Hellend vlak

Met een kennis liep ik Centraal Station in, terwijl we druk in gesprek waren gewikkeld. Mooie uitdrukking trouwens, ‘in gesprek gewikkeld’. Ik stel me daarbij dat ene schilderij van Escher voor: twee onthechte hoofden die licht naar elkaar toe neigen. Beide hoofden bestaan uit niets dan een gewelfde, om hun heen geplooide strook verband die op de kruin van de een oversteekt naar de ander. Ze zijn onderling verbonden, hun gedachten met elkaar verbonden.

Er was niks aan de hand, niet verliefd of zo: we waren gewoon in een geanimeerd gesprek gewikkeld. Maar het was een mooi beeld.

De centrale hal van het station bleek weer te zijn veranderd. Gaandeweg vervallen de schotten en stellingen die het interieur jarenlang aan het oog hebben onttrokken, en daarachter blijkt van alles gerestaureerd te zijn. De glorie van het oude gebouw komt steeds beter tot zijn recht.

Centraal Station wordt een mooi, ruim en helder gebouw. Het leek of de zon plotsklaps binnenviel: alles lichtte op.

In de hal braken we het gesprek af: onze wegen scheidden zich. De schaar ging in het verband, we wikkelden onszelf los en gingen elk ons weegs. Ik kocht koffie en een treinkaartje, liep naar het perron en wachtte op de trein, vervuld van goede zin door dat steeds mooier wordende gebouw.

Toen ik het kapje van mijn koffie wilde halen en daarvoor een hand tekort kwam, sloeg onverwacht de ergernis toe. Werkelijk: in heel Centraal Station is tegenwoordig niks meer te vinden waarop je iets kunt neerzetten. De prullenbakken hebben scheve bovenkanten, over elk muurtje loopt een reling, ja zelfs de weinige bankjes hebben een helling. Nergens is een plat vlak te vinden waarop je eventjes iets kunt neerzetten. Nergens – behalve de grond.

Probeer jij maar eens te bukken met in je ene hand die hete koffie die je toch ergens moet parkeren, terwijl je tas over de bijbehorende schouder naar voren dreigt te zwiepen zodra je bukt, en met in je andere hand een kruk. Dat lukt niet. Want je was, zoals dat zo zedig heet, slecht ter been. Daarom heb je die kruk juist.

Zodat ik voor de zoveelste keer stond te hannesen en koffie op mijn jas en op de vloer van het perron morste.

Het is klein leed, ik weet het, en het valt in het niet bij zowat al het andere waarover een mens kan struikelen. Maar waarom mogen we van Centraal Station nergens iets neerzetten? Alle eerder aanwezige platte vlakken zijn dusdanig grondig van een helling of ander obstakel voorzien, dat je welhaast gaat vrezen dat er beleid achter zit.

Bankjes zijn er ook steeds minder op de perrons. Geen plek waar je kunt zitten of desnoods met een halve bil op kunt hangen. Zelfs vrijstaande pilaren om tegenaan te leunen worden schaars.

Ik snap de onderliggende beweegreden wel: de NS moet woekeren met ruimte. Maar af en toe ergens een plek voor iets plats – voor koffie, of voor je kont of heup – is heus niet veel gevraagd.

Liefde voor de buurt

[Oud-journaliste Wil Merkies is een drijvende kracht op Wittenburg, de Amsterdamse buurt waar ik woon. Eerder maakte ze het boek Eilander gedichten, waarvoor ik op haar verzoek het voorwoord schreef. Nu heeft ze, naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het Patatatoe festival, een nieuw boekje genaakt met als thema ‘liefde voor de buurt’. Bij deze mijn bijdrage.]

Met mijn liefde ben ik gierig. Die reserveer ik voor wie een onuitwisbare indruk op me maakt, en daarenboven bestand is tegen de ultieme volhardingstest.

Indruk op mij maken is namelijk makkelijk. Veel mensen hebben een bijzondere levensgeschiedenis, en iedereen heeft wel eens gedachtes waar ze niet meteen raad mee weten. Vaak is goed luisteren, een beetje doorvragen en nergens van schrikken genoeg om een scala van imposante verhalen boven water te krijgen. En zodra iemand oprecht is – het achterste van z’n tong laat zien, hardop nadenkt, vertelt wat-ie écht moeilijk vindt, of laat merken dat-ie het eventjes niet meer weet – val ik gewoonlijk als een blok.

Maar in de liefde ben ik gierig. Voordat ik oprecht van iemand (of van iets) kan gaan houden, komt eerst die volhardingstest. Die is tweeledig. Eén: kun jij ertegen wanneer ik je een tijdje schromelijk verwaarloos en mezelf pas maanden later weer meld. Twee: kan ik ertegen wanneer jij jezelf voortijdig bij me aandient en verhaal komt halen.

Mijn liefde voor Wittenburg begon bij de verhalen: van het oude aardappeloproer tot de recente strijd om welke supermarkt er komt. Het zette zich door in de dagelijkse ervaringen: van terloopse knikjes naar de buren, tot nurkse jongeren op straat die zacht als boter werden zodra je ze eenmaal vriendelijk goeiedag zei.

Maar vooral ben ik van Wittenburg gaan houden omdat het slaagde voor mijn volhardingstest. Maandenlang kan ik er in mijn eigen schulp wonen, waarna de buurt ‘toevallig’ iets organiseert dat me daar uit weet te trekken. Een tentoonstelling in de Oosterkerk, een groene-straatdag op het plein, een optocht van Patatatoe, of een boekje over de buurt.

Wittenburg laat me mijn gang gaan, en trekt me af en toe liefdevol aan mijn jas: ‘Hee, ik ben er ook nog!’ En dan smelt ik een beetje – en voel ik me hier immens thuis.

[geschreven in april 2013]

In de wolken

Mijn kat haatte het dat ik rookte, ze rende al weg zodra ik naar mijn shag greep.

Zelf had ik er alleen een hekel aan wanneer ik ergens een nieuw brandgaatje ontdekte. Ik vreesde bijvoorbeeld elke dag voor mijn kersverse bureaustoelen. In de auto was roken lekker maar lastig: de stoplichten boden zelden genoeg tijd om fatsoenlijk een sigaret te draaien. En ja, tabak werd steeds duurder. Ik pafte inmiddels wekelijks voor een paar tientjes weg.

Maar ophouden? Nee, geen sprake van.

Toch werd mijn interesse gewekt toen ik onlangs pas na een kwartier ontdekte dat mijn gesprekpartner, anders dan ik dacht, helemaal geen sigaret rookte maar zo’n elektrisch ding had. Nadat hij vervolgens in alle toonaarden de lof van het apparaat bezong, dacht ik: hm, misschien toch ’s proberen?

Handig voor in de auto, dacht ik nog.

Een week later bezorgde de post mijn starterpakket. Ik schroefde de boel in elkaar en nam mijn eerste damp. Ik inhaleerde, ik blies uit. Er kwam een prachtige wolk uit mijn mond. Het smaakte verrassend goed. Lichter, of nee, op een vreemde manier helderder dan sigaretten.

Sindsdien heb ik elke avond, bij wijze van test, alsnog een shaggie gerookt, om te kijken of ik de tabak nou écht niet miste. De zesde avond maakte ik ’m halverwege uit: niet lekker.

Voor mij geen sigaretten meer. Ik ben fulltime damper geworden.

Ja, in het begin voelt het raar om met zo’n ding rond te lopen. Alsof je ostentatief pronkt met het nieuwste Apple gadget. Maar aangezien zelfs fervente rookhaters in mijn omgeving stuk voor stuk zeggen nergens last van te hebben wanneer ik damp, neem ik mijn eigen onhandigheid graag op de koop toe.

Ja, je moet anders inhaleren. Langer, aandachtiger, en vooral: minder hard trekken. Maar dat went snel. Daar tegenover staat: geen sigaretten die tussen twee trekjes door voor niks opbranden. De elektronische sigaret werkt immers alleen wanneer je daadwerkelijk inhaleert. Nooit meer smeulende peuken in de asbak…

Ja, als oud-roker verlies je het ritueel van shaggies draaien. Maar met je damper kun je ook leuk spelen en hem eindeloos door je handen laten gaan, en het is daarnaast een geweldig gespreksonderwerp. (In twee weken tijd heb ik al drie andere verstokte rokers tot het dampen bekeerd.)

De grootste winst is dat dampers alleen nicotine afleveren. In wat je zo inhaleert, zit geen teer, geen dioxide, geen koolmonoxide; in wat je uitblaast, zit alleen onschuldige damp. De schade van ‘meeroken’ is volledig van tafel.

Niettemin hebben anti-rookclubs als Stivoro zich fel gekant tegen het dampen. Het is me een raadsel waarom. Dampen verleidde zelfs een verstokte roker als ik – onverwacht en onbedoeld – tot een veel gezonder alternatief. Dat nicotine sec niet gezond is, kan geen reden zijn: dat argument geldt immers ook voor alcohol.

Zelfs mijn kat is blij. Ze vlucht niet langer weg. Integendeel: ze ruikt geïnteresseerd aan mijn verdamper.

Kweekvlees

De vleesdraadjes die de afgelopen maanden in Maastrichtse laboratoriumschaaltjes werden opgekweekt, en die na hun oogst tot een authentieke hamburger werden geperst, blijken prima te smaken. Allicht: de draadjes zijn opgekweekt uit stamcellen van het spierweefsel van heuse koeien. Het is het meest pure vlees dat je je kunt voorstellen.

Aan de smaak moet nog wel een beetje worden gesleuteld; volgens de proefpersonen was het kweekvlees aan de droge kant. Allicht: het was zuiver spierweefsel, zonder een greintje vet erin. Onderzoeker Mark Post gaat, om de smaak van zijn kweekvlees te vervolmaken, de komende maanden experimenteren met een combinatie van spier- en vetcellen. Hij stelde voorts andere soorten kweekvlees in het verschiet. Nu hij het procedé eenmaal onder de knie heeft, kan hij in principe ook paarden-, kippen- of lamsvlees kweken.

Het is een briljant idee. De kweekburger is nu nog razend duur – dit allereerste exemplaar heeft een paar ton gekost – maar zodra kweekvlees op industriële schaal kan worden geproduceerd, zal de prijs binnen een paar jaar die van normaal vlees evenaren.

Voor het milieu is kweekvlees in elk geval beter. Veeteelt is een uiterst inefficiënte voedselvoorziening: er moet aanzienlijk meer eten in dan eruit komt, en de uitstoot van methaan in die sector is schrikbarend. Om over het leed van al die gefokte varkens, koeien en kippen maar niet te spreken: ze leven in krappe behuizingen, ze worden volgespoten met antibiotica, ze kunnen vaak niet meer op hun poten staan van ellende.

Dus ja, doe mij voortaan graag kweekvlees.

Geheid zullen sommige mensen kweekvlees ‘onnatuurlijk’ vinden. Maar die hebben nooit de inhoud van een Big Mac laten ontleden, hebben nooit de onsmakelijke smurrie van slachtafval gezien waar frikadellen en andere soorten snackvlees uit worden vervaardigd. Dit nog los van de compleet onnatuurlijke – en onhoudbare – manier waarop wij vee en kippen tegenwoordig dwingen te leven.

Hebben er trouwens al vegetariërs gereageerd? Hoe staat Wakker Dier tegenover deze ontwikkeling? Dat vind ik al veel interessanter vragen. Want anders dan sojavlees en vegaburgers, is kweekvlees een degelijke, waarschijnlijk heel milieuvriendelijke, vleesvariant, en kan die ‘gewone’ vleeseters makkelijker over de streep krijgen.

En andere optimisten ten spijt: aan de insecten zie ik onszelf i het westen voorlopig nog niet collectief te buiten gaan. Wanneer je een beetje scheel kijkt, heeft een sprinkhaan inderdaad een boel weg van een garnaal, maar er zit verdomde weinig vlees aan. Gebakken of gefrituurde sprinkhaan lijkt me eerder een alternatief voor chips of iets dergelijks: heel krokant, maar zonder substantieel volume. Een bordje meelwormen klinkt ook niet bijster aantrekkelijk, en een portie spinnen al helemaal – die hebben teveel haren op hun poten.

Kweekvlees heeft de toekomst. Kom maar op met die Googleburger!

Verjaardag

Afgelopen zaterdag was het 27 juli; afgelopen zaterdag zou Christiane drieënzestig jaar zijn geworden.

Deze foto van haar heb ik gemaakt op 11 augustus 2012, acht dagen voordat we gingen trouwen. We zaten met ons drieën – Chris, Anneke (haar ex) en ik – in Divan, een geweldig Turks restaurant in de Jordaan, waar Chris graag kwam. We waren aan het wachten op het eten. Meestal bestelden we tien mezzes en hadden daar met drie of vier mensen meer dan genoeg aan. Terwijl Anneke en ik aan de wijn zaten, had Cris voor zichzelf een raki besteld.

Divan presenteert de raki altijd in een glas dat in een houder wordt geplaatst, middenin in een circelvormige metalen schaal. Rondom de houder wordt eerst water geschonken en dan gaat de hele handel een dag de diepvries in, zodat je glas ingebed is in een ijszee. Chris dronk dat graag. Raki was lekker, maar vooral hield ze van de prachtige presentatie van het drankje.

Uitgesteld leed

Het is nu een jaar geleden dat mijn hartsvriendin hoorde dat ze een dodelijke kanker had en snel zou sterven. Anderhalve dag later besloten we te trouwen.

We deden dat deels opdat ik haar zo veiligheid kon bieden (ik mocht dan wettelijk voor haar instaan), deels omdat een huwelijksfeest haar een prachtig publiek afscheid bood, deels omdat zo’n verbintenis haar vrienden verzekerde dat ze zelfs bij een naderende dood in goede handen was.

Na dat doodvonnis heeft Christiane nog zeven maanden geleefd. Elke vrijdagmiddag weer verzamelden haar vrienden zich in café Saarein, hopend dat ze daar opnieuw acte de présence zou geven. Na haar dood hebben haar zus, haar broer, haar ex en ik al haar spulletjes zorgvuldig geordend en verdeeld onder haar vrienden.

Je kunt je bijna geen publieker, geen gezamenlijker afscheid voorstellen. Iedereen die erbij betrokken was, was onder de indruk hoe Christiane – samen met ons, haar getrouwen – haar ziekte en dood met haar buitenwereld heeft gedeeld. Inmiddels is het een half jaar geleden dat ze is gestorven, en nog steeds melden zich mensen die vertellen hoe blij ze zijn dat ze hier deelgenoot van konden zijn.

Toch zat ik de afgelopen weken in mijn eentje te kniezen. Het kostte me veel gepieker om te snappen dat ik ernstig last had van de aankomende kruisjes in mijn agenda, data bezwangerd van verlies en dood. 11 juli: haar doodvonnis. 13 juli: onze verloving. 27 juli: haar verjaardag. 19 augustus: onze trouwdag.

De vriendin die ik mijn sores na weken van innerlijk getob toevertrouwde, schreef me monter terug: ‘Schat, je begint nu met de serie Vandaag één jaar geleden. Bereid je maar voor: dat kutprogramma gaat een vol jaar door, en je kunt geen enkele aflevering overslaan.’ Dat de vriendin in kwestie zelf ook weduwe is, behoeft geen betoog.

Haar antwoord luchtte me onverwacht op. Dit was gewoon. Dit was verdriet.

Maandenlang had ik mezelf ingehamerd dat ik – omdat ik er zélf voor had gekozen om te trouwen met mijn stervende hartsvriendin – vooral blij moest wezen over wat ik voor haar had kunnen betekenen. Dat wij – broer, zus, ex en ik – voldaan mochten wezen hoe goed we lief en leed, en later haar spullen, hadden gedeeld.

Maar de hartstochtelijke wens om alles voor Chris te doen en om al haar vrienden recht & goed te doen, maakte óók dat ik dat ik maandenlang vooral naar anderen had gekeken, en weinig naar mezelf.

Natuurlijk is het prachtig om te weten dat we al het mogelijke voor Chris hebben gedaan, en dat haar laatste maanden voor haar als een geschenk voelden. En ik was verrast hoe makkelijk het ineens bleek om mezelf weg te cijferen en mijn leven in dienst te stellen van een ander – wetend dat er weinig mensen zijn voor wie ik dat ooit zou doen.

Maar nu, een half jaar na haar dood, vallen alle rechtvaardigingen en goede bedoelingen steeds meer weg, en rest alleen dit: het verlies, en het verdriet.

Vieze plaatjes

In reclames en verpakkingen voor vlees en zuivel zien we uitgestrekte weides, huppelende lammetjes, grazende koeien, modderige varkens en vrolijke boeren.

Het meeste daarvan is gelogen. De meerderheid van de koeien zien nooit van hun leven een wei. Veel biggen staan permanent in kooien waarin ze zich niet kunnen omdraaien en elkaar nooit kunnen aanraken. Kippen wonen (als ze mazzel hebben en ‘scharrelkip’ heten) met hun negenen op één vierkante meter; buiten komen ze niet. Plofkippen vertrappen elkaar.

Wetten die het welzijn van dieren in de bio-industrie moeten beschermen, worden slecht nageleefd. Bovendien is controle of zulke wetten worden nageleefd, helaas grotendeels in handen van de belanghebbenden zelf gelegd, zo constateerde de Algemene Rekenkamer in een rapport over de intensieve veehouderij dat vorige week verscheen.

Vooral de regels rond plofkippen – waarvan we er in Nederland maar liefst 44 miljoen hebben – worden ronduit slecht nageleefd. Meer dan de helft van de plofkippenhouders overtreedt de wet stelselmatig. In een derde van de varkensstallen vinden massale overtredingen plaats.

De afgelopen weken heb ik diverse documentaires over de voedselindustrie bekeken. Ja, er zijn gerust boeren – ook veeboeren – die goed en gewetensvol met hun levende have omgaan, en die nog steeds volop stof voor idyllische reklameplaatjes leveren.

Maar de overgrote meerderheid van de bio-industrie levert uitsluitend misselijkmakende beelden op. Dieren die elkaar vertrappen. Beesten die niet meer op hun poten kunnen staan. Samengepakte dieren die nooit het daglicht zien en in hun eigen derrie rondlopen. Koeien en varkens die permanent gekooid staan. Dieren die worden volgespoten met groeihormonen en antibiotica.

Om eerlijk te zijn: ik werd er knap misselijk van. En dus prompt licht wanhopig. Want wat kun je tegenwoordig in hemelsnaam nog wél met goed fatsoen eten?

Van de weeromstuit ging ik zelf dingen uitzoeken. Pas toen ontdekte ik dat scharrelkippen helemaal niet kunnen scharrelen, zoals ik meende, maar met hun negenen op een vierkante meter zitten samengepakt, en nooit buiten komen. Wie een oprecht, niet-industrieel ei wil, moet zoeken naar eieren van kippen met ‘vrije uitloop’. Die zitten ook met hun negenen binnen op die ene vierkante meter, maar kunnen tenminste naar buiten, en hebben dan elk vier vierkante meter ter beschikking.

Ineens dacht ik: plaatjes. We hebben betere beelden nodig van hoe het er werkelijk aan toe gaat in de bio-industrie. Na het zien van die voedseldocumentaires betaal ikzelf immers ook grif een paar euro meer voor een écht bio-biefstukje?

Er zijn al jarenlang plannen om akelige plaatjes van door nicotine verwoeste longen op tabaksverpakkingen afte dwingen. Prima, doe maar.

Maar voortaan wil ik op al mijn zuivel, vlees en eieren plaatjes zien van hoe de desbetreffende dieren écht geleefd hebben.

Throne of Swords

The best selfie evar!

Daar zit ik dan op de Throne of Swords. ‘t Is mij eerder gelukt dan Daenerys Targaryen om op de troon plaats te nemen…! Ik zit er net als Ned Stark eerder deed: wijdbeens en leunend, hoewel Ned op zijn zwaard Ice steunde, en ik gewoon op mijn stok. Maar ik draag net als hij een leren jas :)

Achtergrond: HBO heeft een rondreizende tentoonstelling ingericht, waar allerlei authentieke parafernalia uit Game of Thrones zijn te zien – van de kleding van de hoofdpersonen, de banners van de grote huizen, plus allerlei juwelen (zoals de pin van de Hand of the King), bokalen, en andere voorwerpen (ook de ketting van Maester Luwin zit erbij). Alle voorwerpen zijn echt. Ice is een serieus zwaard, de schakels van Luwin bestaan allemaal echt uit andere metalen, de glazen fonkelen en de jurken zijn op voethoogte echt platgetrapt en wat viezig.

De tentoonstelling arriveerde afgelopen weekend in Amsterdam, er waren lange rijen. De tentoonsteling zou maar een paar dagen duren. Kans verkeken.

Toen ik donderdagmiddag door de Haarlemmerstraat reed, langs de Posthoornkerk, zag ik plots dat de expositie er nog steeds was, en dat van rijen geen sprake was. Reden genoeg om de Canta subiet te parkeren en snel even naar binnen te gaan.

Ik heb mijn neus in het bont van Jon Snows kraag gestopt, heb de snit van de jurken van Daenerys bewonderd, de drakeneieren bekeken en me verwonderd klein Melisandre moet zijn, gebaseerd op de lengte van haar jurk.

En ik heb dus op die troon gezeten.

Hier de foto nogmaals, maar nu iets groter (ja hij is onscherp, want genomen door een andere bezoeker, met mijn iPnone. Maar hij is mooi zat!):

Opruimen

Nadat we Christianes huis na haar overlijden eindelijk leeg hadden – het heeft ons al met al tien weken gekost – ben ik in mijn eigen huis aan de slag gegaan. De exemplaren die ik uit de bibliotheek van Chris had meegenomen, pasten niet meer in mijn boekenkast; mijn eigen boeken pasten er eigenlijk al een paar jaar niet allemaal meer in.

In het afgelopen jaar was er een boel blijven liggen. Overal bevonden zich stapels papier en knipsels, de tuin had een grote beurt nodig, en de tuinstoelen waren helemaal grijs uitgeslagen. Mijn schoenenrek was veranderd in een stofnest, de kledingkast hing bomvol. En waar moest ik al die geërfde fotolijstjes laten? Ik had amper plek op mijn muren.

Voorjaarsopruiming, dus! Telkens blijkt dat ik heel blij word van klussen in het huis. Inmiddels heb ik drie boekenkasten uitgemest, de stapel dozen uitgezocht die godbetere al tien jaar onder de eettafel verstopt stonden, de tuinmeubels opgeknapt, alle videotapes en cassettebandjes weg gemieterd, en stapels papier de deur uitgedaan. Het schoenenrek is verplaatst, en alle schoenen zijn schoongemaakt. Mijn lange leren jas is weer zwart, alle snoeren van computers en toebehoren zijn ontward en weggewerkt. Ik heb een plan voor de kledingkast en voor een fotolijstenmuurtje.

Natuurlijk is die opruiming ook symbolisch: ik maak mijn leven weer van mij. Ik ontdoe mezelf van rommel die in de loop der jaren is blijven hangen, veeg overal het stof weg, poets mijn spullen weer op en zorg dat een flink deel van alle dagelijkse kleine ergernissen verdwijnt. De deur die altijd zo piepte, opent nu zonder morren. Ik kan nu makkelijk bij de woordenboeken en bij de lakens. Mijn bureau is weer leeg,

Een kennis zei het mooi, nadat ik de stapels dingen had weggewerkt die zich op de grond voor mijn boekenkast had verzameld – komen er mensen eten, dan haal je de tafel voor de gelegenheid leeg en leg je een stapeltje dingen ‘even’ op de grond, heus, ’t is maar tijdelijk, en toch komen ze vervolgens nooit meer van hun plaats, omdat die lege tafel zo prettig oogt. De kennis zei: ‘Het huis wordt er stiller van. Die spullen houden eindelijk hun mond, ze roepen je niet de hele tijd toe: alsjeblieft, dóe toch iets met mij!’

Het geeft rust, helderheid en stilte in mijn hoofd. Plus dat ik ineens weer weet waar alles staat, en nu terdege besef dat ik de eerste jaren heus geen nieuwe schoenen, tassen of kleren hoef te kopen: ik kwam al doende allerlei vergeten – soms zelfs nooit gedragen – schatten tegen.

Afgelopen week heb ik Christianes trouwring naar de juwelier gebracht. Hij was mij te groot, zodat ik hem na haar overlijden aan een schoenveter om mijn hals droeg. Omdat ik hem nog niet kon missen, stelde ik de vermaking steeds uit. Nu is hij eindelijk verkleind, en zit hij naast mijn eigen trouwring om mijn vinger.

Alles valt langzaam weer op zijn plaats.

Onderhoud

Mijn onvolprezen hosting provider – Mischa Peters van High5 – gaat dit weekend enig broodnodig onderhoud plegen op de server waarop ook mijn website draait. Dus mogelijk ben ik gedurende die periode soms wel, en soms niet uit de lucht.

Mischa heeft beloofd de downtime tot het minimum te zullen beperken. Daarnaast is-ie sowieso goed. (De paar keer dat mijn website down is geweest sinds ik naar zijn High5 ben verhuisd, waren uitsluitend te wijten aan bugs in WordPress; nooit aan Mischa.)

Dus als de boel het dit weekend tijdelijk niet doet: haal even diep adem, en probeer het vijf minuten later gewoon opnieuw. Dikke kans dat alles dan weer werkt. Sterker: de kans is groot dat jullie helemaal niks merken van dat serveronderhoud. Mischa is namelijk écht goed :)