De definities van euthanasie

Drie weken geleden verscheen het derde rapport over de Nederlandse euthanasiepraktijk. De teneur: er wordt gaandeweg meer gemeld. Werd in 1995 slechts in 41% van de gevallen gemeld dat het om euthanasie ging, nu is dat aantal gestegen tot 54%, terwijl ten tijde van het onderzoek euthanasie nog steeds strafbaar was en artsen vaak huiverig waren om te melden. Net zoals in andere jaren – dit is het derde grootschalige onderzoek naar de Nederlandse euthanasiepraktijk – blijken er zo’n 900 gevallen te zijn waarin de arts ingrijpt zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt.

Van dat laatste wordt iedereen altijd erg nerveus. Mensen vrezen dat artsen eigenmachtig bepalen wanneer iemands einde is gekomen, zonder overleg en zonder toestemming. Het merendeel van die negenhonderd gevallen betreft echter het ingrijpen bij mensen bij wie het stervensproces is ontaard. Het gaat dan om situaties zoals de arts Van Ooijen aantrof: een patiënte wier stervensproces zich gruwelijk ontwikkelde. Van Ooijens patiënte was comateus, had de lijkvlekken al op haar lichaam en haar wonden waren aan het rotten; ze lag kortom te sterven, en dat proces duurde gruwelijk lang: al meer dan een dag.

Ingrijpen in zo’n situatie wordt van oudsher als ‘stervenshulp’ aangemerkt, niet als euthanasie. Euthanasie is wat je verzoekt om de natuurlijke stervensfase te vermijden, niet wat je doet om wreed sterven te bekorten. Het is daarom te billijken dat Van Ooijen zijn ingrijpen niet heeft gemeld – alleen euthanasie hoeft immers te worden gemeld, stervenshulp niet – en dat de rechter zijn handelen heeft gekwalificeerd als moord is schandalig. Artsen zijn uiterst onzeker geworden door dit vonnis: in gevallen waar ze voordien vanzelfsprekend zouden ingrijpen, wachten ze nu af, uit angst voor de rechter. In de praktijk betekent dit dat enerzijds de euthanasiewet voor ernstig zieken de zachte dood mogelijk maakt, maar anderzijds de jurisprudentie verhindert dat een wreed stervensproces mag worden bekort. Wie geen wilsverklaring heeft, is daarmee nu feitelijk slechter af dan vroeger.

Bij de 46% die niet gemeld wordt, zijn meer vraagtekens te zetten. Meer en meer hoor ik artsen zeggen dat ze het zogenaamde ‘terminale sederen’ maar niet melden. Het betreft dan (meestal) kankerpatiënten wier morfinedosis wordt opgehoogd omdat ze veel pijn hebben; door de morfine glijden ze dan uiteindelijk weg. Maar zulk handelen hoeft helemaal niet te worden gemeld: het is immers geen handelen dat het inleiden van de dood als oogmerk heeft. Het is pijnbestrijding, een legitieme medische handeling, en is ook in landen waar euthanasie verboden is, normale praktijk. Waarom Nederlandse artsen deze handeling steeds meer als euthanasie gaan betitelen, is een raadsel. Of de onderzoekers zijn meegegaan in deze nieuwe, vrij curieuze definitie van euthanasie, is niet duidelijk. Maar als het zulke gevallen zijn die niet worden gemeld, is er niet veel aan de hand – behalve begripsverwarring.

De onderzoekers viel voorts op dat alle gedane meldingen zo keurig netjes waren verzorgd en inhoudelijk zo helder waren. Dat dank je de koekoek: iedereen, van arts tot patiënt, heeft ondertussen geleerd hoe hij zijn zaak dusdanig moet presenteren dat die allerwegen als evident en onomstreden wordt beschouwd. Artsen hebben geleerd het lijden van hun patiënten in sterke, somatische termen te beschrijven, patiënten om hun situatie in termen van de euthanasiecriteria te kenschetsen.

Heeft u in de normale wereld ooit een ernstig zieke horen uitspreken dat hij ‘ondraaglijk en uitzichtloos’ lijdt? Welnee, zo iemand zegt dat hij werkelijk ‘verrekt van de pijn’ en er ondertussen ‘geen gat meer in ziet’. Maar in alle documentaires over euthanasie hoor je patiënten precies die woorden gebruiken: ‘Dokter, ik lijd ondraaglijk, mijn situatie is uitzichtloos.’ Die woorden zijn de sleutel tot euthanasie gaan vormen, het Sesam-open-u van de zachte dood. Wie andere termen gebruikt, krijgt als patiënt de deur aanzienlijk minder makkelijk open en stelt zich als arts bloot aan nauwkeuriger onderzoek door de toetsingscommissie.

We bezweren de praktijk, kortom, en dompelen haar in een heel specifiek vertoog dat euthanasie moet legitimeren. We zoeken precies de juiste woorden om te bereiken wat we willen, en alleen wie spreken kan, mag zachtjes dood. Dat sluit de comateuzen, de stervenden, de wilsonbekwamen, de kinderen en de dementerenden uit. De Nederlandse euthanasiepraktijk is een parel, iets waar we als land trots op mogen zijn en als patiënt gerust over kunnen zijn. Maar we zouden elkaar – arts en patiënt – een groot plezier doen als we minder op de rapporten en verslagen zouden letten, en meer naar de intenties zouden kijken. Het gaat immers niet om de woorden, maar om de praktijk.

Jam en zelfmoord

DE NEDERLANDSE VERENIGING VOOR EUTHANASIE vindt dat hulp bij zelfmoord uit het wetboek van strafrecht moet. Afgelopen zaterdag verzette Willem Pekelder zich in deze krant heftig tegen dat voorstel: hij vond dat de overheid met zulke wetgeving «zwart op wit vastlegt dat het leven niet eerbiedwaardig is».

Hoe Pekelder tot die stelling komt, is onduidelijk. Hulp bij zelfdoding onder strikte condities toestaan is bepaald niet hetzelfde als mensen een vrijbrief voor moord en doodslag geven. Voorwaarde voor straffeloosheid is niet alleen dat er iemand is die oprecht en overtuigd dood wil, maar vooral dat die wens voor de rechtbank onomstotelijk aangetoond kan worden. Zonder overtuigend bewijs voor die wens gaat wie zulke hulp bood, niet vrijuit: dan acht de rechtbank het moord. En daar hebben we al zware straffen voor.

Hulp bij zelfmoord wordt ingeroepen door mensen die niet zelf in staat zijn te doen wat ze willen: dood gaan. Pekelder haalt het voorbeeld aan van zelfmoordconsulent Willem Muns die binnenkort voor de rechter moet verschijnen. «Een gedeeltelijk verlamde vrouw uit Groningen kreeg een bakje vla met dodelijke pillen te eten en daarna een vuilniszak over haar hoofd. [Muns] trok vervolgens een stuk elastiek strak om haar nek.»

Pekelder heeft de zaak slecht gevolgd en beschrijft hem tendentieus: mevrouw B. bereidde zelf haar dodelijke mengsel, at dat eigenhandig op en trok zelf zak en elastiek over haar hoofd. Muns staat alleen terecht wegens het verleggen van de zak – van haar linkerhand naar haar rechterhand, of andersom: de zak lag bij haar verlamde arm zodat ze hem later niet goed zou kunnen pakken – en voor het opendraaien van het potje jam waarmee mevrouw B het dodelijke mengsel wilde zoeten. Zelf kon ze namelijk geen jampotjes meer open krijgen.

De zaak toont aan hoe bizar de aanklacht van hulp bij zelfmoord kan zijn. Je mag – als thuishulp, als buddy, als consulent, als buurvrouw – gerust een pot jam opendraaien als iemand zijn brood ermee wil beleggen, maar als je weet dat de jam bedoeld is om een dodelijk middel mee in te nemen, wacht je mogelijk drie jaar gevangenisstraf. Je mag wel een boek binnen handbereik leggen, maar geen plastik zak. Je mag medicijnen bij de apotheek ophalen voor iemand die slecht ter been is. Mag dat ook als je weet dat de zieke ze spaart voor zelfmoord, of ben je dan strafbaar?

En lastiger: hoe kan de wet eisen dat iemand die altijd gevoerd moet worden, zelfstandig een dodelijk middel naar binnen lepelt? Waarom mag een hulpverlener in zo’n geval – als hij dat emotioneel aankan, tenminste – geen handreiking doen? Moet je redelijk gezond zijn om een einde aan je eigen leven te mogen maken? Is fysieke zelfstandigheid een voorwaarde?

Waar het mijns inziens om draait, is bewijs en belang. Je wilt oneigenlijke motieven uitsluiten en verkapte moord verhinderen. Het element van belang hebben bij andermans dood is echter ook anders te ondervangen dan door een algemene verbod op zulke hulp. In Zwitserland is hulp bij zelfdoding alleen in specifieke gevallen strafbaar, namelijk wanneer de helper aantoonbaar baat heeft bij het overlijden van de zelfmoordenaar. Intenties en belangen, daar gaat het dan om, en daarna: bewijslast.

Als we al te vlotte, ondeskundige en ondoordachte hulp bij zelfdoding werkelijk lastig willen maken, dan kun je zulke hulp beter uit het wetboek van strafrecht halen en die naar het tucht- en civielrecht delegeren. Daar is de bewijslast zwakker. In strafzaken mag een verdachte zwijgen en moet zijn schuld boven alle redelijke twijfel verheven zijn vooraleer de rechter hem mag veroordelen. In civielrechtelijke zaken daarentegen hoeven schuld en (mede-) verantwoordelijkheid slechts aannemelijk gemaakt te worden. Maar eigenlijk vind ik al deze argumenten – hoezeer ook ze de zinvolheid en de morele juistheid van een verbod op van hulp relativeren – in het niet vallen bij een ander argument.

Zelfmoord plegen is niet illegaal, en voor alles wat we zelf mogen doen, staat het ons vrij andermans hulp in te roepen. Hulp bij legale activiteiten mag je naar hartelust inhuren of kan je zelfs van overheidswege worden verstrekt: van mensen die je eten bereiden en je billen schoonmaken tot mensen die je seksuele verlangens lenigen, je van A naar B rijden of je boekhouding narekenen. Alleen en uitsluitend bij zelfmoord is hulp uit den boze. Dat is een curieuze juridische figuur, juist omdat zelfmoord zelf niet illegaal is. En sommige mensen kunnen geen zelfmoord plegen, ze zijn fysiek niet meer goed bij machte. Daarom willen ze nu juist dood.

Bedelen bij de dokter

IN ZIJN BOEK Sterfwerk beschrijft psychiater Boudewijn Chabot het wedervaren van mensen die, zonder de hulp van een arts, in eigen kring zelfmoord pleegden, meestal om fysieke redenen. Het is een nogal wrang boek, vooral omdat de meeste mensen van wie hij de dood beschrijft, in eerste instantie veelvuldig en vergeefs hebben aangeklopt bij hun huisarts. Een fors deel van de verhalen gaat over mensen die, alle zorgvuldigheidseisen rond euthanasie en hulp bij zelfmoord in acht nemend, wel degelijk binnen de daarvoor gestelde criteria vielen.

Artsen zijn echter niet altijd genegen ernstig zieke of gehandicapte mensen bij te staan indien zij dood willen. Soms aarzelt een arts omdat hij niet zeker is of het in dit specifieke geval wel mag (en wanneer je als patiënt dan – met jurisprudentie in de hand, zoals een van de mensen in Chabots boek deed – aantoont dat het wel degelijk mag, wordt je als drammerig weggezet en verspeel je je kans). Soms weigert een arts omdat hij moreel niet goed met euthanasie uit de voeten kan, wat zijn goed recht is (al zou het zo’n arts sieren als hij je dan naar een ander doorverwees). Soms weigert een arts omdat euthanasie ook voor hem een slopend traject is, en je wanneer de derde patiënt in een half jaar bij je komt aanzetten, wel eens gaat denken: oh hemel, niet weer!

Wie afgewezen wordt voor euthanasie of hulp bij zelfdoding, slikt zijn voornemen echter zelden in. De drijfveer om de dood te kiezen is immers de aftakeling of de als onacceptabel ervaren afhankelijkheid, en die wordt er met zo’n afwijzing heus niet minder op. Dus doen mensen het soms zelf, dat doodgaan. Ze organiseren uit arren moede dan maar hun eigen dood. Dat gaat niet altijd van een leien dakje. Verpleeghuisarts Bert Keizer sprak in een recensie van Chabots boek zelfs over “de taaie volharding die [deze] moeizaam levende medeburgers moeten opbrengen om zichzelf het graf in te vechten”.

Chabot verhaalt van versterven, een uiterst langzaam en pijnlijk proces waarbij de patiënt gaandeweg uitmergelt. Hij vertelt van patiënten die hun arts om de tuin leiden en die geleidelijk een voldoende hoeveelheid dodelijke pillen weten te sparen. Hij vertelt van patiënten die in een onzegbaar en ontoetsbaar complot met hun arts een receptje hier en een receptje daar krijgen, waarbij de arts weet welk doel die pillen op termijn zullen dienen en van de patiënt zwijgplicht vergt in ruil voor zijn eigen mondjesmaat loslaten van de middelen daartoe, zonder echter verantwoordelijkheid te hoeven nemen.

Nu begrijp ik die artsen wel. Die hebben de medicijnkast in alleenrecht gekregen, en dit monopolistische bezit brengt ze vaak in een netelige positie. Ik zou soms echter – in ruil voor ons maatschappelijk begrip voor hun pijnlijke positie – wel willen dat artsen luidruchtiger protesteren tegen die tamelijk onmenselijke positie van poortwachter van de dood die ze is toegeschoven, en afstand deden van de macht die ze kennelijk zo zwaar weegt.

Artsen zouden zich bijvoorbeeld krachtiger kunnen verweren tegen de fervente pogingen van overheden om alles wat een zachte dood bewerkstelligt onder de exclusieve hoede van artsen te brengen. (Maar dat doen artsen nooit, en dat maakt hun bezwaar als gewone mensen een beroep doen op de toegang van de medicijnkast nogal ambivalent. Je kunt niet zeggen dat morrelen aan die sleutel zo’n ramp is als je hem tegelijkertijd vast in de knuistjes wilt houden. Als je hem loslaat, hoeven wij er niet meer over te zeuren.)

Het is een wrang boek, dat boek van Chabot. Wat ik echter niet begrijp is dat hij dit gekonkelefoes tussen artsen en patiënten om één pil per dag te sparen tot de benodigde veertig of tachtig, bestempelt als mensen die “hun dood in eigen regie nemen”. Dat doen ze namelijk niet echt, ze zijn nog steeds afhankelijk van hun huisarts, die zich bovendien in de machtspositie bevindt hun die middelen wel of niet voor te schrijven, en die zelf bepaalt – door middel van zijn voorschrijfbeleid – hoelang ze moeten sparen, en dus hoelang ze moeten wachten. Wat hier vooral gebeurt is dat een huisarts besmuikte hulp bij zelfdoding verleent, maar dan in een vorm die hem nooit ten laste kan worden gelegd. We spreken eigenlijk over onprocedurele officiële hulp.

Meer nog: ik begrijp niet dat Chabot zelf deze praktijk kan betitelen als “ontmedicalisering”. Je moet nog steeds bedelen bij je huisarts, nu niet om euthanasie, maar om vier vesparax. En nog vier. En nog vier. En dan maar hopen dat je huisarts geen nattigheid voelt, of zijn nattigheid als morele moed verkoopt.

De Groene Amsterdammer, 24 november 2001

Interview door Annemieke Hendriks naar aanleiding van het boek ‘De dood in doordrukstrip’, dat over euthanasie en zelfmoord gaat. Over de fictie van imitatiezelfmoorden, de romantische illusie van euthanasie en de angst van huisartsen voor vervolging.

» Artikel De Groene: ‘Zelfmoord sluit impulsen bijna uit’

De dood in doordrukstrip

Nederland denkt dat het nuchter en verstandig met de dood omspringt. Tegelijkertijd vallen we als een blok voor de kitsch van euthanasie – het romantische beeld van de zieke die, omringd door intimi, bij zijn volle verstand zijn kaars laat uitblazen – en schrikken we ons rot als informatie over hoe je zelfmoord kunt plegen, vrij voorhanden blijkt. We willen de pil van Drion, maar slepen artsen die hem voorschrijven voor de rechter en halen middelen die zelfmoord op enigszins zachte wijze mogelijk maken, ijlings van de markt. We verdoezelen dat er meer mensen door zelfmoord sneuvelen dan door het verkeer en willen niet weten dat tachtigjarigen vaker zelfmoord plegen dan jongeren. Wat we bovenal niet willen zien, is dat de dood steeds meer gemedicaliseerd raakt.

Omslag Dood in doordrukstripDetails:

De dood in doordrukstrip: over dood, euthanasie en zelfmoord – uitgeverij Nijgh & Van Ditmar – Amsterdam 2001 – ISBN 90-388-7064-7 – 224 pagina’s – 2e druk feb. 2002

Bestellen:

Probeer het eens bij Tweedehands boeken

Flaptekst:

Nederland denkt dat het nuchter en verstandig met de dood omspringt. Tegelijkertijd vallen we als een blok voor de kitsch van euthanasie – het romantische beeld van de zieke die, omringd door intimi, bij zijn volle verstand zijn kaars laat uitblazen – en schrikken we ons rot als informatie over hoe je zelfmoord kunt plegen, vrij voorhanden blijkt. We willen de pil van Drion, maar slepen artsen die hem voorschrijven voor de rechter en halen middelen die zelfmoord op enigszins zachte wijze mogelijk maken, ijlings van de markt. We verdoezelen dat er meer mensen door zelfmoord sneuvelen dan door het verkeer en willen niet weten dat tachtigjarigen vaker zelfmoord plegen dan jongeren. Wat we bovenal niet willen zien, is dat de dood steeds meer gemedicaliseerd raakt.

In De dood in doordrukstrip verkent Spaink dilemma’s en paradoxen over dood, euthanasie en zelfmoord. Ze probeert dodelijke medicijnen te bestellen via internet en pleit voor een zwarte markt in zelfmoordpillen. Ze ontdekt dat in Vlaanderen en Australië, waar euthanasie verboden is, de praktijk niet veel anders is dan in Nederland; maar alles gaat er stiekem, en je moet maar hopen dat arts en patiënt elkaar begrijpen. Ze laat zien waar euthanasie ontspoort en hoe zelfmoord een fier levenseinde kan zijn. Ze wijst er vooral op dat de dood nooit eenvoudig is.

Recensies:

Dag lieve Jan

DE POLITIEK VALT SOMS EVEN WEG, hoe belangrijk ook. Vandaag is zo’n dag: want er is een goede vriend gestorven. Vandaag werd ineens een dag om te huilen, om dronken te worden, om anekdotes en geschiedenissen op te halen en boos met glaswerk te gaan gooien: Jan is dood, en niemand kan daar iets aan veranderen. Tegenover de dood staat eenieder machteloos.

Toen we elkaar leerden kennen was Jan negenenzeventig. Hij was juist een jarenlange depressie te boven gekomen en zat weer vol levenslust. Zoveel plannen had hij dat hij zelfs besloten had om aan zijn tweede dissertatie te beginnen, nadat hij decennia eerder al een proefschrift in de rechten had geschreven. Ditmaal wilde hij een graad in de filosofie halen en wetenschap met zinnelijkheid mengen: over de zintuigen wilde hij nadenken, hoe die de mens konden scherpen, en dat de ratio niet de enige weg was, hoewel cruciaal. Ook langs sensuele wegen kon je broodnodige kennis opdoen. Hij was inmiddels al ver over de helft.

Jan paart – nee, páárde – oh verdomme nog aan toe, op het moment dat je ineens over iemand in de verleden tijd gaat spreken, realiseer je je ineens dat het echt over en voorbij is, dat hij ontegenzeglijk dood is – Jan paarde humor aan verstand. Hij was zachtaardig, humanist tot op het bot, een charmeur, en in een restaurant keek je soms gegeneerd om je heen omdat hij zo bulderend lachte of zo met verve op zijn praatstoel zat dat anderen er niet meer aan te pas kwamen.

Tegelijkertijd onderhield hij vriendschappen als de beste: hij stuurde lieve kaartjes, belde mensen om ze voor de lunch uit te nodigen waar hij ze dan, als het zijn politieke vrienden betrof, erudiet de les las over de steken die ze hadden laten vallen, om vervolgens nog een fles wijn aan te laten rukken en ze over de liefde en de passie uit te horen of te vertellen over die van hem.

En complimentjes, die hoorde hij ook graag. Wilde je hem niet nog ‘s uitleggen waarom je hem zo mocht en hoe het kwam dat je zijn gezelschap en opinies waardeerde? Daar was hij dan nieuwsgierig naar. Die man met zijn grote hart, zijn goede verstand en zijn uitgebreide vriendenkring was soms diep onzeker. Maar dat vertelde hij je dan, dat-ie behoefte had aan complimenten of aan tekst en uitleg over waarom je hem mocht, en dat was groots.

Jan Glastra van Loon

Aanvankelijk kwam ik soms huilend thuis van onze afspraken. Jan wierf om mijn vriendschap. Ik mocht hem vreselijk graag maar realiseerde me dat, hoewel mijn gezondheid onzeker was, die van hem botweg eindig was. Als wij vrienden werden, zou ik hem op enig moment moeten gaan begraven. Dat was iets waarvan ik ondersteboven raakte: in vriendschappen realiseer je je de sterfelijkheid van mensen gewoonlijk nooit zo. Maar Jan was bijna tweemaal zo oud als ik, dat was nieuw voor me. Natuurlijk werden we toch vrienden. Nooit om de dood iets laten vind ik immers, en bovendien zou het mijn probleem zijn als ik hem moest begraven, niet het zijne.

Nu is Jan dood. Er zijn plotseling allerlei dingen die me spijten. Was ik toch maar, ondanks mijn eigen tijdelijke slechte gezondheid, met een taxi naar Den Haag gegaan; hij was de laatste maanden zo slecht ter been dat zijn bezoeken aan Amsterdam er niet meer in zaten. Had ik zondag nu maar gevraagd waarom zijn stem ineens zo futloos klonk aan de telefoon. Dat Jan nu niet mijn nieuwe boek kan lezen; hij keek er zo naar uit, had ik hem verdorie maar de ruwe tekst gestuurd. Maar dat hoort, zo schijnt het, bij iemands dood: ineens is alles kapot en alles wat je nog wou wordt wreed onderbroken. Er is doodgewoon geen later meer.

Misschien is het beter om stil te staan bij alles wat Jan de laatste jaren nog gedaan heeft. Misschien schuilt daarin nu juist de schoonheid van zijn bestaan: dat hij zich niets aantrok van leeftijd en gewoon nog voor de tweede keer doctor wilde worden en onderwijl luid lachend dronken werd. Dat je nog verliefd kunt worden op je negenenzeventigste, dat is mooi, en alleen daarom al verdient een mens het om tot in lengte der dagen herinnerd te worden.

Intellect en gevoeligheid mengen, dat deed Jan. Je zou willen dat meer mensen dat deden. Daar zou de politiek overigens ook beter van worden.

Heil en hospice

PAPS KAN AL JAREN ZIJN BED niet meer uit, en nu heeft moeder een dodelijke ziekte onder de leden: ze zal binnenkort sterven. Samen zijn ze in een hospice opgenomen en ma vit de hele dag op paps, zonder haar eigen aanstaande dood onder ogen te willen zien. Paps zegt niet veel meer. De twee dochters bespreken bezorgd hun vader met iemand die ervoor heeft doorgeleerd.

Dochter: “Pappa is al lang klaar met leven. Hij denkt zelfs aan zelfmoord, hij heeft het daar vaak over gehad. Niet omdat hij pijn had, of zo, maar…”
Deskundige: “Niet om de pijn?”
Dochter: “Nee, daar niet om. Hij zegt steeds: ‘Wat heeft dit nou verder nog voor zin?’…”
Andere dochter: “Hij begon er gisteren nog over, over zelfmoord.”
Deskundige: “Toch is dat vaak een teken dat ze meer willen praten.”

Vooral dat ‘ze’ stak me enorm: De deskundige sprak alsof het over een andere soort ging, over een groep die haar wezensvreemd was, in plaats van dat ze nadacht over deze meneer Hartman, met zijn zwakke lijf en zijn commanderende echtgenote, deze oude man die al jarenlang doodop is en niks meer wil. Meneer Hartman sprak al maanden over de dood, maar niemand die een gesprek over het onderwerp met hem aanknoopte. Het kwam al helemaal niet bij de trut op dat praten over zelfmoord mogelijk betekent dat iemand niet verder wil leven; daar doet het hospice namelijk niet aan, aan mensen die hun dood niet willen afwachten en de zinloosheid vban hun eigen leven niet langer aankunnen.

De trut was een heilssoldate, en het tehuis waar dit gesprek zich afspeelde was Rozenheuvel, een hospice waarover de EO deze maand een driedelige documentaire over uitzond die in het kader stond van ‘liefde, aandacht en respect voor de stervende mens’. In uitzending twee lag mevrouw Hartman op sterven en voorzag meneer Hartman dat hij moederziel alleen overbleef, in dat godvergeten hospice waar euthanasie onbespreekbaar is en zelfmoord willen al helemaal.

De paniek over wat er nu met hem moest gebeuren, stond in kapitalen op zijn gezicht te lezen. De verpleegster pakte meewarig zijn hand en meneer Hartman, die de verpleging ondertussen als zijn gijzelhouders zag, de mensen die tussen hem en de dood in stonden, weerde het gebaar nors af. Waarop de verpleging hem hun christelijke naastenliefde opdrong en toch die hand opeiste. Meneer Hartman werd woest nu, hij sloeg ze weg, die plegen met hun heilsbemoeizucht, onderwijl telkens roepend: “Klootzakken, KLOOTzakken!” “Hij is erg opstandig,” zei de verpleging meewarig. Zijn eega: “Ja, hij heeft het er steeds maar over dat hij dood wil.”

Maar niemand die daar met meneer Hartman over sprak. Hij was een ze, en ze, daar praat je niet mee in dit hospice, alleen over. Met machteloze woede zag ik zijn machteloze woede aan, benevens de schijnheil van de dochters en van de verpleging. Meneer Hartman werd prompt na het overlijden van zijn vrouw de documentaire uitgeschreven. Ik hoop maar dat hij, net als mevrouw Dee uit de eerste aflevering naar huis is gegaan om daar eindelijk te mogen sterven.

Mevrouw Dee zat zeer tot haar ongenoegen in het hospice. Ze wilde er niet zijn. Ze wilde aldoor maar naar huis, daar kon ze tenminste dood, met hulp van de huisarts. In aflevering drie zagen we tenslotte mevrouw Timmermans, opgewekt van aard maar onderwijl ziek van kanker en moedeloos van ziel. Ook zij wilde dood, en ze mocht niet. “Ik ben te goed, en dan durven ze het niet aan, he, euthanasie. Ik hoop dat ik er nog aan kom. Hoe ik hi­er toch terecht ben gekomen, ik weet het niet… Dit is wel heel verschrikkelijk. Mijn leven heeft geen zin meer, het is doelloos. Dit wil ik niet.” Haar zoon deed haar doodswens af met een “Dat zijn van die fases, daar geloof ik niet in. Dat is te impulsief,” maar niets in mevrouw Timmermans deed vermoeden dat ze wankelde in haar verlangen, noch iets in haar zoon dat hij haar ‘impuls’ serieus besprak.

Er waren ook mensen die mooi dood gingen in Rozenheuvel: meneer Frankenhuyzen bijvoorbeeld, die daar eindelijk de tijd vond om na te denken over wat voor soort vader hij was geweest en die allerlei onderhuidse conflicten met zijn kinderen oploste, tot wederzijdse en immense opluchting.

Voor wie rustig en goed verpleegd dood wil, is een hospice een godsgeschenk. Alleen is hun principiële verzet tegen euthanasie iets dat mensen soms bij zulke instanties weg drijft, en ze verhindert diezelfde mensen het gewenste asiel te verschaffen.

Ingehaald

Momenteel ben ik licht monomaan. Een boek schrijven vergt blikvernauwing, en zodoende komt alles wat ik doe en lees in het teken te staan van Het Onderwerp: niets dringt echt tot mijn schrijfschild door buiten dat. Ik ken het procedé. Maar ik schrijf nu al twee maanden over niets dan dood, euthanasie en zelfmoord, en dat wreekt zich ditmaal meer dan anders. De werkelijkheid dringt zich tussen mij en mijn hoofd, en heeft het over niets dan wat ik beschrijf.

De doden vallen de laatste weken bij bosjes: tussen Frau Kohl en Herman Brood door ging ook een vriend dood aan zelfmoord, en tegen de tijd dat we bij Brood waren beland wilde ik uit de grond van mijn hart dat ik over de liefde was gaan schrijven, of over zoiets moois en moeilijks als troost. De zeventien gerapporteerde zelfmoorden van boeren die kapot waren door het ruimen van hun dieren – “ruimen”, wat een gruwelijk eufemisme, vele malen erger dan het al zo laffe “zelfdoding”: alsof in de taal een kuisheid moet worden opgelegd en de agressiviteit van de dood verdoezeld moet worden, alsof de werkelijkheid daar minder echt van wordt ofzo – sloegen me al helemaal uit het veld.

Maar wat u daarmee te maken heeft? Niet per dat homoseksuele jongeren vaker zelfmoord plegen dan anderen. Dat is een triest en tragisch feit, maar – zeker in deze kringen – overbekend. Ik zal u de statistieken besparen, ik kan geen tabellen meer zien.

Wat u ermee te maken heeft, is dit. Wij zitten, zo ontdekte ik, in een rare generatie en subcultuur wat bekendheid met de dood betreft, en haast niemand realiseert zich echt wat dat betekent. Dat moge blijken uit de conversatie die ik enige maanden gelden met mijn uitgever had, toen ik hem mijn voorstel voor dit boek deed:

Hij was gefascineerd toen ik hem beschrijf waar dit boek over moest gaan. “De dood, ja, daar krijgt onze generatie steeds meer mee te maken. Het zal een belangrijk thema worden voor de komende jaren.”

Als Vic zoiets zegt weet ik dat hij niet aan markt of afzet denkt maar aan zijn vrienden, aan zijn auteurs en aan de ouders van al die mensen. Aan zijn onvervangbare collega die een paar jaar geleden opeens dood neerviel. Aan zijn eigen ouders, wellicht. Hij vervolgt: “Onze generatie – nu ja, ik ben wat ouder dan jij – mijn generatie ziet het langzaamaan rond zich heen gebeuren. Daar zullen we nog veel mee te stellen krijgen.”

Ik leg mijn handen plat op tafel, hef mijn hoofd en kijk hem aan. “Langzaam gebeuren? Grote delen van mijn generatie zitten nu juist even in de luwte… Tien jaar geleden stierven ze bij bosjes, de kennissen en vrienden. Aids. Mijn vriendin Anneke bijvoorbeeld heeft in vijf jaar tijd zowat veertig procent van haar intimi begraven.”

Vic zweeg toen even.

Wij zijn voor onze beurt gegaan.

Over een lijk

SOMMIGE WETENSCHAPPERS ZIJN BANG dat Herman Brood navolging krijgt: ze vrezen dat nu ook anderen van een dak zullen afspringen. Bij de zelfmoord van een publiek persoon, zo menen ze, bestaat er grote kans dat mensen die zich al te sterk met zo’n idool identificeren, hem zullen imiteren.

Dat lijkt me een wat wankele stelling. Net zoals tieners geen zelfmoord plegen alleen vanwege het feit dat het puberbandje Take That uit elkaar is gegaan, pleegt niemand zelfmoord uitsluitend omdat Brood dood is gegaan. Er moet heel wat meer aan de hand zijn wil een mens zich van een dak af durven te storten. Wat veel waarschijnlijker is, is dat de komende maanden alle mensen die zichzelf door een sprong van het leven willen benemen, op Broods conto zullen worden geschreven.

Ik ken in Nederland momenteel drie mensen die al langer de gedachte aan springen niet kunnen loslaten – zelfs in die mate dat je beter kunt zeggen dat die gedachte hen in de greep heeft. Mochten ze dat in de eerstvolgende weken onverhoopt doen, dan zal hun wanhoopsdaad in de media vermoedelijk als imitatiezelfmoorden worden bestempeld, en Brood in de schoenen geschoven worden. Waarmee de wankele redenering zichzelf schijnbaar bewezen heeft en voortaan als nog hardere waarheid wordt verkondigd, en met grof gemak voorbij wordt gegaan aan hun echte motieven.

Een vergelijkbaar fenomeen ontstond nadat popheld Kurt Cobain zich een kogel door het hoofd had geschoten: ook toen werden de zelfmoorden die jongeren daarna per pistool pleegden, hem aangerekend. (Dat is altijd heel praktisch, een dode iets verwijten. Hij kan zich immers niet meer verweren. Iedereen kan zijn gelijk over een lijk halen.) Maar jongeren pleegden al jarenlang zelfmoord met pistolen; het is in de Verenigde Staten zelfs de meest voorkomende zelfmoordmethode.

Jeroen Brouwer bespreekt het verschijnsel in zijn amusante boek De versierde dood. Uiterst verhelderend is zijn aanhaling van psycholoog René Diekstra, die veel over zelfmoord heeft geschreven en die onder meer met de volgende gotspe kwam aanzetten: “Men spreekt dan ook wel van model- of imitatie-suïcides. Een duidelijk voorbeeld is de film Sophie’s Choice geweest. Die handelt over een meisje dat een relatie heeft met twee jongens. Hij eindigt met een hele romantische dubbelsuïcide. Ik heb er geen statistieken van, maar die film zal zonder twijfel een opleving te zien hebben gegeven van dubbelzelfmoorden onder jongeren.” Werkelijk geweldige wetenschap hebben we hier te pakken, voegt Brouwers daar monkelend aan toe, die Diekstra roept maar wat: “zonder enig wetenschappelijk onderzoek en zonder dito bewijsvoering, beweert hij ex cathedra dat dit of dat ‘zonder twijfel’ zus of zo zal bewerkstelligen.”

Een mensenleven moet al behoorlijk getroebleerd zijn, wil iemand een dergelijk dramatisch ‘voorbeeld’ willen volgen. Brouwers doet verslag van een wetenschappelijk onderzoek naar een Amerikaanse zelfmoordgolf, waaruit precies dat blijkt. De golf begon met de gezamenlijke zelfmoord van vier tieners in het stadje Bergenfield: ze vergasten zichzelf in een garage. De vierdubbele zelfmoord werd breed in de pers uitgemeten, en in de vijf weken erna deden zich vijfendertig dubbelzelfmoorden voor. Donna Gaines onderzocht ze in haar boek Teenage Wasteland, en kwam tot de conclusie dat er sprake was van grote wanhoop en frustratie onder die jongeren: gemiste kansen en slechte perspectieven, depressie en moedeloosheid, vervreemding en bodemloze verveling. Het was niet het voorbeeld dat deed volgen. Het waren de belazerde omstandigheden waarin ze verkeerden die deze jongeren tot de dood deed besluiten.

Voor zover er sprake is van navolging, ligt die imitatie eerder besloten in de gekozen methode dan in de zelfmoord zelf. Navolging is een vormkwestie. In de weken na het drama in Bergenfield was koolmonoxide plots populair; na Cobain kogels. Maar nadat INXS zanger Michael Hutchence zichzelf verhing, was er geen golf in verhangingen. Er was zelfs geen golf in zelfmoorden, wat de hele imitatietheorie meteen omver haalt.

Sowieso hebben die bezorgde waarschuwingen over navolging een wrange bijsmaak. Ze worden namelijk alleen geventileerd bij zelfmoorden die worden afgekeurd, zonder dat de spreker dat overigens hardop zegt, wat me het akelige idee geeft dat zo’n waarschuwing eigenlik niets meer is dan een schijnheilige trap na. Nadat Hannelore Kohl zichzelf had omgebracht, een week voor Brood, hoorde je niemand piepen over het risico van imitatie. Maar Hannelore was respectabel, ziek en had een gedeukte echtgenoot. Dan is zelfmoord kennelijk minder schandalig; er werd in elk geval aanzienlijk minder geshockeerd over gedaan.

Die waarschuwingen, dat zijn verkapte beledigingen.

(Bovenstaande column is in bewerkte vorm opgenomen in mijn boek De dood in doordrukstrip.)