Zeur niet!

Beperkt houdbaarSunny Bergman maakte een aanvulling op haar documentaire Beperkt houdbaar, en voor het gemak – de kijker is kort van memorie – werd voorafgaand aan de uitzending daarvan het origineel nog eens getoond. Weer ergerde ik me in triplo.

Aan de idiote Amerikaanse arts die inventariseert wat er allemaal aan mevrouw Bergmans lichaam moet veranderen, en die bijna opgetogen de prijskaartjes van alle ingrepen vermeldt. Nog drie jaar, dan kan-ie voorgoed op het strand liggen rentenieren. Dat-ie zelf niet mooi was interesseerde hem geen lor; dat Bergman verschrompelde onder zijn commentaar al evenmin. Uiteraard niet. Priorities, and first things first.

Aan dat Amerikaanse meisje dat haar verhaal over haar uitstulpende binnenste venuslippen met zichtbare gêne voor de camera vertelde en dat haar hoofd opgelucht afwendde toen mams het woord overnam. Ze doet erg haar best er niet te zijn terwijl haar moeder uitlegde dat het toch raar is dat de verzekering dit niet betaalde. Want uitstulpende venuslippen, nou, het was me wat. ‘Ongemak, hygiënische overwegingen…’ Maar ook ma schaamde zich dit te vertellen. Waarom ze het dan toch deden? Nou, dan kregen ze 2000 dollar korting van de arts, het was leuke reclame voor hem. Dat mams dochterlief daarmee hoereerde drong tot geen van beiden door.

Aan Bergmans, die zielig piekerend in haar eigen camera staarde, ergerde ik me nog het meest. Had die arts misschien gelijk? zuchtte ze, en kneep nog eens in haar hals, haar heup, haar bovenarmen. Ze zal het ongetwijfeld als retorisch stijlmiddel hebben bedoeld en zichzelf als Elckerlyk hebben willen neerzetten: dit is wat zulke beelden, zulke artsen, al dat gefotoshop en zo’n van de werkelijkheid losgeweekt ideaalbeeld met vrouwen doet. Kijk mij nou! Helemaal van de kook. En dat is de schuld van de cosmetische industrie, van de glossy’s, van de fotografen die hun modellen op de computer bewerken, van al die advertenties.

Ze slaagde er vooral in om vrouwen af te schilderen als hoogst impressionabele slachtoffers. Haar laatste plan – voorgelegd aan parlementariërs – om iedereen die een cosmetische ingreep wilde eerst verplicht naar de psychiater te sturen, benadrukte dat uitgangspunt nog eens: vrouwen zijn in haar ogen niet capabel om zelfstandig te besluiten wat goed voor ze is.

Er zijn momenten dat ik hevig verlang naar degelijk en ouderwets feminisme. Dit was zo’n moment. Liefst had ik Bergman en de vrouwen van haar stichting een schop onder derlui kont gegeven: mens, doe iets! Denk na! De crux is niet dat vrouwen een onhaalbaar schoonheidsideaal krijgen opgelegd, de crux is dat vrouwen geacht worden het ‘schone geslacht’ te wezen en hun sociale waarde aan hun uiterlijk wordt gekoppeld. Doorbreek die koppeling dan! Doe iets anders, leg je toe op je werk, scherp je verstand, haal je eigenwaarde uit je capaciteiten.

En haal die dubbele norm onderuit: waarom moeten vrouwen mooi zijn en komen mannen met alles weg? Wijs met zoete wraak elke bierbuik op zijn onappetijtelijkheid. Geef vals commentaar op wijkende haarlijnen, wijs bouwvakkers schamper op hun coupe bilspleet, en zeg tegen elke yup dat-ie z’n pak wel ‘s beter hadden mogen strijken. Lach mannen in dikke auto’s schaterend uit. Fluit alle mooie jongens theatraal na. Geef alle vrouwen een welgemeend compliment over hun houding, hun blik, hun verstand, hun werk, hun aandacht. Maar zeur niet, zeur niet, zeur niet.

Zelfmoord nadoen

trein‘Media zouden terughoudender moeten berichten over zelfmoord om imitatie te voorkomen’, kopte de Volkskrant vanmorgen. In het artikel zegt hoogleraar suïcidepreventie Ad Kerkhof er vaak sprake is van een imitatie-effect. Hij denkt dat berichten in de media over dit soort voorvallen andere wanhopige mensen op een idee kunnen brengen.’Het is wetenschappelijk bewezen dat berichtgeving over zelfmoorden tot meer zelfmoorden kan leiden. Vooral als er gedetailleerd over wordt bericht.’

Vaak wordt beweerd dat verhalen over zelfmoord in de media tot kopieergedrag zouden leiden, maar het is simpelweg niet waar. In 1993 bevestigde het CBS een eerder onderzoek van de Rijksuniversiteit Utrecht waaruit bleek dat publicaties over zelfmoord juist niet tot een golf van nieuwe gevallen leidde, evenmin als de vermelding van zelfmoord in overlijdensadvertenties dat deed. ‘Wij krijgen er veel vragen over, zei CBS-medewerker Koper indertijd, ‘dus we hebben de feiten maar op een rijtje gezet en nadrukkelijk naar buiten gebracht.’ De conclusie: berichtgeving over zelfmoord heeft geen invloed. Sinds de verschijning van dit onderzoek weigeren kranten niet langer overlijdensadvertenties waarin aan zelfmoord wordt gerefereerd.

Ook buitenlandse instanties verwerpen de theorie tegenwoordig: in een recente publicatie in samenwerking met het prestigieuze Amerikaanse Center for Disease Control and Prevention (CDC) wordt zelfs becijferd dat mensen die in hun onmiddellijke omgeving met zelfmoord te maken hebben gehad, minder vaak dan anderen zelfmoord plegen. Hetzelfde zou gelden voor mensen die er via de media over hebben gelezen. De conclusie: ‘Blootstelling aan verslagen van zelfmoord in de media en, in iets mindere mate, blootstelling aan de zelfmoord van vrienden of kennissen zou mensen zelfs in zekere mate kunnen beschermen.’

Ik heb eerder uitgebreid geschreven over de imitatiethorie in mijn boek De dood in doordrukstrip (hoofdstuk acht, ‘Thisbe’).

Sylvains ballen

Afgelopen week was ik in debat met columnist Sylvain Ephimenco, die zich in Trouw openlijk had gestoord aan de foto van mij die in Opzij was verschenen: half naakt, frontaal, met geamputeerde borst en kaal hoofd. Hij had het een ondraaglijk beeld gevonden, met dat asymmetrische en ‘mismaakte’ lichaam, en had liever gezien dat de foto niet was gepubliceerd. Moet je alles laten zien? Hoe ver kun je gaan?

Afgelopen week was ik in debat met columnist Sylvain Ephimenco, die zich in Trouw openlijk had gestoord aan de foto van mij die in Opzij was verschenen: half naakt, frontaal, met geamputeerde borst en kaal hoofd. Hij had het een ondraaglijk beeld gevonden, met dat asymmetrische en ‘mismaakte’ lichaam, en had liever gezien dat de foto niet was gepubliceerd. Moet je alles laten zien? Hoe ver kun je gaan?

Mijn argument om juist zo’n foto te willen was dat borstkanker zo ontzettend veel vrouwen treft – een op de negen krijgt het, we gaan al naar een op de acht toe schijnt het, en elk jaar worden er dertienduizend nieuwe vrouwen gediagnosticeerd – en dat we er zo zelden iets van zien, niet in de media, niet op straat, niet in de sauna. Die afwezigheid van beelden vormt een culturele leegte die het eens zo moeilijk maakt je een voorstelling te maken van hoe het bij jou wordt, en bijgevolg: van hoe je verder moet en kunt zonder borst.

Dat Ephimenco geen behoefte heeft aan zulke beelden had me eigenlijk een rotzorg moeten zijn. Mijn naakte torso in Opzij was immers niet voor hem bedoeld, maar voor vrouwen die in hetzelfde schuitje zitten of komen. Wat zijn verzet voor mij lastig te begrijpen maakte, was zijn consumentisme: ‘zulke beelden worden de openbare ruimte in geslingerd, ik wens me er niet toe hoeven te verhouden. Moet ik nu ook Ayaan Hirsi Al’s gemutileerde vagina zien?’

Natuurlijk heeft Ayaan het volste recht om, indien zij dat wil, haar verminkte vagina te laten fotograferen; zeker indien dat een doel dient, zoals een campagne tegen vrouwenbesnijdenis. Dan is zo’n foto zelfs buitengewoon instructief en nuttig. Ongemakkelijk ook. Maar Ephimenco hoeft natuurlijk niets, zoals Opzij-hoofdredacteur Cisca Dresselhuys terecht opmerkte, hij hoeft niet te kijken, nog daargelaten dat er wel meer beelden de openbare ruimte in geslingerd worden die in meerdere of mindere mate ongemakkelijk zijn.

Je grens trekken bij je eigen ongemak werkt niet, althans: je kunt dat ongemak nooit als absolute grens hanteren. Want voor Ephimenco is het alleen mijn geamputeerde borst die over de schreef gaat, voor anderen ook het mijn kale en pruikloze hoofd, maar er zijn natuurlijk mensen voor wie die grens al veel eerder is bereikt. Bijvoorbeeld bij de hypothetische minirok van Sylvains echtgenote, bij elkaar innig kussende mannen, bij Madonna die een kruisingingsscène in haar show stopt of bij een spotprent over het koningshuis. Uiteindelijk moeten we inderdaad alles kunnen laten zien en kunnen schrijven, zolang het maar met enig verstand en incasseringsvermogen gebeurt. (Dus ja, Ephimenco mag gerust zeggen dat-ie het niks vindt, die foto.)

Op een punt wil ik hem echter graag corrigeren. ‘Als ik nu testikelkanker krijg, moet ik dan zonder ballen op de foto?’, vroeg Ephimenco retorisch. Van mij mag-ie als-ie wil, maar de vergelijking is vals. Borstkanker hebben is ook een cultureel en sociaal probleem, of preciezer: een genderprobleem. Pas wanneer de ballen van mannen visueel een integraal onderdeel van hun verschijning uitmaken, wanneer mannen worden beoordeeld op de omvang en stevigheid van hun ballen, wanneer we overal op tv en op de omslagen van bladen mannen met hun halfnaakte ballen zien koketteren, wanneer mannenkleding en -ondergoed slecht zit of ondraagbaar wordt na zo’n levensreddende operatie, zijn zijn ballen vergelijkbaar met onze borsten.

Ondraaglijke beelden

In zijn column in Trouw van vandaag reageert Sylvain Ephimenco op het interview met mij dat in de Opzij van september verscheen. Of nee, hij reageert op de foto die erbij stond:


Toen ik de bladzijde omsloeg en haar foto verscheen, levensgroot op de volle pagina, knipperde ik een paar keer met mijn ogen. Zoals ik soms doe bij een gewelddadige film waarin de beelden ondraaglijk worden. Het halfnaakte portret van publiciste Karin Spaink in het septembernummer van het blad Opzij was ook ondraaglijk. Ik kon zelf met moeite de neiging onderdrukken om de bladzijde met foto woedend om te slaan. [..]

Op de Opzij-foto zien we een door chemotherapie kale en vermagerde vrouw met haar ontblote torso. Daar waar haar rechterborst zat loopt van boven naar beneden een schuin litteken. Alsof een onzichtbare hand met een woeste haal een streep over een oude rekening heeft gehaald. Het is waar dat de foto van deze geamputeerde vrouwelijkheid iets van een gruwelijke schoonheid weg heeft. Het contrast met de mooie gelakte nagels en de diepe zachte blik van Karin heeft iets onwezenlijks. Toch had ik hem liever niet gepubliceerd gehad. Zoals ik vind dat je niet alles kunt zeggen, ben ik van mening dat je niet alles kunt laten zien [..] Maar misschien ook omdat uit die foto, veel minder dan uit de krachtige woorden van Karin in het interview, geen boodschap van hoop opstijgt. Het voegt niets toe.

Nu kun je van mening verschillen of er al dan niet hoop uit die foto spreekt, en is het tevens de vraag of er überhaupt hoop uit foto’s dient te spreken (of ze nu kankerpatiënten portretteren of niet), maar de stelling dat deze foto niets toevoegt is simpelweg niet waar. Zoals Ephimenco zelf al zegt: met het interview kon-ie goed uit de voeten, met het beeld niet, dat schopte hem in een keer in de war. En juist met dat beeld, met de zichtbaarheid van borstkanker, moeten elk jaar weer duizenden nieuwe vrouwen leren leven; met dat beeld moeten duizenden partners zich verhouden; dat beeld – het beeld van de meest voorkomende kanker in heel Nederland – is een zo zeldzaam en onbekend beeld dat ik voor mijn eigen operatie maar vier of vijf keer ergens een foto had gezien van hoe dat nu is, een borst eraf.

In de reacties op Ephimencos column haalt S. Smit mijn oude Opzij-lezing aan. Heel terecht, want daarin lag mijn motivatie besloten om zo afgebeeld te willen worden.


In Opzij van juni 1994 motiveert Spaink al haar drijfveer om over aandoeningen te vertellen en deze visueel te maken. Ze noemt het “Culturele leegte” dat we vooral taal en beeld hebben van de vitale mens en zijn gezondheid. Aandoeningen zouden in de media voornamelijk genoemd worden binnen een context van WAO, ziektewet, etc. Dat impliceert dat ziekte en handicap ongewoon zijn (vervolgens lastig te dragen). Een stap verder en we zien handicap als ‘abnormaal’. En abnormaliteit bannen we uit in de samenleving. [..] Spaink maakt al jaren verhulde aandoeningen zichtbaar door toevoeging van nieuwe woorden en beelden. Ik ga gauw naar de bieb om het artikel van Spaink te lezen en de foto’s te bekijken. Het werkt, dat bewijst de verwarring van Ephimenco in zijn mooie column.

TNTY 2: Een wereld te winnen

Over computerspellen spreken mensen meestal in termen ‘goed’ of ‘slecht’ voor kinderen. Dat computerspellen allang volwassen aan het worden zijn, dringt slechts moeizaam door. Er worden al geruime tijd wereldkampioenschappen in gaming gehouden. Ook in Nederland lopen gamers rond die een paar ton op hun bankrekening bij elkaar hebben gespeeld. Bedrijven beginnen gamers en te sponsoren. Er wordt zelfs voorzichtig geëxperimenteerd met gaming als televisiesport.
Binnen sommige games ontwikkelen zich complete economieën. Je kunt er handelen, je arbeid verkopen, een sweatshop opzetten of beroofd worden door bot bendes. Intrigerend wordt het waar de echte en de virtuele economie elkaar kruisen: wanneer mensen een virtueel eiland op eBay verkopen of wanneer scheidende echtparen ruziën aan wie de gaming-goederen toevallen in de boedelverdeling.

Omslag Een wereld te winnenDetails:

Een wereld te winnen: gaming als sport en economie – Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar – Amsterdam, april 2006 – The Next Ten Years deel 2 – ISBN 90-388-6961-4 – 80 pagina’s – Auteurs: Menno Briët (recht), Menso Heus (economie), Karin Spaink (sport)

Bestellen:

Bol.com

Flaptekst:

Over computerspellen spreken mensen meestal in termen ‘goed’ of ‘slecht’ voor kinderen. Dat computerspellen allang volwassen aan het worden zijn, dringt slechts moeizaam door. Er worden al geruime tijd wereldkampioenschappen in gaming gehouden. Ook in Nederland lopen gamers rond die een paar ton op hun bankrekening bij elkaar hebben gespeeld. Bedrijven beginnen gamers en te sponsoren. Er wordt zelfs voorzichtig geëxperimenteerd met gaming als televisiesport.

Binnen sommige games ontwikkelen zich complete economieën. Je kunt er handelen, je arbeid verkopen, een sweatshop opzetten of beroofd worden door bot bendes. Intrigerend wordt het waar de echte en de virtuele economie elkaar kruisen: wanneer mensen een virtueel eiland op eBay verkopen of wanneer scheidende echtparen ruziën aan wie de gaming-goederen toevallen in de boedelverdeling. Online games worden steeds echter en gaan daarmee op de gewone wereld lijken. Wat is dan nog het verschil tussen online en offline? Wat betekent het voor games als ze steeds meer op de alledaagse wereld gaan lijken? Wat betekent het voor de gewone wereld als games steeds reëler worden?

Een tweede leven

Wat het precies is laat zich niet zo eenvoudig uitleggen. Het is handel, een bouwplaats, een plek om mensen te ontmoeten, een spelletje en een dating service ineen. Je kunt er zowat alles doen: naar muziek luisteren, praten, films zien, boeken lezen, knutselen, bouwen, rondzwerven, geld verdienen (en uitgeven), een cursus volgen, groepjes vormen, een demonstratie houden, aan de bar hangen, werken en slapen. Alleen eten en drinken of iemand vasthouden gaat er lastig. En het is fascinerend.

Second LifeSinds anderhalve week neem ik deel aan Second Life, een virtuele wereld. Je krijgt er een poppetje toebedeeld dat ‘jou’ is en dat je naar je eigen smaak kunt modelleren. Haarkleur, lichaamsbouw, kleding: het is allemaal aan te passen. Een stel vleugels of een vossenstaart nemen kan ook. Je kunt je een breed scala aan bewegingen aanmeten, van schuddebuikend lachen tot salsa dansen (zo heb ik nu een prachtig sexy loopje in mijn repertoire), en vliegen of van plaats naar plaats teleporten is een fluitje van een cent. En dan ga je op avontuur.

Je ziet je avatar over het beeldscherm stappen, je kijkt als het ware door diens ogen heen naar de wereld daar. Binnen de kortste keren ontstaat er een fikse identificatie tussen jou en je avatar en word je kribbig als een ander per ongeluk half tegen je poppetje aanloopt: pas op, joh!, of licht je eigen gezicht op als je een bekende medespeler ziet: ha, leuk, ben je er weer, kom, laat me je omhelzen! Je positioneert je poppetjes recht voor elkaar en tikt /hug, en dan zie je op het scherm een hartelijke knuffel uitgevoerd worden. Afgelopen week lag ik er met een vriendje ergens in een romantisch landschap op een bank te praten, ik languit, hij met zijn hoofd op mijn buik, en warempel: dat voelde intiem.

Second LifeEr is land te huur waarop van alles wordt gebouwd. Wie handig is maakt zelf iets, wie dat niet is koopt spullen van andere spelers. Dat levert niet alleen prozaïsche zaken op als huizen, schoenen, meubilair of fonteinen: ik heb een bijenkorf vol elfjes gezien, instant popcornmachines, een gotisch sprookjeskasteel, een Japanse stad en een pyramide. Alles in verbazingwekkend detail. Een kennis struikelde er toevallig over een groep die Portland aan het nabouwen is, de stad waar hij woont; zijn foto’s van de buurt zijn nu in het project verwerkt. Toen hij de Second Life-versie van Portland aan stadsgenoten liet zien, waren die verbaasd over de ogenschijnlijke echtheid ervan.

Alles beweegt nog een beetje schokkerig en iedereen in Second Life heeft een soort van Disney-uiterlijk. Maar het frappante is dat het werkt. Je hebt razendsnel door met wie je het kunt vinden en waar het prettig toeven is, gesprekken worden in rap tempo serieus en buitengewoon oprecht (ook al wordt er geflirt dat het een aard heeft). Mensen bewegen zich er vol overtuiging en doen er alles wat ze ook hier doen – of nee: meer, want hier is het toch wat lastiger om elfjes te bouwen of een club op te zetten, en in het echt ga je toch niet zomaar met een vreemde naar huis. Daar kun je – floeps! – teleporten als de situatie je niet langer aanstaat.

Sinds eind vorige week heb ik er een baantje om aan geld te komen. Ik schrijf stukjes voor de plaatselijke krant.

Clubs and casinos no cash cows

by staff writer Karin Pankhurst
Metaverse Messenger, March 21 2006

The sheer amount of casinos and clubs present in Second Life suggest that there is quite some money to be made by owning one. After all, a slot machine typically coughs up less dollars than it swallows, and additionally, popular places get so-called ‘presence money’ from the Lindens. However, most owners seem to operate at a loss. What’s more surprising: not all of them mind.

As a poll conducted earlier this month by the Metaverse Messenger showed, 10% of SL inhabitants who run a basic account, would leave our world if their weekly stipends were to come to a halt, and of those on premium accounts, a steep 27% would leave. But what about the traffic money?

The Linden traffic money coming to an end might topple the balance for some casino or club owners. Minnie Valentine, owner of a club in Hanson, is worried and wrinkles her pretty face when she elaborates. ‘The traffic money does not pay all that I lose on the club, but it helps. Not getting this subsidy from the Lindens would make it much more difficult for me to run it. I don’t want to throw in rentals or ads, that would take away a lot from the atmosphere. And while I’m not in it for the money, at he end of the month though it might be too costly for me to keep the club.

Owning a casino or a club is a complex matter. While some regard them as money makers, the price of keeping up a place like that is nevertheless huge. In order to attract people, an owner needs to fluff up the place with camping chairs and a well-hung money tree, add some streaming music, and perhaps throw in a raffle ball. But it’s a tight balance. You don’t want to end up with a place that’s merely being landmarked as a good place to bum, with residents sleeping in your chairs while they are mentally engaged elsewhere. So what’s the trick?

Sinful Pleasures Mall owner Seola Sassoon, a sassy pony-tailed blonde who has the gift of the gab, explains: ‘Anyone can stuck a bunch of stuff on a parcel and call it a casino, but you need to be around. You have to invest your own time to make the place really work. People want to chat, and to have fun.’ Currently, her mall costs her: the rent is steep and she gives away quite some money to the people who don the place. ‘But I hope that with a few more slots, combined with rental spaces and some donations, I can come close to breaking even.’

Sarah Nerd, the owner of club cum casino Angry Ant, is even more outspoken. ‘Management is very important, you have to organize plenty of events to attract new people, and of course you need to be giving away money, but the people who hang out here are crucial. They make the place tick, more than anything else.’ She ponders the matter and reiterates: ‘They make or break it.’ Ms Nerd has spent a lot of time to create a popular place, and believes that such an effort is conditional to one’s survival as a club or casino owner. ‘Some owners clearly mistake what they are doing. People come into SL everyday thinking they are going to get rich because they read an article somewhere. But SL only works for those who throw themselves in heart and soul.’ She herself spends quite some money on Angry Ant, but considers that investment to be well spent: ‘I love the regulars here. They make me feel great.’

But other club and casino owners have already thrown in the towel. As Scott Miranda says: ‘It was profitable when I was online a lot, but I don’t really have the time now.’ Currently, he’s playing other people’s slot machines to make his living in SL.

PvdA-voorzitter wil code van zuiverheid voor media

In de Volkskrant van vandaag staat een stuk over PvdA-voorzitter Van Hulten, die in een interview met de Revu een aantal nieuwe gezichtspunten over de media naar voren bracht. De man wenst een ‘code van zuiverheid’ voor de media:


De pers zou geen gebruik meer moeten maken van gelekte informatie, niet meer moeten werken met anonieme bronnen en niet knippen in redeneringen van politici. Dat zegt de nieuwe PvdA-voorzitter Van Hulten deze week in een interview met Nieuwe Revu.

‘Wat mij betreft komt er in Den Haag een politiek-journalistiek dogma, een code of conduct: tien regels van zuiverheid waaraan journalisten, maar ook politici, zich conformeren’, aldus Van Hulten in het vraaggesprek. Dat houdt bijvoorbeeld in dat de pers niet mag knippen in een redenering.’Of je publiceert een antwoord van een Kamerlid of minister in zijn geheel, of in zijn geheel niet.’
– de Volkskrant, 8 februari 2006

Politici moet je altijd laten uitpraten. Je mag niet knippen in hun woorden. Persberichten en toespraken van politici dienen altijd in hun geheel te worden afgedrukt. Of een zin uit een vraaggesprek citeren nog wel binnen Van Hultens acceptatiegrens valt, is nog te bezien, maar het ergste valt te vrezen.

Een code van ‘zuiverheid’ voor de media. Goed plan! Laten we hem Pravda noemen. Die krant publiceerde de toespraken en standpunten van politici ook altijd in extenso. Je moet politici laten uitpraten, zelfs als ze de pers willen breidelen.

Maak ons mooi

Je kunt makkelijk skeptisch zijn over Make me beautiful. Mensen die zich de kop breken over een wipneus of dodelijk ongelukkig zijn over hangende borsten zijn een makkelijk doelwit: hoe oppervlakkig toch om je over zulke zaken te bekommeren! Schoonheid komt toch sowieso van binnenuit? Daarnaast is het licht pervers om geld aan zulke zaken uit te geven: zolang er kindjes in Afrika verhongeren en er dagelijks duizenden mensen aan aids sterven, horen Westerse wipneuzen bepaald geen prioriteit te zijn.

De ellende met dat standpunt is dat als iemand geen neuscorrectie laat uitvoeren, dat uitgespaarde geld niet naar die hongerende kindjes of verre aidspatiënten gaat maar eerder naar een vakantie naar Tenerife. Ook zit er een ingebakken arrogantie in dat standpunt, hoe mooi en ethisch het verder ook moge klinken. De mensen die ergens mee zitten, namelijk met die wipneus, wordt voorgehouden dat aids hebben of ondervoed zijn erger is. Alsof ze dat niet al wisten. En alsof het voor hun eigen gevoel uitmaakt dat een anoniem en abstract iemand aan de andere kant van de wereld slechter af is dan zij. Dat een ander elders het aanzienlijk rotter heeft dan jij, maakt jou niet gelukkiger of tevredener; hooguit schuldbewuster. (Juist wie leed zo op een schaal wil afzetten, maakt geluk tot materialisme en plicht: omdat zij het slechter hebben dan wij, hoort u gelukkig te zijn. Dat moet. U mag niet klagen.)

Je kunt aantekenen dat zo’n programma de schoonheidscultus bevordert, benevens de gedachte dat het lichaam maakbaar is, plooibaar in de handen van de medische wetenschap, die ons kan maken waar de natuur ons heeft gebroken. Zo’n serie doet niets dan het verlangen naar een voor de meesten onhaalbaar ideaal aanwakkeren, zodat de kijkers nog ontevredener worden over hun eigen puilende buik dan ze al waren. In plaats van fysiek verschil te accepteren, leren we dat je het weg kunt opereren, terwijl de markt voor cosmetische chirurgie ondertussen een forse impuls krijgt.

Allemaal maar. Maar nadat ik drie keer een parade van hangbuiken, lege borsten en grote of wippende neuzen had gezien (‘zullen we nu we toch bezig zijn die mond meteen nog maar wat opvullen, mevrouw?’) viel mij iets heel anders op. Al die mensen – vrouwen, in overgrote meerderheid: aan hun uiterlijk worden strengere eisen gesteld dan aan dat van mannen, en ze voelen dat tot in hun merg – die zo naar die ingrepen hadden gehaakt, h adden weinig geld. Ze hadden hun geluk en ongeluk aan die fysieke… – janee gebreken waren het niet eens, maar als je zegt ‘onvolkomenheden’ doe je de mensen in kwestie onrecht, want dat klinkt al te luchthartig voor wat zij als een probleem ervoeren dat hen daadwerkelijk in hun dagelijkse bezigheden beperkt – aan die fysieke makke opgehangen en konden zelf zulke chirurgie niet bekostigen.

En plotseling snapte ik waar het programma over ging. Niet over de zin en onzin van cosmetische chirurgie en de vraag of er nu echt iets verandert als je neus anders oogt. Want als de eerste de beste soapster of presentatrice haar oogleden corrigeert of iets aan haar borsten laat doen, hoor je niemand poeha’en dat zulk geluk toch maar oppervlaktediep is en het streven naar zulk uiterlijk vertoon een bewijs van onoverkomelijke domheid. Dan wordt er hooguit gegrapt over de vraag of die gooi naar grotere schoonheid wel is gelukt.

Er zit een vals klasseding in de kritiek op Make me beautiful. Vanessa mag haar borsten vergroten en Emma Brunt haar gezicht liften omdat ze dat zelf kunnen betalen, maar als Mien uit Appelscha zulke dingen ook wil en Net5 betaalt, gaan we plots allemaal hypocriet giechelen over zoveel kortzichtigheid. Je kunt Net5 bekritiseren over het exploiteren van andermans (al dan niet misplaatst) ongeluk en misbehagen, maar wat ze doen is mensen met weinig geld een keer laten mee-eten van de ruif van welgestelden. Of dat gekochte geluk vervolgens beklijft, doet er niet zo toe. We vragen ons toch ook nooit af of de nationale lotto wellicht een vals kapitalistisch streven promoot?

In een van de afleveringen ging een mevrouw in de revisie die tweemaal op eigen houtje was afgekickt: eerst van de heroïne, daarna van de drank. Haar lichaam had zwaar te lijden gehad van haar verslavingen, en ze beschouwde het aanleggen van een platte buik als de kroon op haar jarenlange strijd. Moet je iemand die zo hard gevochten heeft om haar leven te herscheppen nu voorhouden dat de maakbaarheid van het lichaam een illusie is? Welnee. Ze heeft hoogstpersoonlijk het tegendeel bewezen.

Chronische vijanden

“Goedemiddag mevrouw Spaink, ik ben ZusEnZo van …” Ze noemt de naam van een ontbijt, koffie, lunch of theeprogramma. “Stoor ik?”

“Nee hoor.”

“Komende week is het de week van de chronisch zieken. Nu heeft de MS-vereniging zojuist een onderzoek uitgevoerd naar de beeldvorming rond multiple sclerose, en wij willen daar graag een item over draaien. Mogelijk kunnen we u daarbij interviewen? Het gaat om zondagavond, zou u dan kunnen?”

“Mogelijk, dat hangt van het onderwerp af.”

“Nu, uit dat onderzoek blijkt dat zeventig procent van de mensen blijkt te geloven dat MS een spierziekte is in plaats van een zenuwziekte.”

“Ja, dat misverstand kom ik inderdaad regelmatig tegen.”

“Vind u dat niet vervelend?”

“Nee, hoezo?”

“Nu ja, als er zo’n vooroordeel bestaat over de ziekte, dan moet u zoveel uitleggen.”

“Het maakt toch niet veel uit of mensen denken dat ik gehandicapt ben vanwege mijn spieren of vanwege mijn zenuwstelsel?”

“Maar dat is toch akelig, dat u dat telkens moet uitleggen?”

“Welnee. Dan vertel ik gewoon waar ik wel last van heb. Als dat tenminste zo te pas komt.”

“Oh. Uhm, uit het onderzoek bleek ook dat veel mensen denken dat je doodgaat van MS. Merkt u zelf wel eens iets van zo’n reactie?”

“Nee. Maar ik zie er dan ook niet uit of ik op sterven na dood ben.”

“Dus u merkt nooit dat mensen zoiets denken?”

“Nee.”

“Oh. Dus u heeft daar echt helemaal geen last van?” Haar stem klonk inmiddels wat uit het veld geslagen.

“Nee,” zei ik monter, want ik word inderdaad nooit bejegend alsof ik iets dodelijks onder de leden heb. “Bovendien ben ik meestal degene die over dood en bederf begin. Als dat zo te pas komt, tenminste.”

“Mensen denken ook dat je van MS altijd in de rolstoel belandt, terwijl dat in werkelijkheid voor maar 20% van de patiënten geldt,” vervolgde de tv-redactrice.

“Is dat zo?” zei ik verrast. ” Dat wist ik nu weer niet. Ik had dat percentage hoger geschat.”

Haar stem klaarde op. “Heeft u last van dat vooroordeel?”

“Nee. Ik zit in een rolstoel. Buiten, dan.”

Nu werd ze vasthoudend. “En andere vooroordelen, zijn die niet bezwarend? Dat is toch juist een van de akelige dingen van zo’n ziekte? Dat mensen er geen begrip voor hebben?”

“Mwah, wat mensen op voorhand denken van zo’n ziekte maakt niet heel veel uit, dat kun je immers altijd wel corrigeren. En hun begrip staat of valt niet met de vraag of het een spier- of een zenuwziekte is.”

Ik liep eindelijk warm: “Nee, wat echt een probleem is, is werk. Werkgevers willen je het liefst per ommegaande kwijt als je MS blijkt te hebben, en als je eenmaal in de WAO zit met zo’n ziekte, kom je d’r van je leven niet meer uit. Niemand die je wil aannemen, ook al heb je nog zo’n goed verstand. Je komt daardoor financieel en sociaal aan de zijlijn te staan. Je valt uit het maatschappelijk leven. Dat is erg. En de angst van mensen om uitgerangeerd te raken met zo’n ziekte, die is zodoende helaas terecht. Dat vind ik een groot probleem.”

De redactrice zweeg even. Dat was kennelijk niet het vooroordeel waarover ze het wilde hebben. Geld, arbeidsongeschiktheid, financiële regelingen, maatschappelijke deelname, waren akelig zakelijk en pasten niet bij haar geplande warm-menselijke invalshoek voor de chronisch zieken. Over begrip wilde ze het hebben, niet over wetten en integratie. Natuurlijk hoorde ik daarna niets meer van het tv-programma.

Wel las ik gisteren in de krant dat uit Amerikaans onderzoek bleek dat van de mensen die als kind een ernstige ziekte kregen te verstouwen, zeventig procent als volwassene werkloos is – zelfs als ze volkomen genezen zijn. Ziekte en werk blijken chronische vijanden te zijn. In de ogen van werkgevers, dan.