Promoot een sekte!

Iemand vroeg me of ik wist dat Salto (de lokale omroep van Amsterdam) geregeld zendtijd inruimt voor Scientology, de sekte die tien jaar lang oorlog tegen mij heeft gevoerd. Nee, dat wist ik niet. En ik had het ook niet verwacht.

Scientology is immers berucht. De sekte tracht critici de mond te snoeren door die kapot te procederen. Scientology houdt er strafkampen op na waar mensen worden uitgehongerd, intimideert haar leden, steelt documenten bij overheidinstanties, pleegt inbraken bij ministeries en rechtbanken, luistert mensen af, voert smaad- en lastercampagnes tegen critici, melkt haar leden financieel uit, chanteert haar leden, probeert critici via onnavolgbare opzetjes in de gevangenis te krijgen, doet valse aangiftes, steelt vuilniszakken en achtervolgt mensen in de hoop iets ‘bruikbaars’ op het spoor te komen, dwingt leden om met hun familie te breken, ontduikt de belasting, stopt verkrachting in de doofpot, eist abortus van de vrouwelijke leden van haar elitetroepen, onthoudt doodzieke leden urgente medische zorg, stopt mensen in isolatie, probeert critici uit te schakelen door ze valse bommeldingen en beschietingen in de schoenen te schuiven, schrijft leden hoogst schadelijke doses vitaminen voor, en vervalst haar eigen boeken (financieel, historisch en ideologisch) met hetzelfde pandoer als waarmee ze eerder de biografie van haar oprichter L. Ron Hubbard had herschreven.

Hubbard was ongeëvenaard, beweert Scientology. Hij was een oorlogsheld! Een filosoof! Een dichter! Een wetenschapper! Een fysicus! Een humanitarian! Maar Hubbard was dat allemaal niet. Hij excelleerde hooguit in zelfophemeling, in overredingskracht en in ambities. ‘The Cult of Greed and Power’, wat u zegt. Niet voor niets heeft Scientology vele gerechtelijke veroordelingen op haar naam staan.

Nee, u hoeft mij niet op mijn woord te geloven. Op aanvraag kan ik voor alle hierbovengenoemde stellingen en beschuldigingen een onderbouwing resp. een akelig voorbeeld leveren. Maar wie wil weten welke narigheid Scientology uithaalt, hoeft eigenlijk alleen maar de getuigenissen van ex-leden te lezen. Vooral de verhalen van mensen die eerder een hoge positie bekleedden zijn leerzaam – denk aan Paul Haggis, of beter nog: Marty Rathburn, die tot voor kort in de top van de sekte zat en nu – met bewijzen en al – de vuile was buiten hangt.

***

Al zinnen de praktijken van de sekte me niet, Scientology heeft het recht haar opvattingen uit te dragen. Dat ik hun ideeën over kennis, psychologie, psychiaters, therapie etc. niet deel, is niet relevant. Sterker: terwijl Scientology mij tien jaar lang heeft gedwarsboomd in mijn poging om hun ideeën onderbouwd aan de kaak te stellen, verdedig ik zonder aarzeling hun recht om hun ideeën te verspreiden. Zélfs wanneer het hun onsmakelijke idee betreft dat de holocaust de schuld van de psychiatrie is (zie hier en hier). Wel eis ik op mijn beurt het recht op hun ideeën als humbug, onzin en idioterie af te doen – vrijheid van meningsuiting en van religie werkt immers twee kanten op.

Dus wannneer Scientology op Salto zendtijd heeft weten te bemachtigen en onder de naam NieuweZijds-TV eens per maand een programma uitzendt ‘met aandacht voor maatschappelijke problemen en interviews met mensen die actief zijn in de maatschappij, gecombineerd met korte documentaires’ (citaat uit de beschrijving van Nieuwezijds-TV op Salto), vind ik dat prima. Op Salto debatteren schrijvers en denkers via OBA live, bieden allochtone 35-plussers een kijkje in hun leven en geven activisten hun mening over het nieuws. Waarom zou Scientology niet óók haar mening mogen geven?

Maar toen ik zo’n uitzending van Nieuwezijds-TV bekeek, schrok ik. [Hun meest recente uitzending – die van 25 september – staat hier; Scientology begint na een half uur.] Niks debat, niks mening geven, niks visie op de wereld, niks actualiteit. Van ‘aandacht voor maatschappelijke problemen’ die Nieuwezijds-TV aan de kijkers belooft, is geen sprake, en de enige mensen die aan het woord komen, zijn PR-mensen van Scientology. Nieuwezijds-TV blijkt niets anders te zijn dan een dertig minuten lange reclamespot voor Scientology.

Sorry Salto. Jullie krijgen subsidie van de gemeente Amsterdam [pdf] om lokale stemmen te laten horen. Dat is een mooi en waardevol ding. Bijgevolg biedt Salto ruimte aan iedereen met een verhaal, met een inzicht, met een visie. Maar niet aan mensen met een verkooppraatje. Wanneer de bakker op de hoek via Salto zijn waren wil aanprijzen, moet hij gewoon zelf voor zijn zendtijd betalen, en hoort zowel voor als na zijn bijdrage duidelijk te worden aangegeven dat dit reclame betreft. De gemeente Amsterdam geeft Salto immers geen subsidie opdat de bakker zichzelf gratis kan aanprijzen.

***

Scientology betitelt zichzelf graag als religie; dat levert ze een boel goodwill en welkome privileges op. De kans is groot dat Salto ze juist daarom – ‘Het is immers een geloof?’ – als ‘maatschappelijk relevante’ partij heeft geaccepteerd. Zodoende staat Scientology ineens schouder aan schouder met de Evangelisten en met allerhande moslimgroeperingen, en mogen ze van Salto gratis trachten zieltjes te winnen. Salto discrimeert immers niet, Salto staat voor alles open!

Maar anders dan alle andere religies eist Scientology van haar leden klare munt voor elke dienst, voor elk ritueel, voor elke inwijding, voor elk snippertje van de leer. Wie zich wil laten auditen – een praktijk die in de uitzending van Nieuwezijds-TV hartelijk wordt aanbevolen, en die onmisbaar is om ‘verder’ te komen binnen het geloof – moet daar fiks voor betalen. Voor elke cursus, voor elke ‘biecht’, voor elk gesprek met een raadsman of -vrouw, voor elke test, voor elk voortgangsgesprek, voor elk ‘religeus geschrift’ over de leer van Scientology, ja zelfs voor elk vermanend gesprek moet een lid betalen.

Nu kun je zeggen: ‘Ach, voor therapie betaal je ook.’ Dat is waar. Maar Salto biedt geen gratis zendtijd aan een therapeut die klanten voor zijn praktijk wil werven. Voor Landmark zou Salto nooit een vast programma inruimen, evenmin als voor NLP. Iedereen weet immers dat je voor die clubs moet betalen, en dat simpele feit maakt dat ze onherroepelijk buiten het chapiter ‘maatschappelijk welzijn’ of ‘religieuze overtuiging’ vallen.

Welnu – Scientology eist van al haar leden geld voor elke stap binnen de organisatie; zowel voor kennis als voor privileges en status. En Scientology pusht haar leden permanent om meer in zichzelf te investeren (lees: dieper in Scientology te duiken). Het gaat daarbij niet om een paar tientjes hier en daar, maar om honderden, duizenden en tienduizenden euro’s. Wie het hoog wil schoppen binnen de leer of de organisatie is al snel honderdduizend euro verder.

Die kosten – Scientology heeft het zelf liever over ‘donaties’, al zijn ze verplicht – worden ook als drukmiddel gebruikt. Stafleden krijgen namelijk korting. Voor leergierige leden is dat een geweldige incentive om zich bij de staf aan te melden: wie voor de organisatie werkt, kan zichzelf goedkoper de leer eigen maken. Maar zodra ze uit de staf of uit de sekte willen, krijgen ze het verschil alsnog gepresenteerd in de vorm van een fikse ‘afscheidsrekening’. [Alweer: ik laat met alle plezier door Scientology zelf opgestelde prijsoverzichten voor cursusmateriaal, auditing en begeleiding zien, plus voorbeelden van financiële intimidatie.]

Een organisatie waarbij de ontwikkeling, het inzicht, de voortgang en/of iemands inwijding rechtstreeks worden gekoppeld aan – ja zelfs gestructureerd worden door – de hoogte van diens financiële bijdrage, verliest elke aanspraak op het predikaat religie. Je mag gerust geld van anderen eisen voordat je je kennis, je vaardigheden of je inzichten met hen deelt of voor hen tentoon spreidt. Popsterren, wetenschappers en acteurs doen niet anders. Maar juist het gretig – en gratis – willen inwijden van de ander is de crux van geloven. Je wilt een ander graag deelgenoot van je ervaring maken, er is een innerlijke drang je inzicht op anderen over te brengen en die met hen delen. Al wie eerst om een betaalbewijs vraagt, diskwalificeert zichzelf en zijn organisatie ten ene male als religie.

Salto, schop die sekte alsjeblieft uit je programmering. Er is geen enkel argument om hun ideeën of praktijken als ‘publiek belang’ aan te merken. Ook in Nederland heeft de rechtbank geoordeeld dat zij ‘met hun leer en organisatie de verwerping van democratische waarden niet schuwen’ en dat door Scientology ‘wordt beoogd macht uit te oefenen over leden van de Scientology-organisatie en discussie over de leer en praktijken van de Scientology-organisatie te verhinderen.’ [Citaten uit uitspraak in hoger beroep Scientology tegen Spaink et.al., punt 8.4.]

Winners or losers

Laatst werd ik geattendeerd op de Australische serie Winners & losers: vier vrouwen die op de middelbare school ieders pispaal waren en elkaar daar met moeite overeind hielden, winnen jaren later samen de loterij. Ineens hebben ze allevier 2 miljoen tot hun beschikking. De serie gaat over hun levens & liefdes, hoe die plotselinge rijkdom ze beïnvloedt, maar vooral: hoe hun onderlinge vriendschap steeds hechter wordt.

Ja, natuuurlijk zijn zulke series moralistisch. Alleen op vrienden kun je vertrouwen en ‘zo gewonnen, zo geronnen’. De charme van de serie is echter dat dit idee juist nergens tot een een plat cliche, een wondermiddel of een natuurverschijnsel wordt gereduceerd. De onderlinge vriendschappen van de dames staan centraal, plus de notie dat zo’n vriendschap vorm geven soms hard werken is, en gepaard gaat met lastige vragen. ‘Moet ik voor haar eigen bestwil mijn idee pushen, of heeft ze er meer aan als ik mijn kop houd en me bepaal tot luisteren?’ ‘Help ik haar om een wit voetje bij anderen te halen, of omdat ik echt iets voor haar wil doen?’

Maar dat is een moralisme dat ik van harte onderschrjf. Vriendschap is meer waard dan geld. Vrienden kunnen je als geen ander keihard de waarheid vertellen én je tegelijkertijd teder overeind houden terwijl je de schok van hun woorden overdenkt.

Ja, natuurlijk werkt zo’n serie met stereotypen: de romantica, de stoere, de vrijgevochtene, de ongenaakbare, de perfecte, de minder aantrekkelijke, de betrouwbare. Maar interessant wordt een serie pas wanneer de dames in kwestie buiten die kaders treden en permanent elkaars rol overnemen, op een manier die begrijpelijk en overtuigend is. (Niemand is ooit alleen maar stoer of aleen maar romantisch.)

Anders gezegd, elke serie die de onderlinge verhoudingen van vrouwen en vriendinnen gepast complex beschrijft en die ze niet reduceert tot a) man-aanhangsel, b) huisvrouw, c) Barbiepop of d) nevenverschijnsel, kan sowieso op mijn initiële sypathie rekenen. Dus ook Winners & losers.

***

In aflevering 17 blijkt de moeder van Jenny (Jenny is een van de vier lotto-winnaressen) borstkanker te hebben. Ik zag het niet aankomen, en ik raakte er onverwacht overstuur van. Als een personage in een serie die ik met plezier volg iets akeligs krijgt, raakt dat me altijd. Maar borstkanker? Op de een of andere manier kan ik juist daar niet tegen. Alsof mijn eigen vage angst dat mijn borstkanker terugkomt, pardoes de overhand neemt.

En ik weet niet eens waarom. Ik ben niet bang dat de MS ineens terugkomt. Waarom boezemt kanker me meer angst in dan MS?

Stemmen

Facebook en Twitter maken ons ijdel: je gaat denken dat jij het centrum van de wereld bent. Op blogs bepalen de hardste schreeuwers de toon. Internet verruwt het publieke debat. Voor analyse, achtergrond of reflectie is geen plaats, zulke stukken vinden mensen te lang. Na tien seconden zappen we alweer weg. Juist de malloten en extremisten zijn er actief en kunnen ongecontroleerd hun gang gaan. Degelijke informatie vinden is moeilijk.

Wie de krant leest, krijgt automatisch ook onderwerpen onder ogen die buiten zijn interesse of overtuiging liggen. Internet maakt dat mensen zich in hun eigen denkwereld opsluiten en andere geluiden zonder pardon kunnen wegfilteren. Extremisten kunnen hun ideeën er ongehinderd verspreiden. Als de grootste publiekstrekker een site is met rare filmpjes en foto’s van katten, is dat een teken aan de wand.

Deze kleine greep uit de frases die ik de afgelopen weken tegenkwam, maakt twee dingen duidelijk. Eén: we doen tegenwoordig ineens alsof tv, tijdschriften en kranten stuk voor stuk bakens van wellevendheid, objectieve informatie, diversiteit, respect, open debat, educatie en culturele verheffing zijn. Twee: we vinden het in de grond van ons hart nogal lastig wanneer een medium ‘ongecontroleerd’ wordt gebruikt.

We snakken naar regie. We hunkeren naar iets of iemand dat het schorremorrie enigszins in de gaten houdt en hen zo nodig de mond snoert. We willen iemand die de boel beoordeelt en piketpaaltjes neerzet om zin van onzin en goed van kwaad te scheiden. Nee, niet voor onszelf hoor! Je weet best dat wíj ons niet zo makkelijk op sleeptouw laten nemen. Wij kunnen schiften. Maar juist op internet zitten zoveel kwetsbare en beïnvloedbare mensen – denk eens aan jongeren! – die minder robuust zijn dan wij. Die kun je toch niet zomaar uitleveren aan de meute?

Stilletjes vergeten we dat oudere massamedia niet zaligmakend waren. Ja, ze voeren regie. Ze kadreren de wereld: ze selecteren en filteren, kiezen context en invalshoek. Soms is dat heerlijk. Maar ’t is ook een model dat burgers reduceert tot passieve ontvangers, die alleen als consument nog invloed kunnen uitoefenen.

De grootste verandering die internet heeft veroorzaakt is dat iedereen nu kan terugpraten en gesprekken kan vinden die eerder werden weggefilterd. Wat we vroeger thuis terugzeiden tegen de televisie is nu onderdeel van het publieke discours geworden.

Nee, niet al die nieuwe stemmen vind ik even fijn. Maar ja. Van midddag-tv moest ik ook al niks hebben.

Pervers

Game of Thrones is een geweldige serie: een breed opgezet epos dat zich afspeelt in een verzonnen tijd. Een ridderverhaal gebaseerd op loyaliteit, intriges en rivaliteit, gelardeerd met een snufje fantasy.

Een paar families hebben elk een deel van het land in handen. Sommige families steunen de koning, anderen proberen hem te ondermijnen. Dochters en zusters worden uitgewisseld om allianties te beklinken, er worden moorden en opstanden beraamd, vriendschappen gesloten en verraden. Aan de randen van het rijk zwerven intussen hologige wezens, en ergens broedt iemand drakeneieren uit.

De kracht zit ’m deels in het wijdse, complexe verhaal. Al in het begin krijgen we zo’n tien hoofdpersonen opgedist die elk serieus worden uitgediept. Ze zijn nooit eenduidig; zelfs de akeligste personages wekken geregeld begrip of sympathie. We merken dat omstandigheden grote invloed hebben: ook wat je niet in de hand hebt, bepaalt je. Soms kun je weinig anders dan je verhouden tot de situatie waarin je bent belandt. En steeds blijkt dat je nooit alle gevolgen van je beslissingen kunt overzien, maar niettemin de consequenties daarvan moet dragen.

De diversiteit van de personages is verkwikkend. Een meisje dat strijder wil worden (en daarin, na enige aarzeling, door haar vader wordt gesteund), bastaardkinderen die gewoon tot de familie worden gerekend, slimme hoeren, een dwerg die met zijn nieuwsgierigheid vriendschappen wint, een verlamd kind dat wil paardrijden, een troonopvolger die op tienjarige leeftijd nog aan de borst ligt, een uitgehuwelijkte prinses die van bedeesd popje uitgroeit tot warrior queen. Rangen en standen wegen zwaar, maar niettemin sluiten veel personages banden dwars door die barrière heen.

De serie verbloemt niks. Er wordt gevloekt, geneukt en gezopen; we zien onverwachte tederheid en laconieke wreedheid; we krijgen inkijkjes in hoop, woede en machteloosheid.

Kortom: GoT is meesterlijk.

Binnen een week zag ik overal protesten verschijnen. Zestienjarige meisjes uithuwelijken is verdorven, een liefdesscène tussen twee mannen is pervers, en waarom doet de koningin het op z’n hondjes? Iemand schreef: ‘Ik dacht dat dit een nieuwe Lord of the Rings was en verheugde me erop samen met mijn kinderen de serie te volgen. Het was vuiligheid!’

Ik stond paf. The Lord of the Rings had de toets van kindergeschiktheid doorstaan en gold nu als familie-tv? Deel drie evan was zo gewelddadig dat ik kokhalsneigingen kreeg, en ik ben heel wat gewend.

Kijken naar seks is pervers. Kijken naar geweld is gewoon gezellig.

[Noot: Zeker in het begin kan het lastig zijn alle personages uit elkaar te houden. Op Westeros.org en op SpainkPosted on Categories Het ParoolTags , , , 28 Comments on Pervers

Design über alles

Het idee voor de bundel I read where I am vond ik intrigerend: verkennen hoe het concept en de praktijk van ‘lezen’ is veranderd, zowel door nieuwe technologieën als door alle informatie waarmee we worden omstuwd. We scannen artikelen tegenwoordig eerder dan dat we ze tot ons nemen (een praktijk die eigenlijk meer van kijken wegheeft), terwijl we er tegelijkertijd beter in worden om beelden grondig te lezen. We bekijken tekst, we lezen beelden. Stof & paradoxen te over.

Gistermiddag was de presentatie van de bundel. Ik sloeg het boek nieuwsgierig open. Het is altijd heerlijk om in een vers boek te bladeren, zeker wanneer je er zelf in staat.

Ik schrok me rot. Redacteur (en grafisch ontwerpster) Mieke Gerritzen had het ontwerp tijdens de presentatie uitbundig geprezen, maar het was me een raadsel waarom. De titel was wazig en vrijwel onleesbaar. Vast tongue-in-cheek, een postmodern statement, of bedoeld om ‘ingeprente verwachtingen te ondermijnen’, maar zo werkt dat volgens mij niet. Wie een onleesbaar omslag ziet, zal zo’n boek vervolgens niet nieuwsgierig oppakken om uit te vinden wat erin staat. Een omslag heeft een duidelijk oogmerk: door tekst en beeld kernachtig iets over de inhoud vertellen. En dit omslag zegt: ‘Ik ben een onleesbaar boek’.

Dat bleek te kloppen want het binnenwerk was nog erger.

De oneven pagina’s hebben een uiterst krappe linkermarge. Dat oogt stijf en propperig (en je kunt, al lezend, geen aantekeningen maken). Maar vooral: het knijpt alle lucht uit de teksten. Een verhaal of idee zonder ruimte erin, zonder ruimte eromheen, is massief – eenduidig, opdringerig, benauwend. Marges en witregels zijn bepaald meer dan alleen een designkwestie: ze scheppen een vrijplaats voor de lezer. Ze houden de tekst op beschaafde afstand, ze matigen diens toon en bewaken de ruimte van de lezer voor reflectie, voor kanttekeningen, voor aarzeling en weerwoord; voor nuancering, terzijdes, interpretatie en debat.

Zo niet hier. Deze teksten houden door hun opmaak nergens pauze, ze laten de lezer geen tijd voor bezinning. De vormgeving veroorzaakt zelfs dat de teksten extra ondoordringbaar worden: de eerste en laatse woorden van de pagina’s staan steeds net buiten de bladspiegel afgedrukt, waarmee ze uit de lopende tekst zijn gehaald. Da’s vast bedoeld als ‘deconstructie van de leeservaring’, maar het effect is dat er plotseling gaten in de zinnen vallen. Deze vormgeving zegt: ‘Volg mij, voeg je naar mijn grillen! Jouw ruimte en jouw wensen tellen niet, ik maak hier de dienst uit. Luister!’

Het allerergste: de vormgevers hebben gemeend een ‘speelse verwijzing’ naar tag clouds te moeten maken. Die zijn op internet immers ingeburgerd, en dus reuze modern! Uit data-aggregatie kun je veel leren: dat geeft immers meta-informatie over een tekst, en dus ‘andere’ manieren om die te lezen en te plaatsen. Zodoende hebben de ontwerpers de woorden in het boek verschillende grijswaarden toebedeeld, naar gelang van de frequentie van hun gebruik. Alle woorden. In alle teksten. Zonder daarbij enige duiding te geven van de ‘meerwaarde’ die deze ingreep aan de lezer of de teksten zou kunnen bieden.

De teksten ogen daardoor rommelig. Al dat vet en minder vet leest hakkelig en nogal dwingend. Oordeel zelf: hier is een alinea uit mijn bijdrage.


When my parents were out for the evening, I would sit for hours on end on the wc with a book. At least that light wouldn’t betray me when they came home. As soon as they started fiddling with the front door, I hid my book under my pyjamas, sanctimoniously flushed the wc, and pretended to be intoxicated by sleep. In the weekend, when they had a lie-in, I would take book after book from the shelves in the living room. At breakfast, I read the labels on the jam jars.

Woorden krijgen lukraak een nadrukkelijkheid opgelegd die ik nooit heb bedoeld en die nergens door de tekst wordt geschraagd. Het resultaat: de vormgeving legt mij woorden in de mond. Die dringt de lezer intenties en interpretaties op die ik nooit heb gezocht, die suggereert subteksten die ik niet wilde beroeren maar nu niet meer kwijt kan. Al die grillig aangebrachte accenten breken in op de crux van schrijverschap: woorden aan- of uitkleden door ze nadruk te geven, een zin zo componeren dat hij ritme krijgt, de juiste toon en klank vinden voor een idee. De vormgeving legt mijn tekst grillige klemtonen op, hij verdoezelt wat ik naar voren wilde halen of geeft een paukeslag op iets dat ik klein wou laten zijn. De vormgeving vervangt mijn compositie door de zijne.

Lezers mogen ten allen tijde alle kanten op met wat ik – of wie ook – schrijf. Ze hebben het volste recht mijn schrijfsels mooi of verderfelijk te vinden, verfrissend, of juist dom en lomp. Maar aangezien hun oordeel altijd mijn tekst betreft en mij als auteur, had ik graag dat een vormgever die tekst doorgeeft zoals ik die heb geschreven: met mijn marges, met door mij gekozen accenten, met soms een uithaal of juist een klein, haast onopgemerkt woordje. Iedereen mag mijn teksten naar hartelust interpreteren, maar niemand heeft het recht mijn compositie te veranderen en die versie vervolgens te presenteren als mijn verwoording.

Het ontwerp belazert de schrijver: het kleineert en verandert zijn woorden. De vorm plet en verminkt de inhoud. Teksten worden behandeld alsof ze niets anders dan grondstof zijn: ruw materiaal voor de vormgever. Dit boek is een wraakneming van het beeld op de taal, en poneert de visuele hegemonie: design über alles.

De lezer vergaat het intussen weinig beter. De teksten handelen nota bene over zijn rol en zijn positie, maar de vormgeving laat hem weinig ruimte en maakt de teksten ontoegankelijk. Ze zijn lastig leesbaar geworden, van hun marges en van de melodie van de auteur ontdaan. Het ontwerp verhindert de lezer te doen wat hij wilde – de woorden lezen, de gedachtes tot zich laten komen, de ideeën overdenken – en verordonneert hem kijker te zijn. En vreemd genoeg doet de vormgeving het daarbij voorkomen alsof ‘kijken’ een passieve kwestie is, en de kijker geen subject is maar uitsluitend andermans speelbal: een onwetend, permeabel en manipuleerbaar object.

Dat laatste blijkt ook uit de structuur van het boek. De auteursteksten beslaan tweederde van het totaal; de laatste tachtig bladzijden zijn gevuld met de ‘Index on Related Subjects (drawn form Wikipedia)’. Deze begrippenlijst bevat lemma’s als alphabetical, booksellers, braille, calligraphy, database, feedback, headlines, index, internet, Kafka, keywords, map, mobile phone, offline, propaganda, etc. etc. Tachtig pagina’s lang worden – zonder een spoor van ironie, laat staan van brille – volkomen normale begrippen voor de lezer verklaard. En juist deze overbodige tekst, die de intelligentie van de lezer bot beledigt, is wel helder en goed leesbaar vormgegeven…

Is dat niet vreemd: een boek over lezen dat zowel haar auteurs als haar lezers niet serieus neemt?

** voorbeeld: twee gescande pagina’s **

Mijn eerste associatie bij dit woordbeeld en deze bladspiegel is die van oude, goedkope Prisma-woordenboeken. Die wemelden ook van vetgedrukte woorden en lichtere, cursief gedrukte woorden, en hadden ook nergens lucht: geen marges, geen witregels, geen pauze na een stuk.

Lezen (Terug naar af)

[Bijdrage aan de bundel Ik lees waar ik ben / I read where I am, onder redactie van Mieke Gerritzen, Geert Lovink en Minke Kampman, uitgegeven door het Graphic Design Museum Breda. Op de foto: een deel van mijn boekenkasten.]

Vroeger las ik wanneer en waar ik maar kon. Bij de bibliotheek kon je maximaal vier boeken per week lenen, voor mij een te schamel rantsoen. Nadat ik er de kinderafdeling uit had, smokkelde ik met leeftijdsgroepen; de mevrouw achter de balie kneep soms een oogje dicht.

Als mijn ouders een avondje weg waren, zat ik urenlang met een boek op de wc. Dat licht verraadde me tenminste niet wanneer ze thuiskwamen. Zodra ze aan de voordeur morrelden, verstopte ik mijn boek onder mijn pyjama, trok schijnheilig de wc door en veinsde slaapdronkenschap. In het weekend, als zij uitsliepen, pakte ik in de woonkamer boek na boek van hun planken. Bij het ontbijt las ik de etiketten van het broodbeleg.

Later las ik minstens twee of drie boeken per week en was de grootste attractie van vakanties dat je dan meer kon lezen. Toen ik rond mijn dertigste plotseling halfblind werd – gelukkig tijdelijk – was mijn eerste zorg hoe ik kon blijven lezen. Ik overwoog braille. Toen mijn zicht opklaarde, las ik juichend de schreeuwende reclames en uithangborden die de openbare weg ontsierden.

Om mij heen, in mijn woonkamer van vijf bij vijf, staat inmiddels ruim vijftig meter aan boeken: bijna drie muren vol. Dat oogt imposant, maar ze lezen doe ik nog amper. Tegenwoordig lees ik hooguit een paar pagina’s voor het slapen gaan, om de overgang van waken naar soezen te verzachten. Ook de kranten en tijdschriften waarop ik ben geabonneerd houd ik steeds slechter bij. Wel lees ik nog altijd obsessief de t-shirts van mensen die ik tegenkom.

’t is de computer. Daar zit ik dag en nacht achter, daar lees ik me suf aan mails, nieuwsgroepen, forums, blogs, websites, kranten, wiki’s, Facebook updates, samenvattingen en tweets, en natuurlijk aan de reacties op dat al. Internet maakte me tot een lezer van de korte baan. De langere stukken waar ik onderweg op stuitte bewaarde ik trouw voor hetzelfde later als waarin ik de gekochte maar ongelezen boeken zou lezen die zich inmiddels overal hadden opgetast.

Zo ging het al jaren.

Totdat ik een Kindle zag en subiet verliefd werd. Vier dagen later bezorgde Amazon de mijne, die ik meteen vol boeken stopte. Lange stukken die ik op internet vind stuur ik tegenwoordig met een paar klikken door naar mijn Kindle, en warempel, nu komt het er wél van. Uren achtereen op de bank, in bed of in de trein; tijdens gestolen minuten in de rookpauzes, of wachtend in ’t café bij de bioscoop totdat de film begint – opnieuw lees ik boeken wanneer en waar ik maar kan.

En opnieuw – plus ça change – lees ik vaak illegaal. Ik ruil als vanouds boeken met mijn vrienden, maar dat mag niet meer nu ze digitaal zijn. De kopieerbescherming die op mijn in Nederland aangeschafte boeken zit, moet ik verbreken om ze te kunnen lezen. (Nederlandse boekwinkels bedienen alleen de markt voor Sony e-readers.)

Mijn Kindle zit in een roodleren etuitje; zodra ik dat opensla, heb ik tweehonderd boeken tot mijn beschikking. Ingebouwd in datzelfde etui zit een leeslampje. In bed, in het donker, lees ik boeken – en mijn katten merken niks wanneer ze ’s nachts thuiskomen.

Lessen

De Egyptische revolutie heeft ons veel geleerd. Het schouwspel van honderdduizenden mensen die dag in, dat uit de straat opgingen om met gevaar voor eigen leven hun vrijheid en hun burgerrechten op te eisen, was schrijnend mooi – en een fikse terechtwijzing voor al die mensen hier die menen dat ‘ze’, die moslims daar, allemaal zowat half achterlijk zijn.

Dit waren dappere, respectabele, vreedzame, welbespraakte mensen, die uitsluitend democratische eisen stelden: opheffing van de noodtoestand, hervorming van de grondwet, vrije verkiezingen, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en een einde aan de corruptie.

(Daarom ook dat de PVV geen woord heeft gewijd aan de opstand: zowat alles wat de Egyptische demonstranten zeiden en deden, haalde Wilders’ stereotypes en stellingen onderuit. Dit is een opstand die Wilders grondig in het ongelijk stelt.)

We leerden dat wij jarenlang een dictator hebben gesteund onder wiens regime tienduizenden mensen werden gearresteerd zonder ooit een proces te krijgen, waar marteling aan de orde van de dag was, waar de pers werd geïntimideerd en verkiezingen vervalst werden – zonder dat wij ooit een kik gaven. Erger, we noemden Mubarak een ‘bevriend’ staatshoofd en bejegenden hem met eerbetoon.

We leerden dat ons idee van het leger wellicht niet overal opgaat. In Arabische landen is het leger over het algemeen rechtvaardiger dan de politie, die er gewoonlijk corrupt is. Terwijl de politie er aanvankelijk op los sloeg, met busjes op de demonstranten inreed, en zich later undercover bij de huurlingen voegde die met messen en zwaarden door de menigte galoppeerden, heeft het leger steeds haar kalmte bewaard en geweigerd op de bevolking te schieten.

We leerden dat het kortwieken van de communicatie van mensen een dictatoriale ingreep is, en dat het nauwgezet volgen wie met wie communiceert, doodgevaarlijk kan zijn. Als we menen dat Mubarak of Achmedinejad dat niet mogen, waarom vinden we het dan wel goed dat onze eigen overheden zichzelf juist die bevoegdheden willen aanmeten? Waarom is internet filteren, van een kill-switch voorzien en de herkomst van berichten traceren in het westen wél in orde?

We leerden dat Egypte voor een derde bestaat uit jonge mensen die helemaal niet zoveel om religie geven als wij denken, en al helemaal niet fanatiek. Ja, ze bidden en ze geloven, maar dat doen CDA’ers ook. En die zie ik nog niet zo snel een andere religie de ruimte geven voor een dienst (op Tahrir werd anderhalve week geleden de allereerste publieke christelijke mis ooit georganiseerd), laat staan dat ze met gevaar voor eigen leven biddende moslims willen beschermen.

We leerden dat live televisie dagen achtereen boeiend kan zijn, als je tenminste goede verslaggevers hebt en overal ter wereld mensen weet die je kunt uitnodigen voor commentaar en debat. En dat zo’n gesprek dan gerust langer mag duren dan anderhalve minuut – sterker, dat de kwaliteit van een gesprek er fors op vooruit gaat wanneer je er een kwartier of half uur voor uittrekt. We leerden dat de emotie van verslaggevers of geïnterviewden niet het allerbelangrijkste is en er niks ‘door iemand heen’ hoeft te gaan om een gesprek boeiend te maken. We leerden bovenal dat het mogelijk is om gedegen geëngageerde journalistiek te bedrijven.

En we leerden hopen – hopen op de goede afloop. Laten we dat laatste blijven doen. Want de democratie hebben ze hard verdiend, in Egypte.

Media, modern en oud

Facebook was natuurlijk belangrijk: de pagina ‘We are all Khaled Said’ mobiliseerde jongeren, en vanaf die pagina werd de oproep gedaan om op 25 januari te gaan demonstreren. Weblogs waren belangrijk: al jarenlang bloggen veel Egyptenaren over de politiek. Reporters Sans Frontières meldt al jarenlang dat nergens zoveel burgerjournalistiek wordt bedreven als in Egypte, maar ook: dat nergens zoveel bloggers gevangen zitten als daar. En Twitter was belangrijk: een geweldig medium om informatie snel door te geven.

Maar uiteindelijk is dit ook de revolutie waarin de televisie zich bewees. Zonder Al Jazeera was dit niet gebeurd. Wanneer ze precies begonnen met de verslaggeving van deze opstand weet ik niet; wel weet ik dat ik op 28 januari begon te kijken en sindsdien de zender niet meer heb uitgezet. Dag in, dag uit deed Al Jazeera verslag. Soms herhaalden ze stukken en ‘s nachts ging het ook wel ‘s over iets anders, maar ze hebben twee weken lang bijna fulltime aan de opstand in Egypte gewijd. Verslaggevers ter plekke vertelden wat er gebeurde, soms – voor hun eigen veiligheid – anoniem. En al die tijd waren ze de enigen die via een massamedium de Egyptenaren van minuut tot minuut vertelden wat er in hun eigen land gebeurde.

Steeds weer doken ze nieuwe deskundigen en nieuwe betrokkenen op die hun gedachten lieten gaan over de gebeurtenissen. Van de studio in Qatar schakelden ze over naar Tahrir; van Londen naar Washington; van Alexandrië weer terug naar Cairo. Hun uitzendlicentie in Egypte werd ze ontnomen, hun verslaggevers werden gearresteerd, hun apparatuur werd in beslag genomen, hun kantoor in Cairo werd kort en klein geslagen. Het maakte niet uit. Ze bleven doorgaan. Wel zag je dat al die gezichten steeds vermoeider raakten – dat het ook voor hen een enorme uitputtingsslag was.

Ze waren niet neutraal: aan allles kon je merken dat Al Jazeera dolgraag wilde dat deze revolutie zou slagen. Maar ook al hadden ze partij gekozen, ze bleven daarbinnen strikt professioneel. Zelfs zo professioneel dat toen duidelijk was dat Mubarak was gevallen en de anchorman in de studio voor het eerst naar de persoonlijke verhalen van de verslaggevers ter plekke vroeg, die dat onderwerp bleven omzeilen.

Veel mensen hebben gezegd dat wat de Eerste Golfoorlog voor CNN was, deze revolutie voor Al Jazeera is: een doorbraak als zender, een doorbraak als gerespecteerde bron. Maar wat iedereen vergeet te benoemen is wellicht veel belangrijker: Al jazeera heeft een monument opgericht voor geëngageerde journalistiek.

Al Jazeera: hats off. Jullie hebben het knap gedaan en jullie zijn een voorbeeld voor anderen geworden.

Instant opstand?

Er zijn nogal wat mensen hier die denken dat de opstand in Egypte het gevolg is van die in Tunesië. Maar het rommelt al jaren in Egypte. Wat er nu gebeurt komt niet door Tunesië, hooguit gaven de gebeurtenisssen daar ineens hoop dat een revolutie eindelijk succes kon hebben.

Uit een artikel van Hassnae Bouazza in Vrij Nederland, 2 februari 2011:


Ze weten al jaren wat ze ontberen en hoe het ook anders zou kunnen. De Arabische wereld is namelijk al veel langer in verandering, voor een groot deel dankzij de satellietzenders. U kent ze wel, de zenders die ontvangen worden in al die huishoudens met die foeilelijke schotels die ons straatbeeld zo aantasten. [..]

Mensen die uit eigen land verbannen waren, konden elders terecht en van daaruit hun kritiek voortzetten. Al Jazeera sloeg hard in. Die wereld werd opeens veel groter. De ogen van mensen gingen open. Ze zagen hoe het ook kon. Wat er nog meer mogelijk was. Hoe mondiger ze werden, hoe harder de overheid het propaganda-gaspedaal intrapte. [..]

Mubarak blijft het rekken, en dus zie je op de Egyptische staatstelevisie steeds hetzelfde shot van een rustig Caïro vergezeld van steunbetuigingen van prominenten of van de nieuw aangetreden regering, terwijl de andere zenders de betogingen en de gewonden tonen. Mensen kunnen braaf naar de staatstelevisie blijven kijken, zappen naar een andere zender (Al Jazeera en Al Arabiya zijn niet de enige die er verslag van doen), of gewoon uit het raam kijken.

Vorig jaar juni werd Khaled Said op klaarlichte dag doodgeschopt door agenten die hij had gefilmd terwijl ze de opbrengst van een drugsvangst verdeelden. Sindsdien is het onrustig in Egypte, met wekelijkse demonstraties tegen het regime. Toen al is Mohammed el-Baradei erbij betrokken geraakt en kwam hij in zicht als alternatief voor Mubarak. In 2004 verenigden intellectuelen zich in Kifayah (Genoeg), een organisatie die strijdt tegen de eindeloze hegemonie van Mubarak. Deze revolutie heeft dus genoeg tijd gehad om te gisten. In alle landen waar het nu borrelt. Televisie en internet hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld om mensen te informeren en mobiliseren. En ze zijn een ideale uitlaatklep. [..]

Sinds 6 april 2008 is er een campagne gaande voor politieke hervorming. El Baradei organiseerde toen een petitie met punten als vrije verkiezingen, vrije pers, grondwetsherziening, etc. De Muslim Brotherhood – ja, dezelfde groep waarvan we hier in het westen denken dat ze fundi’s zijn – hebben tienduizenden handtekeningen voor die petitie binengehaald.

Wat we sinds gisteren zien – pro-Mubarak facties die de demonstranten aanvallen – is ook een oud fenomeen. Bij verkiezingen en demonstraties worden mensen ingehuurd om democraten aan te vallen. Ze krijgen daarvoor 50 tot 100 LE per dag. Ook zitten er onder de zg. ‘thugs’ veel politie-agenten. (Ook gisteren zijn er veel politiebadges gevonden bij de opgepakte thugs.) Met andere woorden: het regime organiseert aanvallen op haar eigen volk. Voor een uitleg van deze ‘harafeesh’, zie dit artikel in The Economist.

The Daily Show, NL

Al eerder heb ik uitgelegd waarom ik een groot fan ben van The Daily Show. TDS geeft scherp commentaar op het politieke nieuws. Het programma is geestig, onderhoudend en bovenal knap gemaakt. Gastheer Jon Stewart is behalve een meester in timing ook erudiet: iemand die liever argumenten hoort dan stellingen, en die oprecht luistert naar mensen waar-ie het apert mee oneens is.

Op 31 januari start de Nederlandse editie van The Daily Show! Ik vind het spannend en dapper dat iemand zo’n ambitieus format als voorbeeld neemt, en nu ‘s niet het zoveelste keuvelprogramma bedenkt. TDS-NL draait drie weken achtereen op proef, steeds van maandag tot en met donderdag; daarna wordt bekeken of ze doorgaan. Er zit een flinke redactie achter het programma, die zowel veel beeld- als tekstresearch heeft gedaan en die al een paar maanden hard aan ‘t werk is. Dat stemt optimistisch, want zo’n programma werkt alleen wanneer je goed beslagen ten ijs komt en met bravoure de diepte in wilt duiken.

De vaste gastheer is Jan Jaap van der Wal. Een goede keus: je moet daar geen parlementair journalist neerzetten, wel iemand die geëngageerd is, die zich kan verbazen, die oprecht nieuwsgierig is en breed georiënteerd, die verdomde gevat kan zijn, die zelfspot heeft, en die een grap tijd weet te geven. Ongeacht hoe het programma uitpakt, verdient Van der Wal kudos voor zijn lef: ‘t is nogal wat om publiekelijk Jon Stewarts schoenen aan te trekken. Van der Wal gaat zich meten met de beste.

Bij de tweede uitzending, op 1 februari, ben ik er te gast – dit tot mijn eer en genoegen. En dapper van hen, want we gaan het hebben over lastige dingen als privacy en digitale rechten. Er zijn weinig programma’s die tijd inruimen om daar nou ‘s rustig over te praten, zonder dat een of andere hype de insteek is…

TDS-NL zal van 31 januari tot en met 17 februari vanaf 22:30 worden uitgezonden op The Comedy Central (herhalingen: diezelfde nacht om 0:30 en daags erna om 19:00). Wie de opnames wil bijwonen – ze worden in Amsterdam Noord gemaakt, van 19:00 tot 19:45 – kan zich hier aanmelden.