Circus op het bordes

«De beurs is het hart van de economie,» zei een clown vorige week. De beurs? Is dat niet waar het ene bedrijf na het andere neerstort omdat ze luchtkastelen hebben gebouwd en tulpenhandel hebben bedreven? Waar bedrijven rondlopen die, zoals WorldCom, een slordige veertig miljard dollar aan schulden hebben, die (zoals UPC) wanhopig proberen te overleven door anderen op te kopen zonder zelf ooit veel meer dan klachten te produceren of die (zoals Enron) de boel belazeren met valse boekhoudingen? De clown werd gisteren minister van Economische Zaken.

«Wij gaan de bezem door het bestel halen,» beloofde een andere clown, Vervolgens was hij het op alle punten subiet eens met informateur en formateur, en blonk hij vooral uit in het vergenoegd glimmen op de televisie. Zijn mensen voor het kabinet haalde hij vooral uit bestaande partijen en verder durfde hij niets, maar dan ook niets opzienbarends dat zijn grote leider had gezegd, door te voeren. De Betuwelijn gaat gewoon door, het drugsbeleid wordt niet verder geliberaliseerd en we moeten vooral veel dure en overbodige gevechtsvliegtuigen kopen.

ÂHet omroepbestel moet onder toezicht komen, want hoe NOVA ons portretteert, daar lusten de honden geen brood van,» zei derde clown die nota bene zelf journalist was geweest. Ze schopte het gisteren tot Nederlands eerste zwarte staatssecretaris en moest na een paar uur al aftreden omdat ze gelogen had over haar verleden. Het was RTL-nieuws – een commerciële omroep en derhalve uitgesloten van Bijlhouts gemakszuchtige en zelfbehagende kritiek – die wist te bewijzen dat ze ver na de Decembermoorden in Suriname in koket militie-uniform rondmarcheerde en haar steun aan Desi Bouterse betuigde.. Ze had eerder beweerd dat ze zich na Bouterses moordpartij subiet van zijn regime had afgekeerd. Een vrouw om trots op te zijn, vond de LPF. Een democrate in hart en nieren en een voorbeeld voor haar zwarte landgenoten, meende ze zelf. Maar ze bleek een liegende journalist te zijn die meewaait met de wind van sterke mannen.

«Och, Paars had zijn tijd gehad en ik was ze allang zat,» zei een vierde clown, die zelf een van de boegbeelden van Paars was geweest en in dat kabinet altijd zo leuk jongensachtig en kameraadschappelijk kon doen. Veel breeduit lachen (daar win je de vrouwen mee), veel aan journalisten vertellen hoezeer hij van computerspelletjes hield (daar win je de jeugd me), en verder vooral veel meedoen met de rest van het kabinet als ze hun conflicten verdoezelden en hun meningsverschillen binnenskamers wilden houden (daar red je je huid mee). Nu meet hij breed uit hoe vreselijk het indertijd allemaal was, een bekentenis die vals oogt, al was het maar omdat hij er telkens diezelfde grijns bij opzet als hij toen had.

«Ik heb er een hard hoofd in,» zei Kok toen hij afscheid nam. Hij wees op beleidsvoornemens die zonder geld moeten worden waargemaakt en waarschuwde voor gebrekkig sociaal beleid, voor loze beloften en instabiliteit. Behartenswaardige woorden. Kok noemde echter zijn eigen grote fout niet: dat hij zijn twee kabinetten zo doordrongen heeft van de noodzaak tot compromissen dat niemand ooit een eigen standpunt durfde innemen.

Compromissen zijn onontkoombaar, zeker in coalitiepolitiek, maar wanneer je nooit duidelijk maakt wat je eigenlijk hebt gewild, waarin het compromis schuilt en op welke gronden je het noodzakelijk achtte je eigen ideeën af te zwakken of aan te passen – wanneer je kortom het compromis presenteert als een natuurlijke uitkomst in plaats van als een afweging die je inzichtelijk maakt – krijgt je beleid nooit smoel en worden je beslissingen soep. Je laat niet zien welke keuzes je hebt gemaakt en waarom, noch laat je een inhoudelijke verlies- en winstrekening zien. Je bindt mensen zo niet, maar zet ze buiten schot. Aan natuurlijke compromissen valt immers niet te tornen, en wie – binnen of buiten het parlement – de afwegingen en keuzes die eraan vooraf gingen boven tafel trachtte te krijgen, stootte op de muur van schijnbare kabinetsbrede eensgezindheid.

De onenigheid niet verdoezelen had Kok en paars kunnen redden.

Balkenende doet het geen zier beter op dat punt. De presentatie van het regeerakkoord in het parlement was een veredelde persconferentie in plaats van een open debat. Dat belooft weinig goeds wat betreft dualisme in de politiek; de fracties moeten volgen, niet onderzoeken, opperen of nadenken. Verschillen tussen de participerende fracties worden onder tafel geveegd en voor zover er onenigheid naar buiten komt is dat alleen in de vorm van de LPF die intern ruziet.

Een paar uur voordat het kabinet Balkenende aantrad, beefde de aarde in Limburg. De schok was tot in Rijnmond te voelen.

Uitgeleverd

«ENIGE TIENTALLEN REPLICA’S VAN WAPENS zijn in beslag genomen» zei het ANP na de inval in het voormalige kraakpand Vrankrijk. Het stond er zo omzichtig en pompeus dat ik nattigheid voelde. Replica’s van wapens? Toch geen stemmingmakerij…? Jawel. Het ging inderdaad om overgeschilderde waterpistooltjes. De verzameling was sinds de Amsterdamse Eurotop in 1997 bij de politie bekend en had voordien al op televisie gefigureerd in een IKON-documentaire. Het was zacht gezegd raar dat diezelfde collectie waterpistooltjes nu zo omstandig werd vermeld.

Navraag leerde me dat de zaak ronduit bizar is. De aanleiding voor de inval was ene Juanra die al een paar maanden in Vrankrijk logeerde. Hij werd door de Spaanse politie gezocht omdat hij ETA-tipgever zou zijn, en de namen en adressen van rechts-radicalen zou hebben doorgegeven. Het aanhoudingsverzoek specificeert dat de bewuste informatie de voorzitter van de extreemrechtse CEDADE betrof. Maar diens gegevens zijn netjes, voor iedereen opvraagbaar, bij de Spaanse KvK gedeponeerd en staan op de website van Cedade. Daar valt dus niet veel aan te verklappen.

Het enige ‘bewijs’ voor Juanra’s tipgeverschap is een bekentenis van een Spaanse verdachte, die «een jongen van 35 jaar, lang, mager, intelligent en met blond haar, woonachtig ergens tussen Barcelona en Gerona» aanwees. De man in kwestie heeft zijn verklaring nadien ingetrokken en heeft voor de rechtbank verklaard dat hij mishandeld is tijdens zijn verhoor. Zijn arts heeft foto’s gemaakt van de talloze kneuzingen en striemen op het lichaam van de man.

Ondertussen heeft Juanra tien dagen in isolement in een zwaarbeveiligde gevangenis te Vught gezeten, zonder pen, papier of boeken, slechts gehuld in papieren kleding, en zonder gelegenheid zijn advocaten privé te spreken: er zaten steeds vier politieagenten bij zulke gesprekken. Pas vandaag wordt Juanra onder verlicht regime gesteld, maar daar moest een kort geding aan te pas komen.

*

DE SPAANSE POLITIE IS BEZIG de grote steden schoon te vegen. In Barcelona – waar Juanra vandaan komt en actief is in de kraakscène – zijn de afgelopen maanden tientallen linkse mensen opgepakt, soms onder de meest malle voorwendselen. Van het kaliber ‘replica’s van wapens’, zeg maar. Een aantal krakers hoorden afgelopen zomer dat ze gezocht werden en hadden zichzelf bij de politie aangegeven om uit te zoeken waarom dan wel. Ze werden indertijd onverrichter zake naar huis gestuurd: er was niets aan de hand. Pal na Juanra’s aanhouding werden zij met veel tamtam in Spanje opgepakt. Ze weten nog steeds niet waarom.

Moet Nederland meewerken aan zulke slecht onderbouwde aanhoudingsverzoeken? De nieuwe Europese regels schrijven voor dat de nationale politie- en inlichtingendiensten elkaar behulpzaam moeten zijn Maar mag je dan geen eisen stellen aan de degelijkheid van zulke verzoeken? Moet je maar unverfroren handelen op basis van kennelijke kul? Want dat was dit verzoek, uiteraard. Er staat nota bene in het Spaanse verzoek dat Juanra heeft geweigerd om tipgever voor de ETA te zijn. Is Justitie in Nederland verplicht haar brein in de doofpot te stoppen en haar eigen normen op te schorten zodra een Europese collegadienst een verzoek om bijstand doet?

Kennelijk. Net zoals Justitie in Nederland niet aarzelde om een van haar eigen burgers, de Zwolse diskjockey, aan de Verenigde Staten uit te leveren omdat hij daar verdacht werd van handel in xtc. De enige aanwijzing voor ‘s mans verdenking die de Amerikaanse overheid wist te produceren, is een anonieme verklaring. Met zulk bewijs word je voor een Nederlandse rechtbank godlof weggelachen. Je eigen staatsburgers uitleveren is sowieso ongehoord. Moet je daar niet juist enorm stevige gronden voor hebben, in plaats van wankele als deze?

Of is er iets anders aan de hand? Ik houd in het geheel niet van complottheorieën, maar wat ik wel kan bedenken is dit ene, angstaanjagend realistische, scenario. De Amsterdamse politie is al lang op zoek naar een voorwendsel om Vrankrijk binnen te vallen, en zeker met Dat Huwelijk in het verschiet is hen er veel aan gelegen eenieder die mogelijk minder braaf protesteert, op voorhand te doen inbinden. Intimidatie heet dat in goed Nederlands. Omgekeerd wil Spanje – over een paar maanden immers gastheer van de aanstaande Eurotop – haar grote steden schoonpoetsen van mogelijke anti-globalisten; daar zijn overheden tegenwoordig erg op gebeten.

Ik zie de uitruil voor me. Spanje: «We moeten die krakers eronder krijgen. Er zit er een bij jullie. Als jullie hem nu daar oppakken, dan geeft dat veel pers hier. Dan krijgen zij hier de boodschap wel.» Nederland: «Ehm, nu ja… eigenlijk liever niet. Geeft teveel gedoe. Oh, in Vrankrijk zei je? Dat verandert de zaak! Komt in orde, joh, en bedankt hè!»

[Zie ook De rechter heeft griep, Het Parool, 29 oktober 2002.]

Rotte rituelen

BART TROMP OPENDE MIJ DE OGEN. Hij schreef een vernietigend artikel over de G8 conferentie in Genua: de inhoudelijke resultaten van de top zijn uiterst mager, en bijeenkosten als deze zijn volmaakt geritualiseerd geworden: het zijn vooral manifestaties die tot uiting moeten brengen “dat hier de echte wereldleiders de werkelijke wereldproblemen onder ogen zagen en daarvoor gezamenlijke wereldoplossingen bedachten [..] Het gaat om een demonstratie van macht, ook wat betreft de onderlinge verhoudingen.”

Het was de verwijzing naar rituelen en de demonstratie van macht die het ‘m deed. Had ik niet al wekenlang kritiek gelezen op de tophoppers, de protesterende mensen en organisaties die sinds een paar jaar alle topontmoetingen nareizen, waar dat woord ook zo prominent in voorkwam? ‘Ritueel protest’ werd de massale toevloed van critici nogal denigrerend genoemd, en er werd badinerend gedaan over hun ideeën. Niets dan stenengooierij en politiek angehaucht vandalisme, een schijnvertoning, en als ze mekaar al niet eens in toom konden houden, nu, dan waren het allemaal maar een stelletje raddraaiers.

Opeens zag ik de parallellen. Binnen de G8 gebeurde namelijk precies datgene wat de protesterende bezoekers altoos verweten wordt: er was een kleine factie – Amerika – die het beeld bepaalde en die alle aandacht voor zichzelf opeiste, die anderen het spreken bemoeilijkte en hen met bullying tactics aan zich wenste te onderwerpen en bovendien nog de show wilde stelen. Van de niet-gouvernementele organisaties die waren uitgenodigd, heeft niemand maar ook één woord gehoord. Amerika bepaalde de agenda, Amerika bepaalde de toon, Amerika wilde de show stelen met goedkope presentjes als geld voor aidsbestrijding waar het land bovendien zelf amper aan meebetaalt.

Met een kleine woordomkering valt alles ineens op zijn plaats, en zijn alle, inmiddels te vaak gehoorde opmerkingen die bedoeld zijn om de tegenbeweging te bekritiseren, voluit van toepassing op de G8 zelf: “Ondanks pogingen daartoe waren de deelnemers niet in staat de eenheid [“orde”, in het origineel van Tromp] te bewaren en een minderheid met grote economische macht, de VS [“een kleine gewelddadige minderheid”, volgens Tromp] buitenspel te zetten. Wat eerst een voordeel was van zulke topontmoetingen, slaat om in een nadeel: het quasi-spontane, veelvormige karakter van het transnationale topoverleg [in het origineel: “de transnationale tegenbeweging”].”

De tegenbeweging ondemocratisch? Moet je die G8 eens zien: elk land waar zij neerstrijkt krijgt te maken met draconische maatregelen die de burgerrechten inperken, ook voor de toekomst. De anti-globalisten gewelddadig? Heeft u de verslagen gelezen hoe de politie demonstranten heeft geslagen, geschopt, getrapt, bepiest, met de koppen tegen de muur heeft geslagen en de tanden uit de mond gemept? Heeft u gehoord hoe arrestanten verhinderd werd met de pers, met vrienden, familie of advocaten te spreken? Heeft u gehoord hoe de politie toeliet dat neonazi’s zich met de demonstranten hebben vermengd en rellen uitlokten? De demonstranten niet representatief? Liet de G8 mijn stem toe op hun conferentie?

De demonstranten bestaan uit enge politieke clubjes en zijn niet politiek representatief? Anders de G8 wel, dat zijn leuke leiders en nette types. “Je hoeft geen anarchist te zijn om je niet vertegenwoordigd te voelen door de acht wereldleiders in Genua. Alle acht zijn mannen; zeven zijn blank en afkomstig uit rijke christelijke naties. Zij vertegenwoordigen 15 procent van de wereldbevolking en 85 procent van het wereldkapitaal. Van een van de leiders staan zowel de verstandelijke vermogens als de legitimiteit van zijn mandaat ter discussie; twee leiders worden verdacht van financiële malversaties; twee vertegenwoordigen landen waar de democratie nooit wortel heeft geschoten; twee beheersten de nationale pers; drie of vier hebben nauwe banden met het bedrijfsleven en vier zijn verstokte nationalisten,” schreef een Volkskrantlezer scherp.

Het enige dat in Genua is gebeurd, is dat topontmoetingen op deze schaal meer omstreden zijn geraakt en de ‘wereldleiders’ zich meer hebben geïsoleerd. Binnenkort vergaderen ze in ivoren bunkers.

Wat andere landen moeten doen, is het voorbeeld van België volgen. De politieke meerderheid daar is ernstig verontrust over de inefficiëntie van zulke topontmoetingen – en met een permanente conferentieruimte voor de Eurotop in het vooruitzicht, moeten ze daar wel hard nadenken – en wenst te begrijpen wat de protestbewegingen drijft. De Belgische sociaal-democraten, christen-democraten en groenlinkse partij hebben voorgesteld een serie uitgebreide conferenties te houden met de anti-globalisten en te bezien in hoeverre hun ideeën in politiek beleid zijn om te zetten. Misschien word je als anti-globalist doodgeknuffeld op zo’n conferentie, maar da’s beter dan getrapt, geslagen en beschoten te worden.

Stervenshulp en dogma

MEVROUW B. WEIGERDE MEDICIJNEN, at en dronk niet meer. Ze was 84 en, zoals ze telkens maar zei, ze wilde niet meer. Ze raakte in coma. De verpleging durfde haar niet meer te wassen of verschonen: dat zou haar dood betekenen. Haar dochters zagen hoe ze met diepe doorligwonden in haar eigen afval lag. Het sterven zette in. Morfine verlichtte de pijn niet meer, lijkvlekken waren al zichtbaar. Huisarts Van Oijen gaf haar een spierverslapper en bekortte het stervensproces daarmee met enkele uren. Mevrouw B stierf.

Het is geen ongewoon verhaal. Al in 1991 constateerde de commissie Remmelink (net als Van der Maas en Van der Wal in 1996 deden) dat elk jaar vermoedelijk zo’n duizend mensen overlijden doordat hun daadwerkelijke doodsstrijd bekort wordt: mensen bij wie de vitale functies aan het uitvallen zijn, die ernstig lijden en die hun wil niet meer kenbaar kunnen maken. Deze “stervenshulp” is blijkens de cijfers niet alleen ingeburgerd, maar werd door de commissie Remmelink “onomstreden en normaal medisch handelen” genoemd. Medisch Contact betitelt zulk verhaasten van de nabije dood als “terminale sedatie” en schaart stervenshulp onder de definitie van “natuurlijke dood”: pijn- en symptoombestrijding vallen niet meer van levensbeëindiging te onderscheiden. De British Medical Association schreef al in 1993 dat zulke stervenshulp in de meeste landen als normaal wordt aanvaard, ook in die waar elke vorm van euthanasie verboden is.

Zo niet langer in Nederland. Van Oijen werd door het Openbaar Ministerie vervolgd wegens moord. Vorige maand kreeg hij een voorwaardelijke boete van vijfduizend gulden opgelegd: hoewel de rechtbank enerzijds vond dat Van Oijen “integer” en “zorgvuldig” had gehandeld, achtte zij hem anderzijds schuldig aan moord omdat hij zich niet aan de geldende regels voor euthanasie had gehouden.

Dat laatste is ontegenzeglijk waar. Van Oijen had geen tweede arts geraadpleegd, mevrouw B had niet gezegd dat ze euthanasie wilde. Maar dit was geen euthanasie: mevrouw B was al aan het doodgaan en euthanasie is iets voor de fasen daarvoor. Stervenshulp, dat kent het wetboek van strafrecht niet: het wordt gewoonlijk als natuurlijke dood aangemerkt en geen arts die het meldt. De rechtbank vond echter, in een aanval van strafrechtelijke dogmatiek, dat wat geen euthanasie kon zijn ‘dus’ moord moest wezen. Van Oijens handelen is op verkeerde gronden beoordeeld: alsof elke dood die niet uitsluitend op eigen kracht intreedt, meteen onder euthanasie gerekend moet worden en volgens die regels moet worden uitgevoerd en beoordeeld.

De commissie Remmelink wilde stervenshulp tien jaar geleden al wettelijk erkennen, een voorstel dat indertijd van de hand werd gewezen uit angst het euthanasiedebat te vertroebelen. Tom Schalken, indertijd lid van de commissie Remmelink, zei recent in NRC Handelsblad dat hij dat een grote fout acht, waarvan Van Oijen nu slachtoffer is geworden: “Het doel was van het begin af aan dat rond het levenseinde zorgvuldige beslissingen zouden worden genomen. Ni­et om artsen voor de rechter te slepen als het enige wat ze gedaan hebben, het met een paar uur verkorten van het sterven is. We moeten geen criteria opdringen aan een situatie waarvoor die criteria niet bedoeld zijn. Dan keert het recht zich tegen zichzelf.”

De geschiedenis rond Remmelink herhaalt zich. De Nederlandse Vereniging voor Euthanasie, drong er zaterdag op haar ledenvergadering per motie op aan om Van Oijen te steunen: “Het kan niet zo zijn dat op basis van een regeling voor euthanasie normale stervenshulp onmogelijk wordt gemaakt.” De voorzitter van de NVVE, Jacob Kohnstamm, raadde de motie dringend af: de NVVE houdt zich alleen bezig met levensbeëindiging op verzoek, dit gaat niet over euthanasie, en – en daar zit hem de crux – het moment is zo inopportuun. Op 10 april wordt het wetsontwerp euthanasie in de Eerste Kamer behandeld, en er is al oppositie genoeg: dit kunnen we er niet bij hebben. Kohnstamm won het pleit, de motie werd verworpen.

Misschien heeft de politicus Kohnstamm gelijk. Hij zit voor D66 in de senaat en wil de nieuwe wet er dolgraag doorheen loodsen. Hij heeft er ondertussen een bijna persoonlijk belang bij: Kohnstamm heeft in 1993 het toenmalige D66-wetsontwerp over euthanasie verdedigd, doch verloor de stemming in de Tweede Kamer. De nieuwe wet is de kroon op zijn werk.

Maar dat de regels rond euthanasie nu zijn misbruikt om Van Oijens handelen als moord te kwalificeren, zou zowel de politicus Kohnstamm als NVVE-voorzitter Kohnstamm zorg moeten baren. Als de euthanasiewet stervenshulp verhindert en van zorgvuldige artsen moordenaars maakt, is er iets ernstig mis. Dan keert het recht zich tegen zichzelf.

Databank van daders

AANGEZIEN MAAR VIJFTIEN PROCENT van alle misdrijven wordt opgelost, schreef D66-er Boris Dittrich vorige week in de Volkskrant, is het hoog tijd dat we naar andere vormen van opsporing en afschrikking zoeken. Vijfentachtig procent van alle misdaden wordt niet opgelost? Ik schrok me een hoedje, is de staat van dienst van de Nederlandse politie zo slecht? Welnee, bleek na enig zoeken: van de ernstige misdrijven (moord, geweld en verkrachting) wordt de overgrote meerderheid opgelost. Vooral bij kleinere misdrijven, zoals diefstal en vandalisme, ligt de dader op het kerkhof. Dat relativeert Dittrichs alarmkreet nogal: hoe ernstiger het misdrijf, hoe groter het opsporingspercentage.

Niet gehinderd door deze kennis propageert Dittrich het afnemen van DNA als algemene maatregel. Niet alleen van veroordeelden, dat gaat Dittrich niet ver genoeg: behalve bij gevangenen en TBS-ers zou voortaan ook bij alle verdachten DNA moeten worden afgenomen, ja eigenlijk bij iedereen die met het Openbaar Ministerie in aanmerking komt. Zaken kunnen zo eenvoudiger worden opgelost, meent Dittrich.

Nu is dat laatste simpelweg niet waar. De rechtspsycholoog Koppen verhaalde een paar maanden geleden over een onderzoek naar de effectiviteit van opsporingsmethoden. Uit een steekproef van 1827 ernstige misdrijven – moord, brandstichting, verkrachting en inbraak – werden er ruim duizend vlot opgelost. In 778 gevallen was van meet af aan al duidelijk wie de dader was. Bij slechts 21 van het totaal aantal opgeloste zaken waren forensische sporen zoals DNA, vingerafdrukken en sperma nodig als extra bewijs. Moet je voor zo’n luttel percentage nu werkelijk iedereen die ooit iets misdaan heeft in de databank stoppen? Bovendien, wat is het nut van DNA-banken als iemand de radio uit je auto jat? In zo’n geval zoekt de politie niet eens naar vingerafdrukken.

Maar denk aan het risico van recidive, stelt Dittrich, en schijnheilig zegt hij dat het voor veroordeelden “een steuntje in de rug kan zijn te weten dat hun DNA-profiel is opgenomen in de databank, waardoor zij bij toekomstige misdrijven eerder tegen de lamp zullen lopen.” Het is voor hun eigen bestwil, heus. Dittrich probeert ze te helpen. Alsof diezelfde veroordeelden thans niet al weten dat hun vingerafdrukken genomen zijn, alsof dat besef recidivisten van herhaling weerhoudt, en alsof die vingerafdrukken hun opsporing zoveel makkelijker hebben gemaakt.

Hoe erg is het eigenlijk gesteld met recidive? Binnen de groep mensen van wie we het bangst zijn dat ze in herhaling vallen, seksuele delinquenten, is dat een heel stabiel percentage: al sinds jaar en dag maakt tussen de vijftien en de twintig procent zich na vrijlating (of na opheffing van hun TBS) opnieuw aan verkrachting schuldig. Van de TBS-ers recidiveert slechts een op de zeven. Dat betekent dat tachtig tot vijfentachtig procent van de verkrachters verse aanwas is. Nemen die niet meer slachtoffers voor hun rekening dan ex-veroordeelden? Kunnen we dan niet beter van alle nieuwe potentiële verkrachters het DNA afnemen, meneer Dittrich? Dat betekent de hele bevolking, inderdaad: want net zomin als bij ex-veroordeelden weet je bij mensen met een blanco strafblad ook niet wie later ernstig over de schreef zal gaan.

Dat is precies wat Dittrich voorstelt: laat ons ook van onschuldigen DNA afnemen. Ja nee Spaink, nu draaf je door, zult u zeggen, Dittrich sprak immers alleen over verdachten? Maar sinds de opkomst van daderprofielen en streekonderzoeken worden buren, wijkgenoten, mannen tussen de twintig en veertig woonachtig in een cirkel van vier kilometer van het misdrijf of iedereen die zijn vuilnis in dezelfde stortplaats afleverde, als potentieel verdachte gezien.

Nu acht ik het normaal dat iemand tegen wie een concreet vermoeden bestaat, gebaseerd op harde feiten, aan een nauwkeurig onderzoek wordt onderworpen. Maar elke verdachte in databanken opnemen totdat zijn onschuld metterdaad bewezen is, zoals Dittrich voorstelt – dat gaat een fors aantal stappen te ver. Net zoals ik het niet in de haak vindt dat iemand, omdat hij vroeger een misdrijf heeft begaan, tot in lengte der dagen met die schuld wordt achtervolgd en op voorhand als potentieel recidivist wordt gebrandmerkt. De meeste ex-veroordeelden recidiveren immers niet, net zoals de meeste mensen ook geen ernstige misdaden plegen.

Het ergste vind ik dat voorstellen als van Dittrich de rechtstaat op hun kop zetten. In Nederland gingen wij er altijd van uit dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Maar het volk vraagt om meer zekerheid en het volk wil DNA-onderzoek, zegt Dittrich. Geen wonder. Hij en de zijnen hameren het er al jarenlang in dat wij, het onschuldige volk, alleen op die manier veilig zullen zijn.

Bronnen:

  • Boris Dittrich, “Huiver voor DNA in strafproces is overdreven”, Open Forum, de Volkskrant, januari 2001.
  • Interview met rechtspsycholoog professor Koppen, “DNA lost niet alle misdaad op”, Het Parool, 20 oktober 2000.
  • Misdaadcijfers Ministerie van Justitie: “Recidivism rates of more serious (sexually) violent crime after TBS, however, remain stable at levels between 15% and 20%. Over the years about 1 in 7 offenders treated in TBS may be considered a failure in terms of the essential goal of the TBS system: preventing serious security risks to society. This stabilization of effectiveness is accomplished against a background of a more problematic and more ‘dangerous’ TBS population and an increase of the time in intramural treatment.” – eerder op http://www.minjust.nl/B_ORGAN/WODC/PROD/PUBL/RAPPORT/ob182sum.htm, nu niet langer beschikbaar.

De antirook-brigade II

[Naar aanleiding van mijn verschijning op tv, rokend en wel, voerde ik per mail een discussie met de voorzitter van CAN, de anti-rook organisatie. Voor de bewuste opname overlegden de deelnemers of er gerookt kon worden. Niemand had bezwaar, zodat ik opstak. Dat kwam mij op een publieke betichting van ‘vergiftiging van anderen’ te staan. Mijn verweer dat wij als grote mensen hadden overlegd, stuitte op een muur van wantrouwen bij de meneer van de CAN. Daarna schreef ik dit puntsgewijze antwoord op zijn boze brief. Zie ook: De antirook-brigade.]

‘Dat betekent dat er dus in volle bewustzijn voor is gekozen om zo [rokend] en niet anders het programma te maken.’

Welnee. U draaft door. Het enige dat bewust is aan het programma is de keuze van de onderwerpen en van de gasten. Hoe die gasten zich ter plekke gedragen en welke afspraken zij met de presentator en met elkaar aangaan, is geen bewuste keuze vooraf. Elke andere voorstelling van zaken is ridicuul.

‘Wat is dat voor afspraak? Niets meer of minder dan georganiseerd onfatsoenlijk gedrag!’

Wanneer mensen onderling iets afspreken, waarbij ieder zijn verantwoordelijkheden en plichten kent, is daar niets ‘onfatsoenlijks’ aan. Zoals het mijn verantwoordelijkheid is om te vragen of iemand er bezwaar tegen heeft indien ik rook, is het de verantwoordelijkheid van anderen om die vraag oprecht te beantwoorden. En als zij akkoord gaan, kunt u mij, laat staan hen, moeilijk van ‘georganiseerd onfatsoenlijk gedrag’ betichten – tenzij u iedereen die zelf niet rookt maar roken door derden wel accepteert ‘onfatsoen’ voor de voeten wenst te werpen.

‘Blijkbaar beseft u het belang van de zaak niet. In Nederland sterven jaarlijks tienduizenden een voortijdige dood als gevolg van tabaksgebruik. Een veelvoud raakt blijvend invalide. Niet-rokers worden op grote schaal buitengesloten, en ongewenst blootgesteld aan tabaksrook. Dat alles door een gebruikscultuur die u demonstratief en voor een groot publiek in praktijk meende te moeten brengen. U maakt zich hierdoor medeschuldig aan de gevolgen.’

Voor hoeveel van het genoemd aantal doden houdt u mij persoonlijk verantwoordelijk? Neemt u in uw berekening ook mee dat een uurtje door het stadsverkeer slalommen gelijk staat aan meeroken van een pakje sigaretten?

‘Ik verzoek u daarom dringend het roken op tv voortaan na te laten…’

Ik zal pas aan zo’n verzoek gehoor geven indien een gesprekspartner mij daarom vraagt. Ik heb aan u geen boodschap. Ik zit achter tv-glas en u thuis veilig vor de buis.

‘…en uw verslavingsgedrag te beperken tot uw privé-omgeving of tot plaatsen waar geen overlast kan worden gegenereerd.’

U heeft geen overlast gehad van mijn sigaret op tv. U bent hooguit ideologisch gekwetst. Dat als overlast voorstellen is een ontoelaatbare uitholling van de term. U gedraagt zich niet veel anders dan de fundamentalistische moslim of zwartekousen-kerker die zich gekwetst voelt door mijn kleding of door mijn seksuele moraal, en die mij zijn normen wil opleggen terwijl ik de mijne niet aan hem opleg.

‘En roken op tv na te laten, uiteraard.’

Zelf ben ik voorzitter van een organisatie die zich verzet tegen zedenprekerij. De leden van mijn organisatie nemen ernstig aanstoot aan preken, zeker indien die ondoordacht en drammerig zijn geformuleerd. Die kwetsen hen namelijk in hun gevoel voor proporties en in hun overtuiging dat ieder mens zelf zowel verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag als voor wat hij van zijn directe omgeving accepteert. Ik moet er namens mijn organisatie dan ook ernstig bij u op aandringen dat u zulke prekerij achterweg laat, zeker voor het oog der natie. Maar wees gerust: wat u in de privacy van uw eigen huis zedenpredikt, staat u uiteraard vrij.

‘Zelfs het voorstel te doen om te roken is al onfatsoenlijk, dat zegt bijvoorbeeld Inez van Eijck, een bekend deskundige over omgangsvormen.’

Als mensen elkaar geen voorstellen mogen doen, fatsoenlijke of onfatsoenlijke, zou het al snel gedaan zijn met de productie van het nageslacht, denkt u niet? En met vredesonderhandelingen, de vooruitgang in de wetenschap en de opinievorming.

U bedoelt te zeggen: niemand mag roken in de aanwezigheid van niet-rokers, want roken is per definitie onfatsoenlijk. U beroept u daarbij op een vermeende autoriteit, liever dan zulks zelf met zoveel woorden te zeggen. Wellicht zou u, en Van Eijk, er goed aan doen eens een sociologisch handboek over de onderhandelingssamenleving te lezen. iets van Bram de Swaan bijvoorbeeld. (Hij rookt, trouwens. Sorry.)

‘En u kunt toch wel een halfuurtje buiten deze moeder van alle drugs, de ‘cyanide van de massa’?’

Of ik zonder kan of niet, is niet aan u om te beoordelen. Weet dat ik expres op tv rook, van oudsher om de gruwelijke ondervertegenwoordiging van rokers op tv te corrigeren, en, sinds dit gesprek, ook om opvattingen als de uwe te dwarsbomen.

De antirook-brigade

WINNEN, MAAR TOCH een veeg uit de pan krijgen van de jury: dat overkwam Gert de Graaff van de week bij de IDFA, het Internationaal Documentaire Festival. De Graaf won een mooie prijs en lovende woorden waren zijn deel. Tegelijkertijd sprak de jury een “sterk protest” uit tegen “de buitensporige nicotineverslaving van de hoofdpersoon” in diezelfde documentaire. Dat suggereert kettingrokerij, scènes die schier onzichtbaar worden door walmen van rook – maar in de ruim anderhalf uur die de film duurt rookt de hoofdpersoon slechts twee sigaretten, wat zelfs in real time weinig is voor een verstokt roker.

En al zou er continue gerookt worden, wat dan nog? Sinds wanneer is de aan- of afwezigheid van rokers een artistiek criterium? Gaat het bij het beoordelen van de waarde van een documentaire niet over opzet, stijl, innovatie, structuur, montage, snit, belichting, kadrering en dergelijke? Heeft een jury zich niet over vakmanschap en vorm te buigen in plaats van over het gedrag van personages? Je hoeft het niet eens te zijn met een personage om een film, boek of documentaire prachtig of overrompelend te vinden – anders kun je alle documentaires over oorlog, verkrachting, roof en dergelijke beter meteen buiten de competitie houden.

Ik kan in zo’n absurd juryrapport niets anders zien dan een misplaatste politiek correcte actie van een jurylid dat over de ruggen van documentairemakers zijn gelijk wenst te halen: roken is ongezond en dus wens ik het niet eens te zien, moet de man geredeneerd hebben, en wie het toch toont zal ik kastijden (ook al bewonder ik zijn werk).

De werkelijkheid, ook de verbeelde, laat zich echter niet zo makkelijk aan wensen en ideologie aanpassen. Dat niemand voorstander is van dakloosheid, schizofrenie, moord of mishandeling betekent niet dat die daarom plots niet bestaan, en al helemaal niet dat zulks vanwege die collectieve afkeuring niet getoond mag worden. Toch is dat precies het standpunt dat dit mallotige jurylid innam, onderwijl met griezelig gemak een algemene gezondheidsaanbeveling omzettend in bevoogding, zelfs in verboden. Men mag überhaupt niet roken van hem. Dat is geen machtsdrift, hij draagt dat standpunt slechts uit vanwege ons aller bestwil. Heus. En wie niet luisteren wil, moet maar voelen.

Waar zo’n bekeringsijver aan voorbijgaat is dat elk mens het recht heeft zichzelf te gronde te richten. Iedereen heeft het recht ongezonde dingen te doen, zolang ze anderen daarmee niet rechtstreeks raken: je mag je kapot roken of drinken, te dik zijn, een hoge bloeddruk hebben en toch veel zout eten, je mag zelfs verslaafd zijn. Wie een ander met alle macht van risico’s wil afhouden laat zich verleiden tot het instellen van een gezondheidsregime waarbij elke persoonlijke vrijheid het onderspit delft.

*

KORT GELEDEN RAAKTE IK zelf in discussie met zo iemand: de voorzitter van CAN, de Club van Actieve Niet-rokers. Fons Nijpels was boos omdat ik op tv had gerookt (en aldoende mijn medediscussianten had “vergiftigd”). Dat ik mijn gespreksgenoten op voorhand netjes had gevraagd of ze bezwaar hadden als ik zou roken en een vrijbrief had gekregen, maakte de zaak volgens hem alleen erger. Wat ik als een normale beleefdheidsregel zag – roken moet mogen, herinnert u zich nog? – was volgens hem namelijk inherent onbeschoft: ik had anderen gevraagd zich medeverantwoordelijk te maken aan hun ongewenste, door mij opgedrongen ondergang. En het allergruwelijkste was wel wat ik de kijkers had aangedaan: “Paffend de huiskamers van honderdduizenden kijkers binnenstappen blijft een daad van agressief onfatsoen,” schreef hij me.

Wat Fons Nijpels in zijn woede vergat was dat ik geen enkele huiskamer was ingestapt. Ik bevond me in Hilversum en in die “honderdduizenden huiskamers” zat ik veilig achter glas; niemand merkte iets van mijn rook, zelfs de meest gevoelige astmapatiënt niet. Mijn sigaret was voor de kijkers slechts een afbeelding, niet de werkelijkheid zelf. Maar Nijpels hield vol: “Ik verzoek u dringend uw verslavingsgedrag te beperken tot uw privé-omgeving of tot plaatsen waar geen overlast kan worden gegenereerd.” Ik had hem geen overlast bezorgd, hij was hooguit ideologisch gekwetst.

Een sigaret op tv als overlast voorstellen is een idiote uitholling van de term. CAN stelt zich met zo’n opmerking niet veel anders op dan de religieuze fundamentalist die zich getergd voelt door mijn kleding of door mijn seksuele moraal, en die mij zijn normen wil opleggen terwijl ik mij niet eens in zijn buurt begeef.

Hoewel zulk fanatisme bevreemdend is, lucht het me ook op. Zolang de antirook brigade zo persistent dom is, kunnen wij rokers rustig ademhalen.

[Zie ook de e-mailcorrespondentie die ik met Nijpels had.]

Lage vergelijkingen

“WE LOPEN HIER bedrukt en verdrietig rond,” zei De Bruyne, zegsman van de SGP fractie. “Vergelijk het met de abortusdebatten uit de jaren zeventig en tachtig. Dit is voor ons het grootste dieptepunt van het paarse beleid tot op heden.”

Het parlement stond aan de vooravond van een debat over het homohuwelijk – het echte ditmaal, nu geen margarinehuwelijk maar een authentiek boterbriefje – en besprak daarnaast tevens de mogelijkheid van adoptie door homoparen. Het SGP trilde op haar grondvesten. Het homohuwelijk mocht eens aangenomen worden…

Nu begrijp ik dat strenggelovigen ernstige bezwaren hebben tegen het homohuwelijk en dat zij dit zien als besmeuring van een godgegeven instituut. (Tegelijkertijd vind ik dat mensen die heilig geloven dat de slang indertijd sprak niet de eerst aangewezenen zijn om de moderne maatschappij te becommentariëren en te reglementeren, net zoals ik vind dat aanhangers van de scheppingsleer geen biologie of geologie moeten geven: dat is namelijk net zoiets als Jomanda hoogleraar medicijnen maken. Daar komt alleen maar ellende van.)

Wat echter te ver gaat en als politieke misleiding afgedaan moet worden, is de geciteerde verwijzing naar het abortusdebat. Abortus gaat over de vraag wanneer en onder welke voorwaarden een foetus mag worden gedood. Om het debat wat wij onder een huwelijk verstaan en of homoseksuelen dezelfde riten, rechten & plichten op zich mogen nemen als heteroseksuelen gelijk te stellen aan kwesties van leven en dood, is hoogst manipulatief. Vallen er doden als twee mannen trouwen? Wordt er een moord gepleegd indien twee vrouwen elkaar tot hun wettig echtgenote nemen?

In de parlementaire debatten over de nieuwe huwelijkswet werd een uitzondering opgenomen voor “gewetensbezwaarde” ambtenaren. Zij hoeven huwelijken waar ze niet achter kunnen staan niet af te sluiten. Die beslissing opent een beerput: mag een zwarte-kousen ambtenaar dan voortaan ook weigeren mensen in de echt te verbinden die eerder getrouwd zijn? Zo iemand erkent echtscheiding toch immers niet?

En hoezo: “gewetensbezwaarde”? We hebben dat begrip gereserveerd voor plichten die de hele bevolking aangaan maar die bij deelgroepen op dusdanig ernstige, morele of ethische, problemen sluiten dat een compromis noodzakelijk was. Toen er nog dienstplicht was mochten jongens die onder de wapenen moesten, in bijzondere gevallen een alternatieve plicht op zich nemen. Merk op dat het bij gewetensbezwaarden over doden en moorden ging: alweer die lage en impliciete vergelijking tussen homoseksualiteit en bruut geweld.

De productomschrijving van ambtenaren van de burgerlijke stand is simpelweg veranderd. Volgens de redenering van de christelijke partijen haalt een huwelijk tussen homoseksuelen de betekenis van het “gewone” huwelijk neer. Welnu, dan is het derhalve niet voldoende je op gewetensbezwaren te beroepen indien er ineens twee mannen of twee vrouwen voor je staan: dan moet je ook gewetensbezwaard zijn om zo’n gedegradeerd huwelijk tussen een man en een vrouw af te sluiten. Ergo: zo’n gewetensbezwaarde moet een andere baan zoeken en kan geen huwelijken meer afsluiten.

Wat de christelijke partijen de regering hadden moeten vragen, is een afvloeiingsregeling voor zulke ambtenaren.

De rechtstaat als gokpaleis

WAT DOODZONDE DAT Peper slechts moest aftreden omdat hij met bonnen had gerommeld: aanzienlijk liever had ik hem zien vallen over zijn opinies over rechtstaat, rellenbestrijding en ordehandhaving. Was het immers niet Peper, toen vers benoemd op Binnenlandse Zaken, die samen met burgemeester Patijn in antwoord op de serieuze berisping die de laatste van de Nationale Ombudsman ontving vanwege de manier waarop tientallen actievoerders (en hen die daarvoor werden versleten) waren opgepakt tijdens de Eurotop, verongelijkt riep: “Oh, zijn we ons boekje te buiten gegaan met deze massale preventieve arrestaties en hebben wij de wet overtreden? Heus? Nu, dan dient de wet maar te wijken. Wij zullen hem veranderen zodat voortaan wel mag wat wij nu doen.” En Peper toog voortvarend aan het werk.

Het is niet mis wat Peper samen met minister Korthals aan wetswijzigingen heeft geproduceerd. Mensen mogen volgens nieuwe wetgeving preventief worden opgepakt en daarna twaalf uur worden vastgehouden. Het gaat niet om een reactie op strafbare feiten die al gepleegd zijn, noch gaat het om een betrapping op heterdaad, het gaat – en ik citeer vice-premier Jorritsma uit de Volkskrant van 5 mei 1998, “om feiten die mogelijk zullen worden gepleegd” (cursivering van mij). Arrestaties niet op grond van feiten, zelfs niet op grond van waarschijnlijkheden, maar op grond van “feiten die mogelijk zullen worden gepleegd“.

Hier worden cruciale rechtstatelijke principes met voeten getreden.

Wilt u die zin goed tot u laten doordringen? “Feiten die mogelijk zullen worden gepleegd”. Iets wat mogelijk zal gebeuren, is immers geen feit. Iets dat mogelijk zal gebeuren is een kans, een gok, geen zekerheid. Een staat die haar juridisch stelsel schoeit op de leest van verwachtingen, extrapolaties en projecties is geen rechtstaat meer. Dat is een casino. Wanneer de staat gokpaleis speelt, verkwanselt zij de rechten van haar burgers. Dit fenomeen van de preventieve arrestatie – of nee, laten we het “bestuurlijke ophouding” noemen zoals de nieuwe wet dat doet, dat klinkt vriendelijker, nietwaar? – is een principiële wijziging in het strafrecht.

Er is weliswaar toestemming vooraf nodig vooraleer een dergelijke preventieve arrestatie – oh pardon: “bestuurlijke ophouding” – kan plaatsvinden; de politie mag zoiets niet op eigen houtje doen. Maar degene wiens toestemming is vereist, is volgens deze zelfde wet… de burgemeester. U weet wel, van die meneren die op hun donder kregen van de Ombudsman en later ook door de rechter in het ongelijk werden gesteld vanwege hun vergaande methodes om “mogelijke” rellen in de kiem te smoren. Juist ja. Degene wiens toestemming vereist is zijn de Patijnen en de Pepers. Zij die eerder de wet overtraden en hem vervolgens naar hun hand zetten.

Deze grofstoffelijke wet is speciaal ontworpen met het oog op grootschalige evenementen, in casu de Europese kampioenschappen voetbal van aanstaande zomer. Nu zorgt voetbal altijd voor grote rellen dan politiek wangedrag en dito wanbeleid, dat weet iedereen, dus wellicht is het inderdaad zaak je goed voor te bereiden.

Maar had dan goddomme voorzichtigjes een noodwet ontworpen, denk je als fatsoenlijk mens, zodat je voor een uitzondering en een fundamentele inbreuk op ieders civiele rechten een uitzonderingswet schept in plaats van een juridisch monstrum dat bedoeld is om permanent te bestaan en voortaan in tal van gevallen toegepast te worden, ook indien er niet gevoetbald of ge-Eurotopt wordt. Het gaat nota bene om situaties waarin elke burgemeester al sedert lang het recht had om noodverordeningen en noodbevelen af te kondigen. Waarom zulke gevaarlijke excepties in hemelsnaam tot gewone regel gemaakt?

Er is meer. “Groepsgeweld”, dat vage illusoire begrip, wordt voortaan strenger gestraft. Tegenwoordig is het voldoende om je op te houden in de nabijheid van iemand die een steen door een ruit of tegen een ME-busje keilt om zelf te worden aangehouden. Je bent lid van een gewelddadige groep immers, hoe slecht gedefinieerd die groep ook is en hoe ad-hoc die ook is samengesteld, en de daden van de groep worden het individu aangerekend, ongeacht wat dat individu zelf deed. Had je maar niet in de buurt moeten zijn, redeneert Justitie. Je aanwezigheid spreekt boekdelen en vormt op zich voldoende bewijs. Habeas corpus (ik heb een lichaam), dat zeker, maar non habeat rechten anymore als dat lichaam zich per ongeluk op de verkeerde plaats bevindt.

Zulke nieuwe opsoringsbevoegdheden zijn zo onrustbarend en ondermijnen de rechtstaat zo principieel, dat ik bad dat Peper daa¡rover zou vallen, en liefst Korthals erbij.

De kamer liet Peper toen niet vallen. De Tweede Kamer mauwde in de debatten over de Wet Opsporingsbevoegdheid alleen dat ze wil dat alle GSMs aftapbaar worden gemaakt (er niet bij stilstaand dat dat grotendeels al kan). De Kamer wilde eigenlijk dat de justitiële opsporingsbevoegdheden verder uitgebreid werden.

In zo’n politiek klimaat ben ik blij dat Peper nog ergens over kon vallen. Maar ik had liever gehad dat hij en Patijn al persona non grata in de politiek werden toen ze zich niets aantrokken van rechtbanken en Ombudsmannen.

*

VRANKRIJK, EEN VAN de weinige overgebleven Amsterdamse kraakbolwerken en indertijd het doelwit bij uitstek van Patijns preventieve arrestaties, hield een week geleden een voorlichtingsbijeenkomst over de deze en andere recente opsporingsbevoegdheden. Er waren zo’n vijftig mensen aanwezig, die allemaal nogal schrokken van de nieuwe ontwikkelingen. En terwijl ik me afvroeg hoe dat nu toch kon — een debat over zulke onderwerpen trok tien jaar geleden honderden mensen en zou niet in Vrankrijk zijn georganiseerd maar in De Balie, en zou grote, ongeruste stukken op alle opiniepagina’s van de kranten hebben gegenereerd — realiseerde ik me dat ik nauwelijks iets had gelezen over de kamerbehandeling van de nieuwe wet.

Kennelijk interesseert dit onderwerp opiniërend Nederland niet. Dat is reden tot zorg, meer nog dan de nieuwe wetten zelf.

[Zie ook: In naam der, uh… macht!, Het Parool, 30-11-1999]

Bestuur en openbaarheid

IN ZWEDEN KENT DE grondwet een vergaand recht op openbaarheid. Dat recht stelt dat alle communicatie tussen burgers en ambtenaren en alle documenten die ambtenaren met andere overheidsdienaren uitwisselen, per definitie openbaar zijn, enkele nauw omschreven uitzonderingen daargelaten. Je kunt als doodeenvoudig burger opvragen wat voor belastingaanslagen iemand heeft gekregen (tegenwoordig kan dat zelfs per terminal bij alle belastingkantoren). Je kunt inzage verlangen in rechtbankdossiers, in ambtelijke correspondentie, in bijlagen, in voorbereidende beleidsstukken, in begeleidende stukken, in afwikkelende stukken en in zijdelingse stukken.

Je kunt als burger zelfs opvragen wanneer en hoe vaak welke stukken zijn opgevraagd (want daar houden ambtenaren vervolgens lijsten van bij). Je hoeft nooit een reden op te geven waarom je welk stuk dan ook thuis gestuurd wilt hebben: je hebt er simpelweg recht op. Je kunt ze zelfs anoniem opvragen. Ambtenaren zijn verplicht gehoor te geven aan je verzoek. Inzage is gratis; voor kopieën is een klein administratief bedrag verschuldigd.

Dit Zweedse grondrecht – het offentlighetsprincip – is in het leven geroepen om het uitgangspunt dat burgers hun vertegenwoordigers moeten kunnen controleren, te schragen. Immers: wat is het controlerecht van burgers op diegenen die namens hen regeren en beleid maken waard, indien burgers niet over de middelen beschikken om die controle uit te voeren? Niets. Zonder de middelen erbij te verschaffen is zo’n recht een wassen neus.

Het offentlighetsprincip werkt preventief: het helpt corruptie te voorkomen. Wie weet dat zijn declaraties zonder meer kunnen worden opgevraagd, zorgt dat ze in orde zijn. Niettemin zijn er uitsluitend door datzelfde offentlighetsprincip in de loop der jaren allerlei schandalen in Zweden boven gekomen, meestal omdat de pers door nijvere burgers werd getipt.

In Motala bleken gemeentebestuurders zich op kosten van de stad te buiten gaan aan privéreisjes, bij elkaar ter waarde van een kwart miljoen, en kochten ze aandelen met gemeentegeld. De zaak kwam boven toen een krant de rekeningen van de gemeente uitploos. Er volgden twee veroordelingen en gevangenisstraffen, waarvan een van anderhalf jaar. De commissaris van de koning in Årebro nam zijn eigen echtgenote in dienst en diende zijn declaraties slechts gedeeltelijk in: hij gaf slechts de eindbedragen, zonder specificaties. Hij werd vervolgd wegens fraude. Een voormalig vice-premier deed privé-uitgaven via haar regeringscreditcard en liet ook na aanmaningen haar rekening onbetaald; dat kwam haar op ontslag te staan. Een directeur van rijkswaterstaat werd vervolgd omdat hij regeringsorders plaatste bij bedrijven waarin hij privébelangen had. En – dit is een primeur – in Malmö maakten gemeenteambtenaren dienstreizen naar Stockholm via Kopenhagen: een route die niet alleen vijf maal zo duur is maar ook meer te declareren diensturen opleverde; ze deden dat uitsluitend om onderweg belastingvrij alcohol te kunnen aanschaffen.

Het is het soort schandaal op de onthulling waarop hier te lande Vrij Nederland het alleenrecht leek te hebben, vroeger, toen ze nog aan onderzoeksjournalistiek konden doen, en tijd en geld hadden om een verslaggever vrij te maken om nauwgezet iemands reilen en zeilen na te gaan. Talloos zijn de bestuurders geweest die op die manier het loodje moesten leggen omdat hun corruptie werd blootgelegd. Tegenwoordig hebben kranten en tijdschriften tijd noch menskracht om de onkreukbaarheid van ambtenaren en politiek vertegenwoordigers na te gaan, en zijn ze voor zulke zaken afhankelijk van tipgevers. Tipgevers, die net als journalisten zelf bronnen nodig hebben om vermoedens te ontzenuwen of te staven, bewijzen te leveren en documentatie op te bouwen vooraleer ze een kwestie in de openbaarheid brengen.

*

“WAAR ZIJN JULLIE JOURNALISTEN eigenlijk mee bezig? Ik vermag niet te bevroeden waarom iemand wil weten wat een minister met wie heeft gegeten. Ik begrijp er niets van,” kloeg oud-premier Barend Biesheuvel laatst in de Volkskrant. Biesheuvel is de bedenker van de Wet Openbaarheid Bestuur. De WOB was, zo stelde hij, uitsluitend bedoeld om beleidsstukken en voorbereidende stukken op tafel te krijgen, niet om inzage te verschaffen in bonnen en declaraties.

Het klinkt logisch: het gaat niemand iets aan wat een minister eet en met wie. Maar de kwestie is genuanceerder. Privé is niet altijd privé voor wie een vertegenwoordigende functie heeft. Wie betaald wordt door de staat – door burgers, belastingbetalers, onderdanen en ingezetenen – kan thuis vijf gangen voorschotelen aan al wie hij uitnodigt, maar moet er rekening mee houden dat zelfs zo’n thuisdiner pikant en mogelijk zelfs dodelijk kan zijn indien zijn gast Haider heet, of Janmaat.

Wat ministers en hoge ambtenaren doen (en eten) is simpelweg niet altijd privé, net zoals een vakantie van Beatrix zich niet onttrekt aan publieke beschouwing. Elke burger kan dronken met z’n auto tegen een paaltje rijden en hoeft dan niets meer te verwachten dan een boete, maar als het een CDA-burgemeester van een preutse noordelijke gemeente betreft die zojuist bij de hoeren is geweest, ja, dan heeft hij een politiek probleem en is zijn privégedrag niet zo privé meer, al was het maar omdat zijn publiek beleden moraal flagrant in strijd is met zijn persoonlijk gedrag. In dat geval hebben zijn onderdanen, en zeker zijn kiezers, het recht om zoiets te weten en is het in ieders belang wanneer burgers en journalisten de gebeurtenissen kunnen natrekken.

Overigens vindt bijna iedereen het vanzelfsprekend dat mensen die een beroep op een uitkering doen, hun financiën regelmatig en tot in detail openbaren. Bijstandsambtenaren vergen ambtshalve dat elke uitkeringsgerechtigde uitgebreide informatie overhandigt: heeft u grote uitgaven gedaan? Kunt u niet besparen op de krant? Hoeveel geeft u uit aan huur, aan gas en licht? Hoeveel heeft u op uw girorekening staan? Was die koelkast nodig? Nog geld van iemand gekregen? Dat is normaal, vindt men. Deze mensen leven immers van overheidsgeld en dienen daarom verantwoording af te leggen over wat in andere omstandigheden privé zou zijn.

Gelijke monniken, gelijke kappen. Het Zweedse offentlighetsprincip zou ons goed staan, ook al is Bram Peper tegen.