Mensenpech

IN SANTA CRUZ, Californië, is kortgeleden de looks law aangenomen: een wet die discriminatie op basis van iemands fysieke eigenschappen verbiedt en die het mogelijk maakt overtredende werkgevers, horeca-uitbaters, huisverhuurders en dergelijke voor de rechter te dagen. Fysieke eigenschappen, stelt deze wet, zijn al die facetten van iemands uiterlijk die ‘een gevolg zijn van geboorte, ongeluk of ziekte, van natuurlijke ontwikkeling, of van enige andere gebeurtenis buiten de controle van de betrokkene, inclusief individuele maniërismen.’

De man uit Chicago die laatst dreigde McDonald’s te vervolgen, zou blij zijn met zo’n wet. Hij wilde in een filiaal van de firma aanschuiven en paste tot zijn onthutsing niet tussen de aan de vloer verankerde stoel en tafel, wat gezien zijn buikwijdte van meer dan anderhalve meter niet echt onverwacht had hoeven zijn. Hij schreef de firma subiet een brief op poten. ‘Ik vertegenwoordig een minderheid die net zo zichtbaar is als zwarten, Mexicanen, Latijns-Amerikanen, Aziaten en vrouwen. Uw bedrijf heeft het nodig gevonden grofweg en volstrekt ten onrechte te discrimineren tegen mensen met grote maten – zowel lange personen als zwaarlijvigen – en wij zijn desnoods bereid om u via de federale rechter te dwingen de wet op Gelijke Rechten in Publieke Gelegenheden na te leven.’

Je kunt je afvragen of zijn dikte ‘buiten zijn controle’ staat en of de looks law hem derhalve soelaas zou bieden. Zelf had ik zijn brief trouwens een stuk overtuigender gevonden wanneer hij had uitgelegd dat zijn omvang gekweekt was bij diezelfde McDonalds, en hij het bedrijf beleefd had verzocht rekening te houden met de neveneffecten van hun expansiedrang. Het meest curieuze in zijn betoog is echter dat hij dikte impliciet als een mensenrecht definieert. Essentieel voor mensenrechten is dat ze de minimale voorwaarden vastleggen waaronder waardig leven mogelijk is: een dak boven je hoofd, vrijheid om te denken, recht op onderwijs en voldoende voedsel. Het recht op overeten ligt daar nu niet meteen in besloten, evenmin als het recht op extra large zitplaatsen in snackbars.

In Santa Cruz zelf waren de aanhangers van de looks law ondertussen liever nog een stap verder gegaan. Niet alleen lengte, dikte, hazelippen, handicaps en snorren bij dames hadden ze bij de gelijke behandeling van homoseksuelen en vrouwen willen onderbrengen, ook zelfgekozen fysieke kenmerken vielen naar hun mening onder de uiterlijke verschillen die bescherming behoefden. ‘Deze wet biedt een deprimerende blik op de vraag waaraan je rechten kunt ontlenen,’ meldde indienster Wendy Chapkis. ‘Alsof burgerrechten alleen zijn weggelegd voor degenen die hun uiterste best doen om ‘normaal’ te zijn, en niet voor iemand die met opzet verschillend probeert te zijn. Maar sommigen van ons koesteren die verschillen en zijn er zelfs hartstochtelijk trots op.’ De term ‘visuele freaks’ moet wat haar betreft dan ook als een moderne geuzennaam worden beschouwd.

*

BIJ EEN SOLLICITATIE geweigerd worden wegens je seksuele voorkeur, je hazelip of je lamme been is pijnlijk en zelden gerechtvaardigd; meestal is de kopschuwheid van de beoogde werkgever gebaseerd op gemakzucht en angsthazerij. Omdat de uitsluitingsgrond geen verband houdt met iemands capaciteiten met betrekking tot de baan waar hij of zij op solliciteerde, is zo’n afwijzing ook aanvechtbaar. Ergernis of politiek verzet jegens zulke vormen van uitsluiting zijn volstrekt gelegitimeerd, hoewel het vaak lastig is om te bewijzen dat iemand juist om deze redenen niet is aangenomen. De vraag in zulke kwesties is of het helpt om het nobele streven naar politieke rechtvaardigheid met een wet te schragen.

Anders wordt het wanneer mensen volstrekt gelijke mogelijkheden op elk terrein nastreven. Mensen zijn niet gelijk en hun posities, vermogens en verschijning derhalve evenmin; de waardering die uiteenlopende mensen op grond daarvan boeken, kan godlof niet genivelliseerd worden. Het is geen mensenrecht mooi te zijn volgens de op dat moment geldende normen, het is geen burgerrecht om even intelligent, grappig en geliefd te zijn als the star next door. Mensen verschillen; dat is soms mazzel, soms pech.

Ik kan ook wel zeuren dat ik in mijn rolstoel in de Sleep-in de groep op het podium niet goed kan zien, maar zoals iemand laatst zei: ‘Ach, je had ook klein kunnen zijn.’ Dat is waar en tevens geen reden om te pleiten dat elke poptempel een verhoginkje aanlegt om mij en kleine mensen hoger te laten komen – al was het maar omdat ze dan ook kuilen zouden moeten aanleggen voor lange mensen en het netto effect alleen was dat de vloer tamelijk hobbelig zou zijn. Want van vaste plaatsen die verplicht toegekend worden op basis van lengte, was natuurlijk ook niemand gediend.

Wanneer iemand met opzet een verschil nastreeft, en daar zoals Chapkis bepleit ‘hartstochtelijk trots’ op is, is zeuren al helemaal quatsch. Kortzichtige en hatelijke opmerkingen over je verschijning indien die opvallend en afwijkend is, horen er simpelweg bij: wanneer je verkiest je met een groene hanekam te tooien, moet je niet piepen wanneer een ander daarvan schrikt of zich er boos over maakt. Het protest dat zo’n haardracht uitlokt, is immers een integraal onderdeel van de charme ervan: de drager vindt het mooi, juist omdat hij of zij daardoor van de middelmaat afwijkt en opgetrokken wenkbrauwen scoort. Om exact dezelfde reden houd ik van hanekammen maar niet van een matje. Esthetiek is politiek.

Diversiteit is een groot goed, maar we moeten de zaken niet omdraaien. Er bestaat een recht op verschil maar geen plicht tot aanvaarding daarvan. Wanneer je er werkelijk trots op bent een visuele freak te zijn en het verschil juist aanscherpt, moet je niet klagen wanneer een ander die trots niet deelt of gaan zeuren om een wet die je beschermt. Het hoofd hoog houden past beter bij trots.

Hellun is dood, leve…

In 1991 richtten Geert Vissers en Marco de Koning de stichting Hellun Zelluf op. Ze waren weinig te spreken over de vorm waarin voorlichting over aids werd gegeven en wilden die anders aanpakken.

Kort daarvoor waren ze begonnen met de Gay Dating Show, een persiflage op de koppelprogramma’s op televisie. De Gay Dating Show werd in Amsterdam door de lokale omroep uitgezonden en verwierf zich in rap tempo ook buiten de hoofdstad aanzienlijke bekendheid, zodat bij de laatste uitzending tal van Bekende Nederlanders zich verdrongen om ook alsjeblieft een rol te mogen spelen. De formule van de Gay Dating Show – een quasi-liefdeskwis, afgewisseld met optredens, interviews en voorlichtingsfilms, was niet alleen voor de homowereld bijzonder; die formule viel buiten de nuttige en onontbeerlijke, maar soms toch wat gezapige vergader- en foldercultus in de aidswereld.

De stichting mist iets dat in veel voorlichting over aids en safe sex helaas centraal staat: het beeld van het zielige hiv-slachtoffer en de tragische aidspatiënt, een tragiek die voor homoseksuelen nog extra onderstreept wordt door de pijnlijke en nauwelijks te torsen last van hun seksuele voorkeur. De mensen achter Hellun Zelluf doen niets tegen de verdrukking in. Ze bedelen niet, ze klagen niet, ze regelen het zelf wel en gaan ervan uit dat anderen daarvoor plat gaan. En verdomd, dat gebeurt. Voor getrut hebben ze geen tijd. ‘Ach,’ zei Hellun ooit achteloos tegen Maartje ‘t Hart, en hief zijn kin daarbij licht, ‘in jurken zoals ji­j die draagt schil ik hooguit de aardappels.’

De stichting is onorthodox in haar opstelling tegenover de subcultuur: ze zijn nooit te beroerd om vooroordelen en vaste ideeën in de eigen culturele kringen te ondergraven. Dat gebeurde in de Gay Dating Show bijvoorbeeld door van begin af aan aandacht te besteden aan vragen rond vrouwen en aids, maar ook door de discussie over het al dan niet aanvaardbaar zijn van anale seks aan te vatten en alle vormen van keurigheid (please don’t shock the neighbours) op de hak te nemen. Zelden is een zo breed spectrum van homoseksuele stijlen in één programma bijeen gebracht. En niet iedereen binnen de reguliere aidskaders was daar gelukkig mee: de stichting heeft het regelmatig aan de stok gehad met het COC en de Nationale Commissie Aids Bestrijding. De eerste keren dat de stichting om een kleine subsidie vroeg, bijvoorbeeld om de shows fatsoenlijk op video te kunnen zetten, trokken officiële instanties bleek weg rond de neus en hielden de hand ferm op de knip. Gelukkig subsidieert het aidsfonds ze nu wel.

Door amusement, camp en voorlichting tot een intrigerende mengeling te kneden, trekt de stichting ook buiten de subcultuur de aandacht. De Gay Dating Show was het best bekeken programma in de geschiedenis van de Amsterdamse kabel: kandidaten uit de show werden in supermarkten, in busremises en op terrasjes herkend en uitbundig gefeliciteerd; journalisten verdrongen zich om Helluns hoge hakken te mogen likken; schouwburg-directeuren ruimden gretig een avond voor De Ware Liefde Show in. Er waren plannen om de Gay Dating Show bij een nationale omroep onder te brengen; helaas was Geert Vissers, alias Hellun Zelluf, toen al te ziek. Hij overleed in juni 1992.

Veel aandacht concentreerde zich op Hellun Zelluf zelf – Geert glorieerde daarin. Hij was mediageil en mediageniek, met een boodschap. Hij was natuurlijk een draak, maar een leuke; en dat kun je van lang niet alle draken zeggen. De stichting is echter meer dan Geert Vissers, en na zijn overlijden is dat bewezen.

Zo heeft de stichting in februari 1993 een benefietfeest georganiseerd om geld binnen te halen voor een speciaal ligbad voor de aidsafdeling van het AMC. Zo’n bad kost 30.000 gulden; de stichting haalde dat bedrag met gemak op. (Er schoot zelfs genoeg geld over voor warm water bij de officiële doop van het bad op 13 oktober.) Marco de Koning trekt momenteel als Coby Genezijde het land door met een politieke talkshow over safe sex; Vera Spingveer heeft een cabaretprogramma over haar belevenissen als crematiezangeres. Er zijn plannen voor alternatieve safe sex-filmpjes, en voor een inzameling voor nieuwe ligbaden voor het Prinsengracht- en het Slotervaartziekenhuis.

Geert is dood. Leve de stichting Hellun Zelluf.

Alle geheimen van de iT

[Recensie van Manfred Langer: Alle geheimen van de iT, uitgeverij Arena, Amsterdam 1993.]

DE iT SPEELT een uitzonderlijk grote rol in het leven van de vaste bezoekers. Die omschrijven de iT als een grote familie, een gedeeld sprookje dat uitsluitend bevolkt wordt door mooie en bijzondere mensen, een eigen wereld met eigen taalgebruik, als de plaats bij uitstek waar ze tot hun recht komen en waar ze thuis horen. De uitzonderlijkheid van de iT benadrukt men door extravagante en exclusieve kleding te dragen en zich uit te dossen als doorlopend spektakel. Veel van de vaste klanten beschrijven hoe ze, voor ze afreizen naar de iT, urenlang in de weer zijn voor de spiegel om te bepalen hoe ze die avond willen verschijnen; de één vertelt de hele week op koopjesjacht te gaan om elke avond dat de discotheek open is, in iets nieuws te kunnen komen en een ander deelt bij wijze van terzijde mee sinds zijn regelmatige bezoek aan de iT per jaar zo’n veertigduizend gulden kwijt te zijn aan zijn uitgaanskleding.

Kees en Wim leven voor hun vaste avond in de iT, het vormt het hoogtepunt waar ze de rest de week op teren. ‘Elke zaterdagavond zo tegen een uur of acht, dan begint ons weekend. Ik ga dan naar Wim toe en vaak neem ik een cd met house-muziek mee om bij hem alvast een beetje in de sfeer van de iT te komen. Wim en ik zijn dan allebei al in feeststemming. We hebben beiden iets van: “hoi, we mogen weer…”. We bekijken dan de nieuwe aankopen, we passen en kiezen uiteindelijk de kleding die we die avond in de iT zullen aantrekken. (..) Als ik zondagmiddag opsta, dan heb ik alweer heimwee naar de iT. Ik vind het heerlijk om dan met Wim nog uren na te praten over de avond ervoor. We kijken dan ook vaak naar video’s die er van allerlei evenementen in de iT zijn gemaakt, zodat we toch nog even helemaal in de iT-sfeer blijven.’

Ron vertelt niet zonder de iT te kunnen: ‘Als de iT zeven dagen per week open was, dan zouden wij er ook zeven dagen per week zijn. We willen geen dag verstek laten gaan, omdat we bang zijn iets te missen.’ Diverse mensen vertellen uitsluitend vanwege de iT naar Amsterdam te zijn verhuisd; ze konden niet zonder. Hetzelfde geldt voor Gabi, die elke week vanuit Duitsland naar Amsterdam reist: ‘Zodra ik jullie taal onder de knie heb ga ik op zoek naar werk in Amsterdam om vervolgens naar Nederland te verhuizen. Dat doe ik alleen maar omdat ik, op dagen dat de iT geopend is en ik in Duitsland ben, het gevoel krijg dat ik iets mis.’

De een na de ander beaamt het: het grote geheim van de iT is dat je daar ‘volledig jezelf’ kunt zijn. Alle remmen mogen los, spanningen en frustraties vallen weg, je wordt gewaardeerd zoals je bent en je hoeft je niet anders voor te doen. In de iT kun je zijn zoals je je werkelijk voelt, ‘en diep in zijn hart wil iedereen dat’.

*

IN DE iT is men zichzelf. En dus verkleedt iedereen zich. Want wat de vaste bezoekers van de iT in de eerste plaats willen, is gezien worden en bij anderen opvallen. Daar is de iT letterlijk voor gemaakt. ‘In de iT hoef je niet bekend te zijn om een ster te zijn,’ legt een bezoeker uit. ‘De iT maakt je interessant. Je onderscheidt je ermee van de massa.’ De entourage van de iT is erop gericht het bezoek te laten schitteren. ‘Ik liet enkele kleinere podia maken. Ik ging ervan uit dat de bezoekers van de iT zich sterren moesten voelen en sterren willen graag op de bühne staan,’ zegt Manfred Langer in het boek over zijn discotheek. ‘Het feit dat de pers plotseling zoveel aandacht besteedde aan de iT, paste ook helemaal in mijn filosofie. Bezoekers van de iT zijn sterren en die stralen graag voor de camera’s.’ De de aanwezigheid van mensen die ook buiten de discotheek enige faam genieten, bevordert de glamour die Langer en zijn publiek collectief nastreven: beroemdheid is immers besmettelijk. ‘Vips dragen bij tot de typische iT-sfeer, waarin iedereen zich ster kan voelen!’

Natuurlijk heeft Langer zijn boek niet zelf geschreven: er zijn twee ghostwriters aan te pas gekomen die zijn verhaal hebben opgetekend en daarnaast een aantal vaste bezoekers hebben geïnterviewd (en nog barst het boek van de kromme zinnen). Manfred, de succesvolle uitbater van de iT, heeft zich voor de gelegenheid een nieuw persona aangemeten waarmee hij kan schitteren. Uit het boek dat onder zijn naam is verschenen, blijkt dat het aanmeten van zo’n pose een logische stap is: maskerades zijn schering en inslag in de iT, want uitsluitend onder de make-up van de vermomming kan men zichzelf zijn. De schijn is de enige realiteit, de hype is the real thing. Met slechts één voorbehoud: men dient bij dit alles onvoorwaardelijk gezien te worden, anders werkt het niet. En dus heeft de iT eigen fotografen in dienst die vastleggen wat zich binnenin de disco afspeelt, foto’s die buiten in vitrines worden opgehangen zodat de voorbijgangers zich kunnen vergapen en de deelnemers hun status van iT-publiek ook daarbuiten bevestigd weten. Zijn is gezien worden.

‘Het lijkt wel of Langer zich permanent door een fotograaf laat vergezellen,’ schreef Tom Rooduijn spitsvondig in een recensie in NRC Handelsblad; ‘de plaatjes van de altijd lachende Langer doen sterk denken aan de film Zelig, de fake-documentaire van Woody Allen waarin de hoofdpersoon voortdurend opduikt in het gezelschap van historische figuren.’

Aandacht genereert zelf, zelf genereert beroemdheid; de iT grossiert in beide. In de iT kijkt iedereen naar elkaar. De blik fungeert als spotlight. De bezoekers wisselen hun de status van publiek af met die van lokale ster, als goldt het een estafettestokje bij een hordenloop. ‘Ik ben ijdel,’ zegt vaste klant Marcella. ‘Ik heb vaak het gevoel dat ik als ster geboren ben. Als ik ‘s avonds uitga, dan kom ik het liefste in een limousine voorrijden. Soms als er speciale feesten in de iT worden gegeven gebeurt dat ook. De aankomst is nog mooier als er mensen staan te kijken. Dan volgt de entree. Dat ervaar ik als het mooiste moment van de avond. Mensen komen op je toe, roepen dat je er mooi uitziet, kijken verbaasd en vallen in je armen. Heerlijk om zo binnen te komen. En zo’n avond blijft spannend en leuk omdat de mensen voortdurend naar je kijken.’

Hoe meer iedereen naar je kijkt, hoe beroemder je wordt – en hoe meer ‘jezelf’, volgens de logica van de iT. Misschien wordt het tijd de iT te herdopen in de iK?

Voorstel

ROGIERS VADER WAS een verstrooide professor met wie je avonturen kon beleven omdat hij, net als Rogier, de wereld en al zijn grotemensendingen niet helemaal begreep. Rogier zelf wilde graag iets verzinnen dat nog niet bestond en waar hij en zijn vriendjes reuze plezier aan zouden beleven.

Na een week piekeren bedacht Rogier de uitleendierentuin: een bibliotheek waar je dieren in plaats van boeken kon lenen. De directeur van Artis vond het een tof plan, hoewel enigszins bewerkelijk met al die stempels die dan op de dieren moesten worden gezet om te weten wanneer het terugbezorgtijd was. Maar omdat Rogier het zo knap had uitgevonden, zei de directeur, mocht hij voor deze ene keer een dier lenen. Het werd Julius, de giraffe, met wie Rogier en zijn vader uit wandelen gingen: naar het strand en naar het Amsterdamse Bos. Julius kreeg pindakaas te eten (daar houden giraffen namelijk van, ontdekte tante Eugénie), maar niet te veel, want pindakaas is plakkerig en blijft makkelijk steken als je toevallig een lange keel hebt. Julius sliep op het achterbalkon en mocht mee in de rondvaartboot; bij de lage bruggen moest hij dan wel goed bukken.

Het boek was De lange logé die lang bleef; ik was acht en bleef dat korter.

*

LAATST MOEST IK aan Rogiers plan denken, vermoedelijk door al die discussies over crèches en kinderhotels. Iedereen spreekt over het wegbrengen der kinderen viel me ineens op, en zelden over het halen ervan. Voorts constateerde ik dat veel moeders kennelijk liever vaders zouden zijn, of tantes, of oma’s, maar in ieder geval iets dat niet fulltime was. En geef die moeders eens ongelijk: kinderen zijn soms leuk maar zelden altijd. Je kunt ze namelijk nooit uit zetten. Bovendien valt er pas een zinnige conversatie mee te voeren wanneer ze de twaalf gepasseerd zijn, en wat doe je er tot die tijd mee, behalve ze voeren en ze heel proberen te houden? Julius bracht me op een idee. Waarom geen kinderbibliotheek uitgevonden? Een plaats waar je kinderen kunt lenen? Voor een middag, voor een vakantie, voor een week of voor een weekend; voor de afwisseling, kortom. En altijd mogen ruilen! Er is, eenmaal lid van de bibliotheek, geen leenplicht, zodat men desgewenst maandenlang zonder mag.

Na enig gepeins bleek mijn plan picobello. De stempels voor de uitleentermijn hoeven tegenwoordig geen bezwaar meer te vormen. Sinds Rogier en ik klein waren, zijn er veel zaken uitgevonden en de moderne techniek biedt uitkomst. Een geïmplanteerd chipje in het schouderblad of een geel ding door het oor, in combinatie met een getatoueerde streepjescode in de bovenlip, moet doenlijk zijn; de dierproeven met kalveren, raspaarden en honden zijn inmiddels met succes afgerond.

Alle kinderen gaan na hun geboorte naar de bieb en worden daarna uitgeleend. Werkende leners halen hun leenkind na vijven op en leveren het ‘s morgens weer in. Aan de leden der bibliotheek moeten wellicht een paar minimale eisen worden gesteld bij wijze van ballotage. Die hoeven niet van morele of pedagogische aard te zijn; zuiver praktische voorwaarden volstaan. Men dient bewijsbaar in staat te zijn het leenkind een boterham met pindakaas te bereiden, en voorts dient het kind altoos schoon ingeleverd te worden: zonder vouwen of kreuken. Dat lijkt me voldoende. De uitleentermijn voor een kind stellen we op maximaal drie weken. Dat voorkomt dat top-tien kinderen gemonopoliseerd worden door houvaste leners (zij moeten na retournering van het kind gewoon weer onderaan de wachtlijst intekenen).

Wanneer het kind een ettertje blijkt of de leenouder het kind onheus en akelig bejegent (zich verlaagt tot mishandeling, incest en dergelijke), blijft de ellende binnen de perken: binnen drie weken dient het leenkind immers geretourneerd te worden, zodat de schade die de ene partij de andere berokkent, te overzien blijft. En paar weken is zo’n tranendal over en weer beter uit te houden dan een jeugd lang. Op deze wijze rouleert het ongeluk tenminste onder alle deelnemers en hoeft niet een beperkt deel der onvolwassenen al het kinderleed op hun kleine schoudertjes te torsen, noch hoeven ongelukkige volwassenen verlangend uit te kijken naar het moment dat het kind achttien is en het eindelijk met behoud van ouderlijk fatsoen op straat geschopt kan worden. Misschien, maar meer bureaucratie moet er absoluut niet aan te pas komen, dat we kunnen regelen dat het kind altijd moet instemmen met een herhaling van de uitleen. Gemene leners en rotkinderen vallen zo vanzelf uit het systeem.

Het lijkt me handig wanneer de kinderen in categorieën worden ondergebracht, zodat je een kind uit dezelfde serie kunt halen indien de vorige goed beviel. Of een sprookjeskind kunt kiezen, een science-fictionversie, een streekkleuter met een koddig dialect, een historisch kind, een horrorbaby die over psi-krachten beschikt of een puber met een gelukkig einde.

Mijn plan lijkt me een gouden vondst. Geen ongewenste kinderloosheid of dito kinderen meer, de adoptieproblematiek in één klap van tafel, zwerfjongeren en vondelingen voortaan prettig onder dak. De kinderbijslag kan worden afgeschaft, zodat de overheid wat ruimer in haar slappe was komt te zitten; de bibliotheek – personeel, gebouwen, verzorging van de biebbewoners -financieren we uit de gelden van het lidmaatschap, eventueel aangevuld met een leenvergoeding die, afhankelijk van de populariteit van een leenkind, in hoogte varieert.

Ik zou meteen lid worden. En dan eens per maand eerst even langs de kinderbieb en dan meteen door naar Artis. Gaan we samen naar Julius kijken en daarna de apen aan hun staart trekken.

Kinderen krijgen

VROEGER WILDE IK LATER geen kinderen hebben. Inmiddels i­s het later.

De eerste keer dat ik vertelde later geen kinderen te willen, was op een verjaardagsfeestje van een tante. Gesprekken bij tantes kwamen altijd wel een keer op kinderen, dat ging vanzelf. Met bravoure zei ik dat kinderen voor mij niet hoefden. Iedereen begon hartelijk te lachen. De aanwezige dames hielden me voor dat ik daar heel anders over zou gaan denken als ik groot was en eenmaal de juiste man tegen het lijf zou zijn gelopen. Ik wás groot, veertien al, en bovenal diep beledigd. En hoewel ik fervent in sprookjes geloofde, kon ik me ook toen al niet voorstellen dat ik de rest van mijn leven met éé iemand zou slijten. Sprookjes prima; maar prinsen, no way.

Op mijn twintigste dacht ik er nog hetzelfde over. Het enige verschil was dat ik er inmiddels argumenten bij had verzonnen die mijn overtuiging kracht konden bijzetten; bijvoorbeeld dat ik liever een boek wilde baren dan een kind en later een crêche vol woorden wilde. Ik liet me, de dag nadat ik eenentwintig was geworden en in de ogen van het recht derhalve officieel meerderjarig, steriliseren.

De eerste weken keek ik met een wonderlijke opluchting naar zwangere dames en vrouwen achter kinderwagens. Ontkomen, de dans ontsprongen, van lastige vragen voortaan definitief ontslagen.

En nooit meer bang hoeven te zijn dat ik zwanger was van sperma op de wc-bril.

Of mijn geenkinderwens helemaal rationeel is betwijfel ik, maar ja, dat degenen die wel kinderen willen hun verlangen voornamelijk op emotionele, sentimentele of zelfs fondanten romantische gronden baseren, is al evenzeer buiten kijf.

Ze staan me tegen, kinderen. Ik vind ze eng. Je kunt er pas mee praten wanneer ze vijf zijn, en wat doe je er in de tussentijd mee? En de fysieke kant ervan, het kri­jgen bedoel ik – over mijn lijk.

Eén van de meest gruwelijke films die ik ooit heb gezien, betrof de op acht milimeter vastgelegde bevalling van een buurvrouw.

Ik was net zeventien en woonde met mijn paps en mams in een flat in Amsterdam Noord. Het aanpalende echtpaar geloofde niet alleen onverzettelijk in de toenmalige opvattingen van modern leven – compleet met raffiategels op de vloer, veel smaken thee in de keukenkastjes, grote zelfgemacrameede truien aan het lichaam en ook haar naam benevens die van de kat op het bordje naast de bel – maar wenste daar ook kond van te doen in het kader van de openheid, die als politieke houding werd geïnterpreteerd. Men deelde, men deelde alles, men juist die zaken die gewoonlijk als intiem en privé werden gedefinieerd.

Om die reden werden mijn ouders, en via hen ook ik, hartelijk uitgenodigd om de filmversie van hun gezinsuitbreiding te komen bekijken. (Dat wil zeggen: de laatste fase daarvan. De aanvang van het produktieproces hadden ze, voor zover wij wisten tenminste, niet op film vastgelegd. Maar ja, daarvoor kon je altijd nog terecht bij een pornofilm.) Gegeneerd vergezelde ik mijn paps en mams. Wij gingen eerst naar de babykamer en keken daar in de wieg. Ja verdomd, daar lag-ie. Vervolgens togen wij naar de huiskamer. Opgeprikt zat ik op een paars geverfde houten stoel en dronk cola, ik was per slot van rekening nog maar net zeventien.

De projector werd gestart. Beeld. De aanstaande moeder lag met een opgeschort hemd in een gynaecologische stoel, heur benen naakt en gespreid. Aanvankelijk benam het in het wit gehulde medisch personeel van diverse rangen en standen nog het zicht, maar de aanstaande vader wist zich, net als het kind, naar voren te wringen en rukte op. De camera zoomde in. Het kind zoomde uit. Geschrokken wendde ik mijn blik af – al dat bloed, een bevalling als in een horrorfilm, een gargantueske geboorte met een overdaad aan vliezen en bloedsporen en slijmdraden; daarna volgde nog, o toppunt van afschuw, een moederkoek; een schaar in beeld; een navelstreng die werd doorgeknipt; het was niets dan messen en scharen en bloed en viezigheid wat ik zag. En zij maar gillen, ondertussen.

De film was afgelopen. Ik deed mijn ogen weer open.

De buren keken verrukt en wensten onze bijval. Vol verwachting keken ze naar onze gezichten. Mijn moeder dacht aan haar eigen kinderen en werd week. Ze lachte vertederd. Mijn vader dacht vermoedelijk aan niets en nam nog een slok bier. En ik, ik dacht aan parasieten en lintwormen en zag niets dan gruwelijkheden, en ik wist met benauwende zekerheid: HIER HOORDE IK NIET BIJ. Dit wilde ik niet. Ik werd nooit moeder, so help me god.

Dat ik, toen ik later van horrorfilms begon te houden en bij het bestuderen van de desbetreffende voorraad van de videotheek ontdekte dat bevallingen een vast onderdeel uitmaakten van de Mondo Cane-series, films die zich toelegden op exposées van menselijke fysieke aberraties en duizend manieren om het lichaam geweld aan te doen, vond ik vervolgens alleen maar hoogst gepast.

Boter bij de vis

HET IS ME WAT met dat margarinebriefje. Alsdat we daar dan weer over moeten gaan nadenken. Of we dat willen, en zo ja waarom en waartoe en met wie dan wel, en zo nee maar ik dacht toch dat je van me hield??!!?? Vermeidde ik mij juist in het luxueuze besef van dat soort akelige discussies ontslagen te zijn…

Bovendien: relaties, daar heb ik niets mee, zeker niet indien toegepast op mijzelf. Houden van, that’s all there is to a fire. Wanneer iemand in mijn bijzijn het woord relaties uitspreekt, betrap ik me eerder op de onstuitbare aandrang mijn pistool te trekken dan op de neiging een vulpen uit mijn borstzak te halen waarmede documenten gesigneerd dienen te worden en notarissen of ambtenaren van de burgerlijke stand van hun broodnodige bezigheden en inkomens voorzien. Relaties. Over mijn lijk. Ook niet met margarine.

Dan kunt u wel zeggen: maar kind, je hoeft toch niet? Als je niet wilt? Ah, maar zo werken die dingen niet.

Kent U Dolly Bellefleur? De Diva van het moderne levenslied, glitterglamour, zielszorgster, een stem als een nachtegaal, altijd opgewekt en prettig gezelschap bovendien. Ooit heeft ze bij mij op een verjaardag opgetreden en sindsdien zijn we goede vriendinnen, zelfs in die mate dat ze haastig bij mij in de buurt is komen wonen. We treffen elkaar derhalve regelmatig bij de supermarkt om de hoek en drinken eens per week samen onze elfuurlijkse koffie, waarbij we de laatste roddels uitwisselen of de damesbladen doornemen. Vooral de tips over uiterlijk en hoe dat te verzorgen en zo profijtelijk mogelijk uit te laten komen, leveren ons altijd stof in overvloed voor diepzinnige gesprekken.

De laatste tijd zag Dolly overigens wat bleekjes. Nee, dat kwam door de hormonen, die kuur hakte er stevig in, vertelde ze me toen ik geschrokken naar haar gezondheid informeerde en haar al de geheel vernieuwde fond-de-teint waarover ik zojuist had gelezen onder de aandacht wilde brengen, maar nu we het er toch over hadden: wilde i­k soms voor haar plantjes zorgen wanneer ze naar Bangkok ging om de laatste hand aan zichzelf te laten leggen? De sleutel van haar flat had ik immers toch al. Ik wilde haar flora best onder mijn hoede nemen, ik houd erg van Dolly en ik ben goed met planten, dus waarom geen twee vliegen in een klap.

Maar de eerste berichten over de margarinegewijze verbintenis kwamen nog niet los of daar stond Dol op mijn stoep. Bedelend. Met onverzadigd linolzuur in haar gewoonlijk toch zo romige blik. Dat wij nu dus ook konden, fleemde ze, buttering me up. Wanneer kwam het er dan eindelijk van dat wij onze kogels door de kerk zouden jagen, wilde ze weten, was het niet allang tijd om? Toch? Bovendien, wij alletwee in een bruidsjurk: dat leek haar wel wat, en benevens goed voor ons beider publiciteit. Standvastig en con Brio weigerde ik, of ze out of haar Sense was? Dat ze lief was en ik daarom niet minder van haar hield zei ik nog, maar dat de enige briefjes die ik ever zou tekenen degene waren die onder het regime van de PTT vielen. Nice try but no margarine.

Schreeuwend als de damesyup in de Lëtta-reclame droop Dolly af en sindsdien zijn we gebrouilleerd, weet ik niet meer met wie ik koffie moet drinken en durven we ons geen van beiden nog in de supermarkt te vertonen uit angst dat we elkaar betrappen met een pakje boter in onze respectieve winkelwagentjes. En dat allemaal vanwege de margarine. Straks gaan haar planten nog dood terwijl zij te Bangkok verblijft.

Of neem Lies, een andere goede vriendin. Die had laatst een hoogst ingewikkeld diploma behaald en werd feestelijk uitgenodigd om dat te komen ophalen; daarbij zouden toespraken en glazen wijn en hapjes gratis aangeleverd worden, het enige waar haar bijdrage nog uit hoefde te bestaan was met partner te verschijnen. Nu heeft Lies veel partners, wel vier. Trouwhartig gaf ze op vijf dames sterk te zullen verschijnen, ze deed voor de zekerheid nog wat Bonapunten in de retour-envelop (onder het motto ‘rij maar mee, rij maar mee, allemaal in de arreslee’; het was tenslotte een marketing- en reclamediploma dat ze zich zojuist had verworven). En guess what.

Een boos telefoontje kreeg ze. Wat of dat wel niet te betekenen had, één partner was meer dan genoeg en hoezo had ze d’r vier? Lies hield voet bij stuk (wij steunen elkaar altijd in standvastigheid, dat helpt immens) en riep dat ze er vier konden krijgen of anders kwam ze helemaa¡l niet en jullie zoeken het maar uit en zeker nooit gehoord van modern leven en lees je de kranten dan niet, die staan toch vol van de margarine? En dat was dat, zei Lies. Zo wilde ze haar diploma en anders niet. De juffrouw aan de telefoon krabbelde terug. Ja nee, margarine, dat was waar, accoord. Maar alles goed en wel, je kon per slot van optellen en aftrekken toch geen onderscheid maken, zij vier tegen de rest één was niet in orde, Lies diende derhalve bij te betalen anders kwamen zij er tekort aan.

Zo kregen wij vijven voor tweeëntwintig vijftig per extra persoon later allemaal een glas wijn, twee bitterballen en een handvol oude pinda’s.

De margarine wordt tegenwoordig duur betaald.

Met lu-lu-lu-liefde

GISTEREN IS IN Delft voor de tweede maal de Hans-Paul Verhoefprijs uitgereikt. Hans-Paul Verhoef kreeg landelijke bekendheid nadat hem, uitsluitend omdat hij seropositief was, de toegang werd geweigerd tot de VS, waar hij een aids-congres wilde bezoeken. Verhoef weigerde teruggestuurd te worden en belandde zo in de gevangenis. Binnen een dag brak internationaal protest los; drie dagen later was Hans-Paul vrij. Maar seropositieven krijgen nog altijd geen visum voor de Verenigde Staten.

De naar hem vernoemde prijs is bedoeld om mensen of organisaties te honoreren die de beeldvorming rondom hiv/aids en dat rondom homoseksualiteit gunstig hebben beïnvloed. Dat dit jaar de prijs is uitgereikt aan de Stichting Hellun Zelluf, is meer dan terecht. De stichting Hellun Zelluf, opgericht in 1991 door Marco de Koning en Geert Vissers, heeft als voornaamste doelstelling ‘vanuit een homo-culturele identiteit in het aids-tijdperk de combinatie van amusement en informatie te bevorderen’.

Een van de vormen die de stichting daarvoor heeft opgezet is de Gay Dating Show, een persiflage op de erg in opkomst rakende koppelprogramma’s op televisie. De Gay Dating Show werd in Amsterdam uitgezonden door de lokale omroep (Salto) en verwierf zich in rap tempo ook buiten de hoofdstad aanzienlijke bekendheid, zodat bij de laatste uitzending tal van Bekende Nederlanders zich verdrongen om ook alsjeblieft een rol te mogen spelen. De formule van de Gay Dating Show – een quasi-liefdeskwis, afgewisseld met optredens, interviews en voorlichtingsfilms, was niet alleen voor de homowereld bijzonder; die formule was absoluut ongewoon binnen de nuttige en onontbeerlijke, maar soms toch wat gezapige vergader- en foldercultus in de aidswereld.

Ten eerste mist de stichting iets dat in veel voorlichting en aandacht voor aids helaas centraal staat: het beeld van het zielige hiv-slachtoffer en de tragische aidspatiënt, een tragiek die nog extra onderstreept wordt door de pijnlijke en nauwelijks te torsen last van hun seksuele identiteit. De stichting Hellun Zelluf doet – dat lijkt hun lijfspreuk – nooit en te nimmer iets tegen de verdrukking in. Men doet (recalcitrant, tegendraads). Men is (divers, en graag shockerend). Men heeft (seks en verlangens, en soms nare ziektes). Men wil (liefde en leven). Men laat zich zien (en flink ook). Men bedelt niet, men regelt zelf en gaat ervan uit dat anderen daarvoor plat gaan. En verdomd, dat gebeurt; telkens weer.

Ten tweede is de stichting opvallend onorthodox in haar opstelling tegenover de subcultuur: de stichting is nooit te beroerd geweest om vooroordelen en vooronderstelling in de eigen culturele kringen – niet alleen ten aanzien van het aids(preventie)beleid maar ook ten aanzien van de opvatting over homoseksualiteit – te ondergraven. Dat gebeurde in de Gay Dating Show bijvoorbeeld door van begin af aan aandacht te besteden aan vragen rond lesbo’s en aids, maar ook door de discussie over het al dan niet aanvaardbaar zijn van anale seks aan te vatten en door alle vormen van keurigheid (please don’t shock the neighbours) op de hak te nemen. Zelden is een zo breed spectrum van homoseksuele stijlen in éé©n programma bijeen gebracht. En niet iedereen binnen de reguliere aids-kaders was daar gelukkig mee: de stichting heeft het regelmatig aan de stok gehad met zowel het COC als met de Nationale Commissie Aids Bestrijding. Die paar keer dat de stichting een kleine subsidie vroeg, bijvoorbeeld om de shows fatsoenlijk op video te kunnen zetten, trokken tal van officiële instanties bleek weg rond de neus en hielden de hand liefst ferm op de knip.

Ten derde heeft de stichting door de gekozen vorm waarin amusement, camp en voorlichting tot een intrigerende mengeling worden gekneed, ook buiten de subcultuur aandacht getrokken en gekregen. De Gay Dating Show was het best bekeken programma op de Amsterdamse kabel en scoorde uiterst hoge waarderingscijfers; kandidaten uit de Gay Dating Show werden in supermarkten, in busremises en op terrasjes herkend en uitbundig gefeliciteerd; producers van nationale omroepen verdrongen zich om Helluns hoge hakken te mogen likken; schouwburgdirecteuren ruimden gretig een avond voor de stichting in. Er waren zelfs plannen om de Gay Dating Show bij een nationale omroep onder te brengen; helaas was Geert Vissers, alias Hellun Zelluf, toen al te ziek.

*

VEEL AANDACHT CONCENTREERDE zich op Hellun Zelluf zelf – Geert glorieerde daarin. Hij was mediageil en mediageniek ineen, en dat alles met een boodschap. Hij was natuurlijk een draak, maar een leuke; en dat is iets wat je lang niet van alle draken kunt zeggen. De stichting is echter meer dan Geert Vissers, en na zijn overlijden is dat bewezen. Er zijn nieuwe plannen, nieuwe initiatieven, nieuwe programma’s.

Zo heeft de Stichting in februari van dit jaar een benefiet-avond georganiseerd om geld binnen te halen voor een speciaal ligbad ten behoeve van de aids-afdeling van het AMC. Zo’n ligbad kost 30.000 gulden; de Stichting haalde dat bedrag met gemak in een avond op, de cliëntele verdrong zich letterlijk om geld te geven. (Er schoot zelfs nog ruimschoots geld over voor warm water.) Een aanbetaling voor een vergelijkbaar bad voor het Prinsengracht- en het Slotervaartziekenhuis, waar eveneens veel aidspatiënten worden verpleegd, lijkt bovendien haalbaar.

De stichting bestaat tenslotte geheel uit vrijwilligers, die zich soms zelfs persoonlijk in de schulden hebben moeten steken om hun plannen uit te voeren.

En dat alles opdat wij kunnen leren ende safe vermaakt worden.

Karin Spaink
jurylid Hans-Paul Verhoefprijs 1993

Stokken en stenen

Stokken en stenen is Karin Spainks literaire debuut. De bundel bevat verhalen die qua toon en thematiek zeer uiteenlopen. Er zijn autobiografische schetsen en meer fantastische vertellingen waarin onder andere haar belangstelling voor het vampirisme naar voren komt, en verhalen die soms romantisch, soms buitengewoon geestig en kleurijk zijn. Maar er is, behalve het handschrift van de auteur: een constante: het gaat steeds om de verhouding tussen mensen en lichamen en tussen mensen en taal.

Omslag Stokken en stenenDetails:

Stokken en stenen: verhalen – Uitgeverij Van Gennep – Amsterdam 1993 – ISBN 90-6012-966-0 – 175 pagina’s

Bestellen:

Probeer het tweedehands bij Tweedehandsboeken

Flaptekst:

Toen Karin Spaink (1957) multiple sclerose kreeg, moest ze veel opgeven – maar niet het schrijven. Haar laatste boek, Het strafbare lichaam), was een groot succes. Het werd in korte tijd tweemaal als Rainbow-pocket herdrukt.

Stokken en stenen is Karin Spainks literaire debuut. De bundel bevat verhalen die qua toon en thematiek zeer uiteenlopen. Er zijn autobiografische schetsen en meer fantastische vertellingen waarin onder andere haar belangstelling voor het vampirisme naar voren komt, en verhalen die soms romantisch, soms buitengewoon geestig en kleurijk zijn. Maar er is, behalve het handschrift van de auteur: een constante: het gaat steeds om de verhouding tussen mensen en lichamen en tussen mensen en taal.

Downloaden:

Fantasie

HET KOMT VAST door al die kostscholen denk ik wel eens, maar het blijft fascinerend hoe de Britten zich privé volmondig overgeven aan vormen van seks die ze publiekelijk met een stiff upper lip afwijzen. Het ene schandaal is nog niet uitgeraast in de pers of het andere dient zich aan. En allemaal politici. Zelden betrapt iemand een bankmagnaat of een president-directeur in een vreemde houding; wat maar weer eens bewijst dat een goede secretaresse deuren gesloten kan houden die bij anderen ingetrapt worden.

Zouden die politici het wellicht doen om – op onbaatzuchtige grondslag uiteraard, zuiver als martelaars van hun overtuiging -de Engelse kranten van de ondergang te redden? Sinds Rupert Murdoch overleden is (ook al zo’n vreemde affaire, weliswaar zonder seks maar met zelfmoord en malversaties en zonen die voor de rechter werden gedaagd en musicals), Princess Di zich uit het publieke leven heeft teruggetrokken en Prince Charles van zijn tampon is gescheiden, is de schrijvende pers natuurlijk verworden tot een branche die overheidssteun behoeft; vandaar, waarschijnlijk. Geheel in overeenstemming met de Thatcher-ideologie stimuleren de politici de zelfredzaamheid van de pers. Ze pompen er geen geld in maar leveren uitsluitend prachtige verhalen: en zie, fluks rijzen de verkoopcijfers de pan uit.

Maar curieus blijft het. Heren parlementariërs die om de begroting te drukken met andere heren het bed delen doch tegen voorlichting over homoseksualiteit zijn en Clause 28 steunen. Kamerleden die er zwangere minnaressen op nahouden, benevens suïcidale echtgenotes. Politici slechts in jarretelles gekleed. Volksvertegenwoordigers die aan wurgseks doen en erin blijven. Back to basics noemen ze dat dan. Dat getuigt wel van lef, om het zo te noemen: basics! Daar zou zelfs ons NISSO van gaan blozen. Daar zijn ze nog maar juist bij de pedofilie aangeland.

Back to basics. En nadat ze bij Hunkemöller een pikant gordeltje hebben gekocht voor bij hun Gaultier-kousen, spoeden ze zich naar het Lagerhuis om daar een vurig pleidooi te houden voor de herwaardering van het traditionele gezin en de cruciale plaats van de theepot daarbinnen. Dat riekt naar de halfkrankzinnige die naar de dwangbuis verlangt in de hoop zich daarin te kunnen verschuilen voor zijn eigen angsten en verlangens. Mijn gezin is dood, leve het gezin!

In Nederland gaan zulke dingen toch anders. Wij hebben geen seks-affaires, dat is wel sneu. Wij hebben alleen Brinkman, die zelf nooit thuis is en desondanks (of juist daarom) het gezin de hemel in prijst. Of zou zijn onzalige fixatie op het gezin ook een Britse component bevatten? Je weet het niet, denk ik wel eens, je weet het niet. Wat zou zijn favoriete tijdverdrijf zijn? Mogelijk zijn Jannekes waterverfschilderijtjes een gesublimeerde representatie van hun beider preoccupatie met urolagnie (die zoekt U zelf maar op, ik wilde het hier graag netjes houden).

Of misschien draagt Brinkman onder zijn costuum bij voorkeur een strak lederen corseletje bij interpellaties en spreekbeurten; hij beweegt zich inderdaad nogal stijfjes bij zijn shuffle. Maar gezien zijn ogen denk ik eigenlijk eerder aan iets met kijken, voyeurisme ofzo: stiekem gluren in de damestoiletten en zien hoe mevrouwen hun handen wassen. Of wacht, ik weet het: al die recente optredens in amusementsprogramma’s verraden hem, zelfs bij Paul de Leeuw liet hij zich bekijken; ik gok op een onstuitbare hang naar het exhibitionisme. En dan straks flashen wanneer hij als minister-president aantreedt en zijn kabinet presenteert op Bea’s trappen.

Bolkestein, ja dat lijkt me een uitgemaakte zaak. Bij de gedachte aan hem verschijnt er onmiddellijk een scène voor mijn geestesoog waarbij hij in een klassieke bibliotheek op een Louis Seize-stoel zit, uitgerust met een glas rode wijn in de ene hand en in de andere een Spaans rietje alwaarmede hij asielzoekers tuchtigt die moeten bewijzen dat ze Nederlands spreken door voor te lezen uit de in varkensleer gebonden werken van De Sade. Alles heel chic, verder natuurlijk. Over Kosto kan evenmin twijfel bestaan – we kennen immers allemaal die hartroerende foto van hem waarbij hij zijn kat opgelucht toelacht. En Janmaat is vast necrofiel; niemand anders trouwens die hem hebben wil. (Ik gruwel bij de gedachte alleen al dat hij op gehandicapten zou vallen. Jasses.)

Maar er wringt iets. Het is makkelijker in bovenstaande scenario’s te geloven dan in de gedachte dat uit zulke onthullingen een rel zou volgen die tot hun ontslag leidt, of tot een dramatische keldering van hun aanhang. Die twee VVD-ers die zich een paar jaar gelden in onparlementaire houdingen in de Kamerbankjes lieten fotograferen voor de Playboy, werden weliswaar geroyeerd maar dat leek de partij niet echt te deren. Integendeel, sindsdien zat de VVD eindelijk weer eens in de lift. Ik geloof nooit dat de Nederlandse pers en de kiezers hevig ontsteld zouden zijn over zulke berichten.

Misschien zijn Nederlanders helemaal niet geënteresseerd in seks. Misschien moet je op een kostschool gezeten hebben om van back to basics te houden. Of van gezinnen.

De gevangen blik

[Toespraak ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling Blikvanger Reclame: het spel van bekijken en bekeken worden van de stichting Amazone.]

STEL U DE volgende situatie voor. U en ik maken deel uit van een team van doorgewinterde, feministisch onderlegde en capabele professionals die de beschikking hebben over een ongelimiteerd budget en veel fantasie. We hebben de vrije hand. We mogen de ideale reclame gaan maken, feministisch verantwoord en toch leuk, met daarin – dat is de enige voorwaarde – een mevrouw. Waarvoor zullen we een campagne bedenken?

Voor maaltijdsoepen, voor koffie, voor instant-rijst? Nee. Te ouderwets. Niet weer een kokende mevrouw in de keuken, tenzij van woede.

Voor luxe-artikelen: drank, sigaretten, juwelen, parfums? Qua milieu en gezondheid niet allemaal even verantwoord, maar wel verleidelijk. Niettemin is het net te makkelijk om dames en luxe op één lijn te zetten. Op glamour verzotte boudoirpoezen en luxedieren, van dat imago willen wij onszelf nu wel eens verlossen.

Voor verzekeringen dan? Voor het behoud van huis en haard, maar ja, in no time beeld je weer gezinnen enzo af. En voor een veilig en ingebed leven waren wij niet in de wieg gelegd hadden we toch besloten? Alles omver, leven tot de stukken er vanaf spatten, en dan welgemoed doch onverzekerd verder.

Voor gordijnen, vloerbedekking, wandverf, verwarmingsketels? Ajakkes nee. Laten wij haar nu eindelijk eens buitenshuis projecteren, onze ideale protagoniste, en dan niet meteen van de weeromstuit dakloos.

Iets met uitgaan, bijvoorbeeld. Uitgaan – laat ons eens denken. Café’s, drank, sigaretten, bier, cross-country auto’s, reizen, openbaar vervoer, stop een tijger in uw tank, moderne meisjes op machomotors, vrijetijdskleding, ja hebbes!

We nemen een mooie vrouw en zetten haar onbeheerd langs de weg. Ze lift en lonkt. De eerste de beste voortrazende onbenul trapt er in de vierde versnelling in: bij de eerste blik is hij verloren. Verdwaald in haar veelbelovende ogen. Hij stopt en zij stapt achterop zijn motor, ze slaat haar armen knellend om zijn middel en bevoelt het stofje van zijn spijkerbroek. De camera zoomt in op haar gezichtsuitdrukking. Het lijkt haar duidelijk wel wat. Hem ook, hij rijdt hongerend en hunkerend linea recta de bosjes in. De camera gaat in freeze en even later rijdt zij, in zijn broek en op zijn motor, de bosjes weer uit; er glimt een revolver in zijn – inmiddels dus haa¡r – broekband. Twee seconden later verschijnt hij in beeld, hij komt uit de bosjes gestommeld, bleek van schrik en naakt, de handen gekruist voor zijn kleine verschil, de knieën knikkend. Hij is onthand, hij is ontmand; hij is onttroond en ontkroond; hem rest niets dan het nakijken. De camera wisselt naar haar; ze rijdt scheurend weg, de vrijheid tegemoet. Een andere dame – net zo’n broek, net zo’n motor, en net zo’n aanpak vermoedelijk – sluit zich bij haar aan. De dames wisselen een blik van verstandhouding en gooien hun hoofd in de wind. Dan verschijnt de leus in beeld. ‘BOONTJE VOOR ZIJN LOONTJE. Vengeance, voor vrouwen die nemen wat hen toekomt.’

[Toevoeging d.d. mei 1995: Het komische is dat een vergelijkbare reclame later inderdaad is gemaakt. Ze was daarin echter uitsluitend op zijn jeans uit, niet ook op zijn motot. En ik had deze heus zelf verzonnen.]

*

DAT BEDACHTEN WIJ. Hij was werkelijk heel verantwoord, deze reclame, vonden we. Absoluut een juffrouw met initiatief en bovendien beschikt ze over ingenieuze methoden om de zaak moeiteloos naar haar hand te zetten. Ze is mooi en kan nog motorrijden ook. Ze wacht niet af maar vecht voor haar recht. Ze zet hem zijn stupide gedachte (mooi = voor mij, opstappen = instappen, een vinger = een hele hand) dubbel en dwars betaald. Ze laat hem zijn eigen kuil graven en dondert hem daar met animo in. Niet dat kleffe Postbus 51-feminisme, waarbij hij denkt zich dingen te kunnen permitteren en zij niet kwaad wordt maar koffie met hem gaat drinken om het goed te maken. Deze spot is van ander kaliber, geen stroop maar twintig millimeter: He can’t always get what he wants, but she surely does. En leuk ook, die suggestie van damescomplotten en eensgezinde opstand tegen machomeneren. Bovendien bevat de slotscène een voor de kenner onmiskenbare en smakelijke verwijzing naar de lesbo desperado.

De spot werd uitgezonden en bleek een daverend succes, quite the talk of the town. Overal brak applaus en vreugdegehuil los, mede namens het feminisme. En wij kochten flessen champagne en richtten een feestje aan op de Dam. Eindelijk kwam er schot in de zaak. Letterlijk.

*

HELAAS. AL NA een week viel de eerste kritische opmerking te beluisteren (het was om half twee ‘s nachts aan de bar van het hoofdstedelijke vrouwencafé Saarein, alwaar op dat moment iedereen dronken was, maar toch). Want nou ja, als je het nu op de keper beschouwde, dan was het toch zo, ja vinden jullie ook niet – hier nam de spreekster nog een flinke slok van haar borrel – dat men kennelijk MOOI moest zijn om WRAAK te kunnen nemen? En dat zulks toch discriminerend was tegenover het uiterlijk minder riant bedeelde segment van de damesbevolking? Niet dan? Ja toch? Nou dan!!! En men knikte peinzend, daar aan die bar. En wenkte de barkeepster om nog eens in te schenken.

Dit nu bleek het startschot voor een storm van kritiek, die dan ook onverwijld uitbrak en door alle talkshows van het land raasde. De reclame-dame verwees naar een schoolvoorbeeld van mannenangst, ze was de vagina dentata in hoogsteigen persoon. Deze reclame voedde de angst dat die vrouwtjes stiekem aan de gewapende opstand dachten, zodat de gemiddelde man en vrouw een bizar beeld kregen opgedist van de toch ozo gerechtvaardigde vrouwenstrijd. Bovendien bleek uit de reclame wederom niets van het feit dat dames zelf kunnen werken ter verkrijging van geld alsmede jeans en motoren – ze waren feitelijk, ja goedbeschouwd was dat de premisse van deze reclame, nog steeds afhankelijk van de centen van venten. Ze pleegden hooguit een moderne manier van aftroggelen.

En misbruikte deze juffrouw niet op blatante wijze haar uiterlijk? Dan was de dubbele bodem toch nog steeds dat ze haar zaakjes alleen maar geregeld kreeg door haar aardige snoetje? En die hint naar de damesliefde, ach dat was natuurlijk goedkoop effectbejag, een modieus voyeuristisch jasje. Wij weten toch allemaal dat wanneer mannen naar twee dames kijken ze stiekem spelen dat allebei de dames hen terwille zullen zijn?

En daar zaten wij dan, met onze goede bedoelingen, wij, de makers van deze opruiend geachte reclame. Met de handen in het haar. En zonder goede gel. Want met de reclames daarvoor was het al helemaal niet best gesteld.

*

KAN EEN BEELD tegen de keer in gaan? Kan een beeld op tegenstromen drijven, in plaats van verplicht op de golven van het angstaanjagende cliché mee te drijven? In principe natuurlijk wel. In dameskringen bestaat bijvoorbeeld een flinke lankmoedigheid waar het de beelden betreft die Madonna opwerpt; Madonna wordt opgevoerd feministisch ideaalbeeld. Maar met enige zwier valt een sluitend betoog op te stellen waarin van Madonna figureert als modern summum van de klassieke femme fatale.

En neem Mazda. De bont-en-blauwe mevrouw die werd gebruikt om de staalkaart van hun amazing colours te demonsteren, werd per ommegaande geïnterpreteerd als propaganda voor vrouwenmishandeling. Mazda zelf beweerde dat hun campagne gelezen diende te worden als commentaar op de commerciële bevlogenheid van Benetton. Niemand heeft die overweging ook maar een seconde serieus in overweging willen nemen; reclame is, in tegenstelling tot Madonna, per definitie verdacht. Als de reclame een mevrouw gebruikt, moet er ‘dus’ iets met haar mis zijn. Als het reclame betreft, heeft doemdenken de overhand en worden barsten in het beeld niet toegejuicht maar met de mantel der kritiek gevuld. Er is inderdaad meestal wel iets mis; maar de consequentie van deze opstelling is dat breuklijnen worden ontkend.

*

IN EEN ENIGSZINS botte formulering beschrijft reclamemaakster Lysbeth Bijlstra bovenstaand dilemma wanneer ze in de bundel bij de tentoonstelling Blikvanger aan de tand wordt gevoeld over haar campagne voor Love-jeans. ‘Die advertentie toont een jongen en een meisje en die zien elkaar voor het eerst en eigenlijk is dat ook zo’n beetje het eerste wat die spijkerbroek meemaakt, dus die zakt tot op de enkels van die jongen. Daar is nog het meeste om te doen geweest, er werd gezegd dat die jongen dat meisje verkrachtte. Maar ik haal het toch niet in mijn botte hersens om zoiets te bedenken? Ze zijn gewoon in één klap verliefd. Dat is wat ik erin zie en zo is het ook bedoeld, maar iemand die kwaad wil zien gaat het omdraaien. En die zegt: ‘Die man gebruikt bruut geweld, dat meisje wordt tegen de muur geduwd en die wordt daar verkracht.’ Nou, dan zeg ik, dit is mijn probleem niet meer. Maak je maar druk, maar ik heb het niet zo bedoeld. Het is gewoon jullie frustratie dat je het zo ziet.’

Zelf zou ik het probleem graag fijnzijnniger willen omschrijven dan met de plompe term ‘gewoon jullie frustratie’. Het punt is, lijkt me, dat ontwikkelingen in beelden en ontwikkelingen in de werkelijkheid zich tot elkaar verhouden als de wortel en de kar: de kar komt vooruit omdat er een wortel voorhangt en de wortel beweegt omdat de kar getrokken wordt, maar er blijft een onoverbrugbare afstand tussen die twee bestaan die inherent is aan de constructie. Wij haken allen naar de wortel, naar de lavende beelden, maar slepen een wereld aan ballast mee. Zonder ballast geen wortel, zonder onbereikbaarheid geen beweging.

De vraag nu is hoe we kijken wanneer we reclame zien. Hoe wij, om de metafoor uit te werken, ons bewegen in de ruimte tussen wortels en werkelijkheid. En dan blijken veel feministische beeldenstormers zich letterlijk als ezels te gedragen, zich door een karretje te hebben laten vangen. Een groot deel van de kritiek op de reclame begaat immers dezelfde fout als het mechanisme dat terecht wordt aangevochten: namelijk dat wanneer een vrouw wordt afgebeeld, zij in de perceptie subiet verandert van enkeling in categorie, zij vermenigvuldigt en veralgemeent zich. Zij staat voor iets. Zij wordt geduid en geplaatst, in een kooi gesponnen die uit een web van clichés en stereotypen bestaat. Zij wordt, kortom, van een vrouw die is afgebeeld tot een afbeelding van de vrouw.

Mannen overkomt dat niet. Een man is een man is een man en zou met elk ander parfum hetzelfde blijven ruiken: naar zichzelf. Mannen zijn individuen, vrouwen worden opgevat als specima van de soort. Ten goede of ten slechte, ouderwets of modieus, traditioneel of ‘schijnbaar’ gelijk zoals het in de bundel dan ook meteen heet, maar ze staat altijd voor iets en is derhalve nooit alleen.

*

DATZELFDE PRINCIPE – EEN vrouw is nooit alleen, zij heeft een stereotype als dubbelganger, zij is met het cliché vergroeid als een siamese tweeling – kleurt de kritiek op reclame. Elk verrassend of afwijkend beeld, elk imago dat poogt zich te ontworstelen aan de vuilnisbelt op de kar kan op zijn beurt gepareerd worden met een stereotype. Er zijn immers genoeg vrouwenclichés voorhanden. Is het niet de klassieke koffiemoeder, dan is het het slachtoffer; is het niet de dubbel belaste huisvrouw annex werkneemster, dan is het de mevrouw met een baantje ‘voor erbij’; is het niet de femme fatale, dan is het wel het zorgeloze leeghoofdje. Is het niet de supervrouw (jong, mooi, succesvol en nog kinderen ook) dan is het het wel de superbitch (jong, mooi, succesvol en ook geen kinderen).

Wanneer wij de reclame willen veranderen, dienen wij iets aan de wereld te doen; willen wij met het omver trappen van de wereld iets bereiken, dan dienen wij de reclame te veranderen. Het eeuwige dilemma luidt: waar te beginnen.

Misschien bij onze eigen blik. Misschien moeten wij onze blik wat laten vieren, minder strak maken. Misschien moeten we eindelijk eens ophouden elke vrouw als exemplaar van de soort te willen opvatten. Ze gewoon maar eens te laten zijn. En ons geen zorgen te maken over wie of wat dan wel is, zij die daar afgebeeld is, en of ze niet in een cliché valt – want soms duwen wij haar daar zelf in, met die blik van ons.

Want zo’n vooringenomen ingeblikte manier van kijken is minder nodig dan ooit. De belangrijkste winst van de afgelopen twintig jaar op het vlak van de reclame is immers dat er meerdere clichés zijn en dat daardoor de bewegingsruimte tussen beelden en werkelijkheid drastisch is toegenomen. Maar wanneer er een moderner type vrouw is verbeeld, een vrouw die de uiterlijke kenmerken van een zelfstandig leven verzameld heeft, zijn de kritikasters te makkelijk geneigd te gaan zoeken naar elementen die alsnog haar ongelijkheid moeten bewijzen. Dit alles onder het motto dat aangezien de wereld vooralsnog niet deugt het beeld simpelweg niet vrij kan zijn. En wie zoekt, zal vinden wat zij nodig had: een stok om de wortel te slaan. Maar zo wordt de kar platter dan zij is.

Laat duizend clichés bloeien. Opdat wij door de bomen het bos niet meer kunnen zien en gedwongen worden naar de boom te kijken. Stuk voor stuk.