Verdomd: verdoemd

O HEMEL. HEB IK mij jarenlang verre proberen te houden van welke vorm van religie ook, word ik opeens nolens volens zij aan zij gezet met priesters. Tot hun collega gebombardeerd.

Zal ik gewoon maar meteen aanschuiven aan het avondmaal en all the way meedoen, in de kerstvakantie de bijbel uit mijn hoofd leren en full-time priester worden na mijn examen zo rond Pasen? Zou het paars van kerkelijke hoogtijdagen me staan? Ik vrees van niet, maar zo’n zwarte robe voor daags lijkt me wel gedistingeerd. En als priester heb ik tenminste een fijn aureool van herderlijkheid, is mijn abstinentie zelfgekozen en een geldig toelatingsbewijs voor de hemelse deurwaarder bovendien. Ach nee, dat helpt ook al niet – los van het feit dat ik die altaartrappen waarschijnlijk niet opkom met mijn stoel – want ik ben nog mevrouw ook en dan schijn je het celibaat niet professioneel te mogen bedrijven. Op pauselijk bevel veroordeeld tot de seksuele blessurebank, zonder maandelijkse overschrijving wegens het hoeden der schapen. Ik moet abstineren vanwege zijn. Ik mag niet meer, ik moet net als de clerus verplicht celibatair.

Heeft U het niet gelezen soms? ‘Gehandicapten die niet in staat zijn een gezin te stichten en te onderhouden, mogen ook geen seksueel verkeer hebben. [..] Het verbod op seksualiteit voor onhuwbare gehandicapten vloeit voort uit de koppeling tussen seksualiteit en huwelijk.’ Aldus, volgens de Volkskrant, de moraal-theoloog Bonifazio Honings van de pauselijke Lateranen-Universiteit. Bonifazio Honings, welk een zoete naam; Bonifazio Honings, welk een wrede woorden.

Geen seksueel verkeer voor onhuwbare gehandicapten. O jé, dacht ik aanvankelijk. Maar toen ik er serieus over begon na te denken viel het eigenlijk verschrikkelijk mee.

Want ik wi­l bijvoorbeeld helemaal niet trouwen. Geen mislukter prothese dan de echt, en mijn huwelijksring zou vast even snel doorslijten op mijn wielen als de handschoenen waarmee ik mijn handen tegen bandeneelt poog te beschermen, aangezien mijn hart de stabiliteit van de wereldpolitiek evenaart. Telkens weer nieuwe en verrassende coalities of brandhaarden. En als ik dat hart nu in de handen van een ander leg, wil dat niet zeggen dat het a) daar tot in lengte mijner dagen blijft kloppen, b) dat hij of zij mi­j om persoonlijke of politieke redenen huwen wil of kan, laat staan dat dat van mij mag, noch dat c) zulks wenselijk zou zijn omwille van politieke of persoonlijke motieven. Dus die viel al af. Onhuwbaar wil ik juist graag zijn, onhuwbaar is my middle name.

Voorts roept de term ‘verkeer’, in deze context geplaatst, bij mij altijd de meest bizarre associaties op met filevorming, uitlaatgassen, politie-agenten te paard en patserige Ferrari’s; met stoplichten en zebrapaden, met snel- en ventwegen, met piepende remmen en onschuldig overreden fietsers. Ik moet dan altijd opeens verschrikkelijk aan de ANWB en aan de NVSH denken, en dat dan nog bloot ook… Nee merci. Seksueel verkeer hoef ik dus ook al niet. Ik wil alleen maar kozen en minnen met degeen die mijn hart vasthoudt, of gewoon samen midzomernachtelijk de stad op stelten zetten. Houden van en dat dan reciprook, dat wil ik, voor mijn part in een autoluwe stad.

Een gezin stichten en dat bovendien onderhouden: ajasses nee. Kinderen hoef ik niet, aan mijn kat heb ik mijn handen al meer dan vol. Mijzelf en mijn tuin onderhouden lukt met enige discipline nog net, ook al heb ik daarbij tegenwoordig iemand nodig die het huis voor me schoonboent benevens veel formulieren van het GAK en de GMD om mij tenminste financieel een beetje op de been te houden. Ik ben moreel, fysiek noch psychologisch opgewassen tegen een gezin; niet nu ik gehandicapt ben, niet voor ik gehandicapt raakte. Een gezin heeft zich voor mij altijd eerder in de regionen van enge nachtmerries bevonden dan in de contreien van wenkende perspectieven.

Samengevat: ik was in de ogen van de paus allang invalide, zelfs toen ik – al was het maar theoretisch – de honderd meter in anderhalve seconde kon lopen. Dus dat hij mij, bij monde van Bonifazio Honings, officieel buiten de orde plaatst is alleen maar prettig; daar sta ik graag. Goed gedaan, Bonifazio! Eindelijk verdoemd, met stempels en lakzegels, via een omweg alsnog van hogerhand goedgekeurd als kwalijk exemplaar van het specimen. Leve het verderf!

Alleen moet hij wel oppassen, die Paus. Homosuelen mogen wel zijn maar niet doen. Echtelieden mogen wel trouwen maar niet her. Vrijgezellen mogen wel kijken maar niet aanraken. Priesters mogen wel dromen maar niet doen. Echtelieden mogen wel doen maar niet behoeden. Dames mogen wel geloven maar niet zegenen. Gehandicapten mogen wel bestaan maar niet verkeren.

Steeds minder mensen mogen wat ze wel doen. Voor je het weet komen daar vreemde coalities uit voort. Met brandhaarden, en handenvol lege kerken. En dat allemaal op pauselijk bevel.

Antwoorden aan Max Frisch

[In zijn dagboeken formuleerde Max Frisch een serie gewetensvragen. Ze werden gebundeld in het boekje Lastige vragen: bij elkaar zo’n driehonderd kwesties zonder antwoorden, zonder oplossingen. Het dagblad Trouw vraagt elke week iemand om zelf tien vragen daaruit te selecteren en die zo oprecht mogelijk te beantwoorden.]

– Wilde u indertijd vader worden?

Nee. Ik heb me nooit kinderen gewenst, en hoewel mijn persoonlijke antipathie met betrekking tot het ouderschap vrijwel zeker door mijn sekse is gekleurd geloof ik oprecht dat ik, zelfs indien ik man was, geen kinderen zou willen hebben voortbrengen.

– Houdt u in het algemeen van kinderen?

Nee. Ten aanzien van kinderen heb ik dezelfde houding als tegenover honden: met de soort heb ik niets, maar sommige specima zijn leuk. Mits hun gezelschap tijdelijk is en ik niet hun baas.

Het kind van wie ik het meeste houd is het Chinese jongetje dat eerder deze maand gedurende de tweede helft van een Disneyfilm eeuwige vriendschap met mij sloot en dat feit bezegelde met kussen en popcorn. Hij stond erop mij na afloop van de film de trap af te helpen. Toen Geoffrey de bioscoop verlaten had was hij mij alweer vergeten. Zo’n mooie – want belangeloze – vriendschap heb ik nog nooit met een kind gehad.

– Voelt u bloedverwantschap?

Ja, maar zelden op basis van familiebanden. Wanneer ik iets herken – of meen te herkennen – in een ander dat buiten de grootste gemene deler van geaccepteerde gedragingen, interesses en meningen valt, voel ik me waarlijk thuis. Met mijn broer deel ik mijn ouders, met mijn teerbeminde zijn en mijn bloed.

– Weet u in de regel waar u op hoopt?

Op twee dingen. Boven mijzelf te kunnen uitstijgen, en die daad of handeling vervolgens door anderen gewaardeerd te zien als tekenend voor mijzelf.

– Gesteld dat u een onderscheid maakt tussen de hoop die u zelf hebt en de hoop die anderen (ouders, docenten, kameraden, geliefden) op u stellen: gaat u er meer onder gebukt als het eerste of als het laatste niet in vervulling gaat?

Het eerste. Mijn tekortkomingen – of wat ik daarvoor verslijt – signaleer ik eerder en venijniger dan wie ook, vaak nog voor ik ze begaan heb. Anderen kunnen ze me zelfs bij benadering niet zo hard aanrekenen als ik zelf doe.

De tekortkomingen die anderen me toeschrijven, ontgaan me; als men probeert me ze uit te leggen begrijp ik maar half waarop ze doelen. Ik begrijp dan namelijk slechts hun helft. Zou ik hun teleurstelling volledig doorgronden en delen, dan was het niet langer de teleurstelling van een ander maar tevens die van mijzelf. En mijzelf bruskeer ik per definitie erger dan wie ook.

– Zou u onsterfelijk willen zijn?

De hoeveelheid tijd die in dat geval tot mijn beschikking staat, verleidt me; de futiliteit van de dingen die ik in het licht van de eeuwigheid tot stand zou kunnen brengen, boezemt me angst in. Ik weet het niet. Vraag het me over een eeuw nog maar eens.

– Als u onder bepaalde omstandigheden al eens de wens hebt gekoesterd dood te zijn en als het er niet van is gekomen: vindt u dan dat u zich vergist hebt, dat wil zeggen taxeert u de omstandigheden daardoor anders?

Natuurlijk is het altijd een beslissing van dat moment, maar soms telt alleen dat moment. Dat de kans aanwezig is dat je er morgen of over een maand misschien heel anders over denkt – of over gedacht zou hebben, had je dan nog kunnen denken -, dat het wel zeker is dat je er morgen of over een maand heel anders over zult denken – of over gedacht zou hebben, had je dan nog kunnen denken – is niet relevant. Er is alleen nu; en nu is onhoudbaar.

Niets is zo dodelijk als wanneer iemand zegt dat het over enige tijd vast beter gaat. Niets sluit je zozeer van anderen af als zo’n opmerking. Je bent immers opgesloten in het moment, er bestaat geen morgen meer buiten dit ene zich voortslepende ogenblik. Er is een punt waarop doorgaan en ophouden in elkaar doodlopen, samenvloeien tot een alomvattend niets; een kruispunt van tergende leegte. Tijd bestaat niet meer, er passen duizend uren op de kop van een speld; tijd bestaat niet meer, een duizendste seconde dijt uit tot een woestijn. Je bent los zand dat uit je handen glijdt en weg zal waaien zodra je je verroert. Je bent de gegijzelde van die ene onophoudelijke seconde, van een ogenblik dat duurt en duurt en maar voortduurt. Opgesloten in een zandkorrel. En die zandkorrel schuurt.

– Wat stoort u aan begrafenissen?

De druk om verdriet te voelen. Begrafenissen van mensen die ik niet bovenmatig liefhad, bezoek ik niet om mijzelf maar omwille van degenen die hen wel op die manier liefhadden. Ik kom dan uit affiniteit met de levenden, niet uit verdriet om de doden.

De dood van mijn lievelingsmensen heb ik uittentreure gerepeteerd; hun begrafenis zal me desalniettemin zwaar vallen, omdat die mijn potentiële verdriet verkleint en me daardoor onmenselijker maakt. De enige dood die me koud zal laten is die van mijn teerbeminde; ik mis hem bij leven soms al met zo’n onstuitbare droefheid dat het verdriet over zijn daadwerkelijke dood daar nauwelijks tegen opgewassen zal zijn. Althans, dat hoop ik. Anders zal ik me geen raad weten met de conventie op begrafenissen de werkelijke contouren van het verdriet te verbergen, en rest mij niets dan razen en tieren en grave-diven.

– Aan welke kwalen geeft u de voorkeur boven de dood?

Aan de mijne. Zoals het gras aan de andere kant van het hek gewoonlijk groener is dan hier, is de kwaal van een ander doorgaans tragischer. Afstand en onbekendheid vertekenen de blik, net als vertrouwdheid overigens. Men went aan zijn fysieke gebreken en handicaps en ontwikkelt daar een verstandhouding mee; liever gezegd, een verstandshuwelijk.

Ik heb geleerd mijn ziekte over het hoofd te zien en accepteer haar als iemand van wie ik niet houd maar met wie ik desondanks mijn leven dien te slijten. We tolereren elkaars gezelschap en betonen uit berekening respect voor elkaars hebbelijkheden. Pas wanneer deze partner mij volledig voor zichzelf opeist en het meubilair aan stukken slaat, zal ik een scheiding serieus in overweging nemen.

– Wie gunt u soms uw eigen dood?

Gesteld dat mijn dood is wat ik me ervan voorstel – zelfmoord omdat mijn kwaal me de baas wordt; ik zou dan graag op een avond een fatale pil slikken in de aanwezigheid van enkele zeer dierbaren, en zowel de avond als de dierbaren zijn daarbij cruciaal – iedereen.

Rijstebrij of luilekkerland?

TIEN JAAR GELEDEN brak men zich in vrouwenkringen het hoofd over pornografie. Pornografie moest volgens sommigen worden verboden; pornografie was volgens velen het summum van vrouwenhaat en het voorspel op verkrachting; de objectivering van vrouwenlichamen die erin plaatsvond, stuitte zowat iedere rechtgeaarde feminist tegen de borst. Bovendien was pornografie banaal, plat en verschrikkelijk fout. Er werden woedende discussies gevoerd en er werd veel met stenen gegooid: door sekswinkel-ruiten en door open deuren. Een ding was duidelijk. De meeste feministen waren bepaald niet gecharmeerd van pornografie.

Er ontstonden tegenstemmen. Bernadette de Wit verwoordde als eerste een andere kant. Zij stelde dat een groot deel van het verzet van vrouwen tegen pornografie werd ingegeven door hun ingebakken keurigheid, hun wens zich als ‘betere’ mensen voor te doen. De Wit betitelde het protest als elitair en hypocriet. Voor alles vond ze het zaak dat de protesterende dames zich van hun moraliserende houding zouden ontdoen.

Onder de protesterende dames had het er ondertussen soms de schijn van dat ze het liefst elke publieke uitbeelding van lichamelijkheid of van seksualiteit zouden verbieden. Een affiche kon nog zo onschuldig zijn, wanneer er een naakt vrouwenlichaam op stond rukte de Verschrikkelijke Sneeuwvrouw uit en bekladde het terstond. De talkshows op televisie hadden er hun handen aan vol. De strijd tegen pornografie nam de contouren aan van een obsessie.

Vervolgens stonden er allerlei groepen op die stelden dat ze juist belang hadden bij pornografie: de experimenteerlustigen, de seksuele outlaws, de dames die hun brood in de bizniz verdienden. Wat de heren ervan bakten was over het algemeen niet om over naar huis te schrijven, daar waren ze het wel mee eens, maar dan leek het hen beter om te laten zien dat er ook andere (lees: betere) manieren waren om seksualiteit in beeld te brengen.

Chaos alom, zoveel was duidelijk. En jarenlang ruzie in de tent.

En nu, tien jaar later, is van terughoudendheid op dit vlak in geen velden of wegen nog te iets bekennen. Feministisch getinte dames hebben de markt ontdekt, als consument en als producent. Het register van de Kamer van Koophandel staat vermoedelijk bol van door vrouwen geleide ondernemingen die zich op de markt van vrouwen en seks hebben gestort. Postorderbedrijfjes alwaar men jarretelles, zweepjes en onmogelijk hoge laklaarzen kan bestellen; winkels met etalages die uitpuilen van dildo’s en vibrators; masturbatiecursussen voor dames, gesponsord door Christine Le Duc; het ene tijdschrift na het andere wordt opgericht; er zijn video’s te kust en te keur, te koop en te huur. Gemaakt door dames, gemaakt voor dames. Je zou bijna gaan geloven dat de gemiddelde Nederlandse feministische vrouw uitgehongerd is, gezien de verve waarmee men over elkaar heen tuimelt in een poging te voorzien in de veronderstelde seksuele behoefte. En inderdaad, bij boekhandel Vrolijk verkoopt de video Private Pleasures beter dan die van The Sound of Music.

Over een omslag in houding gesproken.

*

LEVERT HET NU iets op, al die moeite?

Om die vraag te beantwoorden heb ik me laatst door een forse stapel video’s van Candida Royalle en Velvet heen gezapt. Candida Royalle, voorheen pornoster, heeft samen met collega’s als Veronica Vera en Annie Spinkle een productiebedrijf opgezet ter vervaardiging van pornografie die dames zou plezieren; ‘erotica for couples, om Uw relatie spannend te houden’, zoals mevrouw Royalle zelf ergens in een trailer verklaart. Velvet is de Nederlandse distributeur van video’s die onder auspiciën van het Amerikaanse lesboblad On Our Backs zijn gemaakt. Het voornaamste verschil tussen beiden is dat waar Velvet de lesbische markt bedient, Candida Royalle zich op de uitbeelding van heteroseksualiteit richt.

Vijftien video’s; een ware berg van rijstebrij. En ik heb er mijn buik van vol.

*

DE VOORNAAMSTE WINST van deze video’s is dat ze minder ongemakkelijk kijken. Het scheelt simpelweg dat ze door dames worden gemaakt. Geen quasi-verkrachtingen, geen al dan niet bruut geweld, geen dames die vooral als toneel dienen alwaar de heren zich op uit kunnen leven. Gelukkig ook geen eco-seks of ander onsmakelijk gedoe met fruit en groenten.

Vrijwel alle video’s zijn min of meer positief realistisch, wat in dit geval wil zeggen dat het om dames handelt die overduidelijk plezier beleven aan wat ze doen en met wie ze dat doen. Dat is fijn voor ze. Maar al kijkend bekruipt me telkens weer de hinderlijke gedachte waarom ik daarmee lastig gevallen moet worden en er deelgenoot van gemaakt word. Ik hoef helemaal niet te zien hoe anderen vrijen, sterker nog: de manier waarop de video’s gemaakt zijn is zo plat, is zo banaal realistisch dat die hele stapel video’s voornamelijk uitpakt als de ultieme methode om af te kicken. Ze benemen me eerder de zucht ooit nog iemand met een vinger aan te raken dan dat ze inspireren of onzegbare verlangens loswoelen. Erotiek en seksualiteit zijn uiteindelijk een complot met een ander: en ik hoef geen deelgenoot gemaakt te worden van andermans intieme activiteiten. Tussen doen en kijken gaapt een onoverbrugbaar gat.

Natuurlijk, positieve beelden zijn nooit weg, en als tegenwicht tegen de overstelpende hoeveelheid video’s waarin dames als gebruiksvoorwerp worden opgedist, hebben deze filmpjes voor de liefhebber ontegenzeggelijk hun waarde. Maar dat lost het oorspronkelijke probleem dat pornografie aankleeft nog steeds niet op. Het blijft allemaal vreselijk plat en banaal. Zoals Rudy Kousbroek ooit zei, het is zo overduidelijk als een stekker en een stopcontact: je weet precies waar het een en waar het ander toe dient.

Pornovideo’s vallen met ongebreideld animo in een eeuwenoude, zelfgegraven kuil: ze volharden in de opvatting dat het, wanneer je het verlangen wilt vormgeven, volstaat om de voltrekking van dat verlangen in beeld te brengen. Dat de rauwe werkelijkheid, de tot in elk close-up full-colour detail weergegeven werkelijkheid, betekenisvoller of effectiever zou zijn dan de fantasie. Alsof uitbeelden gelijk staat aan verbeelden, wat toch heus niet het geval is. Een dergelijk zintuiglijk hyperrealisme verleidt niet meer, maar belaagt en overweldigt de kijker, slaat elke fantasie dood. ‘Men geeft u zoveel, zoveel kleur, reliëf, seks in hi-fi, met alle toonhoogten en -laagten, dat U er niets meer aan hebt toe te voegen. Door teveel te geven snijdt men alles af’, schreef Jean Baudrillard ooit.

Diezelfde echtheidsdrang, die hang naar hyper, omgeeft de publiciteit rondom deze films. Van auteurs van flapteksten tot recensenten in de diverse damestijdschriften, van actrices tot regiseusses, iedereen hamert verschrikkelijk op het feit dat deze porno ‘echt’ is. Men zoemt in koor dat deze dames heus, werkelijk waar, ongelogen, echt een orgasme beleven. Nee beste kijkertjes thuis, dit is geen nep, dit is geen verlakkerij, dit is je ware! – alsof dat er toe doet. Alsof dat echtheidspredikaat iemands eventuele ongemak over al dit fysiek vertoon terzijde kan schuiven. Alsof hun gewolmerkte opwinding reëler is dan het effect ervan op de kijker.

Erotiek in woord of beeld tiert juist op het verkennen en in stand houden van het verlangen; dat dient te worden gekoesterd, gecultiveerd, gekanteld en gekoost. Er is maar één taboe in zulke zaken: de onbemiddelde uitbeelding. Die werkt niet. Alleen door de fantasie of de wens centraal te stellen schept een regisseur zich de mogelijkheid verschillende opties en strategieën van het verlangen te verkennen, met een veel grotere vrijheid dan denkbaar zou zijn wanneer ze hun toevlucht tot het reële hadden genomen.

Bovendien geeft dat de kijker ruimte. De vervulling van verlangen is immers bijzaak. Dat moet U zelf maar doen, dat kan geen film of verhaal U bieden. ‘Het is de reis die telt, niet de aankomst,’ merkte Montesquieu eerder terecht op. De pornografie verkijkt zich op haar uitkomst en denkt die te kunnen bereiken zonder ooit te vertrekken. Het verordonneert het absolute hier en nu en altijd méér. En daarmee verwordt pornografie tot een anatomische atlas. Pornografie behandelt het verlangen als een documentaire.

HET IS DE OUDE controverse: het uitspinnen en in kaart brengen van de fantasie versus de onmiddellijke voltrekking van elk verlangen, de dromen en nachtmerries versus het schelle neonlicht van de werkelijkheid, de verleiding van de toeschouwer versus de bevrediging van de hoofdrolspelers, het langzaam bereiden van een verfijnde maaltijd versus het ongeduld van de instantpudding. In de pornografie vallen verlangen en de realisatie daarvan volstrekt samen, wat tot gevolg heeft dat de ruimte voor fantasie pijnlijk bekneld raakt. De fantasie wordt gemakshalve ingeruild voor clichés, en moet zich dan noodzakelijkerwijs beperken tot datgene wat ook daadwerkelijk zichtbaar aan of met het lichaam voltrokken kan worden.

Het is dan ook geen wonder dat de enige video’s die me nog een beetje bij de les konden houden, de filmpjes waren waarin doelbewust een laag tussen verbeelding en vervulling werd aangebracht. In The Tunnel (Candida Royalle) spelen droombeelden een belangrijke rol; droombeelden die op verlangens en wensen inspelen, zonder dat ook maar ergens zichtbaar een belofte wordt ingelost. Het perfectioneren en de visualisatie van het verlangen is hier belangrijker dan de vervulling ervan; het filmpje drijft op de suggestie van handelingen in plaats van op hun daadwerkelijke voltrekking. En Clips (uitgebracht door Velvet) bevat een filmpje waarin met behulp van computertechnieken het lichaam van een masturberende juffrouw verhaspeld en vertekend wordt. Juist de niet-rechtstreekse manier om het lichaam te tonen, leidt tot een verhoudingsgewijs intrigerend resultaat. De bewerking van het beeld tilt de fantasie boven het niveau van de documentaire en van de hyperrealiteit uit, en geeft daarmee het verlangen zijn plaats als constructie terug.

En twee films sprongen eruit omdat ze iets anders pogen te doen dan een simpel pornoverhaaltje vertellen. De video Suburban Dykes (uitgebracht door Velvet) is een hommage aan veilig vrijen, een eerbetoon aan varianten geboren uit een combinatie van noodzaak en experimenteerlust. Binnen het stramien van een elkaar tot telkens nieuwe escapades aanzettend stel dat tussendoor veel valse grappen maakt, krijgt de kijker allerlei varianten aangeboden op de praktische kanten van het lesbisch bestaan. En alles veilig. Aanmerkelijk instructiever dan Postbus 51 of strenge waarschuwingen. De speelfilm Hay Fever (eveneens van Velvet) is een parodie op zowat alles, en in die zin goed geslaagd. De actrices drijven – soms wat houterig, maar alla – de spot met zowat elk genre en elke ideologie: de cowboyfilm, de veilige haven van het gelukkige damesstel, de soap-series, de ideologische verhevenheid van het lesboschap en het obligate happy end. De vrijscènes tussendoor gaan overigens onder het zelfde euvel gebukt als alle andere films.

Maar waar Hay Fever en Suburban Dykes tegemoet komen aan andere behoeften dan puur seksuele – namelijk die aan degelijke maar niet saaie voorlichting en die aan B-films waarin vrijblijvend lesbisch plezier centraal staat, oftewel de aloude herkenning – geldt dat argument niet voor de andere films. Ze zijn door dames gemaakt, en daarmee houdt het op. Ze voegen absoluut niets toe aan wat er te koop of anderszins voorhanden is. Ze zijn alleen maar het kwadraat ervan.

*

EN DAT IS DAN meteen de achterliggende reden voor mijn kribbigheid.

We worden tegenwoordig vergeven van beelden vol seksualiteit; er lijkt geen ontkomen meer aan. En in werkelijk elk segment van de samenleving. In de reclame, op de televisie, in theaters, in boeken en beelden.

Prominente theatergroepen doen de laatste jaren niet anders dan de stad laten behangen met ‘shockerende’, want seksueel expliciete, affiches ter promotie van een nieuw toneelstuk. Literaire tijdschriften grossieren in themanummers over seksualiteit en erotiek. Vrijwel elke jonge hond die literair wil debuteren gaat zich tegenwoordig te buiten aan een uitgebreide beschrijving van het seksuele reilen en zeilen van de hoofdpersonen. Vrouwengroepen overal ten lande organiseren weekends en discussies over erotiek, met een verplicht spannend feest voor toe. In speelfilms draait geen enkele regisseur, acteur of actrice zijn of haar hand nog om voor een flinke dosis seks. Meneren die dames teasen door te strippen trekken overvolle zalen, en de praatshows konden hun geluk niet op. MTV-clipjes zijn niet af zonder blote schouders, halfnaakte juffrouwen of dito meneren die toenadering tot elkaar zoeken. Prince en Madonna grossieren in seks, en voor Madonna’s fotoboek staan de liefhebbers rijen dik te wachten voor de winkels. De datingshows zijn niet van de televisie af te slaan, en alle presentatoren werpen diezelfde guitige blikken op de kandidaten wanneer ze die dubbelzinnige opmerkingen wensen te ontlokken. Zelfs voor koffie wordt tegenwoordig reclame gemaakt met behulp van hunkerende handen en lonkende blikken.

Meestal is het meer van hetzelfde. Een enkele keer tref je juweeltjes aan, bijna per ongeluk. Maar het wordt wat veel, allemaal, en zo vreselijk cliché. Alsof niemand ooit nog tijd en aandacht heeft voor iets anders. Ik krijg ondertussen eerlijk gezegd behoorlijk last van de verschijnselen die gepaard gaan met een overdosis.

Om die reden raak ik ernstig uitgekeken op al die goedwillende pogingen van ongetwijfeld goedbedoelende dames die zich op de pornomarkt hebben gestort. Heus, er is meer op de wereld dan erotiek en seksualiteit. Dames, wat ik U bidden mag: lees eens een goed boek. Over filmmaken. Over de flora en fauna. Desnoods over natuurkunde. Of ga ‘es naar The Sound of Music. Maar mag die porno éven af? Alstublieft?

Theorie

‘MANNELIJK IS CONCENTRATIE, aandacht op één punt. In de wetenschap en de kunst komt dat tot uitdrukking, maar ook in de geslachtsdaad. Vrouwelijk is expansie, spreiding, boodschappen doen, kinderen opvoeden, zwanger zijn, allemaal expansie.’ Zou autowassen dan een kwestie van concentratie zijn, en vaatwassen van expansie? Naar de maan reizen concentrerend, en naar de supermarkt eerder expansief? En dan was kinderen trainen natuurlijk expansief gedrag, maar een voetbalelftal op peil houden juist meer concentrerend gedrag! Zo had ik de zaak nog nooit bekeken. Nee maar, deze mevrouw heeft werkelijk een prettig-overzichtelijke kijk op de wereld. Gauw verder lezen.

‘Men kijkt bij mannen meestal naar het concentrerend deel. Mannen gaan naar hun werk en zeggen: ik ben technicus. Maar als je ze goed observeert blijkt dat ze op vergaderingen oeverloos praten, van tuinieren houden en met belangstelling luisteren naar de problemen van anderen. Expansief gedag dus.’ Tsss! Het is me wat – dat mannen, indien men ze aandachtig gade slaat in hun natuurlijke omgeving, en dus niet in kooitjes opgesloten waarbij ze in doolhoven moeten rondrennen om aan stroomstoten te ontkomeen of juist om hun dagelijkse graankorrels te bekomen enzo, ook wel eens geheel vanzelf vrouwendingen gaan doen. Absoluut verbazend: mannen die vrouwendingen doen, ik kan er niet over uit. En wellicht dan misschien mogelijk eventueel ook veevee? Dat vrouwen heus mannendingen…?

Ja warempel. Volgens ingenieur Anna Backerra, die hier aan het woord is (zie haar redevoering in het NRC Handelsblad van 10 november 1992), is elk mens tot verschillende gedragingen in staat. Ze kwam tot deze wonderbaarlijke en wereldschokkende conclusie door zichzelf uitgebreid te observeren en analyseren. Er was namelijk iets met haar, vond ze: ze heeft natuurkunde gestudeerd, maar heeft desalniettemin kinderen gekregen. Dat vond ze toch wel wat vreemd. (Nou en of. Iedereen weet dat baarmoeders vrouwen naar het hoofd stijgen indien zij studeren, dat is alom bekend; en dan nog wel natuurkunde, zo’n heus exact – om niet te zeggen: mannelijk – vak. Dan baar je, indien een beetje vrouw zijnde, natuurlijk hooguit nog cyborgs, of robotten. Wat mij overigens erg handig lijkt, zo’n kant-en-klaar kind, want die hoef je niet zindelijk te maken. Exit potjestraining.)

Bovendien bleek de weledelgeleerde ingenieuze na enige oefening viool te kunnen spelen, en wist voorts nog een roman te schrijven ook. Dat gaf de doorslag. Nu wist ze het zeker. Als zij mannendingen kan én vrouwendingen, kunnen mannen natuurlijk vrouwendingen en mannendingen doen! Het ei van Columbus, net wat U zegt. Luister en huiver: ‘De mens is tot twee karakters in staat: concentratie óf expansie, of: m = e + c. Dat is de Wet van het Dualisme. In mijn model zijn de expanderende en concentrerende karakters losgekoppeld van mannen en vrouwen.’

Vervolgens besloot ze dat het hoog tijd was om de wereld in te lichten over haar opmerkelijke bevindingen. Wie weet zou haar Wet van het Dualisme voor anderen nog heel wat onthullende inzichten opleveren, en hun benevens een mooi streven voor het leven kunnen ingeven. Bijvoorbeeld dat E-mensen hun C zouden kunnen gaan zoeken, en de C-mensen natuurlijk hun E. Want dat kan, zegt ze. Immers, ‘zelf heb ik na een periode van expansie weer teruggegrepen op mijn concentrerende vermogens. De laatste jaren is het mij gelukt beide karakters aan de praat te houden.’ Beide karakters aan de praat houden – de emancipatie per dialogue intérieur. Nee echt, deze vrouw is geniaal. Veel in onszelf praten moeten we, en benevens mét, en dan komt alles binnen de kortste keren goed tussen de dames en de heren, en hun soms wat moeizame collectieve onderlinge verhouding.

En ze heeft nog een handig dingetje ontworpen ook, om ons te helpen bij het gesprek. Een cirkel. De Twin Disc, die wij dienen in te vullen door te bepalen over hoeveel E en C wij thans beschikken. ‘De cirkel staat voor de mens. De ene helft is gevuld met hokjes: concentrerende activiteiten. In de andere helft staan stippen, dat zijn de expanderende activiteiten.’ Opdat wij niet alleen kunnen zien of wijzelve nog enigszins in evenwicht zijn, qua stippen en hokjes, maar ook of degene die we ons hart hebben geschonken, bij ons past. Dan moeten we namelijk beider schijven over elkaar heen leggen, en kijken of het klopt. Qua puntjes en stippen.

Een hart schenken – zou dat nou expansief gedrag zijn of juist concentrerend? Ik heb deze prachtige theorie nog niet helemaal in de vingers, geloof ik.

De komende maanden ga ik hard studeren.

Monsters, maniakken & moeders

HORROR HOORDE NIET. Niettemin trof ik bij mijn regelmatige bezoeken aan horrorfilms in de pauze wel eens een politieke verwant aan, die dan acuut erg ongemakkelijk werd. Meestal gingen ze gauw iets mompelen over toch moeten weten wat de massa boeit en kritisch onderzoeken van de volkssmaak en op de hoogte willen blijven. Zo ontmoette ik in de wandelgangen van de futuristische vechtfilm Total Recall een doorgewinterde PSP’er, hij droeg nog een baard en sandalen, die hevig begon te blozen en mij snel iets te drinken aanbood. Zwijgwijn kreeg ik.

Pas sinds de opkomst van de gelikte horror-thriller à la Silence of the Lambs neemt dat ongemak af; horror wordt zelfs een beetje chic. De hoofdredacteur van De Groene bijvoorbeeld meldt tegenwoordig quasi-nonchalant, in de inmiddels vergeefse hoop daarmee zijn kennissen te shockeren, dat hij al wel acht keer naar Basic Instinct is geweest.

Horror is plotseling modieus. Men schrijft nu ook over horrorfilms. Maar dat horror kennelijk mag, wil niet zeggen dat daar fatsoenlijk of verstandig over geschreven wordt. Neem nu Alien 3, een film waarop ik mij zeer verheugde (hij viel tegen, maar dat terzijde).

De Alien-cyclus, die over de strijd tegen een schier onverslaanbaar parasitair organisme handelt, een zich supersonisch voortplantende draak, heeft intrigerende subplots. Een daarvan behandelt de vraag wat een mens precies tot mens maakt. Is de mens die zich voor het karretje laat spannen van een internationaal concern – dat het organisme wil bemachtigen om zijn positie in de biologische oorlogsvoering veilig te stellen – en die daartoe zijn collega’s bedriegt en bedreigt, nu meer of juist minder menselijk dan de androïde, de menselijk ogende robot die zijn leven in de waagschaal stelt om zijn maten tegen de Alien te beschermen? Zijn misdadigers collectief fout of zit er desondanks wellicht een méns tussen verkrachters, moordenaars en wat dies meer zij? Aan wie heb je meer in geval van nood: aan domme en bureaucratische gevangenisbewakers, of aan loyale criminelen?

En, zoals vaak in horrorfilms, de centrale vraag is hoe te handelen wanneer het gevaar onafwendbaar is. Er zijn grofweg drie opties. Pruilen of geïntimideerd raken, wat neerkomt op wachten op verlossing; je drukken en afzonderen van je lotgenoten of zelfs hopen het op een akkoordje te gooien met de vijand, oftewel verraad en collaboratie; of proberen te overleven door het gevecht te zoeken, by means fair or foul (wat voor de meeste personages gewoonlijk ook neerkomt op ten onder gaan, maar dan tenminste eervol want strijdend).

Over de slachtoffer-optie kunnen we kort zijn. Die slaagt. Cum laude. Het monster smakt na, en maakt zich op voor de volgende ronde. De eigenbelang-optie loopt geheid spaak, omdat je afzijdig houden niet mogelijk is en de vijand vals en onbetrouwbaar blijkt. Terugvechten, bij voorkeur samen met medestanders is het devies. Pulp ’em or perish.

De charme van de Alien-cyclus is dat het gevecht consequent geleid wordt door een dame. Ze zweept de rest op en voert ze aan alsof Rinus Michels vanaf de kleuterschool haar rolmodel is geweest, en is ingenieus als geen ander. In de rol van sergeant Ripley heeft Sigourney Weaver zich al doende een warme plaats in het hart van menig feministisch getinte kijker verworven. Ze vecht, ze vecht desnoods gemeen, ze houdt de spirit erin, ze scheldt en schreeuwt en doodt en wil per se overleven. Liefst met anderen. Dat monster moet kapot. En ze wint, keer op keer. Voor Ripley geen getrut over hakken en ingescheurde nagels, en of haar haar wel goed zit.

Ripley is een vrouw. Ripley vecht, Ripley overleeft, en Ripley heeft dat uitsluitend aan zichzelf te danken. Ripley is her own man.

Nu is de terugvechtende en deswege overlevende dame in horrorfilms al een jaar of tien in zwang; met name de slasher movies danken hun plot aan een dame die het noodgedwongen opneemt tegen een monster of een maniak, hem uiteindelijk verslaat en het daardoor – gewoonlijk als enige – redt. Die hausse in dameshelden heeft iets te maken met het feminisme, maar evenzeer met het feit dat de ontwikkeling van voorbestemd slachtoffer naar vastberaden overlever zich in de horrorfilm makkelijker op vrouwen laat projecteren.

Filmrecensenten – door de bank genomen niet vreselijk vertrouwd met de ins & outs van horror – snappen die dameshorrorheld niet altijd zo. Vrouwen, en ze krabden zich op het hoofd, daar was iets mee, maar wat ook weer… vals vechten akkoord, maar winnen, in hun up nog wel… nee, dat deden mannen, toch? Iets met Sylvester Stallone enzo?

Die onkunde leidt tot domme vergelijkingen. Ripley wordt allerwege een vrouwelijke Rambo genoemd, wat nonsens is, want Rambo is per definitie een loner en Ripley probeert juist consequent medestanders te vinden. Rambo’s vechten tegen de wereld en Ripleys juist om erin te mogen blijven.

Sommige interpretaties zijn ronduit bizar. In Aliens bindt Ripley de strijd aan met de Alien Queen Bee; een eieren leggend monster dat de oermoeder blijkt te zijn van de exemplaren die Ripley al eerder over de kling heeft gejaagd. Ripley doodt ook dit monster, en weet bovendien een klein meisje uit de klauwen van de Queen Bee te houden. En wat schrijft Joyce Roodnat in haar verwarring in het NRC: ‘…de strijd van Sergeant Ripley tegen het immense, slijmerige wezen is vormgegeven als een wijvengevecht op titanen-niveau, met als inzet een klein meisje waar beiden hun «moederlijke» zinnen op hadden gezet. Alien 3 gaat verder op dat motief. De alien haakt weer naar het moederschap en kiest een onverwachte draagmoeder voor het uitbroeden van de embryo.’ Bas Heijne beschrijft, ook in het NRC, de film in termen van een gevecht tussen de ware moeder en de valse moeder, en draagt als bewijs daarvoor het gegeven aan dat Ripley het monster voor «bitch» uitscheldt.

Wijvengevecht. Bitch! Ach natuurlijk, en men haalde weer opgelucht adem, Ripley vecht uit moederinstinct; eigenlijk, beste kijkertjes, is ze niets dan een leeuwin die haar welp beschermt. Ze is geen heldin, ze is gewoon maar een moeder. En alle moeders vechten solo en gewapend met vlammenwerpers tegen monsters, dat is bekend.

Echte moeders, valse moeders, draagmoeders. Als Ripley nu een meneer was geweest, zou het titanengevecht tussen Ripley en de Alien dan ook in zulke termen beschreven zijn? Bijvoorbeeld als een uit de hand gelopen echtscheiding, waarbij Mama Monster en Papa Held bij gebrek aan een interplanetaire rechtbank een robbertje vechten om de toewijzing van hun kleine lieve dochtertje? Zou Meneer Ripley dan draagvader zijn genoemd? Ik denk haast van niet.

De koffie is klaar

OF HET U is opgevallen weet ik niet, maar er is iets aan de hand met koffie. Of althans met de reclames voor koffie. Het gezin is er namelijk afgeschaft.

Koffie heeft in de reclame altijd de rol vervuld van heilig aureool dat het gezin geurend omsloot: je neemt een pappa, je neemt een mamma, vervolgens komen er kinderen (vanzelf, veronderstel ik), en dan is er koffie… Koffie stond in de reclame strijk en zet voor rust, gezelligheid en saamhorigheid: het gezin om de tafel of met z’n allen op en rond het bankstel geschaard, schemerlampen plus kattengesnor aan en wellicht als bonus opa en oma op bezoek. Het gezin was, zo leerde ons de reclame, pas af en vond haar ultieme bekroning wanneer de drie K’s waren geregeld: kinderen, koffie en koekjes. Mamma’s die danig bij moesten komen van datzelfde gezin konden vervolgens terecht bij Moccona, dat een moment voor jezelf in de aanbieding had.

Die tijden zijn dus voorbij. Terugblikkend geloof ik dat het begonnen is bij Nescafé. Nescafé onttrok zich aan het gezin en lardeerde zijn reclame met heupwiegende dames in dunne fladderjurkjes; vermoedelijk omdat instantkoffie op een andere markt mikte dan het gezin. Echte mamma’s lossen niet op, echte mamma’s filtreren.

Waarom het gezin met bijbehorende koffiemerken in discrediet begon te komen, werd reclamekijkend Nederland in diezelfde periode duidelijk gemaakt: wanneer manlief bijkwam van het installeren van de caravan of het opzetten van de bungalowtent en zijn eega een vers pak koffie aanbrak (het juiste merk is me ontschoten) kwam prompt de rest van de camping op bezoek en eiste ook een kopje koffie. De rest van de camping bestond namelijk uit alleenstaanden, en die konden toen nog geen filterkoffie zetten. Mams goot met de moed der wanhoop verder, maar je zag dat de kringen onder haar ogen zich verdiepten en hoe ze pijnlijk duidelijk hunkerde naar dat moment voor haarzelf. Dat werd scheiden.

Vervolgens deed Kanis & Gunnik een poging de alleenstaande-vrouwenmarkt te veroveren door zich aan te bevelen als koffie voor mensen die weten wat ze willen: werken en liefhebben en koffie, maar geen gezin en vooral geen om koffie bedelend bezoek; dat bleek niet alleen een zaak van bewuste of moderne keuzes maar ook veel goedkoper als je een dame was, geen gezin hebben. Kanis & Gunnik, goede koffie voor een goede prijs.

Daarna kregen we Rosta, een koffiesoort die gezien het model dat in de bijbehorende reclame figureerde – halfgeschoren kaak, doordringende blik, openstaand overhemd – erg mannelijk was en waarvan de merknaam dan ook met een raspende Zware Van Nelle-stem uitgesproken diende te worden. Rosta koffie, pi­ttige koffie. Voor mannen die niet aan gezinnen doen.

Het was pas goed raak toen koffie gecombineerd werd met koffielikeur. Hooggehakte schoenen die uitgeschopt werden, ijl damesgezang op de achtergrond, een slank been dat zich languissant onder een soepelvallende jurk op de sofa vouwde, een glimp van een heer in een maatcostuum, een luxe-merk hoogpolige kat die mauwde en dan, tijdens de vlammende blikken die tussen haar en hem overschoten, koffie met Bailey’s. Romig klokte de likeur in de fonkelend geslepen glazen. Hier werd een chique affaire bedreven of een yuppenbestaan gevierd. Koffie zonder kinderen. Maar met likeur. En dus passie.

Sindsdien valt er geen kind meer te bekennen in de koffiereclames, en drinkt men koffie om het vrijgezellenleven luister bij te zetten of als teken dat het diploma Erotiek Voor Gevorderden met vlag en wimpel verkregen is. Het wemelt van de reclames voor cappuccino uit eenpersoonszakjes, alleen heet water dient men zelf mede te brengen, die gedronken wordt op hotelkamers voorzien van veranda’s die uitkijken op zonovergoten Italiaanse stadjes. Van jongemannen die hun naar een gezin hongerende hospita afschepen met beleefd doch gereserveerd aangereikte kopjes suiker en vervolgens zelf lekker eenpersoonsporties koffie met mokkasmaak gaan drinken. En van verliefde stelletjes. Cafuego: speel eens met vuur, en zinderende jongens en meisjes. Carte Noir: koffie vol verlangen, omlijst met reikende handen en zwoele gezichten.

Jammer dat nergens een glimp van damesdrift of herenhartstocht ontwaard kan worden, maar de belangrijkste emancipatoire stap is onmiskenbaar gezet. Men verlangt, men verlangt zelfs vurig, en zeker niet naar kinderen of huiskamergeluk. Het gezin is opgeheven, qua koffie.

De koffie is bijna klaar. Nu de rest nog.

De wolf is de mens een wolf

DE DIERENBEWEGING BOEKT vooruitgang. De bio-industrie is helaas nog niet afgeschaft maar wordt gaandeweg aan banden gelegd; de scharrelkip mag zich in een groeiende populariteit wentelen; er zijn internationaal effectieve lobbies tegen het testen van cosmetica op dieren. En sinds 1 oktober kent Nederland het Veterinair Tuchtrecht: dierenartsen kunnen door gedupeerde dierenbezitters voor het Veterinair Tuchtcollege worden gesleept in geval van nalatigheid of wangedrag.

Maar er valt nog veel te doen. Peter Singer, de grondlegger van de dierethiek: “De dierenbeweging is nog jong, maar telt toch duizenden mensen over de hele wereld. Alle beetjes helpen. Toch, als je kijkt naar de beweging tegen racisme die zoveel ouder is, besef je wat een lange weg we nog te gaan hebben. De strijd voor dierenbelangen reikt verder en haalt nog meer overhoop in termen van economische belangen.” Wie zijn wij, zo luidt Singers redenering, om de belangen van dieren te veronachtzamen? Ook dieren kunnen lijden en hebben gevoelens; we dienen derhalve onze morele oogkleppen af te zetten en mogen niet zomaar met hun leven sollen omdat ze tot een ander species behoren dan homo sapiens.

Loffelijk. Persoonlijk zou ik graag een standbeeld opgericht zien voor de kwallen die er eind mei in slaagden de kerncentrale in Borssele stil te leggen. Ze slaagden waar mensen faalden, eenvoudig door met hun allen het koelwatersysteem van de centrale binnen te zwemmen. Een fantastische actie, helaas met kamikaze-trekjes. Maar er zijn grenzen aan dierethiek. Ik had bijvoorbeeld liever dat de dierenbeweging bij haar acties elementair fatsoen, ook jegens mensen, in acht zou nemen. “Stop dierproeven tegen AIDS” plakte de Bond Autonomen Tegen Dierproeven overal in Amsterdam ten tijde van het aidscongres. Spaar de dieren, laat aids floreren.

In de hoop dat U het mij niet euvel duidt: ik zou wenend maar zonder pardon een dierentuin vol jonge katjes opofferen, desnoods eigenhandig, in ruil voor een remedie tegen aids. Natuurlijk kunnen dierproeven beperkt worden; nieuwe onderzoeksmethoden raken in zwang, waardoor gecompliceerde operaties tegenwoordig op beeldschermen kunnen worden geoefend of voorbereid. Dergelijke virtuele operaties zouden wellicht ook het obligate opensnijden van kikvorsen en weeshondjes tijdens de anatomische lessen kunnen vervangen. Maar ook bij zulke innovaties blijft het onvermijdelijk dat medicijnen moeten worden getest op levende wezens. En ik heb toch werkelijk liever dat de effecten en bijwerkingen van pillen en poeders op poedeltjes worden uitgeprobeerd dan op mensen, zelfs al zijn die mensen ongeneeslijk ziek.

Te vaak deugt er iets niet in de manier waarop diervriendelijke mensen hun overtuiging naar buiten brengen. Zo heb je van die fijne bumperstickers waarmee autobestuurders hun medeweggebruikers waarschuwen dat die zich wat hen betreft total-loss mogen rijden tegen diezelfde autobumper: “Pas op. Ik rem voor dieren.” Iemand die het leven van een duif prefereert boven dat van een mens vertrouw ik niet helemaal. En al jaren erger ik me aan de zeehondenaffiches van Greenpeace waarop een jong met van die teddyberenogen ons smekend aankijkt of we hem asjeblieft willen sparen. Niet omdat het onnodig of wreed is hem te doden, maar zuiver en alleen omdat hij zo lief is. De sentimenten die dat affiche oproept wijken niet af van die waarop Pater Koopmans wilde inspelen: een jammerend jong wezen dat met huilogen roept dat het vermoord gaat worden tenzij wij ingrijpen. Van de anti-abortuslobby vinden we zulk sentiment verdacht. Van Greenpeace opeens niet.

En over welke dieren heeft de dierenbeweging het eigenlijk? Alleen over aaibare beesten met heuse ogen die vochtig kunnen kijken, of vallen kakkerlakken, huismijten, bladluizen en micro-organismen ook onder hun welwillendheid? Zijn ze voorstander van het beschermen van bacteriën en geldt het doden van virussen mogelijk als een verwerpelijke vorm van discriminatie naar soort? Zou Peter Singer zich tegen vaccinatie verzetten op grond van de gedachte dat ook micro-organismen recht van leven hebben? En wat te doen met dieren die andere dieren onheus bejegenen? Dat de ene diersoort de andere doodt ziet de dierenbeweging door de vingers, met een beroep op de wayward ways of nature. Met exact hetzelfde argument kun je verdedigen dat mensen dieren doden, dunkt me. Of vallen mensen voor de dierenbeweging niet onder de natuur?

We hebben eerder een periode gekend waarin dieren voor vol werden aangezien. Niet dat men ze ervan betichtte er een bewustzijn op na te houden, maar dat geloofde men van mensen toen al evenmin. Elk handelend wezen – dier of mens – werd simpelweg verantwoordelijk gesteld voor de gevolgen van zijn of haar daden en kon daarop worden aangesproken. Julian Barnes heeft een vermakelijk hoofdstuk geschreven over een rechtszaak uit 1520 tegen de termieten die de troon waarop een bisschop zijn heilig zitvlak wilde laten neerdalen, hadden ondermijnd. De termieten werden aansprakelijk gesteld voor het daaropvolgende bisschoppelijk hoofdletsel. Misschien moet de eerstvolgende pitbull die een kleuter doodbijt maar voor de rechter worden gesleept. Met Singer als advocaat.

Tekens

OP DE FEMINISTISCHE Boekenbeurs was nog een akelige rel. Iets met radicalesbo’s die begonnen te schelden op heterodames in het algemeen en mannen van beiderlei kunne in het bijzonder, en dat hetero enigszins vies was en lesbo witter waste en het programma van de beurs te bont was. U kent ze wel, dat soort discussies, vrees ik.

Er werd gescholden; er werd geschreeuwd. Er werd uiteindelijk zelfs gepord, getrokken en geduwd. Een vriendin van mij, Z, die die dag medeverantwoordelijk was voor het reilen en zeilen des beurs en die nogal bedreven was in het omgaan met hinderlijke types, liet zich niet intimideren en greep in. Waarop een van de radicalezzies begon te krijsen dat zij zich er al helemaal buiten diende te houden aangezien ze overduidelijk deel uitmaakte van het vijandelijk kamp: ze was hartstikke hetero, dat zag je zo, met die laknagels van d’r, en Z had derhalve sowieso geen recht van spreken. Bek houden, oprotten, weg met hetero, dat was het devies. Z, ook niet op haar mond gevallen, liep dreigend op de schreeuwlelijk af en voegde haar toe: ‘Wacht maar, straks pak ik je.’ De radicalesbo verbleekte en bond in.

MEVROUW W, DIE ALOM bekend stond als lesbisch, was iets erg moois aan het beleven met mevrouw X, een dame die voor heteroseksueel versleten werd. Je hoefde ze maar samen te zien om te weten wat er gaande was: ze waren vreselijk verliefd, het spatte hun ogen uit.

‘Hoe zit dat nu toch, met jou en X,’ vroeg een door de wol geverfde exclusieflesbo aan mevrouw W. ‘Is ze nu wel echt zo?’ Mevrouw W dacht aan haar mevrouw X; een lach van minnen en houden van en vertederd en verliefd zijn krulde zich om haar lippen. Ze zei niets; ze smolt alleen maar. ‘Ja maar hoe zi­t dat nu?’ drong de vragenstelster aan. ‘Ze is toch niet lesbisch?’ Mevrouw W dacht aan hun kozen en kussen en aan haar in de war geslapen bed en zei niets. Haar glimlach verdiepte zich nog. ‘Maar haar nagels dan?’ hield de vragenstelster aan.

NAGELS. DAAR IS IETS mee – het is de laatste grens die ingezet wordt om he van ho te kunnen onderscheiden, qua dames. Lippenstift mag weer, korte rokken en lingerie zien wij alom en zelfs hakken zijn tegenwoordig toegestaan, maar lange nagels en dan ook nog gelakt – nee, daar haakt men af. Dat kan niet. Dan is men Niet Echt Lesbisch.

Daartoe geprest wil iemand nog wel eens een poging doen de lange nagel ideologisch te kloven. Dan volgt er een uitleg in het genre dat zulke nagels pijn kunnen doen en tot verwondingen kunnen leiden wanneer men elkaar vasthoudt en kust en koost. Dat lange nagels gevaarlijk zijn, krassen achterlaten en naar aanvoelen.

Nog daargelaten dat eelt en ruwe nagelriemen volgens mij veel erger zijn, en esthetisch minder aangenaam: men overdrijft. Men overdrijft schromelijk. Dat het in werkelijkheid niet om de lengte der nagels gaat en deszelfder kleur, maar dat wij feitelijk spreken over de korte nagel als teken, als middel ter herkenning van De Damessectie Van De Familie, begon mij te dagen toen ik eens een vriendin had die per definitie kloeg over de lengte van de mijne. Hoe kort ik ze ook knipte, het was nooit kort genoeg. Zelfs wanneer ik mij in het vlees knipte en vijlde kloeg zij mij dat mijn nagels te lang waren en haar leed berokkenden. Ik vijlde en knipte; zij kloeg. Het ging ook helemaal niet om mijn nagels. Het ging eigenlijk over mijn lippenstift en mijn kleren en mijn lange haren, met krullen bovendien. Het ging erover dat ik te damesachtig was, niet zo genoeg.

Nu ben ik inderdaad niet zo genoeg, en meneren daar kan ik vreselijk veel en ook innig oprecht van houden, maar dat doet er even niet toe. Het ging erom dat alle onwennigheid over kleding en haar en lippenstift werd uitgevochten op de vierkante millimeters van mijn nagels. Kleren en haar en lippenstift zijn tegenwoordig namelijk politiek oké, ze mogen weer, of liever gezegd: ze moeten weer mogen. En de dames die daar nog over dubben grijpen de nagels aan als laatste verdedigingslinie. Opdat Men elkaar Onderling dan namelijk toch nog érgens aan kan herkennen. Dat er een teken dient te zijn dat he van ho scheidt, en twijfelgevallen en overgangszônes markeert.

Z DEUGT. OF Z lange of korte nagels heeft is haar zaak en desnoods die van haar geliefde, maar zegt absoluut niets over haar betrouwbaarheid in politieke discussies.

W en X zijn razend verliefd en vreselijk aan elkaar gewaagd. Of X pas bekeerd is indien zij haar nagels trimt en in de aceton doopt, betwijfel ik. Of X überhaupt bekeerd en tot Officieel Lid der Familie bestempeld moet worden, betwijfel ik al evenzeer. Belangrijker is dat W en X razend verliefd zijn en vreselijk aan elkaar gewaagd; met etiketten en Familie heeft dat niet veel uit te staan.

Ik wil niemand ooit meer iets horen zeggen over nagels. Nog één woord en ik sla ze uit.

Dieper en dieper

OVERAL IN DE STAD hingen affiches met daarop een meneer in een glimpak met ouderwetse punten aan z’n kraag, met zoveel open knoopjes aan z’n overhemd dat het gemiddelde damesdecolletée daarbij in het niet zonk, en een nepgouden kettinkje om z’n hals. Nu zie je dergelijke types wel vaker, maar deze had een schedel in zijn handen en een ster in zijn voorhoofd, wat hem alweer een stuk ongewoner maakte. Rasti Rostelli, met magie en telepathie en de fascinatie van het ontastbare, zo prees het affiche aan.

Bij Cannon lagen vrijkaarten. Ik grabbelde er twee van de toonbank en reserveerde. De vrijkaart beloofde nogal wat. Telepathie, telekinese, esoterische krachten, spontaan brekende glazen (als ik mijn banden maar heel hou, dacht ik nog), iedereen van het roken en het nagelbijten af en zeven kilo vermageren in veertien dagen. Met recht een wonder, die Rasti Rostelli.

Wij werden eerst vergast op een wervelende show van Erik’s & André’s International Magic, twee heren die illusoire grappen uithaalden op een slanke blondine met een Jordaankapsel en een Albert-Cuyppakje. En daar – tromgeroffel, boem paukeslag, en ook nog rookwolken toe – daar kwam Rasti Rostelli himself. Live leek hij Prince op leeftijd. Mijn BodyGuard en ik knepen elkaar, van spanning en eng en zou hij nu heus? Dat wij straks spontaan vlam zouden vatten, of mijn banden gingen knallen wegens esoterische krachten? O jee o nee? We staken snel nog een sigaret op, het kon onze laatste zijn. Dun waren we al.

De show opende met afgeraffelde verhaaltjes in krom Nederlands. «Hoe vaak gebeurt het dat je aan een persoon denkt en plotseling gaat de telefoon en deze zelfde persoon belt je op? Voorgevoelens die je hebt gebeuren plotseling, een droom die je hebt gehad wordt werkelijkheid… In iedereen sluimert esoterische krachten», orakelde Rasti, en lardeerde dat met overbekende trucjes.

Pas na een uur ging hij serieus aan het werk. Iedereen die wilde ophouden met nagelbijten, roken, snoepen, drinken of andere verderfelijke gewoonten werd gesommeerd zich op het podium te melden. BodyGuard en ik bleven stoer zitten. Maar ons voorgevoel gebeurde niettemin, het werd zelfs overtroffen: bijna de helft van de zaal bestormde het podium. De kandidaten werden in slagorde neergezet en Rasti begon ze collectief te hypnotiseren. «Je valt dieper en dieper in slaap, en dieper en dieper onder hypnosis. Je hoort alleen nog mijn stem. Mijn verlangens zijn jouw verlangens. Je hoort alleen nog mijn stem… Als ik in je ogen blaas word je wakker, als ik klip en klak met mijn vingers val je dieper en dieper in slaap en dieper en dieper onder hypnosis.»

Na een kwartier – BodyGuard en ik begonnen juist aan onze vijfde Mars Icecream Bar en onze tiende sigaret – testte Rostelli voorzichtig zijn kandidaten en stuurde iedereen die niet voldoende onder zijn invloed bleek van het podium af. Na nog een kwartier had hij negen slachtoffers over, mensen die in opperste voldoening een citroen hadden gegeten in de volle overtuiging met een zoete sappige perzik van doen te hebben. Wie zuur keek mocht niet meer meedoen.

Hypnose werkt. Het was bijzonder een juffrouw tot tien te horen tellen nadat Rostelli haar bezworen dat het getal zeven niet meer bestond. «1, 2, 3, 4, 5, 6…» hier aarzelde ze, ergens klopte iets niet… wat kwam nu ook weer na zes? Ze fronste haar brauwen. «6… 8, 9 10!» voltooide ze triomfantelijk. Rostelli vroeg haar haar vingers te tellen. Elf, meldde ze na inspectie, en fronste wederom haar brauwen. Ergens klopte iets niet. Een andere juffrouw kreeg elke keer de kriebels als ze haar naam moest uitspreken. Twee andere mensen («Als ik in je ogen blaas word je wakker en doe je je mond sperwijd open») poogden met open mond een conversatie te plegen, en moesten vooral lachen om elkaar. Dat ze zelf ook wat moeilijk spraken viel hen niet op.

BodyGuard en ik raakten zowaar opgetogen. Zou je mensen zo ook de liefde voor het betere boek kunnen bijbrengen, of henzelf de kriebels laten krijgen van stopwoordjes en modieuze uitdrukkingen? Zodat wij niet meer de enigen waren die daar zo allergisch voor waren, en iedereen permanent ons gevoel voor goede smaak bruskeerde? Of laten ophouden met vieze pattatten eten in openbare ruimtes of knisperen met popcornzakjes in de bioscoop?

Rostelli dacht daar heel anders over. Hoezo literair, hoezo beschaving, hoezo elementair fatsoen? Het publiek diende geamuseerd, en hoe amuseert men het volk? Met brood neemt niemand tegenwoordig meer genoegen, spelen accoord, maar dan met seks erbij. De volgende die wakker werd kreeg de influistering dat de hele zaal naakt was. De mevrouw in kwestie deed haar ogen open nadat Rostelli wat had geblazen, en deed ze vervolgens sperwijd open. Rostelli gebaarde een meneer uit de zaal om op te staan. «Wat vind je van deze?» Ze bloosde. De zaal lag plat. De volgende hypnosant die gewekt werd was een jongeman met heavy-metal krullen. «Tjézus!» zei hij bij het aanschouwen van het publiek. «Ben je hier alleen gekomen?» vroeg Rostelli vals. «Ik ben hier met mijn vriendin,» antwoorde de jongeman trouwhartig. Rostelli gebaarde al naar de zaal en de vriendin stond gezagsgetrouw op. «Ja Jézus, meid trek wat aan! Ben je gek geworden?» viel de gehypnotiseerde jongen uit. De zaal lag plat.

De volgende truc. «Als ik in je ogen blaas, is de zaal weer aangekleed. Nu ben jij naakt», commandeerde Rostelli. En koos als eerste slachtoffer een dikkige jongen, leuk, di­k, altijd goed voor cynisch gelach. Rostelli blies, de jongen opende zijn ogen en verbleekte, de zaal deed cat-calls, de jongen probeerde zich met een rooie kop achter Rostelli te verschuilen; Rostelli ontweek hem behendig. De jongen op het podium stierf duizend doden, de zaal bleef erin. Geen vreselijker leed dan leedvermaak. Haha, kijk toch eens, die jongen schaamt zich!!! Wat stom!!!

Als slotstuk liet Rostelli een assistente met een pop opdraven en vertelde zijn hypnosantjes dat ze alles zouden voelen wat de pop onderging. Slachtoffer één was een meisje, die door Rostelli bij verstek in haar billen werd geknepen en dieper en dieper werd gekust. Daarna werd de heavy-metal kandidaat wakker geblazen, en de assistente gaf de pop een innige zoen en kriebelde de pop omstandig in zijn kruis. Een diepere en diepere blos verspreidde zich over het gezicht van de jongen. Hij wist zich geen raad met deze opwinding ten overstaan van een joelend publiek.

Voodoo-seks onder hypnosis. Dieper en dieper. Rasti Rostell. Lager en lager. De zaal. Platter en platter.

Beursberichten

DE NAAM BELOOFDE niet veel goeds, vonden we: Ero 92, de vakbeurs voor erotiek. Kon het platter? Een beetje meer fantasie had de dames en heren organisatoren bepaald niet misstaan. En dat iedereen die een informatiekraampje wilde neerzetten dat gratis mocht doen, suggereerde bepaald dat ze zaten te springen om inhoudelijke bijdragen. Maar aangezien we met een bizar en ongewoon boek over seks aan de slag zijn besloten mijn uitgeefster en ik dat wij maar naar Den Haag moesten afreizen, ter lering en vermaak.

Bij de ingang ging het al fout. Twee mannen, gehuld in wat mijn uitgeefster netvliesverblindende pakken noemde, verlieten het beursgebouw in gezelschap van een te blonde juffrouw in een te strak pakje die bovendien te veel giechelde. Binnen was het tragisch stil. Het aantal kraampjes in de Houtrusthallen overtrof het aantal bezoekers op waarlijk dramatische wijze.

We liepen de kraampjes langs, koutten wat met twee vriendelijke dames van de NVSH die ons enthousiast condooms overhandigden, keken naar wat zondagsschilderijtjes («erotische kunst van gerenommeerde artiesten»), wierpen een blik op drie azalea’s, een conifeer, een nepvijver en twee versies van De Venus van Milo («de erotische beeldentuin») en storten ons toen maar op de pakjes en behaatjes. Teveel kant, teveel bloemetjes, meer het genre van Tante Truus die haar vent van achter de voetbalbuis probeert weg te lokken.

Christine Le Duc bleek van de weeromstuit onze favoriete stand. Ik snuffelde wat tussen de speeltjes, Carly dook beroepshalve de bladenrekken in. Op kosten van de uitgeverij mocht ik mij iets aangenaams aanschaffen om mijn derde druk te vieren. Ik aarzelde bij een voorbinddildo – alleen al het idee om bij voorkomende gelegenheden achteloos te kunnen zeggen: «Ach ja, die heb ik nog van mijn uitgever gekregen», trok me mateloos aan – maar het kreng was zoals gewoonlijk weer te hard en riep eerder associaties op met een stormram dan met plezierig geplaag en gewroet. Iets van leer, misschien?

Carly hielp uitzoeken. We vonden een prachtig corseletje met jarretels en een brede riem annex jarretel, alletwee met eindeloos lange veters die vastgeregen dienden te worden. Bij dat soort kleding zouden ze eigenlijk een geliefde moeten meeleveren besloten we, wegens het aantrekgemak. We pasten beide kledingstukken. Gaandeweg deze operatie verzamelden zich meer heren om ons heen.

Wij blikten noch bloosden en regen vlijtig voort. «Doet U dat vaker?» vroeg een meneer belangstellend aan Carly, «houdt U daarvan?» Carly wierp hem een netvliesverblindende glimlach toe. Hij verslikte zich, en wende om zijn ogen te sparen zijn blik op mij. «Ken ik U niet ergens van? U komt me zo bekend voor.» Opeens wist hij het. Die meid van de orenmaffia…? Ik bekende. «Ik was nog erg tegen U», stribbelde hij halfhartig tegen, maar smolt zijns ondanks wegens al dat leer waarin ik inmiddels gehuld ging. Je zag hem denken: zo streng, de zweep had ze over de orenmaffia gehaald, en nu dat leer… In zijn gedachten werd ik acuut omgevormd tot droommeesteres, vrees ik.

Na deze geslaagde aankopen trokken we naar het terrasje tegenover de beeldentuin. Plots zag ik aan de overkant een bekend logo. Ja verdomd, de Academie voor Body en Soul, ik struikel toch werkelijk overal over mafiosi. De meneer achter het kraampje herkende mij ook en zond acuut slechte vibraties uit, wat niet hielp. Carly en ik bekeken belangstellend de stand. Veel boeken over Tantra-seks, waarbij de kunst is uren te vrijen zonder klaar te komen. Sadomasochisme op meditatief niveau, zal ik maar zeggen. En natuurkleien dildo’s. Ach ja…

Wij kochten een ero-cocktail (grapefruit-, mango-, sinaasappel- en nog veel meer sap, flink opgeklopt, net als de beurs) bij een vriendelijke meneer. Op tafel lag een folder die we belangstellend doornamen. «De nieuwe sensatie: handleiding onthoeker», schreeuwde het ons tegemoet rond een afbeelding van een onmogelijk ogende vibrator. Onthoeker? Carly en ik, toch van veel markten thuis, keken elkaar niet-begrijpend aan. Een onthoeker – dat klonk alsof de loodgieter er aan te pas moest komen.

Het bleek een vibrator met een bocht erin, bedoeld ter meerdere eer en glorie van de G-plek, u weet wel, die verstandsknobbel vlak na de ingang. Dames, riep de folder, hiermee kan een orgasme worden bereikt dat zijn weerga niet kent! En vanaf vandaag hoort ook ú tot de mensen die deze kans niet voorbij laten gaan… Voor slechts F34,50! Dit orgasme voelt warmer, tintelt door tot in de buik, is veel heviger en meerdere malen achter elkaar te bereiken, ook de folder wist van geen ophouden en stapelde superlatief op superlatief.

Wij duwden ons rietje uit de ero-cocktail in een bocht en zogen onze bekers leeg. Uit mijn ooghoek zag ik de meneer van de Academie voor Body & Soul naar zijn overburen, de SM-club Doma, slenteren. Daar draaiden non-stop video’s. Maar dat was interessant… De Body & Soul-meneer duwde zijn handen diep in zijn broekzakken en bleef minstens een kwartier staan kijken.

Het leven is soms leuker dan de leer.