Monsters, maniakken & moeders

HORROR HOORDE NIET. Niettemin trof ik bij mijn regelmatige bezoeken aan horrorfilms in de pauze wel eens een politieke verwant aan, die dan acuut erg ongemakkelijk werd. Meestal gingen ze gauw iets mompelen over toch moeten weten wat de massa boeit en kritisch onderzoeken van de volkssmaak en op de hoogte willen blijven. Zo ontmoette ik in de wandelgangen van de futuristische vechtfilm Total Recall een doorgewinterde PSP’er, hij droeg nog een baard en sandalen, die hevig begon te blozen en mij snel iets te drinken aanbood. Zwijgwijn kreeg ik.

Pas sinds de opkomst van de gelikte horror-thriller à la Silence of the Lambs neemt dat ongemak af; horror wordt zelfs een beetje chic. De hoofdredacteur van De Groene bijvoorbeeld meldt tegenwoordig quasi-nonchalant, in de inmiddels vergeefse hoop daarmee zijn kennissen te shockeren, dat hij al wel acht keer naar Basic Instinct is geweest.

Horror is plotseling modieus. Men schrijft nu ook over horrorfilms. Maar dat horror kennelijk mag, wil niet zeggen dat daar fatsoenlijk of verstandig over geschreven wordt. Neem nu Alien 3, een film waarop ik mij zeer verheugde (hij viel tegen, maar dat terzijde).

De Alien-cyclus, die over de strijd tegen een schier onverslaanbaar parasitair organisme handelt, een zich supersonisch voortplantende draak, heeft intrigerende subplots. Een daarvan behandelt de vraag wat een mens precies tot mens maakt. Is de mens die zich voor het karretje laat spannen van een internationaal concern – dat het organisme wil bemachtigen om zijn positie in de biologische oorlogsvoering veilig te stellen – en die daartoe zijn collega’s bedriegt en bedreigt, nu meer of juist minder menselijk dan de androïde, de menselijk ogende robot die zijn leven in de waagschaal stelt om zijn maten tegen de Alien te beschermen? Zijn misdadigers collectief fout of zit er desondanks wellicht een méns tussen verkrachters, moordenaars en wat dies meer zij? Aan wie heb je meer in geval van nood: aan domme en bureaucratische gevangenisbewakers, of aan loyale criminelen?

En, zoals vaak in horrorfilms, de centrale vraag is hoe te handelen wanneer het gevaar onafwendbaar is. Er zijn grofweg drie opties. Pruilen of geïntimideerd raken, wat neerkomt op wachten op verlossing; je drukken en afzonderen van je lotgenoten of zelfs hopen het op een akkoordje te gooien met de vijand, oftewel verraad en collaboratie; of proberen te overleven door het gevecht te zoeken, by means fair or foul (wat voor de meeste personages gewoonlijk ook neerkomt op ten onder gaan, maar dan tenminste eervol want strijdend).

Over de slachtoffer-optie kunnen we kort zijn. Die slaagt. Cum laude. Het monster smakt na, en maakt zich op voor de volgende ronde. De eigenbelang-optie loopt geheid spaak, omdat je afzijdig houden niet mogelijk is en de vijand vals en onbetrouwbaar blijkt. Terugvechten, bij voorkeur samen met medestanders is het devies. Pulp ’em or perish.

De charme van de Alien-cyclus is dat het gevecht consequent geleid wordt door een dame. Ze zweept de rest op en voert ze aan alsof Rinus Michels vanaf de kleuterschool haar rolmodel is geweest, en is ingenieus als geen ander. In de rol van sergeant Ripley heeft Sigourney Weaver zich al doende een warme plaats in het hart van menig feministisch getinte kijker verworven. Ze vecht, ze vecht desnoods gemeen, ze houdt de spirit erin, ze scheldt en schreeuwt en doodt en wil per se overleven. Liefst met anderen. Dat monster moet kapot. En ze wint, keer op keer. Voor Ripley geen getrut over hakken en ingescheurde nagels, en of haar haar wel goed zit.

Ripley is een vrouw. Ripley vecht, Ripley overleeft, en Ripley heeft dat uitsluitend aan zichzelf te danken. Ripley is her own man.

Nu is de terugvechtende en deswege overlevende dame in horrorfilms al een jaar of tien in zwang; met name de slasher movies danken hun plot aan een dame die het noodgedwongen opneemt tegen een monster of een maniak, hem uiteindelijk verslaat en het daardoor – gewoonlijk als enige – redt. Die hausse in dameshelden heeft iets te maken met het feminisme, maar evenzeer met het feit dat de ontwikkeling van voorbestemd slachtoffer naar vastberaden overlever zich in de horrorfilm makkelijker op vrouwen laat projecteren.

Filmrecensenten – door de bank genomen niet vreselijk vertrouwd met de ins & outs van horror – snappen die dameshorrorheld niet altijd zo. Vrouwen, en ze krabden zich op het hoofd, daar was iets mee, maar wat ook weer… vals vechten akkoord, maar winnen, in hun up nog wel… nee, dat deden mannen, toch? Iets met Sylvester Stallone enzo?

Die onkunde leidt tot domme vergelijkingen. Ripley wordt allerwege een vrouwelijke Rambo genoemd, wat nonsens is, want Rambo is per definitie een loner en Ripley probeert juist consequent medestanders te vinden. Rambo’s vechten tegen de wereld en Ripleys juist om erin te mogen blijven.

Sommige interpretaties zijn ronduit bizar. In Aliens bindt Ripley de strijd aan met de Alien Queen Bee; een eieren leggend monster dat de oermoeder blijkt te zijn van de exemplaren die Ripley al eerder over de kling heeft gejaagd. Ripley doodt ook dit monster, en weet bovendien een klein meisje uit de klauwen van de Queen Bee te houden. En wat schrijft Joyce Roodnat in haar verwarring in het NRC: ‘…de strijd van Sergeant Ripley tegen het immense, slijmerige wezen is vormgegeven als een wijvengevecht op titanen-niveau, met als inzet een klein meisje waar beiden hun «moederlijke» zinnen op hadden gezet. Alien 3 gaat verder op dat motief. De alien haakt weer naar het moederschap en kiest een onverwachte draagmoeder voor het uitbroeden van de embryo.’ Bas Heijne beschrijft, ook in het NRC, de film in termen van een gevecht tussen de ware moeder en de valse moeder, en draagt als bewijs daarvoor het gegeven aan dat Ripley het monster voor «bitch» uitscheldt.

Wijvengevecht. Bitch! Ach natuurlijk, en men haalde weer opgelucht adem, Ripley vecht uit moederinstinct; eigenlijk, beste kijkertjes, is ze niets dan een leeuwin die haar welp beschermt. Ze is geen heldin, ze is gewoon maar een moeder. En alle moeders vechten solo en gewapend met vlammenwerpers tegen monsters, dat is bekend.

Echte moeders, valse moeders, draagmoeders. Als Ripley nu een meneer was geweest, zou het titanengevecht tussen Ripley en de Alien dan ook in zulke termen beschreven zijn? Bijvoorbeeld als een uit de hand gelopen echtscheiding, waarbij Mama Monster en Papa Held bij gebrek aan een interplanetaire rechtbank een robbertje vechten om de toewijzing van hun kleine lieve dochtertje? Zou Meneer Ripley dan draagvader zijn genoemd? Ik denk haast van niet.

De wolf is de mens een wolf

DE DIERENBEWEGING BOEKT vooruitgang. De bio-industrie is helaas nog niet afgeschaft maar wordt gaandeweg aan banden gelegd; de scharrelkip mag zich in een groeiende populariteit wentelen; er zijn internationaal effectieve lobbies tegen het testen van cosmetica op dieren. En sinds 1 oktober kent Nederland het Veterinair Tuchtrecht: dierenartsen kunnen door gedupeerde dierenbezitters voor het Veterinair Tuchtcollege worden gesleept in geval van nalatigheid of wangedrag.

Maar er valt nog veel te doen. Peter Singer, de grondlegger van de dierethiek: “De dierenbeweging is nog jong, maar telt toch duizenden mensen over de hele wereld. Alle beetjes helpen. Toch, als je kijkt naar de beweging tegen racisme die zoveel ouder is, besef je wat een lange weg we nog te gaan hebben. De strijd voor dierenbelangen reikt verder en haalt nog meer overhoop in termen van economische belangen.” Wie zijn wij, zo luidt Singers redenering, om de belangen van dieren te veronachtzamen? Ook dieren kunnen lijden en hebben gevoelens; we dienen derhalve onze morele oogkleppen af te zetten en mogen niet zomaar met hun leven sollen omdat ze tot een ander species behoren dan homo sapiens.

Loffelijk. Persoonlijk zou ik graag een standbeeld opgericht zien voor de kwallen die er eind mei in slaagden de kerncentrale in Borssele stil te leggen. Ze slaagden waar mensen faalden, eenvoudig door met hun allen het koelwatersysteem van de centrale binnen te zwemmen. Een fantastische actie, helaas met kamikaze-trekjes. Maar er zijn grenzen aan dierethiek. Ik had bijvoorbeeld liever dat de dierenbeweging bij haar acties elementair fatsoen, ook jegens mensen, in acht zou nemen. “Stop dierproeven tegen AIDS” plakte de Bond Autonomen Tegen Dierproeven overal in Amsterdam ten tijde van het aidscongres. Spaar de dieren, laat aids floreren.

In de hoop dat U het mij niet euvel duidt: ik zou wenend maar zonder pardon een dierentuin vol jonge katjes opofferen, desnoods eigenhandig, in ruil voor een remedie tegen aids. Natuurlijk kunnen dierproeven beperkt worden; nieuwe onderzoeksmethoden raken in zwang, waardoor gecompliceerde operaties tegenwoordig op beeldschermen kunnen worden geoefend of voorbereid. Dergelijke virtuele operaties zouden wellicht ook het obligate opensnijden van kikvorsen en weeshondjes tijdens de anatomische lessen kunnen vervangen. Maar ook bij zulke innovaties blijft het onvermijdelijk dat medicijnen moeten worden getest op levende wezens. En ik heb toch werkelijk liever dat de effecten en bijwerkingen van pillen en poeders op poedeltjes worden uitgeprobeerd dan op mensen, zelfs al zijn die mensen ongeneeslijk ziek.

Te vaak deugt er iets niet in de manier waarop diervriendelijke mensen hun overtuiging naar buiten brengen. Zo heb je van die fijne bumperstickers waarmee autobestuurders hun medeweggebruikers waarschuwen dat die zich wat hen betreft total-loss mogen rijden tegen diezelfde autobumper: “Pas op. Ik rem voor dieren.” Iemand die het leven van een duif prefereert boven dat van een mens vertrouw ik niet helemaal. En al jaren erger ik me aan de zeehondenaffiches van Greenpeace waarop een jong met van die teddyberenogen ons smekend aankijkt of we hem asjeblieft willen sparen. Niet omdat het onnodig of wreed is hem te doden, maar zuiver en alleen omdat hij zo lief is. De sentimenten die dat affiche oproept wijken niet af van die waarop Pater Koopmans wilde inspelen: een jammerend jong wezen dat met huilogen roept dat het vermoord gaat worden tenzij wij ingrijpen. Van de anti-abortuslobby vinden we zulk sentiment verdacht. Van Greenpeace opeens niet.

En over welke dieren heeft de dierenbeweging het eigenlijk? Alleen over aaibare beesten met heuse ogen die vochtig kunnen kijken, of vallen kakkerlakken, huismijten, bladluizen en micro-organismen ook onder hun welwillendheid? Zijn ze voorstander van het beschermen van bacteriën en geldt het doden van virussen mogelijk als een verwerpelijke vorm van discriminatie naar soort? Zou Peter Singer zich tegen vaccinatie verzetten op grond van de gedachte dat ook micro-organismen recht van leven hebben? En wat te doen met dieren die andere dieren onheus bejegenen? Dat de ene diersoort de andere doodt ziet de dierenbeweging door de vingers, met een beroep op de wayward ways of nature. Met exact hetzelfde argument kun je verdedigen dat mensen dieren doden, dunkt me. Of vallen mensen voor de dierenbeweging niet onder de natuur?

We hebben eerder een periode gekend waarin dieren voor vol werden aangezien. Niet dat men ze ervan betichtte er een bewustzijn op na te houden, maar dat geloofde men van mensen toen al evenmin. Elk handelend wezen – dier of mens – werd simpelweg verantwoordelijk gesteld voor de gevolgen van zijn of haar daden en kon daarop worden aangesproken. Julian Barnes heeft een vermakelijk hoofdstuk geschreven over een rechtszaak uit 1520 tegen de termieten die de troon waarop een bisschop zijn heilig zitvlak wilde laten neerdalen, hadden ondermijnd. De termieten werden aansprakelijk gesteld voor het daaropvolgende bisschoppelijk hoofdletsel. Misschien moet de eerstvolgende pitbull die een kleuter doodbijt maar voor de rechter worden gesleept. Met Singer als advocaat.

Nieuwe verhalen

Zelden in de geschiedenis van de tv werd er zo reikhalzend uitgekeken naar het slot van een serie als afgelopen weekend. Na vijf jaar zou Breaking Bad tot een einde komen. Al maandenlang hadden wij fans daarover collectief de kriebels.

We wilden eigenlijk niet dat de serie zou stoppen. Al wie Breaking Bad had gevolgd, was immers totaal verslingerd geraakt. Maar we wisten ook dat het verhaal tegen de keer in oprekken erger zou zijn. Andere recente series die geniaal waren begonnen, hadden zichzelf intussen allang de vernieling ingedraaid, zuiver omdat ze geen punt achter hun eigen verhaal durfden te zetten. Denk maar aan Dexter, of aan Mad Men.

Dat Breaking Bad moest ophouden, accepteerden we daarom. Wij fans waren zelfs openlijk trots dat de makers van deze serie het wél aandurfden om er een wrange streep onder te zetten, in plaats van hun succes eindeloos uit te melken.
Maar dan toch: hoe zou de serie aflopen? Werd er alsnog een zoet einde aan gebreid, of ging de destructie – die al in de eerste aflevering was ingezet – als vanouds genadeloos en onbeheersbaar door?

Wees gerust. Breaking Bad eindigde snoeihard en onverzoenlijk, en slaagde er tegelijkertijd in om alle losse eindjes prachtig aan elkaar te knopen. Op IMDB kan de slotaflevering van de serie momenteel bogen op een ongehoord hoge score: gemiddeld 9,9. Hoger kun je haast niet komen.

Maar Breaking Bad staat niet op zichzelf.

Er is iets aan het veranderen. Voorheen was de film het geprivilegieerde medium. De bioscoop was bij uitstek de plek waar experimenten werden uitgevoerd en waar het ‘betere’ verhaal centraal stond. De tv hadden we allang afgeschreven. TV stond symbool voor kort en oppervlakkig vermaak.

Inmiddels lijken de rollen finaal te zijn omgekeerd. In een film heb je anderhalf, hooguit twee uur tijd om een verhaal te vertellen. In een goede serie heb je daarvoor echter minstens tien uur tot je beschikking– en met wat mazzel, bovendien meerdere seizoenen. Film wordt zodoende steeds meer het medium voor een kort verhaal, terwijl tv-series tegenwoordig een heuse – en complexe – roman mogen neerzetten.

Ook in gesprekken klinkt die verandering door. In mijn kennissenkring worden aanbevelingen voor films nog steeds hartelijk uitgewisseld. Maar de vraag ‘Welke tv-series volg jij momenteel nou? Heb je misschien nog een goede tip voor me?’ hoor ik tegenwoordig eigenlijk veel aker.

Vijf jaar geleden vroeg niemand je zoiets. TV-series bevonden zich onder de radar, ze waren hooguit een heimelijk genoegen. Maar tegenwoordig zijn tv-series hot: er is ineens een overvloed aan goed gemaakte, complexe en doordachte verhalen. Betere dan wat de cinema kan bieden.

(Mijn tips? House of Cards, Orange is the New Black, en vooral: Orphan Black.)

Kijk tv. Geef lange verhalen de ruimte, want dat kan nu weer.