Monique Samuel vertelde laatst in een interview dat haar uitgever haar had verordonneerd dat ze zich meer aan de schoonheid moest gaan laven. ‘Je reizen hakken erin, je hebt teveel ellende gezien. Je wordt te hard, te cynisch,’ had hij gezegd. ‘Je riskeert daardoor je eigen stem te verliezen, en van cynische analisten hebben we er al veel te veel.’
Ik las het interview gisteravond, kort nadat ik thuis was gekomen van een onverwacht uitje. Die middag had ik een mailtje van de Amsterdamse Hortus ontvangen: ze bloeit, en we mochten die avond komen kijken. Er moest eigenlijk van alles, plus dat ik mijn lidmaatschapskaart van de Hortus niet kon vinden, zodat ik het er bijna bij liet zitten.
Maar nee: zij bloeide immers.
Zodat ik uiteindelijk met een groep van vijftig mensen rond een ondiep bassin stond waarin meer dan metersgrote bladeren dreven, met in hun midden de koningin der waterlelies: de maagdelijk witte Victoria Amazonica, wier bloem maar één nacht bloeit.
En al die mensen toekijken hoe zij haar blaadjes stuk voor stuk verder openvouwde. Dat was al een wonder op zich: al die drukke mensen, vast net als ik teneergeslagen door al het slechte nieuws van de afgelopen weken, en dan toch naar de Hortus komen om daar iets heel minimaals te zien: een zeldzame bloem die zichzelf, dankzij de sublieme zorg van een groep vrijwilligers, aan ons kan tonen.
We kregen een klein college over de historie en biologie van deze schoonheid, en werden toen zachtjes gemaand om plaats te maken. De volgende groep van vijftig mensen diende zich al aan.
Het was een ontroerend spektakel, en vooral een bijzonder lief evenement. Honderden mensen waren deze avond naar de Hortus gekomen om er getuige te zijn van een stil en eenvoudig schouwspel: een bloem die zich opent. Verder niks. Geen toeters of bellen: geen cameraploegen, geen schijnwerpers, geen razende reporters. Gewoon een bloem die tergend traag open gaat. En daar dan ademloos naar kijken.
Je kunt makkelijk cynisch doen over zo’n bloem. Wat een geld het kost om die plant te verzorgen en haar ieder jaar tot bloei te brengen. Dat het toch vreselijk is dat al die mensen wel hun huis uitkomen voor een waterlelie, maar stug thuisblijven als het om Gaza, Ebola, ISIS, MH17 of de NSA gaat. Maar zo werkt het niet, integendeel. Samuels uitgever had volkomen gelijk: een mens heeft schoonheid nodig om zich aan te laven, om op krachten te komen, en om weer geïnspireerd te raken.
De simpele schoonheid van die bloem die zichzelf o zo traag opende, gepaard aan de wetenschap dat er honderden mensen waren gekomen om haar stille spektakel mee te maken, was lavend. Zolang we vasthouden aan ons besef van schoonheid en ontroering, is er hoop.
Jammer dat ik dat interview met Samuels pas las na mijn bezoek aan Mademoiselle Victoria. Ik had Monique graag bij deze schoonheid geïntroduceerd.
Mijn kat verstopte zich gisteren van schrik urenlang in de boekenkast. Nattigheid die met zoveel geweld in haar hoogsteigenste tuintje neerkletterde: dat voorspelde onheil, dat kon niet anders, zeker nu er af en toe onweer aan te pas kwam. Zelf ging ik soms buiten poolshoogte nemen wanneer de regen even leek te luwen, maar ik kwam dan steeds bedrogen uit. Wat verhoudingsgewijs minder regen leek, was de facto nog steeds een ongelooflijke stortbui.








Niets spannenders dan wetenschappers die vertellen over de kosmos. Toen onze eigen
Toen ik zo rond de twintig was, was het buitengewoon hip om zélf dingen te maken. Ik droeg indertijd veel zelfgebreide truien. Hoe dikker de breipennen, hoe beter: aan de hand van de grofheid van de steken van iemands trui kon je namelijk eenvoudig bepalen of het ding werkelijk zelfgemaakt was, dan wel fabrieksspul.
Mijn blog is maandenlang in het ongerede geweest. Om eerlijk te zijn: de boel was langzaam aan het verpauperen.
Mijn excuses. Na de update van WordPress afgelopen vrijdag is ergens iets misgegaan, want sinds zaterdagmiddag kunnen er geen reacties worden geplaatst. Ik zal later vandaag uitzoeken wat er precies aan de hand is.
De meeste fietsers houden zich gewoon aan de verkeersregels, sommige fietsers zijn zelfs ronduit galant. Alleen vallen de fietsers die zich nergens aan storen natuurlijk veel meer op, waardoor het dus alleen maar lijkt alsof de Amsterdamse fietsers zich in grote getalen aan hufterigheid en kamikazegedrag hebben overgeleverd. Dat was zo ongeveer de stelling in de fiets-PS van het afgelopen weekend.
Vroeger kwam ik vaak in de bibliotheek op de Prinsengracht. Ze hadden een enorme hoeveelheid boeken plus een puike catalogus, maar het was geen vriendelijke omgeving. Je moest door controlepoortjes om erin of eruit te mogen; een tas mee naar binnen nemen kon niet, die moest in een kluis. Wie een versnapering wilde, was aangewezen op een café van schoolkantine-allure: je kon er koffie of frisdrank kopen, roze koeken en saucijzenbroodjes.
‘Waarvoor wil je zo’n ding precies gebruiken?’ vroeg iemand me.