Het idee voor de bundel I read where I am vond ik intrigerend: verkennen hoe het concept en de praktijk van ‘lezen’ is veranderd, zowel door nieuwe technologieën als door alle informatie waarmee we worden omstuwd. We scannen artikelen tegenwoordig eerder dan dat we ze tot ons nemen (een praktijk die eigenlijk meer van kijken wegheeft), terwijl we er tegelijkertijd beter in worden om beelden grondig te lezen. We bekijken tekst, we lezen beelden. Stof & paradoxen te over.
Gistermiddag was de presentatie van de bundel. Ik sloeg het boek nieuwsgierig open. Het is altijd heerlijk om in een vers boek te bladeren, zeker wanneer je er zelf in staat.
Ik schrok me rot. Redacteur (en grafisch ontwerpster) Mieke Gerritzen had het ontwerp tijdens de presentatie uitbundig geprezen, maar het was me een raadsel waarom. De titel was wazig en vrijwel onleesbaar. Vast tongue-in-cheek, een postmodern statement, of bedoeld om ‘ingeprente verwachtingen te ondermijnen’, maar zo werkt dat volgens mij niet. Wie een onleesbaar omslag ziet, zal zo’n boek vervolgens niet nieuwsgierig oppakken om uit te vinden wat erin staat. Een omslag heeft een duidelijk oogmerk: door tekst en beeld kernachtig iets over de inhoud vertellen. En dit omslag zegt: ‘Ik ben een onleesbaar boek’.
Dat bleek te kloppen want het binnenwerk was nog erger.
De oneven pagina’s hebben een uiterst krappe linkermarge. Dat oogt stijf en propperig (en je kunt, al lezend, geen aantekeningen maken). Maar vooral: het knijpt alle lucht uit de teksten. Een verhaal of idee zonder ruimte erin, zonder ruimte eromheen, is massief – eenduidig, opdringerig, benauwend. Marges en witregels zijn bepaald meer dan alleen een designkwestie: ze scheppen een vrijplaats voor de lezer. Ze houden de tekst op beschaafde afstand, ze matigen diens toon en bewaken de ruimte van de lezer voor reflectie, voor kanttekeningen, voor aarzeling en weerwoord; voor nuancering, terzijdes, interpretatie en debat.
Zo niet hier. Deze teksten houden door hun opmaak nergens pauze, ze laten de lezer geen tijd voor bezinning. De vormgeving veroorzaakt zelfs dat de teksten extra ondoordringbaar worden: de eerste en laatse woorden van de pagina’s staan steeds net buiten de bladspiegel afgedrukt, waarmee ze uit de lopende tekst zijn gehaald. Da’s vast bedoeld als ‘deconstructie van de leeservaring’, maar het effect is dat er plotseling gaten in de zinnen vallen. Deze vormgeving zegt: ‘Volg mij, voeg je naar mijn grillen! Jouw ruimte en jouw wensen tellen niet, ik maak hier de dienst uit. Luister!’
Het allerergste: de vormgevers hebben gemeend een ‘speelse verwijzing’ naar tag clouds te moeten maken. Die zijn op internet immers ingeburgerd, en dus reuze modern! Uit data-aggregatie kun je veel leren: dat geeft immers meta-informatie over een tekst, en dus ‘andere’ manieren om die te lezen en te plaatsen. Zodoende hebben de ontwerpers de woorden in het boek verschillende grijswaarden toebedeeld, naar gelang van de frequentie van hun gebruik. Alle woorden. In alle teksten. Zonder daarbij enige duiding te geven van de ‘meerwaarde’ die deze ingreep aan de lezer of de teksten zou kunnen bieden.
De teksten ogen daardoor rommelig. Al dat vet en minder vet leest hakkelig en nogal dwingend. Oordeel zelf: hier is een alinea uit mijn bijdrage.
When my parents were out for the evening, I would sit for hours on end on the wc with a book. At least that light wouldn’t betray me when they came home. As soon as they started fiddling with the front door, I hid my book under my pyjamas, sanctimoniously flushed the wc, and pretended to be intoxicated by sleep. In the weekend, when they had a lie-in, I would take book after book from the shelves in the living room. At breakfast, I read the labels on the jam jars.
Woorden krijgen lukraak een nadrukkelijkheid opgelegd die ik nooit heb bedoeld en die nergens door de tekst wordt geschraagd. Het resultaat: de vormgeving legt mij woorden in de mond. Die dringt de lezer intenties en interpretaties op die ik nooit heb gezocht, die suggereert subteksten die ik niet wilde beroeren maar nu niet meer kwijt kan. Al die grillig aangebrachte accenten breken in op de crux van schrijverschap: woorden aan- of uitkleden door ze nadruk te geven, een zin zo componeren dat hij ritme krijgt, de juiste toon en klank vinden voor een idee. De vormgeving legt mijn tekst grillige klemtonen op, hij verdoezelt wat ik naar voren wilde halen of geeft een paukeslag op iets dat ik klein wou laten zijn. De vormgeving vervangt mijn compositie door de zijne.
Lezers mogen ten allen tijde alle kanten op met wat ik – of wie ook – schrijf. Ze hebben het volste recht mijn schrijfsels mooi of verderfelijk te vinden, verfrissend, of juist dom en lomp. Maar aangezien hun oordeel altijd mijn tekst betreft en mij als auteur, had ik graag dat een vormgever die tekst doorgeeft zoals ik die heb geschreven: met mijn marges, met door mij gekozen accenten, met soms een uithaal of juist een klein, haast onopgemerkt woordje. Iedereen mag mijn teksten naar hartelust interpreteren, maar niemand heeft het recht mijn compositie te veranderen en die versie vervolgens te presenteren als mijn verwoording.
Het ontwerp belazert de schrijver: het kleineert en verandert zijn woorden. De vorm plet en verminkt de inhoud. Teksten worden behandeld alsof ze niets anders dan grondstof zijn: ruw materiaal voor de vormgever. Dit boek is een wraakneming van het beeld op de taal, en poneert de visuele hegemonie: design über alles.
De lezer vergaat het intussen weinig beter. De teksten handelen nota bene over zijn rol en zijn positie, maar de vormgeving laat hem weinig ruimte en maakt de teksten ontoegankelijk. Ze zijn lastig leesbaar geworden, van hun marges en van de melodie van de auteur ontdaan. Het ontwerp verhindert de lezer te doen wat hij wilde – de woorden lezen, de gedachtes tot zich laten komen, de ideeën overdenken – en verordonneert hem kijker te zijn. En vreemd genoeg doet de vormgeving het daarbij voorkomen alsof ‘kijken’ een passieve kwestie is, en de kijker geen subject is maar uitsluitend andermans speelbal: een onwetend, permeabel en manipuleerbaar object.
Dat laatste blijkt ook uit de structuur van het boek. De auteursteksten beslaan tweederde van het totaal; de laatste tachtig bladzijden zijn gevuld met de ‘Index on Related Subjects (drawn form Wikipedia)’. Deze begrippenlijst bevat lemma’s als alphabetical, booksellers, braille, calligraphy, database, feedback, headlines, index, internet, Kafka, keywords, map, mobile phone, offline, propaganda, etc. etc. Tachtig pagina’s lang worden – zonder een spoor van ironie, laat staan van brille – volkomen normale begrippen voor de lezer verklaard. En juist deze overbodige tekst, die de intelligentie van de lezer bot beledigt, is wel helder en goed leesbaar vormgegeven…
Is dat niet vreemd: een boek over lezen dat zowel haar auteurs als haar lezers niet serieus neemt?

Mijn eerste associatie bij dit woordbeeld en deze bladspiegel is die van oude, goedkope Prisma-woordenboeken. Die wemelden ook van vetgedrukte woorden en lichtere, cursief gedrukte woorden, en hadden ook nergens lucht: geen marges, geen witregels, geen pauze na een stuk.
[Bijdrage aan de bundel Ik lees waar ik ben / I read where I am, onder redactie van Mieke Gerritzen, Geert Lovink en Minke Kampman, uitgegeven door het Graphic Design Museum Breda. Op de foto: een deel van mijn boekenkasten.]
Nu er meer (en betere) e-readers op de markt komen, beginnen schrijvers zich zorgen te maken. Wat betekent de opkomst van digitale boeken voor hen? Ze zien enerzijds overal uitgevers die de digitale versie van hun boek voor zowat de papieren prijs op de markt brengen, echter zonder dat daar meer royalties tegenover staan. Da’s raar, want er komt geen papier, drukker, binder, transport of opslag aan de vervaardiging of distributie van e-books te pas, wat zal gauw veertig procent in de kosten scheelt. Per e-book wordt derhalve meer winst gemaakt. Iéts daarvan zou toch bij de auteurs terecht horen te komen, in plaats van alleen naar uitgever of e-bookverkoper te gaan?
Vier weken na dato ontdekte ik dat Martin Gardner eind mei was overleden. De man is 94 geworden, dus heel onverwacht was het niet.
Over nog geen maand (10 maart 2010) komt Tim Burtons
De moeder van Tom Lanoye kreeg een aantal jaar terug een hersenbloeding: ze verloor daardoor de macht over de taal. Zij, de moeder van een schrijver, zij, die altijd klaarstond met een gedecideerde mening, zij, de amateur-actrice die lappen teksten uit haar hoofd kende, zij, de spraakwaterval – íij wist de woorden niet meer. Furieus werd ze ervan, ze had heftige woedeaanvallen, gooide met huisraad en brabbelde onverstaanbaar.
Wil Merkies heeft eerder een boek samengesteld met verhalen over de Amsterdamse Oostelijke Eilanden. Nu verschijnt er een nieuw boek over deze buurt, opnieuw door haar samengesteld: zestig gedichten van buurtbewoners, met bijdragen van onder meer Dolly Bellefleur, Aat Veldhoen en Kester Freriks. Het boek werd vandaag gepresenteerd. Ik mocht het voorwoord schrijven.
(Article in the catalog of the ‘Embody’ exhibition by Chaja Hertog and Nir Nadler, Israel, 2008. I met Nir while I was a mentor at
Eerder vandaag namen enige honderden mensen afscheid van Simon Vinkenoog op Sint Barbara. (De keuze voor die begraafplaats had me verrast, Simon was niet katholiek; zijn uitgever Vic van de Reijt vertelde me dat Simon hier graag wou liggen omdat hij, net als collega-dichter Frank Starik, hier geregeld eenzame uitvaarten met een afscheidsgedicht had opgesierd.)
Afgelopen nacht is Simon Vinkenoog overleden. Nu zou hij 81 worden deze maand, dus helemaal onverwacht is het niet en de man heeft een geweldig rijk en brisant leven gehad, maar toch schrok ik even.