Muskus

Voor de bundel Een absolute mus kreeg ik het woord ‘majordomus’ toebedeeld. Daar heb ik braaf iets voor geschreven, maar ik vond ‘t een wat saai woord. Zelf bedacht ik ‘muskus’ en dat mocht ik toen ook doen. Joep Bertrams maakte er bijgaande prachtige tekening bij.

Muskus

—- ineens, onverwacht, iemand willen zoenen, en alleen al doordat dat verlangen in je opspringt plotseling zo verlegen worden dat je zenuwen ritselen en je hart fladdert en bonkt van schrik. Je huid prikt. Even draait de wereld en je houdt je aan de tafel vast. Je likt je lippen van anticipatie, van nervositeit, van zallik of zallikniet, van oh hemel.

Je hart wordt rood, je voelt het groter groeien, je hart welt op naar je lippen. Je haalt diep adem. Je denkt: pas op de plaats. Je denkt: oh jee. Je denkt: zallik. Je denkt: zallikniet. Je oren suizen.

Je haalt diep adem. Het duizelt je een beetje. Je wordt licht in je hoofd. Je lippen branden. Je hart ligt erop.

Blijven ademhalen, in, uit, in, uit, doen of er niks aan de hand is. Met elke ademtocht proef je zijn geur op je lippen waar je hart ligt. Een diepe, dierlijke geur.

Je bloost.

Een absolute mus

Vorige week verscheen Een absolute mus: mussenwoorden in tekst en beeld. Samenstellers Peter Müller en Bert Keizer bedachten een lijst woorden waar ‘mus’ in voorkwam – van Erasmus tot muskiet, van intimus tot musical – en verzochten tekenaars en schrijvers daarbij iets te maken. Bij het boek hoort ook een tentoonstelling: tot 27 april 2009 in de Centrale Bibliotheek in Den Haag.

Details:

Een absolute mus: mussenwoorden in tekst en beeld – Muller Uitgeverij – maart 2009 – 112 pagina’s – ISBN: 9789081388719
Samenstelling: Peter Müller en Bert Keizer
Voorwoord: Hugo Brandt Corstius
Tekenaars: Hans Andringa, Joep Bertrams, Jan Bogerts, Jos Collignon, Robin d’Arcy Shillcock, Olivia Ettema, Farhad Foroutanian, Pieter Geenen, Diederik Gerlach, Matthias Giesen, Eric Bindervoet/Robbert-Jan Henkes, Margreet de Heer, Tom Janssen, Gerrit de Jager, Jeroen Jager, Kees Koomen, Yiri Kohl, Ien van Laanen, Petr Melnik, Milo, Len Munnik, Ruben L. Oppenheimer, Hélène Penninga, Marnix Rueb, Bas van der Schot, David Smit, TRIK, Jean-Marc van Tol, Berend Vonk, Angela de Vrede, Stefan Verwey, Jules van der Vuurst de Vries, Marijn van der Waa, Babette Wagenvoort, Sylvia Weve
Schrijvers: Maria Barnas, Bas Belleman, August Hans den Boef, Tom van Deel, Lodewijk Dros, Egbert van Faassen, Kester Freriks, Henk van Gelder, Henkes/Bindervoet, Wim Hofman, Theodor Holman, Bert Keizer, Anton Korteweg, Yvonne Kroonenberg, Ileen Montijn, Wilma de Rek, Joyce Roodnat, Maarten van Rossem, Patty Scholten, Rob Schouten, Coen Simon, A.L. Snijders, Monica Soeting, Karin Spaink, Dick Swaab, Bianca Stigter, Willem van Toorn, Kees Torn, Jaffe Vink, Marjoleine de Vos, Ivo de Wijs, Ad Zuiderent.

Bestellen:

BolBrunaSelexyzVan Stockum

Flaptekst:

De wens om de mus weer onder de mensen te krijgen kan aller­lei vormen aannemen. Rond het vogeltje heeft Peter Müller een bijeenkomst op papier belegd waarin onze meest scherpe, subtiele en tedere illustratoren in samenspraak met een indruk­wekkende verzameling van schrijvers, dichters, columnisten, wetenschappers, filosofen en theologen de mus naar voren halen in woorden als Museum, Mussert, Erasmus, Nostradamus, Kom­munismus, Catechismus enz. Het resultaat is een groot aantal verborgen mussen die hier in unieke uitrusting aan de dag treden. Vijftig tekeningen met vijftig beschrijvingen, in de vorm van kwatrijnen, sonnetten, essays en herin­neringen waarin alle kanten uitgefladderd wordt (naar de geschiedenis, de hersenfysiolo­gie, de cultuurhistorie, naar de ornithologie zelfs, met een enkele absurde blindganger om de vaart erin te houden) onder het verbindende motto van een zwak voor de mus en liefde voor het woord.

Het voorwoord werd geschreven door Hugo Brandt Corstius wiens liefde voor de verborgenheden in woorden alom bekend is.

Schrijver of schrijfster?

Boingboing had vandaag een link naar de Gender analyzer, een stuk software dat zou kunnen bepalen of de auteur van een stuk een man of vrouw is. Dol op gendertesten als ik ben, heb ik tien Engelse teksten van mezelf door het ding heengehaald. Heel systematisch: het nieuwste Engelse spul eerst en dan terugwerken. Wat denkt u, ben ik een schrijver of een schrijfster?

  • Power in numbers, over Anonymous, hun strijd tegen Scientology en actievoeren via internet: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • A bad case of nostalgia, over Andrew Keen, web 2.0 en wereldbeelden: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Child pornography: fight it or hide it, over het kinderpornofilter dat nogal te wensen overlaat: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Casinos no cash cow, mijn eerste artikel als journalist binnen Second Life: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Orkut pirates privacy and copyright, over Google’s Orkut en hoe vreemd het was dat half privacy-lievend Nederland zich subiet aanmeldde: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Freedom of the internet, our new challenge, over vrijheid van meningsuiting (de zompige titel was omdat het een erg formeel stuk was voor een erg sjieke club): vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Unbiased Columnism 2001-7, slotstuk van een serie rechtbankverslagen over de zaak van Scientology tegen Zenon Panoussis in Stockholm: vrijwel zeker geschreven door een man (de andere zes afleveringen heb ik maar overgeslagen in deze test).
  • Grimm 2.0, over horrorfilms als sprookjes voor volwassenen, en waarom gruwelen niet altijd erg is: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • The Tupperware trade in happiness, over de tamelijk akelige verkoopmethoden van Landmark: vrijwel zeker geschreven door een man.
  • Boldly going where man has gone before, over de G-spot en de top van de ijsberg: vrijwel zeker geschreven door een man.

Er is geen ontkomen aan, de conclusie is klip en klaar: ik ben een schrijver. Een man. Aangenaam kennis te maken [reikt hand]: Karel Spaink.

Wat moet je eigenlijk doen om door deze software als vrouw gezien te worden? Veel over gevoel schrijven? Veel kwebbelen? Misschien deugt die software niet erg, da’s ook nog een mogelijkheid. Blijkens de testresultaten heeft-ie het immers in ongeveer 45% van de gevallen fout. (Misschien zegt de software gewoon standaar dat de auteur een vrouw is, dan kom je immers op vergelijkbare foutmarges uit. Iemand die me een url kan geven waarvan de tekst door Gender Analyzer als waarchijnlijk geschreven door een mevrouw wordt aangemerkt?

Gokje

Morgen wordt bekend gemaakt wie de Nobelprijs voor de literatuur krijgt. Er circuleren zoals gewoonlijk allerlei namen, waaronder – ook zoals gewoonlijk – Cees Nooteboom, Amos Oz, Margaret Atwood en Carlos Fuentes. Atwood zou ik de prijs van harte gunnen maar al een paar jaar vind ik dat Haruki Murakami ‘m verdient.

In 1992 of 1993 las ik voor het eerst een boek van hem: Hard-Boiled Wonderland and the End of the World. Ik was zo overdonderd dat ik prompt begon aan een proefvertaling, totdat ik ontdekte dat een Nederlandse uitgeverij de rechten al had gekocht. HBWEW gaat over doolhoven, het geheugen, onderaardse gangen, eenhoorns, bibliotheken, onthechte mannen en vreemde meisjes, en doet dat op afwisselend nuchtere, sprookjesachtige en absurdistische toon. Ik was overdonderd en heb daarna alles van hem gelezen, en steeds met groot plezier. De man schept wonderlijke werelden die vertrouwd en vreemd tegelijkertijd zijn, en vertelt verhalen die je niet loslaten. En hij is uiterst citabel: “…the subconscious mind is always changin’. Like an encyclopedia that keeps puttin’ out a whole new edition every day.” (uit HBWEW)

Op 28 oktober aanstaande organiseert de SLAA overigens een avond over Murakami in de Balie, Amsterdam.

Alice meets Burton

Twee liefdes komen samen: deze week las ik dat regisseur Tim Burton een verfilming van Alice in Wonderland op stapel heeft staan.

Alice is een oude liefde. Ik las Alice in Wonderland toen ik acht of tien was en raakte meteen in de ban van dat laconieke meisje dat zoveel vreemds overkomt. Ik heb dat boek – en de opvolger Through the Looking Glass and what Alice found there – vaak herlezen. De allermooiste editie is The Annotated Alice van skepticus en wiskundige Martin Gardner, met een fantastisch notenapparaat dat varieert van toelichtingen op verhaspelde kinderrijmpjes tot uitgebreide bespiegelingen over materie en anti-materie, en alle originele illustraties van Tenniel. Gardner heeft Alice immens verrijkt.

Jan Svankmajer heeft ooit een prachtige verfilming gemaakt, de meest absurdistische Alice die ik ken en daarom de mooiste. Maar nu waagt Tim Burton zich eraan: Tim Burton, de man achter het vreselijk mooie sprookje Edward Scissorhands, de bedenker van The night before Christmas, de regisseur van Mars Atttacks! en Ed Wood en van zoveel ander moois.

Fuck. Wachten tot 2010. If only time could fly. But at mad tea parties, it doesn’t.

TNTY 3: Korte verhalen voor de nabije toekomst

Vers van de pers, en vanaf volgende week in de boekhandel: Korte verhalen voor de nabije toekomst, een bundel met zeven verhalen van Nederlandse auteurs. Het is het derde deel van de serie The Next Ten Years, waarvan ik hoofdredacteur ben.

Details:

Korte verhalen voor de nabije toekomst: leven in technologie – Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar – Amsterdam, september 2007 – ISBN: 978-90-388-69650 – 70 pagina’s – Auteurs: Jhinte Delft, Sam Gerrits, Karin Giphart, Niels ‘t Hooft, Karin Spaink, Jonathan van het Reve, Bas van der Velde, Robbert Welagen

Bestellen:

BolBrunaselexyz

Inhoud:

Nu internet ingeburgerd is en allerlei communicatietechnieken gaandeweg meer met elkaar worden verknoopt, rijst de vraag wat die eeuwige bereikbaarheid van mensen, de stortvloed aan beelden en de permanente strijd om onze aandacht eigenlijk met ons en met onze cultuur doet. Wat betekent het als de producten op de supermarktschappen achter onze rug om met onze mobieltjes kunnen praten? Geef je sneller een rondje als je je drankjes automatisch afrekent met een geïmplanteerde elektronische portemonnee? Kunnen we straks niet alleen ongewenste mail maar ook ongewenste mensen op onze ignore-lijst zetten? Zo ja, verandert dat ons wereldbeeld en onze omgang met elkaar?

Om erachter te komen wat de toekomst kan brengen, heeft The Next Ten Years een aantal Nederlandse schrijvers gevraagd hun gedachten te laten gaan over nieuwe, niet ontdekte maar wel denkbare communicatietechnologieën. Science-fiction van Nederlandse bodem, kortom. De auteurs van Korte verhalen voor de nabije toekomst zijn opgegroeid met nieuwe media. Sommige van hen zijn jong, anderen gaan al wat langer mee; voor sommigen is dit hun literaire debuut, anderen hebben al naam gemaakt. Maar het zijn allemaal schrijvers die radio alleen kennen als iets dat je op internet vindt, die makkelijker bloggen dan een ansichtkaartje sturen, voor wie msn’en even vanzelfsprekend is als fietsen. Hoe ziet ons leven er volgens hen in de nabije toekomst uit? Hoe stellen zij zich de ideale vorm van communiceren voor? Welke angstvisioenen en dromen hebben zij?

The Next Ten Years

The Next Ten Years is een samenwerkingsverband tussen internetprovider XS4ALL en uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. De serie belicht ontwikkelingen op en door internet. In zes halfjaarlijks te verschijnen edities worden ondergeschoven aspecten van de nieuwe media uitgediept. Eerder in deze serie verschenen Medische geheimen (2005), over de risico’s van het elektronisch patiëntendossier, en Een wereld te winnen (2006) over gaming als sport, cultuur en economie.

XS4ALL geeft alle middelbare scholen twee exemplaren van het boek cadeau. Abonnees van XS4ALL kunnen, zolang de voorraad strekt, gratis een exemplaar bestellen. Andere geïnteresseerden kunnen het boek voor circa 5 euro in de betere boekhandel kopen.

Voskuil: Het bureau

Ooit heb ik de volledige cassette Het bureau van Voskuil gekregen. De cassette staat hier maar voluptueus te wezen: zeven delen, dertig centimeter dicht bedrukt papier. Meer dan 5000 pagina’s, onuitgepakt, winkelwaarde 90 euro.

Boeken zijn er om gelezen te worden, en dat gaat deze boeken hier niet overkomen. Zijn er wellicht gegadigden onder mijn lezers? Ik geef de boeken weg aan wie hier de liefste, leukste, grappigste of anderszins meest ontroerende reactie geeft. De termijn sluit eind van de maand, en als enige voorwaarde geldt: zelf komen ophalen.

Tussen flirt en chemo

[Recensie van Sophie van der Stap: Meisje met negen pruiken.]

Meisje van 21 blijkt kanker te hebben en moet een jaar aan de chemo, met de eerste maanden verplichte en frequente ziekenhuisopnames, gevolgd door bestraling. Van de ene dag op de andere moet ze er rekening mee houden dat ze binnen het jaar dood is. Dat het geen larmoyant verhaal werd is te danken aan de overlevingsstrategie die de hoofdrolspeelster koos. Sophie van der Stap ging spelen.

Ze kocht stapels pruiken om op haar kale hoofd te zetten en beschreef wat die met haar en haar omgeving deden. De dikke blonde krullen van Daisy lokken andere reacties uit dan de springerige rode pieken van Sue of de steile bruine haren van Lydia. Met Bébé (lang en steil blond) of Platina (stijf gekapt witblond haar) voelt Sophie zich sexy en werelds, met Sue op haar hoofd brutaal, met Oema (lang roodbruin haar) mysterieus.

Omslag boek

Een van de geestigste passages van Meisje met negen pruiken is de avond waarop Sophie Club Elf bezoekt. De dag ervoor heeft ze een geanimeerd gesprek gehad met een jongen die er ook zal zijn, maar ‘…hij herkent me niet. Ik was gisteren immers Pam en ben nu Oema. Ik kijk hem nog even recht aan, maar het wil niet baten. Alle mogelijkheid en reden om hem beter te bekijken. Ik besluit dat ik het hier maar bij laat. [..] Thuis piept mijn telefoon; de jongen van gisteren die vraagt waarom ik niet gekomen ben. Dat hij me gemist heeft.’

Naast de pruiken zet Sophie een tweede overlevingsstrategie in: flirten. In haar hoofd bouwt ze complete doktersromannetjes op rond haar longarts, dokter K, fantasieën die soms de werkelijkheid schampen, zodat ze blozend met hem in de lift staat. De flirts hebben een dubbel doel. Niet alleen wil ze de mannen in het wit die haar moeten gaan redden ermee aan zich binden, ook wil ze buiten het ziekenhuis op die manier haar besef kankerpatiënt te zijn naar de achtergrond duwen. Dat lukt soms: als iemand haar wil zoenen, is het voor haar of Sophie zelf er weer is en het meisje dat kanker heeft even verdwenen is.

Wat Sophie nooit doelbewust hoeft in te zetten en er simpelweg is, is het netwerk van ouders, zus en vrienden dat haar gedurende die zware maanden draagt. Ze helpen pruiken uit te zoeken, drinken eindeloos muntthee met haar, komen langs en bellen, spreken haar moed in, luisteren als ze somber is, nemen haar mee op vakantie, en maken haar chemojaar draaglijk. Ze beschrijft het mooi, soms tussen neus en lippen door, soms expliciet. Kanker heb je hopelijk nooit alleen.

Maar zelfs voor haar vrienden houdt Sophie haar kale hoofd gewoonlijk verborgen, de buitenwereld mag maar zelden zo dichtbij komen. Tegen het einde van het boek beschrijft Sophie dat het besef daagt dat ze de kanker nooit helemaal achter zich kan laten. Sterker, ze wil dat niet. Die kanker heeft haar gevormd en veranderd, haar minder haastig gemaakt, hij heeft haar leven en haar lichaam getekend en is onderdeel van haar geworden.

Dat is ook het moment dat ze tegen de muur opbotst die ze zelf met behulp van haar pruiken heeft opgericht tussen binnen- en buitenwereld. De pruiken die haar door de behandeling hebben heen gesleept, zijn ook een maskerade: met mij is niets aan de hand, vind je me niet mooi? ‘Kaal kennen ze me niet. Kaal in bed, kaal onder de douche, kaal in mijn witte badjas, kaal als mijn pruik in mijn trui blijft hangen als ik me omkleed. Wat zullen ze zeggen? Er is zoveel dat ze niet van me weten. Er is zo’n wereld van verschil.’ Het is jammer dat ze dat dilemma niet uitgebreider beschrijft. Zeker nu na publicatie van haar boek die maskerade ineens voor iedereen zichtbaar is geworden, was daar ruimschoots aanleiding toe.

Tenslotte: dat je met een chemohoofd niet foutloos schrijft, is volkomen acceptabel. Gezonde auteurs maken immers ook taalfouten. Maar meestal worden die gered door hun redacteurs. Prometheus is nooit scheutig met tekstredactie, en dat wreekt zich telkenmale. Er staan tientallen slordigheden en soms ergerlijke fouten – ‘ik houdt’, ‘ik schudt’ – in het boek. Dat het niettemin leest als een trein is Sophies verdienste, niet die van haar uitgever.

Verstandige vrouwen

Jane Austen is altijd een van mijn favoriete auteurs geweest. Haar boeken worden tegenwoordig als onversneden romantisch beschouwd: ze gaan immers altijd over het aangaan van relaties en wie wie krijgt, dus dat moet welhaast soft geneuzel wezen. Dat de dames in verfilmingen van haar werk altijd Empire-jurken dragen en de heren kuitkousen helpt ook al niet: dat maakt haar werk gedateerd.

Austen is echter allesbehalve gedateerd. Ze beschikte over groot psychologisch inzicht en een vaak vileine humor, maar wat haar werk zo intrigerend maakt is dat ze een buitengewoon scherp oog bezat voor de sociale structuur van verhoudingen, voor de moraal achter de liefde. In haar tijd – twee eeuwen geleden – konden vrouwen niet erven of een vak uitoefenen (behalve als ze uit de lagere klassen kwamen, dan konden ze bediende worden).

In Austens eigen middenklasse en de sociale strata daarboven waren de opties voor vrouwen zeer beperkt. Wie geen bruidsschat had, kon geen man krijgen; ging je man dood, dan ging zijn geld naar zijn zonen of zijn broer, niet naar de weduwe. Zonen hadden iets ruimere opties dan dochters: als ze niet erfden, konden ze tenminste nog werken, of desnoods het leger in of dorpsdominee worden. Voor vrouwen was het huwelijk de enige weg uit het ouderlijk huis en naar relatieve autonomie. Dan moest die man echter niet vroegtijdig overlijden, want in dat geval was je terug bij af, maar dan zonder het startgeld van jeugd en schoonheid.

Binnen die context krijgt Austens fascinatie met de liefde al een andere inzet. Niet voor niets begint elk van haar boeken met een opmerking over de financiële status van haar hoofdpersoon: die bepalen immers goeddeels hun kansen. Haar boeken gaan niet over de liefde alleen, ze gaan over verstandige keuzes.

Maar Austen doet meer. Ze rekent telkens opnieuw af met drie soorten vrouwen. Degenen die uitsluitend om het geld trouwen, krijgen met haar vileine spot van doen: die hebben geen moraal. Met de vrouwen die slechts hun passie volgen en niet nadenken over de consequenties daarvan, loopt het gemeenlijk slecht af (of ze moeten eerst een louterende ziekte doorstaan): die hebben geen verstand. De vrouwen die überhaupt niet nadenken zet ze consequent neer als hemeltergend domme wichten.

Gesteld voor de keuze tussen romantische verdwazing en calculerende huwelijken bepleit Austen een – voor die tijd ongewone, zelfs revolutionaire – derde weg. Haar sympathie gaat consistent uit naar de vrouwen die nadenken, naar vrouwen die hun gevoel nooit volgen zonder ook bij hun hoofd te rade te gaan. Juist daarin is ze buitengewoon modern en nog steeds bijzonder leesbaar: haar hoofdpersonen paren romantiek aan rede in plaats van die twee als tegengestelde (of elkaar uitsluitende) grootheden te zien. Ik ken geen auteur die zo scherp de prijs van passie en berekening weet te tonen en die er zo op hamert dat je je hoofd bij je hart moet houden, en vice versa.

Het wrange is dat die gedachte nog steeds fris is, ook al kunnen vrouwen tegenwoordig erven en werken. Legio zijn de meisjes die denken dat de liefde hen zal redden en dat je kunt ophouden na te denken zodra de passie je treft, die geloven dat verstand en gevoel elkaar uitsluiten. Dat is een ongezond romantisch ideaal, waarvoor je – zeker als vrouw – uiteindelijk altijd een prijs betaalt.

Internet mythes

[Recensie van Marianne van den Boomen: Leven op het net. De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen, uitgeverij IPP, Amsterdam 2000.]

Vorige week presenteerde Cerfontaine, president van Schiphol, een rapport over stedenbeleid en informatietechnologie waarin hij in kaart brengt wat internet voor achterstandswijken kan betekenen. Zijn verwachtingen zijn buitengewoon optimistisch: internet is niets minder dan sociale wonderolie. Werklozen kunnen aan de slag met het bouwen van virtuele wijken, allochtonen integreren beter door de buurtgemeenschappen die op het net zullen ontstaan, mensen kunnen via het net hun boodschappen doen en hun afspraken met officiële instanties boeken, lotgenoten kunnen elkaar vinden en ondersteunen, burgers laten zich er informeren en volgen de overheid er kritisch. De gemeenschapszin wordt versterkt, de sociale cohesie groter, en burgers worden weer een machtsfactor. Walhalla! De virtuele hemel is nabij!

Marianne van den Boomen zou Cerfontaine scharen onder de idealisten die alle zegen van bits en bytes verwachten, die spontaan allerlei grassroots bewegingen zien ontstaan en die van internet verwachten dat het een publiek domein herstelt dat niet door de staat, de markt of de massamedia wordt geregeerd. Cerfontaine is een newbie met overtrokken verwachtingen, een net-heildenker.

In haar boek Leven op het net ontmaskert Van den Boomen meer van zulke Internet mythes. Die van de socioloog Zijderveld bijvoorbeeld, die lijnrecht tegenover Cerfontaine staat in zijn inschatting van de betekenis van Internet: Zijderveld ziet er niets in dan “info-inflatie”, grote hoeveelheden informatie die ongestructureerd en onsamenhangend over ons uit worden gestort. Volgens hem is zulke info-overkill de aanstichter van zapgedrag waarvan een mens niet wijzer wordt, alleen dommer. Als we niet oppassen gaat onze samenleving zelfs aan deze leegte ten onder. Waar Cerfontaine de gemeenschappen ziet bloeien door Internet, ziet Zijderveld de cultuur juist ten onder gaan.

Van den Boomen baant zich consciëntieus een pad door zulke sociale theorieën over Internet en vist eruit wat geldig blijkt, daarbij geholpen door een grondige kennis van het web, nieuwsgroepen, mailinglijsten, MUDs en e-mail. Voor haar geen schrijftafeltheorieën: ze toetst gemeenschapstheorieën zorgvuldig aan de empirie, lardeert ze met voorbeelden en anekdotes, en condenseert al doende een adequaat beeld waar het op het net werkelijk om draait. De vraag of er zoiets bestaat als ‘gemeenschappen’ op het net staat daarbij centraal.

Ze constateert dat mensen op Internet voortdurend hulp geven aan vreemden, iets dat haaks staat op de in het gewone leven vigerende ‘omstandermoraal’, het verschijnsel dat vrijwel niemand uit het publiek geneigd is in te grijpen als een ander in moeilijkheden verkeert. Het net drijft juist op zulke hulp: wie met een vraag in een nieuwsgroep of een mailinglist komt aanzetten kan vrijwel altijd rekenen op bijstand. Zulke hulp wordt niet gegeven vanuit de gedachte van een later te incasseren wederdienst; de losse banden op het net verhinderen zo’n boekhoudersbenadering.

Hulp geven op het net dient een ander doel. De hulpgever verhoogt er natuurlijk zijn eigen status als expert en genereus mens mee, maar belangrijker is dat op het net mensen eerder het gevoel hebben dat hun bijdrage ertoe doet en zin heeft. Het effect van hulp en inspanning op het net is bovendien aanzienlijk groter dan in de gewone wereld: online kan één individu een heel publiek domein onderhouden, of dat nu is door troep uit de nieuwsgroepen te houden, informatie handig op webpages te organiseren of door een lijst te modereren. Wie bijvoorbeeld een pagina met informatie over autisme, over het onderhoud van oude motorfietsen of met handige links voor de ontluikende homoseksueel maakt, kan vrijwel zeker rekenen op veel bezoek.

Over de gemeenschappen op het net is Van den Boomen kritisch: ze zijn er, en ze zijn soms hecht, maar altijd beslaan zulke gemeenschappen slechts een deel van iemands leven (in tegenstelling tot de oude gemeenschappen van dorp, zuil of partij). Tegelijkertijd heeft tegenwoordig vrijwel niemand nog behoefte om zich met huid en haar aan welke gemeenschap ook uit te leveren; Internet past beter bij de hedendaagse meer fragmentarische, facetrijke identiteit.

Het meest interessant vindt ze nog dat zulke gemeenschappen sociale dwarsverbanden creëren waar ze eerder niet waren, en dat het net in die zin inderdaad iets nieuws veroorzaakt. Groepen op het net zijn aanzienlijk heterogener dan die in het gewone leven en omspannen grotere geografische regio’s. Wat zulke groepen bovenal doen is het private en het publieke herordenen: de grens tussen privé en publiek wordt er telkens opnieuw uitgevonden en veranderd. Er ontstaat inderdaad een nieuw publiek domein, maar niet zo verheven en politiek als Cerfontaine verwacht. Bovendien laat dit nieuwe domein zich niet zonder meer door de politiek gebruiken: daar is het te eigenzinnig voor.