Vieze verhalen II

PANORAMA BRACHT RECENT een ‘dossier’ uit over kinderporno. Boekhandel Vrolijk werd er in die special valselijk van beschuldigd een rol in de verspreiding van kinderporno te spelen (wat de winkel op twee bommeldingen kwam te staan, en veel onthutste klanten), en Theo Santfort werd zoveel lelijks aangesmeerd – hij zou een spin in een kinderporno- en pedofilienetwerk zijn, beweerde Panorama – dat de Privé, ook niet vies van een zelfgemaakte rel, besloot zijn buren lastig te vallen met de quasi-onschuldige vraag: “Krijgt mijnheer Santfort wel eens jongensbezoek?” De Tros, die in 2 Vandaag al eerder dezelfde verdachtmakingen had geventileerd, kwam later met een officiële rectificatie. Panorama niet, bij mijn weten.

Maar Panorama bracht meer dan alleen deze herkauwde beschuldigingen. En hoe! Op het omslag stond een serie mini-portretjes van kinderen, met daaronder de schreeuwende kop: “Panorama zocht uit: DEZE KINDEREN WORDEN IN NEDERLAND MISBRUIKT. Herkent U ze? Bel 023-5463341.” De kop wekte de suggestie dat er een opgerold kinderbordeel in het geding was. Het bleek echter om kinderen te gaan die voorkwamen op foto’s die op Internet circuleerden. Wat het internationaal publiceren van foto’s nu met daadwerkelijk misbruik van deze kinderen hier in Nederland had uit te staan, bleef in het bijbehorende artikel onderbelicht – tenzij Panorama het opgewonden raken door zulke foto’s al als misbruik betitelt, in welk geval de genoemde misstand zich niet tot Nederland beperkt, aangezien de foto’s gepost worden in nieuwsgroepen die overal ter wereld gedownload kunnen worden.

Om zelf nu eens te zien wat er aan kinderporno op het net circuleert, heb ik de kinderporno-groepen op Internet vier weken lang gevolgd. Een flink deel van de afbeeldingen die Panorama had aangetroffen, trof ook ik aan; de plaatjes worden kennelijk keer op keer opnieuw gepost (je mag hopen dat zulks gebeurt bij gebrek aan nieuw materiaal). Van die speurtocht werd ik bepaald niet vrolijk. Er zitten foto’s tussen, of een heel enkele keer korte videofragmenten, van zes- of zevenjarige meisjes die door middelbare meneren worden geneukt.

Maar zo erg als Panorama suggereert dat het is, was het zeker niet. Er zijn nogal wat onschuldige plaatjes bij: gewoon blote kindjes, waarnaar je nu, uitsluitend omdat ze in kinderporno-groepen worden gepost, met een ander oog kijkt, maar die je voor het overige met een gerust hart bij de fotowinkel om de hoek zou laten afdrukken. Veel van de afbeeldingen waar kinderen wel met seks in de weer zijn, zijn ook nu in Nederland niet verboden: de kinderen op de plaatjes zijn twaalf of ouder, en dat is de wettelijke grens die hier gehanteerd wordt.

Panorama maakte zich erg boos over een videofragment dat onder de naam ‘OhDaddy5!’ werd gepost. Ik ben het filmpje tegengekomen: op het openingsbeeld wordt weliswaar vermeld dat hier iemand met een vijfjarige bezig is, maar als je het lichaam van het kind ziet – haar gezicht blijft buiten beeld – blijkt ze aanzienlijk ouder: ik schat elf. Het zijn niet alleen pedofielen die zich graag laten bedotten door de opgegeven leeftijd: datzelfde lot treft de bestrijders van kinderporno.

Opvallend is dat veel van de geposte plaatjes oud zijn; ze komen duidelijk uit tijdschriften die in de jaren zeventig werden uitgegeven. Kleding, kapsels, gordijnen en meubels zijn onmiskenbaar gedateerd. De meeste kinderen waarnaar Panorama zo fervent zegt te zoeken, zijn inmiddels waarschijnlijk rond de dertig – wat het hele verhaal tamelijk ridicuul maakt. Overigens is vrijwel alles wat gepost wordt, heteroporno; zelden zie je een jongetje dat wordt genomen door een volwassene.

Kinderporno posten is verboden. En in tegenstelling tot wat Panorama suggereert, wordt er wel degelijk iets aan gedaan in Nederland: wie op het net door een Nederlander geposte kinderporno tegenkomt, kan zulks melden bij het Meldpunt Kinderporno. Die waarschuwen de poster dat hij of zij een misdrijf begaan heeft, en verzoeken hem dringend om de foto te wissen. Bij een volgende melding over dezelfde persoon wordt tot aangifte overgegaan. Als gevolg daarvan is kort geleden een Brabander door de politie van zijn bed gelicht en ingerekend.

Het verbod op kinderporno vloeit voort uit het argument dat een kind onder de twaalf nauwelijks kan uitmaken of het seks leuk vindt, en er makkelijk dwang en machtsmisbruik aan te pas komt. Dat laatste is ontegenzeglijk waar – doch of dat moet betekenen dat foto’s van zulk seksueel verkeer onder alle omstandigheden verboden moeten zijn, vind ik twijfelachtig, hoewel ik kinderporno bepaald geen groot goed vind, integendeel. Maar foto’s, video’s en films van moordpartijen zijn niet illegaal, hoewel moord zelf in elk land een strafbaar feit is. Het verschil tussen beeld en werkelijkheid dreigt licht uit het oog verloren te worden – zoals Panorama ook overkwam toen het blad suggereerde dat er, uitsluitend door het circuleren van deze foto’s, sprake was van daadwerkelijk misbruik van deze kinderen, hier en nu, in Nederland.

Zulke verschillen tussen beeld en werkelijkheid nemen alleen maar toe. Voor iemand die enigszins bedreven is met grafische programma’s is het tegenwoordig betrekkelijk eenvoudig om foto’s te manipuleren. Je kunt iemand z’n kleren uittrekken, een hoofd op een ander lichaam monteren, twee foto’s in elkaar schuiven; het resultaat is alleen door een kenner van een ‘echte’ foto te onderscheiden.

In de kinderporno-groepen circuleert een goed voorbeeld van zo’n montage. Op de eerste foto staat een meisje van zes, zeven jaar afgebeeld, dat met toegeknepen ogen links omhoog kijkt; haar haar is vochtig. ‘Een strandscène’, denk je subiet. Ik heb ook zo’n foto van mezelf. Op de tweede foto bevindt zich links naast het hoofd van het meisje een penis in erectie; er ligt een kinderhand omheen geslagen. Of het de hare is, valt niet uit te maken. Rond de mond van het kind zit sperma. ‘Kinderporno’, denk je. En dat is het ook, natuurlijk. Maar welk van die twee foto’s het origineel is? Zijn dat geslacht, dat handje en dat sperma op de eerste foto weggeretoucheerd, of zijn die er op de tweede foto juist bij gezet?

In Amerika is zo’n gemanipuleerde foto, ook als onomstotelijk vast staat dat het een montage is, verboden en kan de maker ervan een lange gevangenisstraf tegemoet zien. Panorama zal dat een verheugend bericht vinden. Maar ik heb liever dat mensen foto’s manipuleren dan kinderen.

Pardon, daar gaan we weer

SOMS ZIJN ER van die momenten. Niet die van – bliep – koffie, maar wel voor je zelf. Dat je namelijk daarna ineens weer snapt waarom je ooit een bepaald standpunt betrokken hebt, en dat verdedigde. Het bewuste standpunt in een notedop: trouwen mag dan ouderwets zijn, iedereen heeft natuurlijk het recht ouderwets te wezen. En zolang dat huwelijk omkleed is met tal van voordelen die door de constructie van het burgerlijk huwelijk per definitie aan een belangrijk segment der samenleving ontzegd worden, is er iets tamelijk fundamenteel mis. Ach, een doordeweekse mening, verder niks pervers, revolutionairs of recalcitrants aan, integendeel.

Maar dan komt de weekendkrant op tafel en bij lezing daarvan – tijdens het uitgebreide zaterdagse ontbijt – blijkt juist de discussie over het homohuwelijk een dusdanige hoeveelheid venijn en achterbakse redeneringen bij de tegenstanders naar boven te halen, dat ik me ineens weer realiseerde dat zo’n doordeweekse mening als ik erop nahoud, in sommige kringen het summum van provocatie is. En dat de discussie misschien juist daarom zinnig is – niet omdat men voorstander is van het huwelijk, doch omdat de tegenspeler zich al debatterende vies in de kaart laat kijken. (Oftewel: het homohuwelijk als gereedschap ter ontmaskering van homohaat, en het debat erover als failliet van het heterohuwelijk.)

De rubriek ‘Open Forum’ in de Volkskrant van 6 april bevatte een vertaalde bijdrage uit de New York Times. Kop: ‘Homohuwelijk is in strijd met Amerikaanse waarden’. Auteur: Lisa Schiffren, speechwriter voor voormalig vice-president Dan Quale (Uweetwel, die man die ‘aardappel’ niet op z’n Engels kon spellen en die zo boos was over die tv-serie waarin een ongetrouwde moeder voorkwam).

Homohuwelijk in strijd met Amerikaanse waarden – welja, ze doet het niet voor minder, deze Lisa. Het land dreigt ten onder te gaan als we het hohu invoeren, is de implicatie, en alles wat mooi en patriottisch is dreigt dan ten onder te gaan door gebrek aan burgerzin. Los van de vraag of iemand ooit heeft kunnen definiëren wat ‘Amerikaanse waarden’ zijn (valt het gelieg en bedrieg van Watergate eronder? De afschaffing van de slavernij? Het recht op vrije meningsuiting? Het no pay, no cure waarmee advocaten zich aan burgers opdringen, en de zondvloed aan rechtszaken waarmee burgers en instanties elkaar dientengevolge belagen? Het terroriseren van abortusklinieken? Gay Pride in San Francisco? De preutsheid van de Parent Teacher Association, die heavy metal als des duivels bestempelt? Valt Prince eronder? Michael Jackson? Madonna? OJ Simpson? De Freemen in Montana?) – ik heb zelden zo’n staaltje onbenul gelezen. En dat van iemand die zich op politiek hoog en invloedrijk niveau bevond. De huiver slaat je om het hart.

“Voor de meeste Amerikanen heeft het huwelijk iets heiligs, een element dat in andere relaties – seksuele, juridische of economische – ontbreekt,” schreef ze al in de tweede kolom. Ach, mevrouw de speechwriter, is het huwelijk dan uitsluitend een sacrament? Waarom het is dan verbonden met juridische, seksuele en economische rechten en plichten? Als het huwelijk sacraal is, waarom het dan laten sluiten door een overheid? Bestaat er op dat vlak dan geen scheiding van kerk en staat, ondanks het feit dat de Amerikaanse overheid – en ook de onze, net zoals de meeste Europese overheden – die scheiding streng respecteert? Verwart U hier niet ideologie met staathuishoudkunde, mevrouw de speechwriter?

“In de kern is het huwelijk een verdrag voor het leven tussen man en vrouw, gericht op seksuele trouw en het krijgen en opvoeden van kinderen. (…) De samenleving hecht waarde aan stabiele heteroseksuele relaties omdat die noodzakelijk zijn, zowel voor een solide opvoeding van kinderen als voor de overdracht van waarden waarop de Amerikaanse cultuur berust.”

Kunnen die waarden – whatever they may be – dan alleen door heteroseksuelen worden overgedragen? En zijn huwelijken van mensen die geen kinderen willen, dan niet ‘echt’? Wat vindt U van echtscheiding, mevrouw Schiffren? Of nee, laat maar. Ik denk het antwoord wel te weten.

“Of homoseksuele relaties duurzaam zijn, is vanuit maatschappelijk bezien van weinig belang.”

Gaat U wel vaker met zo’n dramatisch gebaar voorbij aan individuele mensen, mevrouw Schiffren, een onduidelijk ‘algemeen belang’ hoger stellend? En was het niet juist Uw kamp dat zo hamerde op die vieze promiscuïteit van homoseksuelen? Dat die slecht was, en aids bevorderde bovendien? U gebruikte het vermeende gebrek aan duurzaamheid eerder wel als maatschappelijk argument, mevrouw Schiffren.

“De samenleving heeft echter wijselijk besloten alle huwelijken, kinderloos of niet, over een kam te scheren. Anders zou de overheid iedereen die in ondertrouw gaat naar zijn of haar motieven en verlangens moeten vragen.”

Dat klinkt alsof U het eigenlijk niet prettig vindt dat zulks niet gebeurt, mevrouw de speechwriter, en eigenlijk liever heeft dat iedereen die trouwt, ook verplicht kinderen krijgt. Uit eerbaarheid, en vaderlandsliefde. En te Uwer troost: in Nederland worden ondertrouwers al uitgebreid naar hun motieven gevraagd. Namelijk wanneer een van de huwelijkskandidaten uit een ander land komt. Stel je toch voor dat ze zouden willen trouwen om er voordeel uit te slaan, mevrouw Schiffren! Ongehoord, wat U zegt. Dat die buitenlanders trouwen om economische redenen dat doen, bedoelt U? Maar dat doen Nederlanders – en ik neem aan Amerikanen – toch vaker, is het niet? Iets met pensioenen, en erfenissen? Huizen kopen? En alimentatie? Misschien is het helemaal geen slecht idee aan het huwelijk inderdaad een degelijk kruisverhoor te laten voorafgaan!

“In het traditionele huwelijk is het enige aspect dat werkelijk voor het leven bindt, de gedeelde verantwoordelijkheid voor kinderen.”

U meent het! Trouwen mensen dan nooit uit liefde? Is het nooit de liefde die mensen bindt, en samenhoudt? Is het hehu dan zo wankel dat er kinderen aan te pas moeten komen om het te stutten? Is dat wat U bedoelt? Homoseksuelen voeden overigens vaak kinderen op, en wensen daar juist de gedeelde verantwoordelijkheid voor. U wilt hen die ontzeggen? Maar die kinderen gingen U toch juist bovenal?

“Ook homoseksuele paren kunnen samen kinderen opvoeden, en enkele zullen dat misschien ook doen. Maar dan gaat het altijd om kinderen van een van de partners en een buitenstaander.”

U meent het! Zal ik U een geheim verklappen, mevrouw Schiffren? Dat gebeurt in heteroseksuele huwelijken ook! Dat iemand scheidt, en hertrouwt, en de zorg voor andermens kinderen draagt – herstel: van kinderen die voor de helft van een ander zijn. Sterker: je hoeft er helemaal niet voor te scheiden. Er worden veel kinderen opgevoed wiens biologische vader niet hun wettelijke vader is, mevrouw de speechwriter. Dat heet, in Uw vocabulaire, ‘overspel’ en ‘bastaard’. Er worden, erger nog, ook kinderen opgevoed die geen biologische vader hebben. Die was namelijk dood. Wat U zegt, het moest verboden worden.

Wat U eigenlijk zegt, is dat het heterohuwelijk niet deugt. Mevrouw Schiffren, misschien moesten we het hele huwelijk maar afschaffen. Dat is wel zo fair. Want die hetero’s maken er ook maar een potje van. (Oh, dat mens tegenover je te mogen hebben in een heus debat. Villen. Verbaal.)

Complottheorieën

DIE ONTSNAPPING VAN DUTROUX schreeuwt natuurlijk om verklaringen. Die mpeten er zijn, het kan niet anders. Want hoe anders kon de “publieke aartsvijand nummer een”, zoals een over zijn superlatieven struikelende Belgische minister het uitdrukte, in een publieke ruimte bewaakt worden door slechts twee rijkswachters, gewapend met ongeladen pistool? Waarom was de man niet geboeid, geketend, bewaakt door dertig scherpschutters die hem permanent in het vizier hielden en die bij de minste of geringste verdachte beweging met hun mitrailleurs dreigend gingen klikklakken?

Complottheorieën zijn er in overvloed. Die ene dat hij handlangers heeft moeten hebben is wel de meest eenvoudige. En de slechtste. Want daarvoor ontbreekt er teveel in het scenario: de klaarstaande vluchtauto, liefst gepantserd, met geblindeerde ramen en met een vals paspoort in het dashboardkastje, om maar wat te noemen. En die afgetroggelde auto waarmee hij het nu moest stellen had dan ook niet in de modder kunnen blijven steken maar had een vrachtwagen moeten inrijden, alwaar een chirurgisch team klaar zat om het Monster van België een spiksplinternieuw gezicht te geven, zodat hij daarna kon herintreden en voor de derde maal zijn wrede carrière kon opvatten.

Aanzienlijk aannemelijker vond ik de theorie dat z’n vlucht inderdaad bedoeld was maar juist als opzet had te mislukken: hij diende op de vlucht te worden neergeschoten. Een per ongeluk dode Dutroux komt allerlei mensen namelijk beter uit dan een nette rechtszaak. Het aantrekkelijke van deze theorie zit ‘m erin dat Justitie inderdaad bang is om haar gevangene te laten voorkomen; het gerechtelijk vooronderzoek duurt niet voor niets zo lang. Maar, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, is het niet de angst dat de verdachte ineens zal spreken tijdens zijn proces en allerlei geheime netwerken van hooggeplaatste beschermheren zal onthullen — de kans dat zulke cirkels bestaan is miniem — die de Belgische magistraten doet huiveren, doch de mogelijkheid dat Belgiës meest gehate gevangene er bij een proces ongewenst genadig van af zal komen.

Tot nu toe zijn hem alleen ontvoeringen ten laste te leggen; dat hij daadwerkelijk degene is geweest die de gestolen meisjes heeft misbruikt en vermoord, lijkt vooralsnog lastig bewijsbaar, en de recherche zoekt nijver voort. Al ruim anderhalf jaar. De kans is groot dat de man er met een jaar of tien hechtenis vanaf komt in plaats van drie keer levenslang te krijgen; en de volkswoede die na zo’n mild vonnis zal uitbreken, wil niemand over zich uitroepen. Dan liever een standrechtelijke dood: op de vlucht ermee, geef hem de vrijheid, en schiet hem dan aan flarden. Maar ja, in dat geval hadden die bewakers dus wel bewapend moeten zijn. Exit complottheorie nummer twee.

Die complottheorieën, daar is iets mee. Vorige week overleed James Earl Ray, de man die Marten Luther King neerschoot. Over hem zijn — net als over Lee Harvey Oswald, de moordenaar van John F. Kennedy — de meest wilde theorieën geformuleerd die er allemaal op neerkwamen dat hij handlangers heeft moeten hebben. Ray deed er zelf lustig aan mee die in de wereld te helpen: hoewel hij zichzelf in eerste instantie schuldig verklaarde, putte hij zich na zijn veroordeling uit in het vertellen van verhalen die anderen aanwezen als instigators, medeplichtigen en handlangers: eigenlijk was hij het niet, beweerde hij, hij was ook maar een pion, en betrekkelijk onschuldig bovendien. Rays verhalen werden gretig aanvaard, ook door de familie van King zelf.

De journalist die de zaak James Earl Ray uitvoerig heeft onderzocht, Gerald Posner, verwierp zulke complotgedachtes en zei daarover, lichtelijk meewarig: “Het is alsof we niet kunnen accepteren dat zulke grote, historische figuren als John F. Kennedy en dominee King uit de weg geruimd kunnen worden door maatschappelijke randfiguren als Lee Harvey Oswald en James Earl Ray. Vooral daarom blijven we er een groter verband achter zoeken.”

Bij Dutroux speelt hetzelfde, vrees ik. Het is aanzienlijk geruststellender te denken dat de man kon ontsnappen omdat hij hulp van buitenaf kreeg dan dat hij dat kon doen omdat anderen niet op hun taak waren toebereid en faalden. Dat de man zijn tijdelijk gebleken vrijheid, en eerder zijn lange periode van ongehinderd uitgevoerde wandaden, niet te danken had aan mensen die hem uit eigenbelang de hand boven het hoofd hielden maar vermoedelijk aan een opeenstapeling van stupiditeiten, aan onnadenkendheid, aan domheid, is aanzienlijk onverteerbaarder. Dat is namelijk geen verklaring, domheid; dat biedt slechts aanleiding tot nieuwe, nog onrustbarender noties. Zoals dat het kwaad geen organisatie behoeft, dat een eenling ravages kan aanrichten, en bovenal: dat domheid misschien wel rampzaliger is dan slechtheid.

Slechtheid is intentioneel en calculerend, vermoedt men. Men wil iets dat anderen schaadt en plant doelgericht hoe dat doel tegen zo gering mogelijke kosten te bereiken is. Men schat zijn kansen in op ontdekking, op straf, en neemt een berekend risico. Slechtheid is kortom rationeel. En magistraten die met slechteriken onder één hoedje spelen passen wonderwel in de gedachte dat er achter de wereld die wij kennen iets anders schuilgaat, dat dit-wat-wij-zien slechts een maskerade is, iets dat ontrafelt dient te worden, een doek dat weggerukt kan worden, en dat als wij dat doen ons de schellen van de ogen zullen vallen — al is het in dit geval niet het hemelse dat zich vervolgens aan ons zal openbaren, maar het duivelse.

Het onacceptabele besef waartegen mensen zich wapenen door complottheorieën te ontwerpen, is dat de meeste slechtheid de wereld in wordt geholpen door domheid. Door onoplettendheid, door naïviteit, doordat mensen denken dat het zo’n vaart niet zal lopen en dat het geen kwaad kan een enkel steekje te laten vallen. Doordat ze denken dat je best wel even opzij kunt kijken als je een zware crimineel moet bewaken. Doordat ze die ochtend hun munitie niet konden vinden en meenden dat een ongeladen pistool ook heus wel indruk zou maken. Dutroux kon zo lang zijn gang gaan en zelfs ontsnappen doordat zoveel mensen runderen zijn; dat is wat complottheorieën moeten verhullen.

Hannah Arendt schreef in haar boek over nazi-misdadiger Eichmann al dat niets zo banaal was als het kwaad, en Eichmann zelf eigenlijk niets anders dan een trouw ambtenaar.

De kleren van de kiezer

DE NIEUWE DISCUSSIE schijnt te worden hoe referenda zich verhouden tot de democratie: wanneer zijn burgers bevoegd om over welke onderwerpen te stemmen. In welk stadium van behandeling komt een voorstel in aanmerking om onderwerp van een volksstemming te worden (moet het plan al ‘af’zijn of moet het juist in een vroeg stadium in stemming worden gebracht), wat mag de reikwijdte zijn van zulke voorstellen (mogen bewoners van de ene stad stemmen over iets dat ook bewoners van andere steden aangaat), lenen landelijke onderwerpen zich voor een referendum, en dergelijke.

In de Tweede Kamer gaan nu stemmen op om bij wet te regelen dat gemeentes over bepaalde zaken geen referenda mogen organiseren. De VVD wil het aantal wetsontwerpen waarover burgers zich mogen uitspreken, sterk inperken. ‘Als het zo moet,’ zei nota bene iemand van D66 die het duidelijk met de VDD eens was, ‘komt er geen gemeentelijke of provinciale herindeling meer van de grond’. Nu waren het sowieso niet de gemeentes die de referenda hadden geregeld: de stemmingen waren het gevolg van burgerinitiatieven en zowel Amsterdam als Rotterdam was daar doodongelukkig mee.

Politici maken zich nu erg druk het referendum, maar vooral omdat in beide referenda hun plannen verworpen zijn. Als de bewoners van Amsterdam en Rotterdam hun instemming hadden betuigd, waren de bestuurders vermoedelijk aanzienlijk beter te spreken geweest over deze aanvulling op het demokratisch instrumentarium. Beter dan te pruilen of te schrikken, hadden ze zich kunnen verheugen over de brede en levendige discussies in beide steden; ze hadden kunnen constateren dat de opkomst groter was dan bij verkiezingen voor de Provinciale Staten; ze hadden bovenal fideel kunnen zijn en als grote mensen hun verlies kunnen dragen.

Dat deden ze niet. Ik heb – vooral na afloop – dan ook heel andere lessen getrokken uit de afgelopen twee referenda dan zij. Dat erg weinig politici demokratisch zijn, bijvoorbeeld. Stemmen is leuk zolang het volk het met ze eens is, want tegenstemmen is wel heel lastig – daar gaan de mooie plannetjes. Dat veel politici dachten dat niemand ooit had opgemerkt hoe tegenstrijdig hun verklaringen en toelichtingen waren – dat de kiezers de kleren der politici zouden blijven prijzen en niet zouden opmerken dat de mot erin zat, of dat die mouw verkeerd in het lijfje was gezet, de kleuren vloekten en de maat verkeerd was.

*

WAT IK HOOGST shockerend vond, was dat politici kennelijk denken dat ze verkopers zijn en wij, de kiezers, dom zijn dan wel te paaien met een flippo. Een flinke reclamecampagne moest volstaan, hadden ze bedacht, onder het motto: ‘Onze plannen – goed voor U. U weet wel waarom.’ “We hebben ons beleid niet goed genoeg aan de bevolking uitgelegd,” zeggen sommige politici nu. Wat klinkt als een halve schuldbekentenis, maar feitelijk diezelfde kiezers bestempelt tot schoolkindjes met magere zesminnen, brugpiepers die slechts met de grootst mogelijke inspanning van de kant van het – uiteraard zeer bekwame – docentencorps de basiscursus demokratie met een diplomaatje kunnen afronden. Ze hadden niet door hoe dom we waren, dat zeggen ze.

En dat de meeste politici het een domme beslissing vonden, was evident. Verschillende stadsbestuurders en raadsleden mijmerden hardop voor zich uit dat de bewoners van Amsterdam en Rotterdam de plannen voor de stadsprovincies ‘waarschijnlijk op emotionele gronden’ hadden verworpen. En dat dat niet goed was, zeiden ze erbij; je hoorde ze de redenering uitproberen dat die veronderstelde emotionaliteit een goede reden zou zijn om de toch tamelijk verpletterende uitslag met een schepje zout te nemen. Ach nu ja, ze waren wel tegen, maar dat was emotioneel. Dus dan telt het niet. Eigenlijk.

‘Op emotionele gronden’. Da’s net zoiets als de huisarts of de specialist die ten einde raad is, want ze weten niet waar je last van hebt, maar er is duidelijk wel iets aan de hand; en uit moedeloosheid of argwaan vallen ze terug op hun laatste redmiddel: ‘Heeft U soms last van stress?’ Een vraag die ze je nooit zullen stellen wanneer hen helder is door welke kwaal je wordt geteisterd. Stress is een diagnose bij verstek: een die pas relevant wordt als er – op dat moment, en met die stand van kennis en techniek – geen herkenbare lichamelijke oorzaak gevonden kan worden. Stress is de vuilnisbakdiagnose: de restcategorie waar alles mee kan worden verklaard en daarmee uiteindelijk niets. Want dat stress vrijwel uitsluitend als laatste diagnose wordt gesteld, maakt tevens dat psychosomatische klachten een soort restcategorie worden. Alsof in het geval dat er wel een duidelijk aanwijsbare ziekte gevonden wordt, er tegelijkertijd per definitie geen sociaal-psychologische factoren kunnen spelen, los van of mogelijk zelfs hand in hand met het ontstaan van de ziekte.

Hoe vaak spelen emotionele gronden niet mee bij steun voor plannen waarvan politici wel geporteerd zijn? Doet niet vrijwel elke partij in verkiezingstijd juist z’n uiterste best om die emoties te mobiliseren en ten eigen bate aan te wenden? Weet een politicus ooit op welke gronden een kiezer hem of haar steunt?

Misschien dienen politici te accepteren dat ze in een democratie een nederlaag kunnen lijden. En moeten ze zichzelf eens een oor laten aannaaien in plaats van dat de kiezers te doen. Want hun toonhoogte verraadt doofheid.

De straat is de straat niet meer

[Voor De Helling, het blad van GroenLinks.]

‘DE STRAAT IS DE straat niet meer,’ stond in de kop van een advertentie van GroenLinks voor de gemeenteraadsverkiezingen. Een foto ter grootte van een kwart Volkskrantpagina, daaronder tekst plus uitleg en tot besluit de leus ‘GroenLinks – of laten we het zo?’ De foto van advertentie toont een oud en enigszins verkreukeld paar, vastgelegd in kikvorsperspectief; een van de twee loopt met een stok. Zij heeft een gebloemde sjaal over haar hoofd gebonden en zo’n eeuwigdurende grove visgraatwinterjas die, ongeacht welke stijl in de mode is, daar per definitie buiten staat; hij heeft de ceintuur van zijn regenjas flink aangegord en zijn houding is licht gebogen. Naast de huizen waarlangs ze schuifelen ligt loslopend vuil, op de huizen zitten krijtstrepen. Op straat is behalve deze twee oude mensen niemand te bekennen.

Het is een desperaat beeld. Die twee mensen zoeken overduidelijk steun bij elkaar, steun die niemand anders ze kennelijk verschaft en de politiek al helemaal niet. ‘Wie spreekt nog foutparkeerders aan die letterlijk voor de deur gaan staan?’ vraagt de tekst aan de lezer, vermoedelijk in een poging nog meer medelijden op te roepen met dit troosteloze stel. ‘Wie veegt nog zijn stoep? Wie durft iets te zeggen tegen de jongens die een telefooncel verbouwen? We stappen over de scherven van een kapotgeslagen autoruit en constateren dat waarden en normen zijn afgevlakt. En betrappen we ons niet heel even op de gedachte dat er strenger moet worden gestraft? Krachtig trekken we de huisdeur achter ons dicht en voelen ons pas veilig in onze cocon. Tja, de straat is de straat niet meer.’

Speak for yourself, was het enige dat ik dacht toen ik de advertentie las, stelletje bangerikken dat jullie zijn, en houd je mond over we. De gedachte die bij mij de kop opsteekt is niet die aan strenger straffen of aan kampementen waar foutparkeerders op water & brood worden gezet, maar aan wellustig krassen met mijn sleutelbos of aan per ongeluk expres een deuk in het kreng rijden met mijn eigen karretje – ik verbeid me met fantasieën over onherstelbare halen over het glimmende oppervlak van die al te blatant nonchalant geparkeerde vierwieler. En in mijn buurt, midden in de grote stad, zie ik zelden jongens die een telefooncel verbouwen en spelen er zat kinderen op straat. Sterker nog, ze krijsen me de oren van mijn hoofd.

Een pijnlijke advertentie vond ik het, vol burgergetrut. Potentiële GroenLinksstemmers worden hier aangesproken op hun verlangen naar geveegde stoepjes alwaar ‘kinderen onbekommerd rennen en spelen’ en de bewoners ‘op een normale manier’ met elkaar omgaan. Stiekem wordt met deze combinatie van foto en tekst gesuggereerd dat deze twee mensen, door god en politiek in de steek gelaten (en de buren komen ook al geen koffie meer drinken), hier samen lopen te overleggen of ze deze keer dan maar eens CD moeten gaan stemmen.

Er wordt in deze advertentie gespeculeerd op een gevoel van onvrede waar veel mensen überhaupt geen last van hebben; GroenLinks speelt in op de fictie van de ontheemde en gevaarlijke straat, en zet daar een dorpsidylle tegenover. En waarom wordt er eigenlijk een oud stel gebruikt om desolaatheid te suggereren? Misschien lopen ze heel knus naast elkaar en knepen ze zojuist in elkaars handen omdat ze simpelweg kalververliefd zijn. Misschien lopen ze naar huis na een klaverjasmiddag bij vrienden en is zij stomdronken, misschien zijn ze onderweg naar de lessen Turks in het buurthuis die ze volgen om met de buurvrouw te kunnen praten. Misschien zijn ze domweg gelukkig in de Dapperstraat.

Het debat dat GroenLinks zou moeten entameren is nu juist de vraag wat ‘een normale manier’ van omgang precies is. Is het ‘gewoon’ wanneer een straat vooral oude bewoners huisvest? Hoe divers dient een straat of buurt te zijn? Wat voor consequenties heeft een gemengde bewonerssamenstelling voor het aanzien van een straat? Mag een junk op een straatbank zitten of moet hij (m/v) onverwijld worden opgepakt om verplicht af te kicken? Is het ‘normaal’ om te schelden op zwervers? Mag er binnen een ‘aangenaam straatbeeld’ een naakt ejaculerend kunstwerk in een telefooncel geëxposeerd worden, of is het in dat geval wel okee dat iemand de handel vandaliseert? Mogen in een straat waar het volgens GroenLinks ‘prettig’ wonen is, twee dames elkaar hartstochtelijk kussen op de stoeprand? Mag er, temidden van ‘minder auto’s en meer bomen’, na het vallen van de avond gecruisd worden? Is in een ‘schone’ straat graffiti een verachtelijk teken van verloedering of een verlevendiging van een al te regelmatig straatbeeld? Is het gerechtvaardigd dat de hele straat in rep en roer is wanneer er nu en dan een juffrouw tippelt? Dient het hele gemeentelijke apparaat in werking te worden gesteld wanneer er ergens een stoeptegel losligt of mag je hem ook zelf aanstampen?

‘De straat is de straat niet meer.’ Wat een benepen nostalgie naar dorpspolitiek.

Onder de gordel

DE AFGELOPEN WEKEN waren we getuige van een grijze opstand. Ouderen onthielden op massale wijze hun steun aan het CDA nadat de voorstellen van die partij voor een korting op de AOW bekend waren geworden; de lokale ouderenpartijen boekten vervolgens een verrassende winst en Brinkman daverde op zijn grondvesten. Dat men hem niet begreep, piepte hij nog, en hij offerde vervolgens in een gratuit gebaar zijn partijvoorzitter Van Velzen die toch al dik & breed op weg was naar het Europarlement.

Dat de plaatselijke prominenten van het CDA, geheel tegen de regels van de partijcultuur in, de handdoek ditmaal wel in de ring wierpen en publiekelijk protest aantekenden tegen de AOW-voorstellen, is bijzonder doch begrijpelijk. Een groot deel van de vaste CDA-stemmers valt onder de groep die getroffen wordt door een korting op de AOW, en de lokale bestuurderen sloeg de angst om het hart toen ze zagen hoe groot de winst van de ouderenpartijen was. Ze wreekten simpelweg hun zetelverlies.

Cruciaal in hun poging om de partijtop knock-out te slaan, was de open brief aan Brinkman die de CDA-lijsttrekkers van Eindhoven, Den Bosch, Tilburg, Breda en Helmond publiceerden. De schrijvers ervan gaven Brinkman in hartstochtelijke bewoordingen een linkse directe: ‘Wij kunnen en willen een korting van 1,5 procent niet verdedigen. De AOW’ers hebben dat niet verdiend! .. Wij hebben in onze steden vooral door uw harde AOW-standpunt onaanvaardbare verliezen moeten incasseren .. Toon in daden, niet in woorden, maar in een aanpassing van uw standpunt, dat u kennelijk een verkeerde inschatting hebt gemaakt. Heb het lef en de moed om aan de AOW’ers te zeggen: ik keer terug op mijn schreden. Beter ten halve gekeerd, dan ten hele dwalen en daardoor bovendien een partij te worden die zich moet schamen omdat ze het hart niet op de goede plaats heeft zitten.’

Een kaakslag die een sublieme, explosieve mengeling bevat van compassie met de AOW’ers en bezorgdheid over hun eigen pluche. Vooral dat woordje ‘kennelijk’ vind ik een vondst: Brinkman heeft volgens de briefschrijvers geen verkeerde inschatting zonder meer gemaakt, hij heeft dat kennelijk gedaan. Wanneer de CDA-fracties niet hadden verloren en de ouderenpartijen geen winst hadden geboekt, was er geen man overboord geweest. De juistheid van een maatregel staat of valt volgens de schrijvers met de effectiviteit van het protest ertegen en niet met de rechtvaardigheid ervan.

Wat me frappeerde in deze open brief was overigens niet deze berekenende en baatzuchtige opstelling; het was vooral de regelrechte haat jegens jongeren die en passant werd geuit, die ik onthutsend vond. De schrijvers stellen het voor alsof het CDA (en eigenlijk beide regeringspartijen) jongeren permanent en hoogst onverdiend in de watten hebben gelegd. ‘Het zijn de ouderen die zwijgend en gelaten moeten toezien hoeveel middelen er uitgetrokken worden voor jongeren, die hebben kennelijk alleen de toekomst .. Blijkbaar krijgen degenen in onze maatschappij die het hardste kunnen schreeuwen toch de meeste financiële aandacht.’

Nu wordt er helemaal niet zoveel geld uitgetrokken voor jongeren, in tegendeel: wie tussen z’n achttiende en eenentwintigste in de bijstand belandt krijgt slechts 330.- per maand, de huursubsidie voor jongeren is afgeschaft, op studiebeurzen wordt telkens opnieuw bezuinigd en de hoogte van uitkeringen als WW en WAO zijn afhankelijk van een arbeidsverleden dat voor jongeren, gezien de werkloosheid en hun leeftijd, uiterst lastig op te bouwen is. En toen jongeren vorig jaar op het Binnenhof hard wilden schreeuwen tegen dergelijke maatregelen, kregen ze geen ‘financiële aandacht’ maar werd de ME op ze losgelaten. Dat zal protesterende ouderen niet snel overkomen. Die krijgen hooguit een jankende CDA-fractievoorzitter op hun dak.

De brief vervolgt met een passage waarin de schrijvers verduidelijken in welke zin jongeren in hun ogen beleidsmatig en financieel beter af zijn dan ouderen. ‘Er i­s geld voor jeugdwerkgarantieplannen, voor opvang van drugsverslaafden, voor gevangenissen voor – meestal jonge – gedetineerden. Ouderen, die niets kunnen bijverdienen, die hun hele leven relatief eenvoudig hebben geleefd, de hitte van de dag hebben gedragen, hebben nu vaak zelfs geen geld meer voor gezond voedsel.’ Heel kies en fijntjes wordt hier een beeld neergezet van hongerige en uitgemergelde bejaarden die zich hun laatste broodkorst ontzegd zien; niet door het kabinet of door Brinkman, maar door werklozen, junks en criminelen – lees: door jongeren kortom.

Een oud adagium luidt dat regeren neerkomt op verdelen en heersen. Nu de lokale CDA-bestuurders er niet zeker van zijn dat ze tot in lengte der dagen kunnen heersen, leggen ze zich van lieverlee toe op het verdelen. Een fijn potje stoken tussen de generaties: de opkomst der ouderenpartijen is eigenlijk de schuld van de jeugd.

Geen wonder dat ze Brinkman tegenwoordig Brinky-boy noemen. Maar als ik een CDA-jongere was zou ik mijn bokshandschoenen maar alvast uit de kast halen.

Het totalitaire universum van Louise L. Hay

U VERKOOPT GOED, mevrouw Hay. Uw boek Je kunt je leven helen verscheen in december 1987, en sindsdien zijn er vijftig duizend exemplaren van verkocht. U staat al anderhalf jaar vrijwel ononderbroken in de non-fictie top tien van Vrij Nederland en de Haagse Post. Een hele prestatie.

Toch bent u een slecht stylist: uw boek staat vol met herhalingen, kromme redeneringen en Reader’s Digest-achtige anecdotes. U adstrueert uw stellingen met een enkel voorbeeld, en vat die vervolgens op als bewijs. Helaas heeft u het ook met uw vertalers niet getroffen. Maar uw verkoopcijfers dwingen eerbied af. Te zien aan de fondslijst bent u, met al uw posters, kaarten, bandjes en boeken, in uw eentje in staat uw Nederlandse uitgever te laten draaien.

Uw boek gaat over de eenheid tussen lichaam en geest: de les die we kunnen leren uit de boodschappen die ons lichaam ons geeft, en hoe ons leven te verbeteren. Uw boek vertelt hoe onze ‘verkeerde gedachtenpatronen’ zoals u dat noemt, ons lichaam beïnvloeden. Uw eigen grondgedachte is dat iedereen van tijd tot tijd negatieve gedachten over zichzelf heeft, last heeft van zelfhaat en schuldgevoel, en u stelt dat die gedachten ons leven bepalen. Niet onze instelling, maar onze complete wereld. Die gedachten zijn bijvoorbeeld de oorzaak van ziektes.

U zegt dat wij, dat onze geest, ziektes schept. U zegt: “Ik geloof dat we zelf iedere zogenaamde ‘ziekte’ in ons lichaam kreëeren. Ons lichaam is, net zoals alles in het leven, een reflektie van onze innerlijke gedachten en overtuigingen.” (pag 117) U zegt dat wij honderd procent verantwoordelijk zijn voor al onze ervaringen. U zegt dat negatieve gedachten – wrok, haat, onzekerheid, rancune – ziektes veroorzaken, en dat als we die vermijden, we “in staat zijn om de blokkades op te ruimen die ons weerhouden van een blakende gezondheid” (flaptekst). Door onszelf positieve gedachten in te prenten – ‘affirmaties’, die meerdere keren per dag herhaald dienen te worden – kunnen we genezen; helen noemt u dat. Want, zegt u, voor elke ziekte is een psychologische oorzaak, of in uw woorden: een mentaal equivalent aan te wijzen. Die hangt samen met ons mentale grondpatroon, en “dit is slechts een gedachte en elke gedachte kan veranderd worden. Het loslaten van wrok zal zelfs kanker doen verdwijnen.” (pag. 12)

U heeft een lijst van ziektes opgesteld, mevrouw Hay, met hun waarschijnlijke oorzaken en remedies. Om ons veranderingsproces te bespoedigen. U wordt daar zelfs bescheiden: “Niet ieder mentaal equivalent is 100 procent waar voor iedereen. Wel kunnen we het als uitgangspunt nemen voor onze speurtocht naar de oorzaak van de ziekte. Veel mensen die met alternatieve geneeswijzen werken raadplegen met hun kliënten vaak deze lijst en hebben vastgesteld dat de mentale oorzaken in 90 tot 95 van de 100 gevallen kloppen.” (pag. 117-118) Een greep uit uw lijst, mevrouw Hay: suikerziekte ontspruit uit “verlangen naar wat had kunnen zijn. Een sterk verlangen alles te regelen. Niets heerlijks (zoets) meer.” Een hersenbloeding ontstaat wanneer mensen “liever doodgaan dan veranderen”. Kanker wordt veroorzaakt door “oude rankune. Diep geheim of droefheid dat aan het ik vreet. Haatdragend.”

U ziet veel kwalen en ziektes, waaronder een aantal ernstige, als een zuivere metafoor. U gaat u te buiten aan een letterlijke, fysieke vertaling van een psychologische terminologie. Multiple sclerose – waarbij sprake is van littekenvorming in het zenuwweefsel – ziet u als het gevolg van “geestelijke hardheid, onbuigzaamheid.” Polio of kinderverlamming wordt veroorzaakt door “verlammende jaloezie. Een verlangen iemand tegen te houden.” Ongelukken zijn te wijten aan “verzet tegen autoriteit. Geloof in geweld”, darmproblemen aan “onverteerde ideeën”. Uw remedies: “Ik heb vrede waar ik ben”, “Dit moment is vol vreugde. Ik besluit nu de heerlijkheid van vandaag te ervaren”, “Het leven is verandering en ik pas me makkelijk aan bij het nieuwe.”

U ONTKENT HET lichaam, mevrouw Hay. Met al uw ideeën over de samenhang tussen lichaam en geest is het kennelijk nog nooit bij u opgekomen dat het lichaam een zelfstandige entiteit is: met eigen wetmatigheden, die zich niet zomaar door de geest laten dwingen. De grote paradox in uw denkwijze, mevrouw Hay, is dat u met al uw causaliteiten het lichaam als volstrekt ondergeschikt ziet aan de luimen van een almachtige geest. Het lichaam kent geen eigen kracht of zwaktes. Het lichaam is volgens u niets dan de taal van de geest, en diens arena. U reduceert ziekte en invaliditeit tot beeldspraak en symboliek. U neemt het lichaam niet serieus.

U heeft zelf ooit kanker gehad, mevrouw Hay, en bent daarvan genezen zonder medisch ingrijpen. Oprecht gefeliciteerd, mevrouw Hay, maar is het ooit bij u opgekomen dat die genezing een prestatie van uw lichaam was, en niet van uw al te lucide geest?

Uw opvattingen over aids zijn vreemd, mevrouw Hay. U zegt dat geslachtsziekten voortkomen uit “het gevoel, vaak onderbewust, dat het niet goed is om onszelf seksueel te uiten. (..) Herpes is een ziekte die steeds weer terug komt om ‘ons te straffen’ voor onze overtuiging ‘dat we slecht zijn’. Herpes heeft de neiging om aktief te worden als we emotioneel uit ons evenwicht zijn. Dus dat zegt meteen al een heleboel. Laten we nu dezelfde theorie overbrengen naar homoseksuele kringen, waar ze dezelfde problemen hebben als alle andere mensen plus de maatschappij die ze met de vinger nawijst en ‘slecht!’ roept. Gewoonlijk zeggen hun eigen vader en moeder ook: ‘Je bent slecht.’ Dit is een zware last. Dus kreëerden homoseksuele mannen een ziekte die AIDS wordt genoemd en die veel angstaanjagender is dan herpes.” Dan, na een fragment waarin u stelt dat in homokringen overmatig veel aandacht is voor jong en mooi zijn: “De manier waarop homo’s elkaar behandelen, is voor veel homo’s de reden om oud worden te vrezen. Doodgaan is bijna te preferen boven oud worden. En AIDS is een ziekte die vaak fataal is.” (pag. 126-127) U zegt dat homo’s zelf hebben gekozen voor aids, mevrouw Hay?

U BENT KRAS in de psychologische kwalificaties die u uitdeelt, mevrouw Hay. Op basis van hun lichamelijke gesteldheid velt u oordelen over mensen. De tijden dat zulke theorieën gemeengoed waren in Europa, schrijft men hier op zwarte bladzijden, mevrouw Hay. Hun grondpatroon deugt niet, zegt u. En dat van gezonde mensen wel, omgekeerd geredeneerd? Denkt u, denken uw vijftig duizend lezers, vanwege uw modieus holisme gevrijwaard te zijn van een dergelijk fundamenteel onfatsoen?

U bent solipsist, mevrouw Hay. U zegt dat wat we geloven over onszelf en over de wereld, waar wordt. “De gedachten die we denken en de woorden die we uitspreken kreëeren onze ervaringen (..) Geen mens, geen plaats, geen ding heeft enige macht over ons, want ‘wij’ zijn de enige denkers in onze gedachtenwereld. Wij kreëeren onze ervaringen, onze werkelijkheid en iedereen die erbij hoort.” (pag. 14)

U kunt het toeval niet accepteren, mevrouw Hay. Uw universum hangt van wetmatigheden aan elkaar, en vormt in die zin een gesloten, totalitair systeem. Alles wat ons overkomt heeft een reden, en die reden moeten we ten alle tijde bij onszelf zoeken. Bovendien wilt u dat we onszelf eindeloos observeren en controleren, want elke negatieve gedachte kan funest zijn. Vertelt u niet van de vrouw die na het loslaten van een oude angst plotsklaps weer goed kon zien, en door haar herhaalde gedachte van ongeloof haar zicht weer verloor? Feind hört mit, mevrouw Hay.

U BENT GEVAARLIJK, mevrouw Hay. U praat mensen die te kampen hebben met ellendige ziektes schuld aan: u stelt ze verantwoordelijk voor hun ziekte. En als de werkelijkheid weerbarstiger blijkt dan uw theorie en genezing ook na affirmaties uitblijft, is dat alweer een blijk van hun persoonlijk falen. Dankuwel, mevrouw Hay, maar ik geloof heus dat er gezonder manieren zijn om ziek te wezen.