Eindelijk, eindelijk ben ik vandaag gaan opruimen. Mijn klerenkast was al bomvol en na de shopping frenzy die ik kort na de laatste chemo had, hingen de kleren overal: aan de kast (in plaats van erin), aan de bovenrand van de deurpost die de slaapkamer van de hal scheidt, over stoelen, over nog in te ruimen opbergspullen.
Vanmiddag kreeg ik de geest en hij werkte lang. Van vier of vijf uur ‘s middags tot na drieën ‘s nachts heb ik de kledingkast leeggehaald, elk kledingstuk opnieuw beoordeeld, vaak van alles aangetrokken, de handel onderverdeeld in ‘jij blijft’ en ‘jij gaat’ – al doende ontdekte ik nog een paar vergeten juweeltjes, hier wat innemen, daar een paar nieuwe knopen en straks ben ik helemaal het heertje, en oh hemel wat ligt er nog een boel textiel, waar zijn de tijden dat ik zelf nog iets moois in elkaar naaide? – en daarna alles opnieuw opgeborgen. Gedurende een uur of twaalf oogde de slaapkamer als een rampgebied, de katten werden helemaal onrustig en gingen uiteindelijk tussen de overtollig geworden kleerhangers op bed liggen kijken naar het gedruis.
Nu ben ik klaar. De slaapkamer oogt enorm opgeruimd, vanaf het bed heb ik voor het eerst in maanden weer een doorkijkje naar de hal. Daar word ik altijd rustig en blij van, van lange zichtlijnen, niet onderbroken door teveel obstakels. Er staan zeven boodschappentassen met kleren klaar voor Janssen, andere Karin, een goede vriendin (we noemden elkaar tijdenlang ‘andere Karin’ tot we uiteindelijk besloten dat we gewoon Jansen en Janssen waren. Zo werden we, vrij naar Fritzi Harmsen ter Beek, elkaars andere Jansen – of Janssen, dat kan ook, dat is afhankelijk van wie spreekt), andere Karin die over een paar weken terugkomt uit Peru waar ze een jaar lang straatkinderen een vak heeft proberen te leren en die als ze weer hier is, vast opnieuw gaat werken bij de dagopvang voor dakloze Amsterdammers. ‘Ik wil geen zooi hoor,’ zei ze altijd bij eerdere inzamelingen, ‘ook daklozen willen zich wel eens goed kleden’, en volgens mij zit er vast wel iets voor een paar lievelingen van haar bij.
Toen ik net eindelijk zat – nu ja, lag, op bed, met een Sambuca en een sigaret, en om me heen keek, wist ik ineens ook wat ik met al die hoeden en pruiken ga doen die ik in de afgelopen maanden heb verzameld. De hoeden blijf ik dragen heb ik besloten, ze staan me onvermoed goed, maar ik moet een plek verzinnen om ze goed en zonder deuken kwijt te kunnen. En die weet ik nu.
Waarom dit een kankerblogje is? Gewoon, omdat ik weer plannen maak, iomdat ik ets deed waar ik echt lol in had, en omdat ik niet moest huilen toen ik alle oude beha’s in een schoenendoos stopte die ik onderin de kast opborg. Ze weggooien of overdoen aan de daklozen wou ik nog niet, misschien kan ik er nog iets mee of aan fabrieken.
Via een ex die toen nog geen ex was, heb ik van trance leren houden. Zo’n beetje de beste serie cd’s – buiten bijna alles van het Israelische label Trust in Trance – kwam uit Duitsland: Tantrance, en werd uitgegeven door Sub Terrean. Het is muziek waar ik ongelooflijk opgewekt van raak.
Gewoonlijk raak ik wat nostalgisch bij een jaarwisseling, maar dit keer was er alleen maar opluchting: zo’n heel vers jaar dat zich ongerept voor je uitstrekt, niet aangetast en opgevreten door kanker zoals dat rotte tweeduizendzes.
Ja, ik ben stil dezer dagen, ik weet het, en ik heb veel mails gekregen die me daar aan herinneren, mails van mensen die willen weten hoe het is. Heel lief, en dank daarvoor, maar om eerlijk te zijn: ik weet het niet.
[Gechreven voor 


Gøtzsche & Nielsen zeiden het in 2000 al: borstkankerscreening doet mogelijk meer kwaad dan goed. Tegenover elk leven dat erdoor wordt gered, staan tien vrouwen die onnodig worden geopereerd. Artsen zijn immers, zodra een mammografie een afwijking laat gezien, sterk geneigd tot ingrijpen. Daar kunnen ze niets aan doen, dat zit in hun professionele genen, een reflex die bovendien fiks wordt aangewakkerd door de huidige aansprakelijkheidscultuur.
Bij dokter W somde ik op wat me dwars zat. Ik geloof nog steeds dat die depressie uit de medicijnen is geboren, maar wat je vervolgens in dat chemische zwarte gat stopt is altijd je eigen ellende, en ik kwam er niet meer uit. Dokter W is een goede psychiater en een halve vriend, dat scheelt veel uitleg en te bevechten vertrouwen.
Twee dagen kunnen lang zijn. Al twee dagen loop ik me te pletter tegen deze column, ik wist precies waar-ie over moest gaan maar ik kon me er hoegenaamd niet toe zetten. Eindeloos uitstellen, eindeloos niet willen en niet kunnen, en tegelijkertijd weten dat het toch moet – beloofd is beloofd, en als je iets niet kunt moet je dat langer van te voren aankondigen en niet pas als de krant al zowat naar de drukker moet want daarmee breng je anderen in verlegenheid, dat mag niet.