Politieke bonbons

IN BELGISCHE CAFÉS serveert men koffie op een namaakzilveren blaadje; naast de koffie plaatst men daarop een kannetje room, een koekje of chocolaatje en een bakje met suikerwaren. Alleen al die presentatie maakt zulke koffie uiterst feestelijk. Hij wordt er niet per se lekkerder van, dat is waar, en Belgische koffie vind ik doorgaans te slap, maar mijn oog wil veel en deze aanblik compenseert wat de tong eventueel tekort komt. In Nederlandse cafés daarentegen wordt de koffie altoos solo aangeleverd. Triest vind ik dat.

Iets vergelijkbaars geldt voor de Nederlandse politiek. Kan men daar in hemelsnaam eens iets aan de presentatie doen? Wat meer flair, bijvoorbeeld? Een bonbon naast al die koude koffie?

Partijprogramma’s hebben altijd zoiets miezerigs over zich heen, een waas van mufheid. Zelfs bij het lezen van de voorstellen van partijen die op mijn sympathie kunnen bogen, bij de betere koffiesoorten zogezegd, kan ik mijn teleurstelling niet onderdrukken: het Peggy Lee-gevoel blijft recht overeind. Is that all there is to a party, denk ik teleurgesteld, kan het allemaal niet wat geestdriftiger?

Natuurlijk dient men na te denken over uitkeringen, arbeidsplaatsen, milieuheffingen plus belastingschijven en moeten daar te Den Haag gecompliceerde beslissingen over worden genomen, maar de beschreven afwegingen en plannen zijn allemaal zo naargeestig en defensief; er is geen partij te vinden die met enig aplomb een onorthodox voorstel poneert, laat staan dat iemand mijn fantasie op hol doet slaan.

(De enige twee voorstellen die ik intrigerend vond, hebben het niet gehaald. GroenLinks stelde voor het gekozen koningschap in te voeren, en vorige week las ik dat de JOVD het verbod op seks met dieren had willen afschaffen ‘in het kader van het doorbreken van de traditionele man-vrouw verhoudingen’. JOVD-voorzitter Koen Petersen zag in bestialiteit namelijk ‘een vernieuwend element’. Ik was wel benieuwd naar zijn verdere feministische uitleg: ieder kind zijn eigen hamster, en dat we dan het vee-overschot ter beschikking stellen aan potentiële verkrachters?)

Een zinnig en feestelijker politiek beleid is heus zo moeilijk niet te verzinnen. Er zijn tal van maatregelen en regelingen te bedenken die de kwaliteit van het bestaan subtiel doch op ingrijpende wijze kunnen verbeteren. In een verloren half uurtje heb ik er een paar bedacht; ik doe ze de betrokkenen met graagte aan de hand.

1. Gezien het nijpend gebrek aan crèches en het ontbreken van een zinnige dagvulling voor de bewoners in bejaardentehuizen, valt te overwegen peuters aldaar te stallen. (Er is ooit een experiment gedaan waarbij licht dementerende bejaarden op kinderen pasten; de dagelijkse bemoeienis met kinderen bleek een remmende factor in het ziekteproces, en de kinderen waren blij met al die opa’s en oma’s.)

2. Subsidie voor taalvernieuwers en -ontwikkelaars als tegenwicht tegen de xenofobie van TaalUnie, die buitenlandse woorden neerbuigend bejegent: geïmmigreerde woorden mogen van hen pas een functie in onze taal bekleden als ze tot de derde generatie behoren en moeten dan hun uiterlijk en gedrag aanpassen opdat ze officieel geïntegreerd kunnen worden verklaard. Dat lijkt me nonsens, quatsch en bullshit.

3. Aangepaste muzak in openbare ruimten. Thans horen we overal dezelfde Radio-3 hitjes in winkels en stadskantoren, hoewel er zat mensen zijn die van energieker muziek houden. Op maandag draait men voortaan klassiek, op dinsdag punk, op woensdag levensliederen, op donderdag raï, op vrijdag tango’s en op zaterdag chansons.

4. Positief lik-op-stuk beleid. Mensen dienen expliciet beloond te worden voor gewenst gedrag, zoals je vroeger van de juf een stempel in je schriftje kreeg als je je sommen goed had. Wie meer dan tienduizend gulden belasting betaalt, krijgt een bedankbrief namens gans het volk; wanneer de aangifte bovendien correct is ingevuld, ontvangt men een gecalligrafeerd exemplaar. Mensen die in tram, trein of bus opstaan voor anderen, krijgen een snoepje. Wie met twee woorden spreekt, wordt beleefd te woord gestaan.

5. Invoering van het uitgesteld verliefdheidsverlof. Mensen die hevig verliefd zijn, hebben een overmaat aan energie en werken voor twee; het aldus opgebouwde arbeidssurplus kan later worden gecompenseerd door overmatig uit-het-raam-gestaar en een cursus proppen-in-prullenbakken-werpen wanneer de verhouding onder spanning staat. Tevens invoering van het virtuele huwelijk, in te zegenen op de cyberversie van de Stopera in de Digitale Stad.

*

HOE DEZE VOORSTELLEN gefinancierd moeten worden, heb ik ook al verzonnen. Heel simpel. In plaats van obligate kritiek uit te oefenen op het ramptoerisme, stimuleren we de toeloop voortaan en nemen maatregelen om deze nieuwsgierigheid te gelde te kunnen maken: we heffen vermakelijkheidsbelasting wanneer er een rivier overstroomt of ergens een potvis op het strand aanspoelt. Op deze manier bedruipt het ene pleziertje het andere, en vijfentwintig gulden per persoon vragen voor het life kunnen zien van de afwikkeling van een ramp lijkt me heel redelijk.

Bovendien zorgt de inning van deze belasting voor verruiming van de werkgelegenheid. Bij deze stel ik voor zulk werk te betitelen als bonbonbaan.

Kwetskans

VANDAAG OVER EEN week is het Valentijnsdag; diezelfde dag, exact vijf jaar geleden, werd de fatwa over Salman Rushdie uitgesproken. Kortgeleden liet Mohammed Rabbae, lijsttrekker van GroenLinks, de weekendkranten weten dat hij zich indertijd gekwetst achtte door Salman Rushdies Duivelsverzen en dat hij de mogelijkheid wilde openhouden om het toebrengen van zulke kwetsuren per rechterlijke uitspraak te verbieden.

Gekwetst raken door een boek. Dat gebeurt mij alleen wanneer er exemplaar uit mijn kast valt en een hoek van de harde kaft mijn hoofd onzacht raakt. Maar Rabbae pleitte niet voor de optie om boeken met een hoge kwetskans voortaan van ronde hoeken te voorzien: hij doelde op de mogelijkheid zo’n boek te verbieden. Hij had het over geestelijke wonden, toegebracht door een roman. Opsluiten dat boek!

Een beroep op de rechterlijke macht is gerechtvaardigd wanneer de rechten van een persoon of instantie zijn geschonden. Gekwetst zijn in je gevoelens is geen grond voor rechterlijk ingrijpen, dunkt me: zolang je naam & bestaan en je vrijheid van bewegen, handelen, denken en uitdrukken niet worden geschonden, kan er veel aan de hand zijn maar staat de rechter daar pertinent buiten. Wie gekwetst is in zijn gevoelens en deswege in onmacht vervalt, dient zich te vervoegen bij vrienden of voor mijn part bij de psycholoog.

Aanzienlijk beter echter is het om je te verweren: zet een debat op en bestrijdt een verhaal dat je onwelgevallig is met een tegenverhaal. Maar zeggen dat je bezeerd bent door een boek en er onverwijld een hogere autoriteit bijhalen die pleisters moet plakken, is flauw. In het geval van Rabbae’s kwetsuur liggen de zaken nog gecompliceerder: niet hijzelf werd belasterd, hooguit de goede naam van zijn profeet. Let God save God, zou ik zeggen, hij schijnt volgens zijn aanhangers zijn mannetje te staan.

*

DEZE WEEK WERD een boek gepresenteerd van VVD-fractieleider Bolkestein en professor Arkoun, de liberale moslim die vorig jaar na ferme discussies uiteindelijk werd benoemd als hoogleraar islam aan de universiteit van Amsterdam. Arkoun en Bolkestein stellen in Islam & Democratie dat de betekenis van de islam nog onvoldoende over het voetlicht is gekomen; ze beogen een publiek debat over de plaats van de koran in de Nederlandse maatschappij. Arkoun pleitte bij de presentatie van het boek voor een wederzijds debat: ‘Nederlanders moeten de islamitische zienswijze trachten te begrijpen. Er bestaan nog teveel vooroordelen en stereotypen over de de islam, die integratie in de weg staan. En in de islamitische cultuur dient een debat tot stand te komen over tolerantie, godsdienstvrijheid en mensenrechten.’

Zowel Arkoun als Rabbae zijn niet bang uitgevallen. Ze hebben beiden regelmatig in de clinch gelegen met hun geloofsgenoten en precies datgene in gang helpen zetten waarvoor Arkoun hierboven pleit: de wederzijdsheid van het debat. Ze vragen niet alleen om begrip en inlevingsvermogen van niet-islamieten, maar streven ernaar te bewerkstelligen dat ook hun eigen parochie haar culturele en religieuze waarden heroverweegt. Arkoun spreekt over mensenrechten, Rabbae over het tegengaan van homodiscriminatie en over het gelijktrekken van de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Met wat geven en nemen over en weer, en soms een scherp debat om de zaak wat te versnellen, kunnen islamitische en niet-islamitische mensen een onderlinge verstandhouding ontwikkelen die een comfortabele inburgering van allochtonen ten lange leste mogelijk maakt; dat is hun inzet.

Integratie door emancipatie. Tolerantie en aanvaarding. Dat klinkt allemaal heel prachtig en paradijselijk. Maar er zit een denkfout in bij de linkse Rabbae, een kronkel die bij de liberaal Arkoun opmerkelijk genoeg lijkt te ontbreken: de gedachte dat bij zo’n integratieproces de verzuiling der moslims zelf buiten schot kan blijven. Rabbae verdedigt zijn zuil, sterker nog: hij acht het pijnlijk wanneer iemand die zuil ‘kwetst’ en denkt dan wat al te snel aan rechters. Arkoun daarentegen doet een enthousiast appèl op alle gelovigen om toch vooral Rushdie te gaan lezen. Hij wil wel ontzuilen, vermoed ik, en zijn geloofsgenoten een beetje harden. Hij vertrouwt eerder op hun kracht dan op hun kwetsuren.

Als GroenLinks politicus zou Rabbae er eer mee inleggen wanneer hij Arkoun gelijk gaf. Bovendien is de kans groot dat Arkouns strategie het verder schopt dan die van Rabbae. Jaap van Heerden heeft er ooit op gewezen dat het op zijn zachtst gezegd ‘interessant’ zal zijn te zien hoe Nederland, een cultuur die zich met succes aan het bekwamen is in de schone kunst der systematische ontkerkelijking, een voor haar kersverse zuil accepteert.

De katholieke kerk heeft hier nauwelijks nog gezag, de gereformeerden worden hartelijk uitgelachen, de zwartkousen zijn onderhand een toeristische attractie – en diezelfde cultuur zal de islam bloedserieus bejegenen? Die kans is minimaal. Het is waarschijnlijker dat de islamitische zuil, ingebed in een ontzuild land, een tik van de molen meekrijgt en dat zij, na zichzelf geponeerd te hebben, zich er als de sodemieter op zal toeleggen zichzelf te ondergraven.

Rabbae zou zijn kwetskansen moeten toejuichen.

Oude oma’s

NATUURLIJK IS HET onnatuurlijk, maar dat is geen argument. ‘Nature has gotten away with far too much’, constateerde Ruth in Fay Weldons boek The lives and loves of a she-devil al, en trok haar plan om de natuurlijke orde en alles wat men daarvoor versleet, te ondermijnen. Ze complotteerde, ze fraudeerde en intrigeerde er op los, met als netto resultaat dat ze haar leven en haar omgeving volledig naar haar hand wist te zetten en op magistrale wijze wraak nam op de man die haar had versmaad. Ze vertimmerde haar lichaam, ze verzamelde kapitalen en ze vermorzelde mensenlevens. Ethisch was het in het geheel niet verantwoord wat ze deed, maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door het genoegen een zo doelgerichte dame aan het werk te zien. Bovendien heeft Ruth gelijk: de natuur krijgt al te vaak haar zin, of anders geven we haar wel de schuld van onze eigen tekortkomingen.

Natuurlijk is het onnatuurlijk, maar wat is dat tegenwoordig niet? Vliegtuigen zijn onnatuurlijk, evenals voorverpakt brood. Elektrisch licht is onnatuurlijk, en televisie, rolstoelen, condooms, haarverf, zonnebanken, giro-afschriften of AKO-prijzen ook. Dus mij zult u niet horen tegensputteren wanneer mijn dode oma zwanger blijkt en draagster is van de succesvolle versmelting van Einsteins diepgevroren sperma en de eicellen van een geaborteerde foetus. (Eerder nog zou ik pleiten voor het instellen van een eicelbank van vrouwelijke genieën. Van veel beroemde mannen ligt ergens een dotje zaad in de diepvries, maar van al die vrouwen van Nobel-waardige allure bewaren we niks. Over eenzijdigheid gesproken.)

Nee, zulke argumenten doen me allemaal niets. Het zijn heel andere aspecten die ik lastig vind aan die discussie over zwangerschap op leeftijd. Dat zijn trouwens dezelfde als die voor de inmiddels wel geaccepteerde vormen van ivf gelden. Waarom, om de ingewikkeldste maar meteen bij de kop te vatten, vinden vrouwen het zo allejezus belangrijk om een kind van zichzelf te krijgen? Als je een kind wilt kun je er toch een adopteren? Het tegenargument is dat een adoptiekind ‘niet van jezelf’ is, en dat dat kind zich bovendien niet in je eigen buik van foetus tot baby heeft ontwikkeld; juist de zwangerschap zelf zou een belangrijk deel van de band met het kind voorbereiden.

Maar ho: mannen dragen het kind evenmin zelf, en ook al besef ik dat er op hun ouderlijke liefde valt af te dingen (vooral omdat die vaak verbaal wordt beleden en zich in de praktijk gewoonlijk niet uit in de vorm van enige zinnige bemoeienis met het kind, zoals ‘s nachts opstaan en luiers verschonen of later pleisters plakken en fijn bij de theepot zitten wachten tot de nazaat van school komt), ze kunnen het wel en er zijn er zat die het nog waarmaken ook. Je hoeft niet zelf zwanger te zijn geweest om veel van je kind te houden.

En dat argument van ‘eigen’ – ach, soit. Veel mensen voeden kinderen op die niet van henzelf zijn; die ontwikkeling neemt alleen maar toe naarmate meer mensen scheiden en nieuwe liefdes vinden die vervolgens meewerken aan de opvoeding van de vruchten van de vorige verhouding, en bij homoseksuele ouderparen komt er per definitie vreemd materiaal aan te pas. Voor mannen bestond hier sowieso al een probleem: ze weten nooit zeker of hun kind wel hun kind is, een fundamentele onzekerheid die vastzit aan de mannelijke functie in de voortplanting. De enige zekerheid die mannen in deze hebben is dat hun kind het kind van de moeder is, en daar weten ze over het algemeen heel goed mee te leven, desnoods door een handige vorm van zelfbedrog te plegen. Zouden vrouwen nu heus niet in staat zijn een dergelijke vorm van liefde op te brengen voor een kind dat de eerste fase elders heeft doorgemaakt?

En waarom, om de zaak op de spits te drijven, gaat alle medische aandacht zo unaniem uit naar de vruchtbaarheid en zwangerschap van vrouwen? Bijna elk orgaan is momenteel transplanteerbaar: levers, nieren, harten, huid, longen en netvliezen kunnen zo’n herplaatsing goed doorstaan, en ik maak me sterk dat er in het geheim geoefend wordt op hersenen. Afgerukte handen en afgesneden penissen kunnen worden teruggezet. Waarom is er nu geen enkele onderzoeker te bekennen die probeert een man een baarmoeder te implanteren? Dat zou pas revolutionair zijn, en getuigen van visie en durf. Hormoonaanpassing is goed mogelijk, getuige de successen die bij transseksuele operaties zijn geboekt, en de vrucht kan er via een klein sneetje in en via een keizersnede weer uit. Zelfs borstvoeding geven is met het slikken van hormoonpreparaten waarschijnlijk geen probleem. Zijn baardgroei zal stokken, maar ach, dat scheelt mooi tijd ‘s morgens bij het wassen & aankleden.

Nature has gotten her way with things far too often. Vermoedelijk ligt er een groter taboe op zwangere mannen dan op zwangere oma’s.

Niet over de lijntjes

BIJNA ELKE WEEK ga ik sneaken in Kriterion. Bij de Sneak Preview zie je films die nog niet in roulatie zijn genomen, en je weet op voorhand nooit welke. Je kunt alleen gissen: bij de kassa krijg je naast je toegangskaartje een dropsleutel met een cryptische omschrijving van de titel van die avond.

Sneaken is leuk. Je kijkt minder vooringenomen, de film is immers nog niet gerecenseerd, of opeens zit je naar een maffiafilm te kijken terwijl je die gewoonlijk mijdt, en vanwege de ingebakken verrassing herwint de bioscoop iets van de magie die hij vroeger had. Wanneer de reclames zijn doorgedraaid, doet iedereen zijn best om te raden wat er zal komen. Er valt een verwachtingsvolle stilte wanneer de film inzet: nou, wat?! wat komt er? Bij sommige acteurs klinkt er gejoel op in de zaal: jottum, vanavond Nicholas Cage! Dan nestelen we ons dieper in de stoelen. Bij slechte films gaat het publiek langzamerhand over op collectief commentaar en gaan we ons met de regie bemoeien, zo ongeveer als horrorpubliek dat gewoonlijk doet, of geven we de acteurs tips. We leven allemaal erg met elkaar mee in de zaal wanneer de sneak tegenvalt en troosten elkaar na afloop.

Deze keer trof ik het bijzonder. We kregen Walt. Ik ben verslingerd aan Disneyfilms en ga daar altijd speciaal met mijn hartsvriendin naartoe, omdat wij de enigen zijn die wij kennen die ook van zulke films houden. Meestal zitten Lies en ik dan in de matinee, tussen de mamma’s met de kinders, en zijn wij de enige volwassenen. Ik was aangenaam verrast toen ook de rest van de zaal uitgelaten joelde nadat bleek dat we Aladdin te zien zouden krijgen.

Van Oom Walt zijn ondertussen de vreemdste dingen bekend, zoals dat hij tussen het plaatjes kleuren door – oppassen! niet buiten de lijntjes gaan! – zijn werknemers en collega’s bespionneerde en dikke vrinden was met J. Edgar Hoover, topcat van de FBI die op zijn beurt in zijn vrije tijd graag de travestiet uithing en orgieën met meneren hield. Nu, zulke gedragingen, die laten geheid hun sporen na in het oeuvre, dus U begrijpt dat ik met die wetenschap in pacht extra oplettend naar Aladdin keek.

Aladdin is niet voor kleine kinderen, zoveel was al snel duidelijk. Veel te eng. De zaal loeide, we krompen ineen en je kon de spanning in de rijen voelen toen Aladdin, door de vuige listen van de grootvizier in een grot gelokt waar hij vervolgens niet meer uit kon, golven van vuur aan zijn hielen voelde likken en achtervolgd werd door moordzuchtige rotsblokken. Gelukkig ontmoette Aladdin in het uur zijner nood een bevriend vliegend tapijt dat hem zijn diensten aanbood. Het was pure horror, die ontsnappingsscène, Hellraiser was er niets bij. Overal instortende muren, wenkend vuur, nauwe doorgangen en dat tapijt onderwijl maar slalommen, we werden er misselijk van. Ik hoop werkelijk niet dat U Uw kinderlogéetjes tijdens de feestdagen op Walt heeft getracteerd, daar gaan ze maar akelig van dromen.

Het was inderdaad een nogal vreemde film, seksueel gezien. Mijn hypothese was dat de boef in de film, de grootvizier, niet zozeer achter de wonderlamp zou aanzitten als wel achter Aladdin zelve. Nu was dat ook zo, en QED, maar er was meer. De hoofdrolspelers, Aladdin en Jasmine, die toch eigenlijk verliefd zouden moeten worden op elkaar, zijn zo’n beetje de hele film door hoofdzakelijk in de weer met hun respectieve dieren.

Aladdin heeft een aapje tegen wie hij de hele tijd aanleutert en die hij getraind heeft om als zijn partner in crime te opereren; samen jatten ze brood en vruchten en halen ze streken uit. En altijd wanneer een missie succesvol is verlopen, omhelzen ze elkaar innig en wrijft het aapje zijn kop liefdevol tegen die van Aladdin aan. Het ontbrak er nog maar aan dat ze elkaar kusten. Jasmine heeft een huistijger die haar vergezelt. Hij slaapt bij haar, zij krult zich tegen hem op, hij likt haar gezicht en zij zoent hem warempel een paar keer vet op de bek terwijl ze zijn kop aanminnig tussen haar handen vasthoudt. Je reinste bestialiteit! En de grootvizier doet het met een papegaai.

Dat dat verder niemand opvalt komt omdat ze onderwijl de heteroseksuele liefde bezingen. Aladdin is op haar en Jasmine op hem, dat zeggen ze tenminste, maar in de praktijk zie je daar weinig van terug. Ja, één keer zitten ze met hun hoofden beaat tegen elkaar aangeleund op dat vliegende tapijt, ze weten verdomd goed hoe ze de schijn kunnen ophouden en de film geschikt voor onder de zes kunnen houden, maar zodra ze zijn afgestapt storten ze zich weer in de armen van hun heuse liefdes. Zingen over de ware en ondertussen doen waar ze zin in hebben. Zolang je de schijn ophoudt dat je niet buiten de lijntjes zit, kun je elke kleur nemen die je hebben wilt.

Binnenkort komt Sneeuwwitje opnieuw uit. Hoe zou die tegen deze achtergrond gezien moeten worden? Ik gok op een stiekeme geronto-pedofielenfilm in orgie-setting. Zeven kinderen met baarden. En die heksenstiefmoeder blijkt vast een valse nicht in travestie. Ze lijkt ook veel op Hellun Zelluf, vindt U niet?

Mensenpech

IN SANTA CRUZ, Californië, is kortgeleden de looks law aangenomen: een wet die discriminatie op basis van iemands fysieke eigenschappen verbiedt en die het mogelijk maakt overtredende werkgevers, horeca-uitbaters, huisverhuurders en dergelijke voor de rechter te dagen. Fysieke eigenschappen, stelt deze wet, zijn al die facetten van iemands uiterlijk die ‘een gevolg zijn van geboorte, ongeluk of ziekte, van natuurlijke ontwikkeling, of van enige andere gebeurtenis buiten de controle van de betrokkene, inclusief individuele maniërismen.’

De man uit Chicago die laatst dreigde McDonald’s te vervolgen, zou blij zijn met zo’n wet. Hij wilde in een filiaal van de firma aanschuiven en paste tot zijn onthutsing niet tussen de aan de vloer verankerde stoel en tafel, wat gezien zijn buikwijdte van meer dan anderhalve meter niet echt onverwacht had hoeven zijn. Hij schreef de firma subiet een brief op poten. ‘Ik vertegenwoordig een minderheid die net zo zichtbaar is als zwarten, Mexicanen, Latijns-Amerikanen, Aziaten en vrouwen. Uw bedrijf heeft het nodig gevonden grofweg en volstrekt ten onrechte te discrimineren tegen mensen met grote maten – zowel lange personen als zwaarlijvigen – en wij zijn desnoods bereid om u via de federale rechter te dwingen de wet op Gelijke Rechten in Publieke Gelegenheden na te leven.’

Je kunt je afvragen of zijn dikte ‘buiten zijn controle’ staat en of de looks law hem derhalve soelaas zou bieden. Zelf had ik zijn brief trouwens een stuk overtuigender gevonden wanneer hij had uitgelegd dat zijn omvang gekweekt was bij diezelfde McDonalds, en hij het bedrijf beleefd had verzocht rekening te houden met de neveneffecten van hun expansiedrang. Het meest curieuze in zijn betoog is echter dat hij dikte impliciet als een mensenrecht definieert. Essentieel voor mensenrechten is dat ze de minimale voorwaarden vastleggen waaronder waardig leven mogelijk is: een dak boven je hoofd, vrijheid om te denken, recht op onderwijs en voldoende voedsel. Het recht op overeten ligt daar nu niet meteen in besloten, evenmin als het recht op extra large zitplaatsen in snackbars.

In Santa Cruz zelf waren de aanhangers van de looks law ondertussen liever nog een stap verder gegaan. Niet alleen lengte, dikte, hazelippen, handicaps en snorren bij dames hadden ze bij de gelijke behandeling van homoseksuelen en vrouwen willen onderbrengen, ook zelfgekozen fysieke kenmerken vielen naar hun mening onder de uiterlijke verschillen die bescherming behoefden. ‘Deze wet biedt een deprimerende blik op de vraag waaraan je rechten kunt ontlenen,’ meldde indienster Wendy Chapkis. ‘Alsof burgerrechten alleen zijn weggelegd voor degenen die hun uiterste best doen om ‘normaal’ te zijn, en niet voor iemand die met opzet verschillend probeert te zijn. Maar sommigen van ons koesteren die verschillen en zijn er zelfs hartstochtelijk trots op.’ De term ‘visuele freaks’ moet wat haar betreft dan ook als een moderne geuzennaam worden beschouwd.

*

BIJ EEN SOLLICITATIE geweigerd worden wegens je seksuele voorkeur, je hazelip of je lamme been is pijnlijk en zelden gerechtvaardigd; meestal is de kopschuwheid van de beoogde werkgever gebaseerd op gemakzucht en angsthazerij. Omdat de uitsluitingsgrond geen verband houdt met iemands capaciteiten met betrekking tot de baan waar hij of zij op solliciteerde, is zo’n afwijzing ook aanvechtbaar. Ergernis of politiek verzet jegens zulke vormen van uitsluiting zijn volstrekt gelegitimeerd, hoewel het vaak lastig is om te bewijzen dat iemand juist om deze redenen niet is aangenomen. De vraag in zulke kwesties is of het helpt om het nobele streven naar politieke rechtvaardigheid met een wet te schragen.

Anders wordt het wanneer mensen volstrekt gelijke mogelijkheden op elk terrein nastreven. Mensen zijn niet gelijk en hun posities, vermogens en verschijning derhalve evenmin; de waardering die uiteenlopende mensen op grond daarvan boeken, kan godlof niet genivelliseerd worden. Het is geen mensenrecht mooi te zijn volgens de op dat moment geldende normen, het is geen burgerrecht om even intelligent, grappig en geliefd te zijn als the star next door. Mensen verschillen; dat is soms mazzel, soms pech.

Ik kan ook wel zeuren dat ik in mijn rolstoel in de Sleep-in de groep op het podium niet goed kan zien, maar zoals iemand laatst zei: ‘Ach, je had ook klein kunnen zijn.’ Dat is waar en tevens geen reden om te pleiten dat elke poptempel een verhoginkje aanlegt om mij en kleine mensen hoger te laten komen – al was het maar omdat ze dan ook kuilen zouden moeten aanleggen voor lange mensen en het netto effect alleen was dat de vloer tamelijk hobbelig zou zijn. Want van vaste plaatsen die verplicht toegekend worden op basis van lengte, was natuurlijk ook niemand gediend.

Wanneer iemand met opzet een verschil nastreeft, en daar zoals Chapkis bepleit ‘hartstochtelijk trots’ op is, is zeuren al helemaal quatsch. Kortzichtige en hatelijke opmerkingen over je verschijning indien die opvallend en afwijkend is, horen er simpelweg bij: wanneer je verkiest je met een groene hanekam te tooien, moet je niet piepen wanneer een ander daarvan schrikt of zich er boos over maakt. Het protest dat zo’n haardracht uitlokt, is immers een integraal onderdeel van de charme ervan: de drager vindt het mooi, juist omdat hij of zij daardoor van de middelmaat afwijkt en opgetrokken wenkbrauwen scoort. Om exact dezelfde reden houd ik van hanekammen maar niet van een matje. Esthetiek is politiek.

Diversiteit is een groot goed, maar we moeten de zaken niet omdraaien. Er bestaat een recht op verschil maar geen plicht tot aanvaarding daarvan. Wanneer je er werkelijk trots op bent een visuele freak te zijn en het verschil juist aanscherpt, moet je niet klagen wanneer een ander die trots niet deelt of gaan zeuren om een wet die je beschermt. Het hoofd hoog houden past beter bij trots.

Voorstel

ROGIERS VADER WAS een verstrooide professor met wie je avonturen kon beleven omdat hij, net als Rogier, de wereld en al zijn grotemensendingen niet helemaal begreep. Rogier zelf wilde graag iets verzinnen dat nog niet bestond en waar hij en zijn vriendjes reuze plezier aan zouden beleven.

Na een week piekeren bedacht Rogier de uitleendierentuin: een bibliotheek waar je dieren in plaats van boeken kon lenen. De directeur van Artis vond het een tof plan, hoewel enigszins bewerkelijk met al die stempels die dan op de dieren moesten worden gezet om te weten wanneer het terugbezorgtijd was. Maar omdat Rogier het zo knap had uitgevonden, zei de directeur, mocht hij voor deze ene keer een dier lenen. Het werd Julius, de giraffe, met wie Rogier en zijn vader uit wandelen gingen: naar het strand en naar het Amsterdamse Bos. Julius kreeg pindakaas te eten (daar houden giraffen namelijk van, ontdekte tante Eugénie), maar niet te veel, want pindakaas is plakkerig en blijft makkelijk steken als je toevallig een lange keel hebt. Julius sliep op het achterbalkon en mocht mee in de rondvaartboot; bij de lage bruggen moest hij dan wel goed bukken.

Het boek was De lange logé die lang bleef; ik was acht en bleef dat korter.

*

LAATST MOEST IK aan Rogiers plan denken, vermoedelijk door al die discussies over crèches en kinderhotels. Iedereen spreekt over het wegbrengen der kinderen viel me ineens op, en zelden over het halen ervan. Voorts constateerde ik dat veel moeders kennelijk liever vaders zouden zijn, of tantes, of oma’s, maar in ieder geval iets dat niet fulltime was. En geef die moeders eens ongelijk: kinderen zijn soms leuk maar zelden altijd. Je kunt ze namelijk nooit uit zetten. Bovendien valt er pas een zinnige conversatie mee te voeren wanneer ze de twaalf gepasseerd zijn, en wat doe je er tot die tijd mee, behalve ze voeren en ze heel proberen te houden? Julius bracht me op een idee. Waarom geen kinderbibliotheek uitgevonden? Een plaats waar je kinderen kunt lenen? Voor een middag, voor een vakantie, voor een week of voor een weekend; voor de afwisseling, kortom. En altijd mogen ruilen! Er is, eenmaal lid van de bibliotheek, geen leenplicht, zodat men desgewenst maandenlang zonder mag.

Na enig gepeins bleek mijn plan picobello. De stempels voor de uitleentermijn hoeven tegenwoordig geen bezwaar meer te vormen. Sinds Rogier en ik klein waren, zijn er veel zaken uitgevonden en de moderne techniek biedt uitkomst. Een geïmplanteerd chipje in het schouderblad of een geel ding door het oor, in combinatie met een getatoueerde streepjescode in de bovenlip, moet doenlijk zijn; de dierproeven met kalveren, raspaarden en honden zijn inmiddels met succes afgerond.

Alle kinderen gaan na hun geboorte naar de bieb en worden daarna uitgeleend. Werkende leners halen hun leenkind na vijven op en leveren het ‘s morgens weer in. Aan de leden der bibliotheek moeten wellicht een paar minimale eisen worden gesteld bij wijze van ballotage. Die hoeven niet van morele of pedagogische aard te zijn; zuiver praktische voorwaarden volstaan. Men dient bewijsbaar in staat te zijn het leenkind een boterham met pindakaas te bereiden, en voorts dient het kind altoos schoon ingeleverd te worden: zonder vouwen of kreuken. Dat lijkt me voldoende. De uitleentermijn voor een kind stellen we op maximaal drie weken. Dat voorkomt dat top-tien kinderen gemonopoliseerd worden door houvaste leners (zij moeten na retournering van het kind gewoon weer onderaan de wachtlijst intekenen).

Wanneer het kind een ettertje blijkt of de leenouder het kind onheus en akelig bejegent (zich verlaagt tot mishandeling, incest en dergelijke), blijft de ellende binnen de perken: binnen drie weken dient het leenkind immers geretourneerd te worden, zodat de schade die de ene partij de andere berokkent, te overzien blijft. En paar weken is zo’n tranendal over en weer beter uit te houden dan een jeugd lang. Op deze wijze rouleert het ongeluk tenminste onder alle deelnemers en hoeft niet een beperkt deel der onvolwassenen al het kinderleed op hun kleine schoudertjes te torsen, noch hoeven ongelukkige volwassenen verlangend uit te kijken naar het moment dat het kind achttien is en het eindelijk met behoud van ouderlijk fatsoen op straat geschopt kan worden. Misschien, maar meer bureaucratie moet er absoluut niet aan te pas komen, dat we kunnen regelen dat het kind altijd moet instemmen met een herhaling van de uitleen. Gemene leners en rotkinderen vallen zo vanzelf uit het systeem.

Het lijkt me handig wanneer de kinderen in categorieën worden ondergebracht, zodat je een kind uit dezelfde serie kunt halen indien de vorige goed beviel. Of een sprookjeskind kunt kiezen, een science-fictionversie, een streekkleuter met een koddig dialect, een historisch kind, een horrorbaby die over psi-krachten beschikt of een puber met een gelukkig einde.

Mijn plan lijkt me een gouden vondst. Geen ongewenste kinderloosheid of dito kinderen meer, de adoptieproblematiek in één klap van tafel, zwerfjongeren en vondelingen voortaan prettig onder dak. De kinderbijslag kan worden afgeschaft, zodat de overheid wat ruimer in haar slappe was komt te zitten; de bibliotheek – personeel, gebouwen, verzorging van de biebbewoners -financieren we uit de gelden van het lidmaatschap, eventueel aangevuld met een leenvergoeding die, afhankelijk van de populariteit van een leenkind, in hoogte varieert.

Ik zou meteen lid worden. En dan eens per maand eerst even langs de kinderbieb en dan meteen door naar Artis. Gaan we samen naar Julius kijken en daarna de apen aan hun staart trekken.

De ruiten van Ria

IN DE TUIN van pijn en hoop – de gezondheidszorg – is sprake van een etalage-effect: de laatste verworvenheden en ontwikkelingen van de geneeskunde worden gewoonlijk breed uitgemeten. Zo doemt al snel de suggestie op van onstuitbare medische vooruitgang, en aan dat beeld van de totale geneesbaarheid van elke kwaal en ziekte klampt iedereen die een mankement heeft, zich gretig vast. Helaas verhoudt dat beeld zich niet tot wat de geneeskunde aan reëel repertoire te bieden heeft. Er gaapt een gat tussen de etalage en de winkel, een gat van Oost-Europese dimensies; er kan veel verholpen worden, maar gezondheid is desondanks nooit te koop. Bovendien is de huidige tendens dat mensen die iets mankeren, al te vlug hun vermeende recht op de allerrecentste techniek opeisen. Eigenlijk willen we definitief van ziekte gevrijwaard zijn, wensen we onze gezondheid eens en voor altijd veilig gesteld te zien.

Medische programma’s op tv krijgen vaak de schuld van het aanwakkeren van die zorg om ziekte. ‘Er zijn te veel programma’s op medisch gebied waarin een te mooie indruk wordt gewekt van de stand van zaken. We krijgen de indruk dat artsen alles kunnen, we betalen premie, en menen derhalve op alles recht te hebben. Bij het minste of geringste moet de technologie worden toegepast die gisteren nog op de buis is vertoond,’ schreef Piet Vroon in 1990, en in die mening staat hij niet alleen.

Medische tv-programma’s spelen ongetwijfeld een rol bij de totstandkoming van genoemd etalage-effect, doch dat is maar een deel van het verhaal. De onrust ten aanzien van ongemak en de angst voor de werkelijk rampzalige risico’s van het dagelijks leven worden fors gestimuleerd door de alternatieve sector. Die meet alle denkbare dagelijkse rampen breed uit en bezweert vervolgens de aldus geschapen onrust en angst door met klem voedingssupplementen, lubri-smeerseltjes, hydro-druppels, gezondheidsarmbanden of enzymtabletten aan te bevelen. De onzekerheid van mensen – ben ik al patiënt of nog niet; moet ik mezelf niet extra beschermen, hoe riskant is toch het leven, en straks ga ik misschien nog dood ook – maakt hen niet alleen tot veeleisende consumenten, maar ook tot speelbal van de kwaksector.

*

NIET ALLE MEDISCHE programma’s zijn echter over één scalpel te scheren. Je hebt er die op larmoyante wijze vooral het patiëntenleed in beeld trachten te brengen (zodat wij thuis achter de buis opgelucht kunnen denken dat met onze eigen gekwakkel op de keper beschouwd wel meevalt); je hebt er die zich specialiseren in een medische variant op de late night horror film (live operaties, EHBO- rampen, alles is goed zolang er maar veel bloed aan te pas komt); je hebt er die medici op witgesteven tronen wensen te hijsen (zodat wij geloven door hen verlost te kunnen worden van alle leed en boos worden wanneer blijkt dat leven niettemin pijn blijft doen); je hebt er die vals-klinkende odes aan de techniek brengen (de computer als de bytegeworden wederkomst van JC himself).

Er zijn weinig medische programma’s die de moeite waard zijn. In Nederland is er maar één programma dat heuse medische journalistiek bedrijft: Vinger aan de pols. Al twaalf jaar en op de kop af honderd uitzendingen lang geeft Vinger aan de pols op pijnlijk eerlijke wijze informatie over medische vraagstukken en ontwikkelingen. Pijnlijk eerlijk: omdat de winst die geboekt kan worden door een ingreep, in elke uitzending in balans wordt gehouden door tevens inzicht te geven in wat zo’n ingreep patiënt en arts kost of wat een patiënt eventueel te verliezen heeft, en de kijkers inzicht krijgen in de afweging en het delicate evenwicht tussen beide.

Zo zien we de opluchting van de familie van de man die zojuist een donornier heeft gekregen van zijn broer, maar ook de angst van de arts die de donornier uitneemt: hij moet immers in een volstrekt gezond mens snijden en wil voor geen goud complicaties veroorzaken. We zien artsen overleggen hoe ze een meisje dat afschuwelijk verbrand is, moeten behandelen, en of ze eigenlijk wel moeten opereren: de kans dat ze de operatie overleeft is redelijk, maar ze zal jarenlang moeten revalideren en blijft hoe dan ook dramatisch verminkt.

Een uitzending is me lang bijgebleven. Daarin werd een jong stel gevolgd dat een kind wilde. Nu is dat op zich geen ongewone wens, ware het niet dat de vrouw in kwestie als kleuter een auto-ongeluk heeft gehad waardoor ze een dwarslaesie opliep; sindsdien is ze ernstig verlamd. Ria Bremer, die Vinger aan de pols samenstelt en presenteert, volgde de voorbereiding op de zwangerschap en de uiteindelijke bevalling. Kon haar lichaam een zwangerschap aan? Hoe moest deze vrouw, met haar vergroeide ruggegraat, verdoofd worden? Toch maar een algehele narcose? Moest het kind via een keizersnede gehaald worden? Hoe moest ze later het kind optillen?

Toen deze aflevering werd uitgezonden, lag ik toevallig in het ziekenhuis. Ik wilde in de recreatieruimte kijken, daar was namelijk een tv, en moest daartoe slag leveren met mijn medepatiënten die een of andere show wilden zien op een ander net. Ik won, vraag me niet waarom.

In die recreatieruimte speelde zich vervolgens een klein wonder af. Zelfs degenen die zich balsturig van de televisie hadden afgewend en boos sigarettenrook mijn kant opbliezen, vergaten te roken; de ene na de andere verpleegkundige bleef plakken en stelde het uitdelen van pillen of thermometers uit. We keken. Op het laatst zaten we met vijftien mensen voor die tv – en iedereen was ontroerd en vol ontzag, verpleging incluis. Over het doorzettingsvermogen van die gehandicapte dame, over de breekbaarheid van het leven, over die moeilijke vragen die simpele wensen teweeg kunnen brengen.

Ria Bremer heeft deze week een prestigieuze prijs ontvangen: de Van Walree-prijs, die bedoeld is voor mensen die medisch-wetenschappelijke vragen naar een breed publiek hebben weten te vertalen. Ze heeft hem absoluut verdiend. Ze doet namelijk niet aan etalages en gooit al twaalf jaar ruiten in. Ze deugt, die Bremer.

Gestoomde uien

LAATST HAD IK een conversatie met iemand. Ik zweeg daarbij even, ik was afgeleid door een pluisje dat wat uitrustte op mijn broek en luisterde naar de muziek. Ik had toevallig Mercury Rev opstaan: ze zongen iets over lego my ego.

‘Wat gaat er in je om?’ vroeg hij. Hij gelooft in zelven die geopenbaard kunnen worden en wilde graag de mijne zien.

‘Niets. Van alles. Bloed. Hoezo?’ zei ik. Ik geloof in verhalen die verteld kunnen worden maar wist even geen nieuwe te verzinnen, ik had zojuist een boek af.

‘Maar wat vóel je dan?’ wilde hij weten. Hij gelooft in gevoel dat verteld en gevolgd dient te worden, of tenminste onderzocht.

‘Weetikveel. Van alles. Dat ik slaap heb. Hoezo?’ zei ik.

Dus dat schoot niet erg op.

*

JE HEBT MENSEN die hun innerlijk wensen te bekijken en daaraan telkens nieuwe kanten willen ontdekken, facetten die stuk voor stuk belicht en gewaardeerd moeten worden. Al doende metselen ze een ik aaneen dat ze al te vaak het zicht op de omliggende wereld beneemt. Steun mij, stut mij, fundeer mij, lego my ego! Zelf kijk ik hooguit naar mijn gezicht, en dan nog voornamelijk wanneer daar lippenstift op moet.

Zelfwaardering, zelfontdekking, zelfontplooiing – ach, zo bijster interessant kan ik dat allemaal niet vinden. De zinnen verzetten vind ik prettiger dan ze uitpluizen en eindeloos ontrafelen – al was het maar omdat dat laatste nooit opschiet. Het hoofd ontleden is zoiets als het schillen van uien, er zijn steeds nieuwe lagen en op het laatst sta je daar met lege handen en tranende ogen. En een aanrecht vol troep. Bovendien ruiken ze niet lekker, uien; doe mij maar Opium of Musk.

Zelfwaardering. Your self-esteem. Yerself is steam, zingt Mercury Rev, een motto waarmee ik aanmerkelijk beter uit de voeten kan. Ik vind Ik namelijk niet zo belangrijk. Hoogst interessant als filosofisch concept en het is altijd leuk om bomen op te zetten over dat onderwerp, bomen die in lange discussies omgehakt en doorgezaagd kunnen worden, van de planken timmerden we vervolgens een boekenkast en de spaanders verpulverden we tot zuurvrij papier waarop wij onze gedachten probeerden te verwoorden, maar Ik als Gevoel, Ik als Bewustzijn, Ik als Centraal Concept Waarmee De Wereld Tegemoet Wordt Getreden – daar heb ik waarlijk weinig affiniteit mee. Je kunt de wereld bestuderen of jezelf, maar het enige dat me werkelijk boeit is het verkeer tussen die twee. Vrienden, de dingen, de woorden, de daden, verstandhoudingen en banden met mensen, mooie zinnen en verhalen zijn mateloos veel intrigerender dan welk Ik ook. Remember that yerself is steam.

De centrale vraag lijkt me in hoeverre men samen kan vallen met de wereld, met de dingen, met een ander, zodat dat vermaledijde Ik tijdelijk vergeten of opgeschort kan worden; hoe fricties en misverstanden tussen de wereld en een Ik kunnen worden uitgebuit; in hoeverre men boven zichzelf uit kan grijpen, zodat dat Ik overstegen kan worden (want het wil wel eens kleinzielig en bang zijn, dat Ik van ons, en heeft ter aanvuring vaak een trap voor zijn billen nodig); in hoeverre dat Ik (een eigen of een ander) onszelf in de weg zit. Ik dient overstegen, vergeten, overtroffen. Ik is een vertrekpunt, geen einddoel.

Remember that yerself is steam. Eén keer hard blazen en je neemt andere vormen aan of bent zelfs geheel vervlogen.

Remember that yerself is steam. Het is beter om te kijken naar wat de stoom veroorzaakt, waar de hitte door wordt aangewakkerd of geblust, dan te proberen de druppeltjes te bevriezen. Dat leidt alleen maar tot stikstof. Zulke dingen helpen niet. Zulke dingen moet je niet doen.

Wat absoluut geen vrijbrief is om er maar op los te leven. Er zijn mensen en dingen die me vreselijk aan het hart gaan, overtuigingen en neigingen die ik beter niet kan verzaken omdat ik weet dat ik, wanneer ik probeer ze te ontkennen, daar vreselijk last van krijg en mijzelf in knopen verwar die vervolgens doorgehakt of ontward moeten worden; er zijn verlangens en strevingen die ik oprecht graag zou waarmaken omdat ik vermoed dat die mijn verhouding tot de wereld en de mensen daarin aanzienlijk zouden verbeteren. En mensen kwetsen, ze geen recht doen en hun wensen of verlangens veronachtzamen of bagatelliseren, hoop ik zo min mogelijk te doen. Omdat dat niet mag, omdat ik het mezelf aanreken en ik niet wil dat iemand om mij moet hoeven huilen. Er is al genoeg verdriet in de wereld.

Maar gevoelens – ach. Er zijn vérgaande. Er zijn min of meer constante. Die zijn belangrijk, ze vormen de hitte of het vuur die steam kunnen veroorzaken. Gevoelens van innig houden van; gevoelens van iets te herkennen in de blik van een ander waar je bij jezelf de vinger niet op kon leggen; gevoelens van tekort schieten en van neerslachtige aard; gevoelens dat het leven de moeite waard is geleefd te worden.

Daar tussendoor spelen gevoelentjes. Vandaag ben ik wat afstandelijk, god wat doet ze truttig en wat trekt ze raar met haar mond, wat hij nu allemaal vertelt interesseert me geen lor: allemaal rook en stoom is het, niets meer. Dat je desondanks om die mensen en om het leven geeft, daar gaat het om. En laten we verder toch vooral niet zeuren.

De fik in de uien!

Met lu-lu-lu-liefde

GISTEREN IS IN Delft voor de tweede maal de Hans-Paul Verhoefprijs uitgereikt. Hans-Paul Verhoef kreeg landelijke bekendheid nadat hem, uitsluitend omdat hij seropositief was, de toegang werd geweigerd tot de VS, waar hij een aids-congres wilde bezoeken. Verhoef weigerde teruggestuurd te worden en belandde zo in de gevangenis. Binnen een dag brak internationaal protest los; drie dagen later was Hans-Paul vrij. Maar seropositieven krijgen nog altijd geen visum voor de Verenigde Staten.

De naar hem vernoemde prijs is bedoeld om mensen of organisaties te honoreren die de beeldvorming rondom hiv/aids en dat rondom homoseksualiteit gunstig hebben beïnvloed. Dat dit jaar de prijs is uitgereikt aan de Stichting Hellun Zelluf, is meer dan terecht. De stichting Hellun Zelluf, opgericht in 1991 door Marco de Koning en Geert Vissers, heeft als voornaamste doelstelling ‘vanuit een homo-culturele identiteit in het aids-tijdperk de combinatie van amusement en informatie te bevorderen’.

Een van de vormen die de stichting daarvoor heeft opgezet is de Gay Dating Show, een persiflage op de erg in opkomst rakende koppelprogramma’s op televisie. De Gay Dating Show werd in Amsterdam uitgezonden door de lokale omroep (Salto) en verwierf zich in rap tempo ook buiten de hoofdstad aanzienlijke bekendheid, zodat bij de laatste uitzending tal van Bekende Nederlanders zich verdrongen om ook alsjeblieft een rol te mogen spelen. De formule van de Gay Dating Show – een quasi-liefdeskwis, afgewisseld met optredens, interviews en voorlichtingsfilms, was niet alleen voor de homowereld bijzonder; die formule was absoluut ongewoon binnen de nuttige en onontbeerlijke, maar soms toch wat gezapige vergader- en foldercultus in de aidswereld.

Ten eerste mist de stichting iets dat in veel voorlichting en aandacht voor aids helaas centraal staat: het beeld van het zielige hiv-slachtoffer en de tragische aidspatiënt, een tragiek die nog extra onderstreept wordt door de pijnlijke en nauwelijks te torsen last van hun seksuele identiteit. De stichting Hellun Zelluf doet – dat lijkt hun lijfspreuk – nooit en te nimmer iets tegen de verdrukking in. Men doet (recalcitrant, tegendraads). Men is (divers, en graag shockerend). Men heeft (seks en verlangens, en soms nare ziektes). Men wil (liefde en leven). Men laat zich zien (en flink ook). Men bedelt niet, men regelt zelf en gaat ervan uit dat anderen daarvoor plat gaan. En verdomd, dat gebeurt; telkens weer.

Ten tweede is de stichting opvallend onorthodox in haar opstelling tegenover de subcultuur: de stichting is nooit te beroerd geweest om vooroordelen en vooronderstelling in de eigen culturele kringen – niet alleen ten aanzien van het aids(preventie)beleid maar ook ten aanzien van de opvatting over homoseksualiteit – te ondergraven. Dat gebeurde in de Gay Dating Show bijvoorbeeld door van begin af aan aandacht te besteden aan vragen rond lesbo’s en aids, maar ook door de discussie over het al dan niet aanvaardbaar zijn van anale seks aan te vatten en door alle vormen van keurigheid (please don’t shock the neighbours) op de hak te nemen. Zelden is een zo breed spectrum van homoseksuele stijlen in éé©n programma bijeen gebracht. En niet iedereen binnen de reguliere aids-kaders was daar gelukkig mee: de stichting heeft het regelmatig aan de stok gehad met zowel het COC als met de Nationale Commissie Aids Bestrijding. Die paar keer dat de stichting een kleine subsidie vroeg, bijvoorbeeld om de shows fatsoenlijk op video te kunnen zetten, trokken tal van officiële instanties bleek weg rond de neus en hielden de hand liefst ferm op de knip.

Ten derde heeft de stichting door de gekozen vorm waarin amusement, camp en voorlichting tot een intrigerende mengeling worden gekneed, ook buiten de subcultuur aandacht getrokken en gekregen. De Gay Dating Show was het best bekeken programma op de Amsterdamse kabel en scoorde uiterst hoge waarderingscijfers; kandidaten uit de Gay Dating Show werden in supermarkten, in busremises en op terrasjes herkend en uitbundig gefeliciteerd; producers van nationale omroepen verdrongen zich om Helluns hoge hakken te mogen likken; schouwburgdirecteuren ruimden gretig een avond voor de stichting in. Er waren zelfs plannen om de Gay Dating Show bij een nationale omroep onder te brengen; helaas was Geert Vissers, alias Hellun Zelluf, toen al te ziek.

*

VEEL AANDACHT CONCENTREERDE zich op Hellun Zelluf zelf – Geert glorieerde daarin. Hij was mediageil en mediageniek ineen, en dat alles met een boodschap. Hij was natuurlijk een draak, maar een leuke; en dat is iets wat je lang niet van alle draken kunt zeggen. De stichting is echter meer dan Geert Vissers, en na zijn overlijden is dat bewezen. Er zijn nieuwe plannen, nieuwe initiatieven, nieuwe programma’s.

Zo heeft de Stichting in februari van dit jaar een benefiet-avond georganiseerd om geld binnen te halen voor een speciaal ligbad ten behoeve van de aids-afdeling van het AMC. Zo’n ligbad kost 30.000 gulden; de Stichting haalde dat bedrag met gemak in een avond op, de cliëntele verdrong zich letterlijk om geld te geven. (Er schoot zelfs nog ruimschoots geld over voor warm water.) Een aanbetaling voor een vergelijkbaar bad voor het Prinsengracht- en het Slotervaartziekenhuis, waar eveneens veel aidspatiënten worden verpleegd, lijkt bovendien haalbaar.

De stichting bestaat tenslotte geheel uit vrijwilligers, die zich soms zelfs persoonlijk in de schulden hebben moeten steken om hun plannen uit te voeren.

En dat alles opdat wij kunnen leren ende safe vermaakt worden.

Karin Spaink
jurylid Hans-Paul Verhoefprijs 1993

Blij dat ik fiets

WAAR VIND JE tegenwoordig nog intelligente en dwarse mensen die twee uur de tijd krijgen om publiekelijk te filosoferen over hun interesses, hun wetenschappelijke theorieën en hun bevindingen? Bij de VPRO, drie weken lang op zondag en maandag, onder de titel Een schitterend ongeluk. Ik geniet. Wim Kayzer gooit er in zijn tussenteksten nog wat cliff-hangers tegenaan, maar dat is nergens voor nodig. Ook zonder de inmiddels vaak toegezegde clash of the titans zal het prachtig worden, de slotuitzending waarin alle geïnterviewden hun woorden zullen kruisen. En spannend is het nu al.

In de twee afleveringen die tot nu toe zijn uitgezonden, de gesprekken met Oliver Sacks en Rupert Sheldrake, was een terugkerend thema de vraag wat bewustzijn en denken eigenlijk inhouden. Wie is ik, en wat is mij? Wat stuurt ons handelen, waar in onze hersenen huist ons bewustzijn? Waar bijvoorbeeld worden herinneringen bewaard?

Sacks verwierp tot mijn genoegen het idee van bewaarplaatsen en van een localiseerbaar bewustzijn. Hij benadrukte dat herinneringen telkens opnieuw tot stand komen en, afhankelijk van de context waarin ze gereconstrueerd worden, van gedaante kunnen veranderen. Er zijn geen laatjes die opengetrokken kunnen worden. Niettemin geloven veel mensen in een vaststaand en onveranderlijk onderkomen voor hun ik, een ik dat alleen maar «gevonden» hoeft te worden wanneer men «zichzelf wil ontdekken» . Bij dergelijke terminologie stel ik mij altijd meteen een handleiding voor het psychologisch ik-toerisme voor, een mentale kaart compleet met ANWB-richtingaanwijzers:


bewustzijn: linksaf 1,5
dromen: rechtsaf 4
draken: rechtdoor 2, vlakbij dat moeras
onderbewustzijn: naar beneden 5

En dan met de keus tussen snelwegen of touristische routes, en onderweg uitspanningen alwaar men versnaperingen kan nuttigen.

*

IK ALS AUTO. Zo denken veel mensen er over, ook letterlijk. «Ik sta om de hoek» , zeggen ze tegen me terwijl ze toch heus naast me op een barkruk zitten en we zojuist, in een desperaat streven datzelfde ik eens flink te benevelen, de ober hebben gewenkt om ons voor de zoveelste maal van volle glazen te voorzien. «Ik sta om de hoek,» zeggen ze vanaf de barkruk, en wat ze feitelijk bedoelen is dat ze hun auto in de eerste zijstraat rechts hebben geparkeerd, daar net tussen die lantaarnpaal en dat verkeersbord. «Ik sta om de hoek.» Een dubbele tong is ze niet genoeg, ze willen een heel lichaam dubbel en een ik van blik.

Doorgaans zijn dat mensen die de gedachte niet kunnen velen dat een andere chauffeur dan zijzelf plaatsneemt achter het stuur van hun voertuig. Ze vallen samen met hun bezit en denken dat volledig te kunnen beheersen. Hun auto is een jaloerse obsessie, een na-ijverig en zelfvergenoegd ik dat elke zaterdag in de was wordt gezet teneinde het bestaan glans te verlenen en dat tegen elke prijs van krassen en deuken dient gevrijwaard. Hun ik is een stopbord: verboden in te rijden.

Wanneer mensen willen uitleggen waarom ze zijn uitgekomen op de plek waar ze nu staan, maken ze doorgaans eenrichtingsverkeer van zichzelf. Parallelwegen, zijstraten, steegjes, klaverbladen, tegenliggers en spookrijders, stoplichten en filevorming – die worden al terugblikkend ontkend, alsof we met de veiligheidsriemen stevig aangegord alleen maar rechtdoor konden en bovendien precies wisten waarnaar we op weg waren.

*

OP ZOEK NAAR de plaats waar het bewustzijn zich bevindt. De plek waar ik gebeurt. Plaatsgrijpt, zou ikzelf eerder zeggen; dat doet meer recht aan de willekeur en onvoorspelbaarheid van dat bewustzijn. Hoofden zijn grillig als het weer, binnen de marges van persoonlijke voorkeursseizoenen. Nee mevrouw, jammer meneer, waar er precies gegrepen gaat worden kunnen we U niet exact voorspellen, de juiste tijd en plaats vallen niet te bepalen, maar dat er gegrepen gaat worden staat vast. Onder het motto «hier en daar een bui». Alleen, zoals mijn goede vader altijd zegt, als-ie valt valt-ie altijd hier want van daar merk ik nooit wat.

De binnenkant van hoofden komt me voor als een anarchistische verzameling van processen die onderling contact houden, maar niet per definitie overleg voeren of dezelfde kant op willen. Volgens mij is het ook niet echt democratisch gezind, dat bewustzijn van ons: beslissen bij meerderheid van stemmen of gewogen stemmingen, daar doet men niet aan daarbinnen, laat staan dat buitenstaanders inspraak krijgen. Dat ik van ons is een tegenstrijdig zootje, een rommelige grabbelton die we bij voortduring willen ordenen, verantwoorden en verklaren. Maar altijd ontglippen ons propjes waarmee we later de straten van onze mentale stadsplattegrond bezoedeld vinden en die de goten langs de trottoirs doen volstromen en dichtslibben, of ontdekken we na gedane gladstrijkarbeid weer nieuwe uitsteeksels die zich niet de kop laten induwen.

Ik vind dat wel een prettige gedachte. Ik heb het niet zo op auto’s. Doe mij maar een schitterend ongeluk.