Seks en vampirisme hebben een kennelijke voorkeur voor heterogeen samengestelde boeken. De heren staan ook hier verhoudingsgewijs vaker ongelezen in de kast.
  • De verhouding Nederlands en Engels wijkt opvallend af (rechterboeken: 76% Engels versus 25% Nederlands; linkerboeken: 46% Engels versus 54% Nederlands). Er staat bij de rechterboeken verhoudingsgewijs veel ongelezen Engels. De stand van zaken is hier mogelijk wat vertekend, aangezien recent aangeschafte vampierboeken (45 cm), die overigens doorgaans in engelstalige edities geleverd worden, niet op het plankje 'binnenkort te lezen' staan maar op het vampierplankje. Hier is dus simpelweg sprake van een wachtlijst van Engelse fictie. (Vampiers komen tegenwoordig uit Amerika, niet uit Transsylvanië.)

Daadwerkelijk leesgedrag

Ik beschik over nog hardere autobibliografische cijfers. Daartoe aangezet door Felix Eijgenraam houd ik sinds januari 1990 een leeslijst bij. Eijgenraam schreef zo aanstekelijk over jarenlang in schriftjes bijgehouden leesgedrag en liet daar zulke intrigerende berekeningen op los, dat ik prompt begon te turven. In mijn leeslijsten staan de boeken in lees-chronologische volgorde genoteerd, voorzien van een aantal gegevens, waaronder mijn waardering van het gelezene in sterren. Bij deze de laatste tabel: daadwerkelijk leesgedrag van de afgelopen drie jaar.

Tabel 3
recent leesgedrag

gelezen 1990 1991 1992
boeken/pagina's 89 23.741 64 15.809 76 18.604
gekocht
gekregen
geleend
niet uitgelezen
66
12
11
2
75 %
13 %
12 %
 
50
7
7
3
78 %
11 %
11 %
 
50
21
5
1
59 %
25 %
6 %
 
fictie
- romans
- verhalen
non-fictie
- essays
- theorie
- biografieën
66
47
19
23
11
6
6
74 %
53 %
21 %
26 %
12 %
7 %
7 %
44
37
7
19
9
9
1
70 %
59 %
11 %
30 %
14 %
14 %
2 %
55
45
10
31
17
11
3
59 %
52 %
12 %
36 %
20 %
13 %
3 %
heren
dames
gemengd
onbekend
45
36
6
3
50 %
40 %
7 %
3 %
26
29
5
3
41 %
46 %
8 %
5 %
54
26
6
-
63 %
30 %
7 %
-
Nederlands
Engels
32
57
36 %
64 %
33
50
52 %
48 %
59
37
57 %
43 %

Tot mijn grote schrik kwam uit de leeslijsten een volstrekt nieuw gegeven naar voren, 'uyt de hemelpoorte thevoorschyn ghedondert' zoals Vondel ooit zei: de geleende gelezen boeken. Dat gooit helaas mijn innerlijk interieur nogal overhoop. Bijna tien procent van de boeken die ik de laatste drie jaar heb gelezen, staat weliswaar in mijn hoofd maar komt uit volstrekt andere boekenkasten... Mijn hoofd zit vol woorden en zinnen, maar in mijn kasten gapen gaten.

Toekomstboeken

In het geheim houd ik er een uitgebreid assortiment van favoriete ongelezen boeken op na: tezamen vormen ze mijn verbouwingsplannen, wensdromen en ontwikkelingshulp. Er zijn verschillende categorieën ongelezen boeken.
       Zo is er het boek dat niet gelezen kan worden omdat het een droom moet blijven en ik liever niet teleurgesteld raak in mijn verwachtingen omtrent de mogelijke inhoud ervan. In zijn ergste vorm betreft het Barthes' De taal der verliefden (dat ik om die reden zelfs nooit heb durven kopen) en The Faber book of seductions. Dat laatste ligt al een jaar op de plank binnenkort te lezen, en ik weet me er telkens op het laatste moment toe te brengen toch maar een ander boek van de stapel te nemen. Een twijfelgeval is Julian Barnes' A history of the world in 10½ chapters. Die halve doet het 'm, ik kan eindeloos mijmeren over wat daar nu in zou kunnen staan.
       Het boek dat niet gevonden is. Laatst werd ik weer herinnerd aan Donna Haraways Simians, cyborgs and women, een manifest ter bevrijding van zelfgebouwde mensen, hoewel dat boek naar ik vrees tevens in de categorie hier pal boven valt.
       Het boek dat om duizend redenen niet gelezen wordt terwijl dat eigenlijk allang had gemoeten en ik ook oprecht wil. Mijn favoriete ongelezen boek in deze categorie is sinds geruime tijd Ferrucci's De schepping, of de autobiografie van God. Daar begin ik aan zodra ik het terug heb (het is uitgeleend aan een onbetrouwbaar sujet, hij heeft het al ruim een half jaar en ik heb hem vijf weken geleden een kaartje gestuurd dat ik het heus terug wil, maar zonder resultaat - hij zou het toch niet willen stelen?). Ik was ooit ergens rond pagina honderd beland en bleef toen steken wegens drukke bezigheden elders, dat wil zeggen: in andere boeken.
       Het boek dat niet gelezen kan worden omdat het er eenvoudigweg niet is. In deze groep vallen de biografie van The Cure, een boek over zieke literatuur, de postuum uitgegeven boodschappenbriefjes van Maarten 't Hart, een Groot Winterboek Tegen Altijd & Overal Seks, een pamflet getiteld Een pleidooi voor het invoeren van de eenhoorn als huisdier dat Tannhäuser volgens Beardsley in Venus' bibliotheek aantrof (ze bleek er inderdaad een te hebben; hij hield hopeloos van haar en Venus masturbeerde hem elke ochtend, nog voor het ontbijt), de sociologie van de vampier, een etymologisch spreekwoordenboek, het pak van Sjaalman, de belevenissen van een hotelkamer, een nog onontdekt vervolg op Alice (het teruggevonden hoofdstuk The wasp in the wig wakkerde die wens alleen maar aan) en een inleiding op het wonderbaarlijke vakgebied Discrete Wiskunde. Laatst kreeg ik post van iemand die blijkens zijn briefpapier verbonden is aan een vakgroep met die naam; een discipline die mijn fantasie hogelijk stimuleert. Discrete Wiskunde; in mijn geestesboek ontvouwen zich scènes rond vierkantswortels voorzien van een stiff upper lip, met priemgetallen die hun delers hoffelijk ontzien en met zich beschaafd uitdrukkende irrationele getallen.
       Minstens twee van de hier genoemde boeken zal ik zelf binnenkort schrijven, opdat ze er eindelijk zijn, en voor een ander me te vlug af is.

Over de vraag welke rol ongelezen boeken in mijn leven spelen, kan ik kort zijn. 'Mijn vrouw', liet Wim Sonneveld een van zijn personae ooit zeggen, 'mijn vrouw is een mooi boek, maar ik heb het al uit.' Ik hoop veel ongelezen boeken op mijn pad te treffen. Gelukkig ben ik pas op driekwart van mijn boekenkast en koop ik sneller bij dan ik kan lezen.
       Ik wil nog veel woorden passen, muren verschuiven en spiegels voorgehouden krijgen. Misschien heb ik voor maar driekwart geleefd. Misschien lees ik omdat niet alles geschreven is. Misschien wil ik mijn boekenkast wel nooit uit krijgen en alleen voller. Misschien bezit niet ik mijn boeken, maar mijn boeken mij.
       Ik vermoed eigenlijk dat ik doorlees omdat ik mijzelf nog lang niet uit heb. Maar ach - wie ben ik, en wat doet dat er toe? Ik heb geen identiteit, alleen een boekenkast. Vol ongelezen boeken voor bij ongeschreven ikken.

[mei 1992, december 1992]


Copyright Karin Spaink.
Deze tekst wordt uitsluitend
voor persoonlijk gebruik aangeboden.