Keuzes hebben consequenties

Voor corona speelde deze discussie: mogen ouders weigeren hun kind te vaccineren en het toch naar een kinderdagverblijf brengen, waar het andere kinderen kan infecteren met ziektes die permanente handicaps of de dood kunnen veroorzaken?

Ouders hebben het recht te weigeren hun kind te vaccineren. Betekent dat ook dat ze het recht hebben andermens’ kinderen ophet kinderdagverblijf in gevaar te brengen? Want kleintjes kunnen niet meteen worden ingeënt.

Niet-ingeënte peuters worden tot die tijd uitsluitend door groepsimmuniteit beschermd: ze zijn veilig zolang niemand in de omgeving een van die ziektes kan krijgen. Maar wanneer de vaccinatiegraad daalt – wat na al enige tijd gaande is – lopen zulke kleintjes ineens meer risico. Aanvankelijk speelde dat vooral in de protestantse Bible Belt, waar geregeld uitbraken van bijvoorbeeld mazelen en meningokokken plaatsvinden. Maar de afgelopen jaren daalde de vaccinatiegraad ook elders dusdanig dat deskundigen zich zorgen maakten: de groepsimmuniteit zakte tot nabij de ondergrens.

Dat had veel te maken met een vals geloof dat de mazelen-bof-rodehond vaccinatie autisme zou veroorzaken (in het leven geroepen door wetenschapsfraudeur Andrew Wakefield). Daar kwam een New Age-achtige notie bij dat het ‘beter’ was wanneer het afweersysteem van het kind zelf zou leren zulke ziektes te bestrijden (wat overigens precies is wat vaccinatie doet), en dat inenting ‘kunstmatig’ zou zijn, of vooral de kas van Big Pharma zou spekken.

Maar nu zitten we ermee. Er is argwaan jegens de coronavaccinaties, nog meer dan bij kindervaccinaties. En dezelfde discussie dient zich binnenkort aan: moet het consequenties hebben wanneer mensen een inenting tegen corona weigeren?

Inmiddels neig ik naar ‘ja’. We stellen, juist vanwege de veiligheid van derden die anders onwillekeurig slachtoffer kunnen worden van iemands hoogstpersoonlijke keuzes, vaker grenzen aan de grenzen van iemands vrijheid.

Zo mag je niet zonder rijbewijs een auto besturen. In een auto moet je bovendien, voor je eigen veiligheid, verplicht een gordel dragen. Wie op een brommer rijdt, moet een helm op. Wie aan het verkeer deelneemt, mag niet dronken zijn. Wie een veroordeeld stalker is, mag niet in het onderwijs werken.

Daar gaat een redenering achter schuil die een solide precedent vormt: iedereen heeft een grote mate van vrijheid, maar die wordt beperkt door de mate waarin je een ander met je eigen gedrag en gemaakte keuzes kunt benadelen.

Aangezien corona bewezen in staat is om een hele samenleving lam te leggen, en niet iedereen zich ertegen kan laten vaccineren – wie al een gecompromitteerd immuunsysteem heeft, bijvoorbeeld vanwege een kankerbehandeling, kan zich doorgaans niet laten inenten – denk ik dat de noodzaak van groepsimmuniteit boven de individuele keuze uitstijgt.

Je hoeft je niet te laten vaccineren, maar accepteer dat je daarvoor een aantal rechten moet inleveren. Net als wie straalbezopen is.

Kop in het zand

Moe zijn we ervan, het is welletjes geweest. We willen weer uit, vakantie vieren, op terrasjes hangen, flirten op straat, weg met die maskertjes, vrienden en familie zoenen en innig omhelzen. De hoogste tijd voor versoepelingen! Het gaat toch al beter?

De vaccinatiegraad in Nederland is echter laag, hoewel de inentingen gelukkig op stoom komen. Het is daarom zeer de vraag of ze ons in al die buitenlanden waar wij naar hunkeren, wel willen hebben: zij zijn weliswaar afgeschaald naar geel, maar Nederland zelf valt vooralsnog onder de dieprode gebieden. Ik zou ons niet graag over de vloer hebben.

Onderliggend tekent zich een breder probleem af: kortzichtigheid en zelfzucht. We lijken collectief te geloven dat, zodra we hier de boel enigszins op orde hebben, we het gewone leven kunnen oppakken. Alles als vanouds, niks meer aan het handje.

Maar als corona ons iets heeft geleerd, is het dit: de hele wereld gaat ons aan en no man is an island. We weten nu dat de hele wereld knarsend tot stand kan komen door een verkouden vleermuis die ergens in China uit een boom wordt gemept en vervolgens op een markt ter consumptie wordt aangeboden. Waarom houden we onszelf dan voor dat de huidige kwart miljoen nieuwe besmettingen per dag in India, nota bene vrijwel zeker een onderrapportage, ons niet aangaan? Waarom denken we onze ogen daarvoor te kunnen sluiten?

Het beste dat we kunnen doen, maar ja, daar heb je betere leiders voor nodig dan wij in de aanbieding hebben, is na nationale inspanningen om iedereen gevaccineerd te krijgen, die operaties als de wiedeweerga uitbreiden naar de rest van de wereld – brandhaarden eerst.

In Honduras, Venezuela en Nicaragua heeft minder dan 1 procent van de bevolking de eerste dosis gehad, de meeste landen in Afrika zitten onder de 2 procent. Dat is deels een kwestie van geld, deels van logistiek, maar vooral van een schreeuwend tekort aan vaccins. Intussen zijn de rijke landen die aan het hamsteren.

Via Covax zouden vaccins aan armere landen worden gedoneerd. Dat doen we mondjesmaat. En soms schepen we ze, zoals epidemioloog Amrish Baidjoe recent in Buitenhof uitlegde, zelfs op met onze afdankertjes: Zuid-Soedan en Malawi kregen 60 duizend doses, maar die waren nog slechts twee weken houdbaar.

Als we andere landen niet uit solidariteit willen helpen: dan desnoods uit welbegrepen eigenbelang. Elk gebied dat een nieuwe coronabrandhaard wordt, heeft immers de potentie de bakermat van nieuwe mutaties te worden – dat is eerder in Engeland, Brazilië, Zuid-Afrika en India gebeurd. Dan is het wachten op een mutant die de huidige generatie vaccins te slim af is, en voor je het weet begint het hele circus overnieuw.

Dit is geen tijd voor nationalisme, egoïsme of kortetermijndenken. Zie de wereld zoals zij is: verbonden tot in al haar vezels. Wat een ander aangaat, is ook voor u belangrijk. Wat u schaadt, schaadt ook een ander.

[Beeld: Tmaximumge / PxHere / fragment / CC0]

De bevrijding die dat niet was

Net als André van Duin ga ik voor Dodenherdenking liever naar het Homomonument dan naar het monument op de Dam. Toen Van Duin afgelopen dinsdag wel op de Dam aanwezig was, en daar een ontroerende speech hield, sprak hij met liefde over het Homomonument. ‘Dat wij in Nederland sinds 1987, als eerste in de wereld, zo’n monument hebben, tekent onze vrijheid: de vrijheid dat iedereen hier zichzelf mag zijn, zonder dat iemand anders daar wat van zegt.’

De geschiedenis was wranger dan dat. Het Homomonument kwam tot stand omdat homo-organisaties jarenlang bij de officiële Dodenherdenking werden geweerd. Meelopen in het formele defilé mochten ze niet, laat staan een krans leggen. Hun aanwezigheid werd gezien als provocatie jegens andere oorlogsslachtoffers en -getroffenen.

Ook in boeken over de Tweede Wereldoorlog was amper aandacht voor de homovervolging. Erger: nog lang werd gedacht dat homoseksuelen – en zij die daarvoor versleten werden – eigenlijk een plaats in een Duits kamp verdienden. De geallieerden zouden in 1948 nog bevestigd hebben dat criminelen, moordenaars en homoseksuelen in hun ogen met recht in het kamp hebben gezeten; in 1953 herhaalde de Duitse overheid dat rijtje (en voegde daar de zigeuners nog aan toe).

Toen de homobeweging opkwam, vanaf eind jaren zestig, waren de meer activistisch ingestelde homo’s het zat: ze vroegen niet braaf toestemming om mee te mogen doen, ze deden het gewoon. Twee van hen speldden zichzelf roze driehoekjes op, die voor de homo’s waren wat de gele ster voor de Joden was, en togen naar de Dam. Maar toen zij hun krans met roze linten wilden neerleggen, werden ze gearresteerd. De krans werd vernield. Dat was op 4 mei 1970.

Er was al langer gefantaseerd over de mogelijkheid om een eigen monument op te richten; deze gebeurtenis gaf daaraan een flinke impuls. Pas in 1979 kreeg dat idee handen en voeten, toen gemeenteraadslid Bob van Schijndel pleitte voor een homomonument. Er kwam een stichting, er kwam geld, de gemeente wees een locatie aan, en er kwam een ontwerp.

In september 1987 werd het Homomonument officieel in gebruik genomen: het allereerste monument ter ere van de homoseksuelen die door de nazi’s vervolgd, in kampen geïnterneerd en vergast werden. De eerste Dodenherdenking daar vond plaats op 4 mei 1988, pas 33 jaar geleden dus – liefst 43 jaar na afloop van de oorlog.

Eén keer mocht ik er spreken, op 4 mei 1995. Dat was de eerste keer dat er vertegenwoordigers van alle strijdkrachten in uniform aanwezig waren: het leger, de marine, de luchtmacht en de marechaussee. Zij droegen ook iets op hun borst: geen roze driehoek of Jodenster, maar een rij lintjes. Het ontroerde me mateloos.

Pas op 4 mei 2012, bij de 25e Dodenherdenking bij het Homomonument, was daar voor het eerst een officiële vertegenwoordiger van de Nederlandse regering aanwezig.

[Beeld (fragment): Charles Roffey | vai Flickr | Some rights reserved]

De omkering aller waarden

Vandaag, op 4 mei, herdenken we de slachtoffers van het fascisme: de joden die zijn vergast door de nazi’s, de politieke gevangenen die zijn gefusilleerd, de homoseksuelen die werden vervolgd, de tweelingen die als medisch experiment zijn gebruikt, de dwangarbeiders die werden afgebeuld totdat ze er dood bij neervielen. De burgers die werden gebombardeerd, werden opgepakt bij razzia’s, die de mond werd gesnoerd, die op de bon moesten leven en uiteindelijk bloembollen moesten eten.

Oorlog is vrede. Vrijheid is slavernij. Onwetendheid is kracht.

Morgen, op 5 mei, is Nederland In Opstand, de groep van de extreemrechtse Tinus Koops, van plan te demonstreren op het Malieveld in Den Haag. Hun motto: ‘Bevrijdingsdag moet weer de dag van de vrijheid worden.’ Deze week stelde Forum voor Democratie voor de zoveelste keer de coronamaatregelen gelijk aan de Duitse bezetting: ‘Op 5 mei herdenken wij 75 jaar vrijheid: 1945 – † 2020’.

Feiten zijn leugens. Bescherming is bezetting.

Rik Rutten, politiek verslaggever van NRC Handelsblad, liep gisteren in een uitgebreid twitterdraadje de ondertekenaars van Forums ‘vrijheidsherdenking’ na: allemaal corona-ontkenners, complotdenkers en extreem conservatieve of zelfs extreemrechtse organisaties. Een van de ondertekenaars typeert Nederland als ‘een totalitaire staat’. Een andere meent dat corona een groot complot is: alles is van hogerhand ‘gesimuleerd en vanaf januari [2020] uitgerold’. Het RIVM en de Wereldgezondheidsorganisatie zijn marionetten van de jood Soros, en hun maatregelen zijn onderdeel van een complot tegen de burgers.

Ontkenning is waarheid. Vaccinatie is gif.

Er doemt een notie van ‘vrijheid’ uit dit gedachtengoed op die zich alleen maar laat karakteriseren als: niemand mag mij in de weg staan. Mijn vrijheid is het hoogste goed, waarvoor alles moet wijken.  Ik ben belangrijker dan jij. Mijn rechten wegen zwaarder dan die van iedereen die meer risico loopt dan ik, of die bescherming behoeft. Zij doen er niet toe – ik wel.

Solidariteit is onderdrukking.

Maar vrijheid die ten koste gaat van anderen, is geen vrijheid – het is armzalig verpakt eigenbelang. Denken dat anderen er niet toe doen, is niet hetzelfde als burgerrechten verdedigen: het is arrogantie. Vrijheid is, net als solidariteit, iets wat alleen bestaat met, door en dankzij anderen. Je bent niets en niemand zonder de mensen om je heen, en elk mens is tot in zijn haarvaten met de levens van anderen verbonden – en juist dat is wat we nu zo schrijnend zien, met de coronacrisis.

Want de zelfzucht van de enkeling brengt talloos veel anderen in gevaar. Omgekeerd danken nu absurd veel mensen hun leven aan de opoffering van anderen: denk aan de excessieve inspanning van de mensen in de zorg.

We danken onze vrijheid zelden aan onszelf alleen, en nooit aan extreemrechts.

[Beeld: Homomonument Amsterdam, foto bewerkt door BoBink / via Wikimedia / CC0]

Huishouding

Het was een degelijk gesprek bij Buitenhof: de Nationale Ombudsman schoof aan, de vicepresident van de Raad van State, plus de president van de Algemene Rekenkamer. Zat Nederland in een bestuurscrisis? Het ging over wetgeving die te complex was en daardoor onuitvoerbaar, over dichtgetimmerde regeerakkoorden waar niemand nog een vinger tussen kreeg, over de moeizame verhouding tussen het parlement en de regering, over hun eigen adviezen die vaak waren genegeerd, en natuurlijk over de tegenmacht, waarvan iedereen tegenwoordig de mond vol heeft, de premier incluis.

Een term die vaak viel was ‘informatiehuishouding’. Daar schortte het aan, die moest echt beter. Het klonk alsof de overheid helaas de weg was kwijtgeraakt in haar eigen paperassen en daardoor tekortschoot in haar taak. Het was evident een probleem, maar klonk tegelijkertijd overzichtelijk: als iets dat een legertje archivarissen gerust kon oplossen.

Maar het is een eufemisme van de bovenste plank, een gekuiste term die het echte probleem verhult: dat de overheid informatie doelbewust achterhoudt. De overheid dupeert daarmee specifieke burgers – getuige de slachtoffers van de toeslagenaffaire, die jarenlang niet is verteld dat zij voor fraudeurs werden versleten, laat staan waarom. Toen dat eindelijk boven tafel kwam doordat die burgers gingen procederen, en de overheid hen inzage in hun dossiers moest geven, kregen ze hun eigen dossiers zwartgelakt terug. Zelfs in hun rechtszaken verzaakte de overheid relevante documenten te produceren.

Ook journalisten worden gedupeerd: die moeten steeds vaker procederen om stukken te bemachtigen waarop ze volgens de Wet openbaarheid bestuur (wob) recht hebben. Het Platform Authentieke Journalistiek is al twee jaar bezig documenten over Shell te verkrijgen, en ontdekte recent dat ambtenaren op hoog niveau hadden vergaderd om te verzinnen hoe ze dat wob-verzoek konden dwarsbomen.

En de Kamer? Die wordt helaas geregeld voorgelogen door Rutte en zijn kabinet: over bonnetjes, over dividend-memo’s, over functies elders, en zelfs over het doelbewust achterhouden van informatie aan de Kamer.

Een kabinet dat bijwijlen liegt en een overheid die burgers en journalisten vijandig bejegent – dat is geen kwestie van ‘informatiehuishouding’. Dat is een verziekte situatie, die om een fundamentele verandering vraagt.

Juist nu we te maken hebben met een lawine van nepnieuws en valse berichten, mensen steeds meer moeite hebben feit van fictie te scheiden, nu sommige politici openlijk feiten ontkennen, en trollen zelfs een Kamercommissie wisten te bedotten met een nepgezant van de Russische oppositieleider Navalny, is het essentieel dat de overheid zelf zich altijd betrouwbaar betoont en openheid betracht. Want zodra je het gezag niet meer kunt vertrouwen, brokkelt alles af, zelfs de tegenmacht.

Het gaat niet om de informatie, maar om de machtsverhouding. Zodra de overheid zich niet wenst te laten controleren, onttrekt zij zich aan de democratie.

[Beeld: fragment uit de vrijgegeven kabinetsnotulen, pagina 16]

Een blokje om met je vuilnis

Het is klein leed, ik geef het grif toe, maar de ergernis duurt al maanden – en dat telt ook. Bovendien oogt het smerig: de stroom afval naast de ondergrondse afvalcontainers. Sinds begin vorig jaar staan ze ook in mijn buurt, en het werd er bepaald niet schoner op. Bijna altijd staat er troep naast.

Maar dat ligt aan ons, begrijp ik. ‘De gemeente zet die zak niet naast de container,’ berispte wethouder Laurens Ivens (SP) de burgers vorige week via Het Parool. ‘We moeten met elkaar beseffen dat dit een collectieve inspanning is. De wethouder kan dit niet allemaal oplossen en de vuilnisman ook niet.’

Maar dat doen mensen ook, zich inspannen en zoeken naar oplossingen. Mijn lieve, oudere buurman van om de hoek brengt zijn afvalzak tegenwoordig al weg als die halfvol is: hij woont op tweehoog en heeft hartklachten, de container is honderdvijftig meter verderop. Een vollere zak ernaartoe dragen lukt hem gewoon niet. Soms zie ik de buurman na zo’n poging ontmoedigd terug sjokken, halflege vuilniszak nog in de hand: de container was weer eens vol. Hij heeft zijn vuilnis weer mee naar huis genomen.

Zelf ga ik tegenwoordig eerst poolshoogte nemen: ik loop naar de container om te zien of daar nog iets in kan, en zo ja, dan ga ik naar huis, bind de vuilniszak dicht, til hem in mijn Canta, rijd ermee de container, dump er mijn afvalzak, rijd terug naar huis, parkeer mijn Canta en ga weer naar binnen. Want anders dan de buurman kan ik een halfvolle vuilniszak geen honderd meter dragen, dan is mijn sjouwarm nadien een paar uur ontregeld.

Toen het vuil gewoon werd opgehaald, wist je precies waar je aan toe was: elke woensdagochtend en zaterdagochtend kon je je troep buiten zetten – of, in andere buurten, op andere vaste dagen – en een paar uur later was alles keurig weg. Ging bijna altijd goed, op de shit van een onverlaat na die zich had verslapen.

Stond er naast het afval een oud krukje, een bijzettafeltje of een fotolijst? Dan kon je dat meenemen, als je er toevallig emplooi voor hand. De lokale morgensterren vonden er geregeld iets van hun gading. En bij de neerzetplekken stonk het nooit nadat de mannen van de vuilnis hun ronde hadden gedaan.

De ellende is: met die containers weet je nooit waar je aan toe bent. Kan-ie nog iets verstouwen? Zo nee: wanneer wordt-ie leeggehaald? Zijn daar vaste dagen voor? Zo ja, welke dan? Die informatie is nergens te vinden. Evenmin wie je kunt bellen als het kreng weer eens verstopt zit. Afgelopen vrijdag zat er iets klem in de container; dagenlang kon niemand zijn afval erin kwijt. (Ik was best trots op de buurt dat er zondagmiddag pas één vuilniszak naast stond, en hoop van harte dat de voormalige eigenaar ervan geen boete heeft opgelopen.)

Het voelt als een loterij met vooral veel nieten. Alle regelmaat is weggenomen, en verruild door willekeur, heel veel boetes, en een boze wethouder die ons bovendien de schuld geeft.

[Beeld: Afvalwijzer Amsterdam, Stadsdeel Centrum, jan. 2021]

De matties van de ministers

Al langer piekerde ik hoe het kabinet er nu een noodwet over de avondklok doorheen kon jagen die de juiste grondslag miste. Dat de Kamer het niet doorhad, kan ik me voorstellen: die beschikt niet over een gespecialiseerd leger ambtenaren. Maar Justitie en Binnenlandse Zaken wel. Had er niemand met kennis van grondrechten bij een topambtenaar aan de bel getrokken? Had geen enkele stafchef zijn of haar minister gewaarschuwd dat die op het punt stond te blunderen? Ik kon het me slecht voorstellen.

Tot ik een interview met Onno Ruding hoorde, oud-minister van Financiën onder Lubbers, in de jaren ’80. Ruding haalde daarin uit naar de Algemene Bestuurdienst; de pool van hoge ambtenaren, die geregeld van directoraat – en soms ook van ministerie – moeten wisselen, als waren ze deelnemer aan een stoelendans zonder nieten. Dat kwam neer op systematisch afbreuk doen aan het belang van vakkennis, vond Ruding: zo schiep je een generatie van generalisten, die eerder manager waren dan specialisten. Er zouden veel meer vakinhoudelijke eisen aan hun benoeming moeten worden gesteld.

Ruding liet de term ‘bontkraag’ vallen: topambtenaren die als een beschermlaagje om de nek van hun minister klitten. Hoogleraar Roel Nieuwenkamp schreef in 2014 een boek over deze ‘functioneel-gepolitiseerde’ topambtenaren: Schaduwpolitici, bontkragen en blokkendozen. Ze fungeren eerder als ministeriële entourage of hofhouding dan als kritische deskundigen; ze zijn er meer om hun minister te stutten en steunen dan om solide beleid te bepleiten en als advocaat van de burgers treden ze zelden op, omdat zulks hun minister niet behaagt.

Hoge ambtenaren hebben geleerd de minister te dienen, in plaats van het land en de burgers. Alles uit loyaliteit. Alles, uiteindelijk, ook om niet zelf ten onder te gaan: niet op alle ministeries en overheidsorganen is de cultuur even prettig. Interne kritiek is ook onderling minder welkom, zelfs in die mate dat-ie makkelijker stokt in plaats van vrijelijk stroomt. De Belastingdienst zette nota bene de jacht in op haar eigen klokkenluiders toen de toeslagenaffaire ontlook.

En ineens realiseerde ik me: dit hoort ook bij de Rutte-doctrine, of beter: het is er een gevolg van. Als je als ambtenaar wordt geacht een minister te beschermen die geen fundamentele kritiek duldt, dan houd je gaandeweg gewoon je bek, zegt drie keer ja en amen tegen je baas, legt pro forma wat zout op een slak om te bewijzen dat je toch ergens toe dient, en denk je ondertussen: ‘Struikel dan maar over je eigen rotwet. Ik bemoei me er niet meer mee.’

En dan wacht je braaf tot je bij het volgende ritje van de carrousel op een andere toppositie bent beland. Lang leve de stoelendans. Met je bontkraag.

Tip voor Tjeenk Willink: tegenmacht hoort ook in de ambtenarij thuis. Schaf de Rutte-doctrine af, en zorg dat topambtenaren de luis in de pels van hun minister kunnen zijn. Dat is beter voor het beleid.

[Beeld: Siren-Com [fragment], CC BY-SA 3.0, Wikimedia]

Arrogantie van de macht

Het was niet zozeer het het gelieg, verpakt als ‘daar heb ik geen herinnering aan’; dat hadden we al eerder gezien van Mark Rutte. Wat me het meest stoorde aan Ruttes optreden was al een week eerder gebeurd. Nadat de aantekeningen van de verkenners waren uitgelekt, en de Kamer opheldering had geëist wie hun collega Pieter Omtzigt nu die ‘functie elders’ had toegedacht, vroeg een journalist van de NOS aan Rutte of iemand hier nog verantwoording over ging afleggen.

Nee, antwoordde Rutte, en loog nog maar eens dat de opmerking over Omtzigt niet van hem kwam. En nu, vroeg de journalist. Tsja, zei Rutte: de verkenners waren afgetreden, er zouden nieuwe komen, en dat was dat. De voormalige verkenners zouden niet toelichten waar die opmerking over Omtzigt vandaan kwam. En toen zei hij het: ‘Niemand gaat hier uitleg over geven.’

Het was geen constatering, maar een opdracht aan de verkenners, waarvan er eentje dient als (demissionair) minister in Ruttes regering en de ander prominent lid van zijn partij, de VVD. Kortom: mensen over wie Rutte macht heeft. ‘Niemand gaat hier uitleg over geven.’ Bek houden, jullie allebei. Rutte deed de zaak ter plekke af als een bedrijfsongevalletje. Zand erover, schouders ophalen en doorgaan. Niets aan de hand, niets te zien. Doorlopen, mensen.

Ruttes edict was des te pijnlijker omdat hij daar niet over ging. De Kamer had de verkenners aangesteld, de Kamer viel daarom als enige het recht toe te besluiten de verkenners al dan niet te horen – daar staat Rutte buiten.

Het was arrogantie van de macht en staatsrechtelijke minachting van de Kamer ineen. Van datzelfde dedain getuigde Rutte later toen hij, nadat uitkwam dat hij Omtzigt wel degelijk onschadelijk had willen maken met een ministerspost, die manoeuvre beschreef als een ‘promotie’. De Kamer staat boven de regering; niet andersom. De Kamer kan de regering wegsturen en is ons hoogste democratische orgaan.

Een premier die het staatsrecht ontkent, is een gevaarlijke premier. En het is niet de eerste keer dat Rutte de rechten van de Kamer dwarsboomt, getuigde de vele rellen over het achterhouden van stukken, inclusief het valselijk ontkennen van het bestaan ervan.

Diezelfde arrogante stortten prominente VVD’ers de dagen na de motie van afkeuring die Rutte aan zijn broek kreeg, uit over het land. Oud-verkenner Annemarie Jorritsma ontplofte nadat de jongerenafdelingen van de coalitiepartners zeiden dat zij niet wilden dat hun partij onder Rutte verder zou regeren. ‘Je moet maar durven om de lijsttrekker van de grootste partij die net de verkiezingen heeft gewonnen als jongerenorganisaties uit te willen sluiten,’ brieste ze. Driekwart van de stemmers heeft niet voor de VVD gekozen, en elke partij mag Mark Rutte utsluiten – ongeacht hoeveel stemmen hij kreeg. Op twitter antwoordde iemand, ik weet niet meer wie, heel snedig: ‘Al haal je de meeste likes op Tinder: dan nog kan je niet afdwingen dat iemand verkering met je neemt.’

Staatsrecht, dames en heren van de VVD: staatsrecht.

[Beeld: Tweede Kamer (fragment) / Husky / CC0 / Wikimedia]

Rutte is het oog van de orkaan

Een op de vijf Nederlandse gezinnen zit in de schulden. Vast werk voor jongeren is tegenwoordig eerder uitzondering dan regel. De dakloosheid is groot. De prijs van koopwoningen blijft maar stijgen, terwijl huurhuizen schaarser en duurder worden. We kunnen de mest niet meer kwijt. Dieren worden verminkt, gemaltraiteerd en dan opgedist. We stoten meer stikstof uit dan de ons omringende landen.

De overheid jaagt op mensen die ze vanwege hun achternaam of postcode als potentiële uitkeringsfraudeurs bestempelen, en behandelt die soms als schuldig zonder ze kans op weerwoord te geven.

De winsten van grootbedrijven stijgen, maar de lonen van hun werknemers allang niet meer. Overwinsten worden niet aangepakt, integendeel: multinationals krijgen dealtjes van de Belastingdienst, en Nederland prijkt hoog op de lijsten van landen die witwasconstructies op bestelling leveren. Bedrijven die gas oppompen in de noordelijke provincies worden schadeloos gesteld voor hun toekomstige inkomstenderving, maar de mensen die in Groningen, Drenthe en Friesland al jaren met kapotte huizen zitten, moeten geduld hebben.

Intussen kampen we – net als andere landen – met een pandemie, een klimaatcrisis, de ineenstorting van de biodiversiteit, gif in de grond, het water en de lucht, met complotdenkers die op hol slaan, en met extreme religies die het op de persvrijheid en de persoonlijke keuzes van andersdenkenden hebben voorzien.

Er is iets heel erg fout met de prioriteiten die de Nederlandse regeringen van de afgelopen jaren hebben gesteld – en Rutte is het oog van die orkaan. Hij is de man die anderen laat struikelen, of ze eigenhandig voor de bus gooit, als zijn beleid fout uitpakt, hij is de man die met dichtgetimmerde regeerakkoorden de Kamer buitenspel wil zetten. Hij is de premier die de doctrine verzon dat stukken die de overheid slecht uitkomen, voor de rest der natie mogen worden verdonkeremaand – omdat ambtenaren er tegenwoordig vooral zijn om bewindslieden uit de wind te houden, in plaats van burgers te dienen en problemen met rondom staand beleid te rapporteren (en die te helpen oplossen).

Anders dan Rutte beweert, is ons land niet zo ‘gaaf’ meer. Er is geen loon naar werken. Er is een probleem met racisme en vrouwenhaat, met homohaat en vreemdelingenhaat. We zijn goed geworden in blaming the victim. We zijn slecht in transparantie, in openheid van zaken geven en burgers kennen in beleid dat hen en hun toekomst aangaat. We eisen volledige transparantie van burgers, terwijl de overheid zelf zich afschermt van kritiek en zichzelf oncontroleerbaarder maakt.

Nu hebben we alweer een rel, ditmaal over Pieter Omtzigt; en weer is het een symptoom. Die rel is alleen van belang omdat Omtzigt staat voor alles wat Rutte onder het tapijt wil vegen, en vice versa: omdat Rutte voor alles staat dat Omtzigt aan het licht wil brengen.

Van Rutte zegt men wel dat hij van teflon is; alles glijdt van hem af. Maar teflon is onafbreekbaar gif, en dringt in alles door. Is een tefalpan eenmaal beschadigd, dan moet je hem subiet weggooien.

[Beeld: fragment van Arno Mikkor (EU2017EE) / Wikimedia / CC0]

De Kamer laat te veel onbesproken

Op 17 december is de Wet gegevensverzameling door samenwerkingsverbanden in de Tweede Kamer aangenomen. De WGS moet het instanties nog makkelijker maken om gegevens uit te wisselen over burgers teneinde fraude op te sporen. Er is amper maatschappelijk debat over de WGS geweest: we waren te druk met corona.

Het wetsontwerp werd, na fikse kritiek van de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens, tegen hun adviezen in niet ingeperkt maar juist uitgebreid. Voorts zijn belangrijke onderdelen niet in de wet geregeld; die worden later ingevuld door de minister van Justitie en Veiligheid.

In de WGS vallen onder de ‘gegevens’ die bedrijven en overheden met elkaar mogen delen, ook signalen, vermoedens en zwarte lijsten. Op grond daarvan mogen de deelnemende partijen ‘interventies’ met elkaar afstemmen en ‘handhavend optreden’ tegen burgers die zo in het vizier komen.

De toeslagenaffaire is er niets bij. Het collectief dat eerder SyRI – het ‘Systeem Risico Indicatoren’, ook al zo’n groots opgetuigd systeem – bij de rechter verboden wist te krijgen, noemt de WGS niet voor niets ‘super SyRI’. (SyRI heeft veel burgers verdacht gemaakt, doch geen enkele fraudeur opgespoord; de basis voor de verdenkingen bleek te mager).

Er was amper debat in de Kamer over de WGS. Er zijn bovendien amper mensen in de Kamer die de WGS inhoudelijk doorgronden. Twee van hen – Kees Verhoeven van D66 en Kathalijne Buitenweg van GroenLinks – vertrekken eind deze maand uit de Kamer.

Er is sowieso nog zelden plenair debat over wetgeving in de Tweede Kamer. Onderzoeksplatform Investico rekende recent uit dat onder Balkenende-IV (2007-2010) 32 procent van alle wetten zonder debat werd aangenomen; de afgelopen jaren gold dat – gecorrigeerd voor corona – voor gemiddeld 38 procent van alle wetten.

Investico toonde ook aan dat sommige fracties zich zelden laten zien bij commissievergaderingen, tegenwoordig vaak de enige plaats waar een wetsontwerp nog tegen het licht wordt gehouden. De PvdA liet onder Rutte-III verstek gaan bij bijna de helft van alle wetgevingsdebatten, Forum voor Democratie zelfs bij 95 procent. Investico: ‘Veel wetgeving wordt alleen nog besproken door de grote partijen, vaak uit de coalitie.’

Wat daarvoor in de plaats komt? Plenaire debatten waar de waan van de dag besproken wordt. De Kamer gaat gebukt onder een ‘wildgroei aan debatten’, hypes waarmee Kamerleden punten trachten te scoren voor het oog der natie. De Kamer heeft vorig jaar zowat langer gedebatteerd over het trouwfeest-zonder-anderhalve-meter-afstand van minister Grapperhaus dan over zijn voorstel voor de WGS.

Eind deze maand wordt de nieuwe Tweede Kamer geïnstalleerd. Er komen 60 nieuwelingen, waarvan sommigen zo groen als gras zijn. Er zijn meer kleine fracties dan ooit: partijen die met een, twee of drie mensen alles moeten bijhouden, maar tegelijkertijd ook flink moeten scoren. Langzaam roeien we de dossiervreters uit, mensen als Renske Leijten en Pieter Omtzigt.

Hopelijk zit er nog een snuggere ziel in de Senaat. Daar moet de WGS nog worden besproken.

[Beeld: Tweede Kamer (fragment) / Husky / CC0 / Wikimedia]