Van 55 naar 46

Gisteren toog ik naar het ziekenhuis voor de driewekelijkse portie herceptin – de veertiende dosis, volgens de verpleegkundige, maar volgens mijn agenda de dertiende. Ze keek in haar papieren en vertelde toen dat ze toch eerst moest bellen: mijn hartfunctie was flink afgenomen. (Herceptin kan de pompfunctie van je hart verslechteren, je hart moet daarom elke drie maanden worden onderzocht.) Een normale pompfunctie zit zo op de 60%. Bij de vorige test scoorde mijn hart 55%, en bij het afgelopen onderzoek 46%. Da’s teveel naar beneden, ik geloof dat je 10% mag zakken, en dit is bijna 20%.

Nu kwam de vorige MUGA-scan rot uit, of had ik de avond ervoor beter de avond erna kunnen plannen. Hoe dan ook, ik was erg laat naar bed gegaan en had samen met P geloof ik drie flessen wijn op, dus ik had een kolossale kater toen ik onder het apparaat lag. Dat zal vast niet geholpen hebben om een positief beeld te krijgen. Maar los van dat exces merk ik inderdaad dat mijn hart vaker dan anders bonkt, en zijn mijn voeten geregeld wat opgezwollen (een teken van slechter pompen).

Dus ik mag effies geen herceptin. Begin september is telefonisch overleg gepland met mijn oncoloog; er zal wel een nieuwe MUGA-scan worden aangevraagd. Hoe het daarna verder gaat weet ik niet. Mocht mijn hartfunctie weer op orde zijn, dan zou ik – om die laatste vier of vijf porties herceptin nog binnen te krijgen – weer eerst een opstartdosis moeten krijgen, omdat er tegen die tijd zeven of acht weken tussen zitten; tussen normale toedieningen herceptin mag maximaal vier weken zitten. Een opstartdosis betekent weer een dag ziekenhuis, en ik denk dat ze dat allemaal teveel gedoe vinden voor die vier of vijf resterende porties.

Zodat ik onverrichter zake naar huis ging en meteen mijn bed weer in kroop. Ik ben namelijk snotverkouden en koortsig, een souvenir van het Computer Chaos kamp. Ik heb daarna de hele dag geslapen.

Snotverkouden zijn met een herceptinneus is trouwens geen goede combinatie; het wondje in mijn rechterneusvleugel is inmiddels getransformeerd tot een ontsteking, ik heb nu voor de tweede keer zo’n knalrode pijnlijke plek in mijn neus, een plek waar je de etter doorheen ziet schemeren. Yuk en au.

Beauty and the nerds

CCC posterNeem een discobal, drie schijnwerpers en een berkenbosje, wacht tot het avond wordt en je hebt een klein wonder: honderden lichtvlekken die over de bladeren en de grond dansen. Knoop vervolgens hangmatten tussen de berkenbomen en je hebt een magische plek waar mensen uren willen liggen praten en kijken.

We denken bij hacken altijd aan computers, maar dat is maar een deel van het verhaal. Dingen anders gebruiken dan ze bedacht zijn: dat is de kern. Een tostimachine gebruiken om je verregende manuscript te drogen is een hack, je webcam als babyfoon inzetten ook. Inventief zijn. Bedenken of iets niet anders kan. Kijken of er meer uit spullen valt te halen dan je dacht. Apparaten aanvullen, procedures omzeilen, objecten uitbreiden, verschijningen aanpassen, toepassingen verzinnen.

Mensen denken bij hackers – daarbij geholpen door programma’s als Beauty and the Nerd – aan onooglijke, sociaal onhandige types, niet aan schoonheid en esthetiek. Maar wat was het mooi, het vierjaarlijkse CCC-zomerkamp. Ditmaal had de Chaos Computer Club een oude luchtmachtbasis bij Berlijn geannexeerd. Gewoonlijk fungeert het terrein als een openluchtmuseum vol bunkers, oude Migs, antieke helikopters en ander gevechtsvliegspul maar nu kampeerden er tweeduizend hackers en aanverwanten.

Het was er prachtig, vooral ‘s avonds: overal flonkerde licht, deden laserstralen haasje-over, de bunkermuren waren rood verlicht, er waren caipirinha’s en mojito’s, het standbeeld van Lenin dat het terrein bewaakte was binnen een dag omgetoverd tot een aloha-versie met rieten rok en bloemenslinger (the communist partying), en overal kon je internet uit de bomen halen want daar daalden ethernetkabels uit neer.

Het blijft een geweldig experiment. Neem een ontoegankelijk terrein waar zowat niks is, bouw daar in een week tijd een infrastructuur met glasvezel, elektriciteit, sanitair en eettentjes en nodig al je vrienden uit. Vier feest, deel kennis en breek de boel na een paar dagen weer af. Het Nederlandse Hack-Tic was de eerste groep die een dergelijk computernetwerk in de open lucht wist te creëren, en sindsdien is het een traditie geworden.

Grappig was het ook. De jongens die er een vijver aanlegden om ‘s avonds leuk met lasers en rookmachines te kunnen spelen, werden de voorspelbare conversaties beu – ‘Wat bouwen jullie?’ ‘Een vijver.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat dat leuk is’ – en verzonnen na de tiende keer een ander antwoord om de gesprekken wat schwung te geven. Hun vijver promoveerden ze tot biologisch experiment: ze onderzochten hoe lichtgevende algen zich ontwikkelden. Ze legden een nepsensor in de vijver (waar inmiddels zesduizend liter water in zat), ze googelden wat informatie bij elkaar om een schijnbaar samenhangend verhaal te kunnen vertellen, kochten snel een paar kilo glitter dat ze in dagelijkse porties in de vijver strooiden en terwijl iedereen keek wat er in de vijver gebeurde, keken zij wat er sociaal ontstond.

Binnen een dag legden voorbijgangers elkaar uit dat hier een gigantische petrischaal was gebouwd. De jongens leunden vergenoegd achterover en hoorden de verhalen groeien. Het Amerikaanse blad Wired kwam langs en wijdde een artikel aan dit wetenschappelijke experiment. Bijna iedereen trapte erin. We wilden allemaal zo graag dat het waar was. Niet alleen omdat het waar had kunnen zijn, maar vooral omdat het zo mooi was – mooi als verhaal, mooi als experiment, en mooi om te zien.

Wie op CCC rondliep, weet voorgoed dat de echte beauties niet de blondines zijn, maar de nerds.

Twee boeken ingeleverd :)

Wat een week… We zijn pas halverwege en ik heb al twee boeken bij twee uitgeverijen ingeleverd. Vanmorgen de definitieve tekst voor het derde deel van The Next Ten Years, een serie boeken die ik voor XS4ALL maak in samenwerking met uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Het derde deel heet ‘Korte verhalen voor de nabije toekomst: leven in technologie’, en bevat negen verhalen van (meest) jonge auteurs waarin toekomstige manieren van communicatie een grote rol spelen. Het boek komt op 7 september uit.

En ik heb net de (voorlopig) laatste hand gelegd aan een boek voor uitgeverij Querido: ‘Open en bloot: borstkanker zonder opsmuk’ en de tekst naar mijn redacteuren opgestuurd. Het zal verschijnen in hun reeks politieke pamfletten en staat gepland voor begin oktober van dit jaar. Weird detail: met titel, tussenkopjes, voetnoten en alles telt het manuscript precies 8888 woorden. Daar heb ik niet op aangestuurd.

Persoonlijk is niet langer privé

Lief dagboekAlles verandert, inclusief gewoontes en opvattingen. Zelf ben ik grootgebracht in het feminisme, dat leerde dat zaken die je als persoonlijk ervoer, een politieke dimensie konden hebben en daarom niet noodzakelijkerwijs alleen een interne aangelegenheid waren. Psychologische kwesties waren niet per definitie privé, ze hadden geregeld hun origine in de maatschappelijke organisatie, waren daarmee onderdeel van het politieke domein en hoorden op de sociale agenda. Die wetenschap is een reden waarom ik zelden gêne heb gehad om publiekelijk over seks, lichamelijkheid of ziekte te spreken.

Dat is een welbewuste keuze geweest. Soms heeft het nadelen. Dan verwijst een halve onbekende ineens naar iets dat ik ergens heb geschreven, en ontleent daar een air aan alsof we op intieme voet staan, wat niet waar is. Want ik heb het hem of haar niet verteld, maar een amorf publiek. Terwijl ik uiteraard wel hoop dat iemand iets aan zulke betogen heeft – er inzicht door krijgt, zich gesterkt voelt, of iets heeft gekregen om fijn de tanden in te zetten – vind ik tegelijkertijd dat ze er geen rechten op mij aan mogen ontlenen; dat clasht dan wel eens.

Maar ik heb altijd geloofd dat het publiceren van interne roerselen of persoonlijk wedervaren een doel moest hebben. Zoals: laten zien dat het standaardverhaal niet af is. Vers licht op een kwestie werpen. Illustreren dat er meer kanten aan een zaak zitten. Vertellen waar iets vandaan komt, en dan mezelf als illustratie gebruiken (want in niemand anders kan ik zo diep afdalen). En altijd ligt daar nog een zweem van taboe over, want sommige dingen – zoals je geamputeerde borst laten zien, of vertellen over vrouwelijke ejaculatie – doe je niet publiekelijk vinden veel mensen, maar het lastige van die opvatting is juist dat ze de werkelijkheid van veel mensen ontkent.; reden waarom ik vind dat het juist wel het vertellen waard is.

We kijken wat ongemakkelijk aan tegen jongeren die hun hele hebben en houden via internet documenteren. Ze laten hun hele leven zien: foto’s van feestjes, blogs over school, podcasts over verbroken liefdes. Alles wordt vastgelegd. We zijn bang dat ondoordachte uitlatingen ze hun hele leven blijft achtervolgen. Jongeren zeggen zelf dat ze daardoor minder aan blunders hechten. Iedereen heeft wel ‘s iets stoms online gezet en waarom zou je een ander daarom een faux pas nadragen?

Twee inzichten hielpen me de omgang van jongeren met privacy beter te begrijpen. Eentje was een onderzoek van het Rathenau Instituut, dat constateerde dat jongeren – anders dan de oudere generaties – geen onderscheid maken tussen praten, sms’en, internet en telefoon. Voor hen is het gewoon allemaal communicatie. Het tweede was een recent artikel in het New York Magazine, waarin oude en nieuwe opvattingen over privacy werden beschreven als ‘de grootste generatiekloof sinds rock ‘n’ roll’.

Toch wringt er iets. Ik blijf denken dat binnen deze nieuwe opvatting over privacy iets over het hoofd wordt gezien. De voorstanders van totale openheid vergeten naar mijn idee dat het tegenwoordig niet alleen meer gaat over de vraag wat ze zelf willen vertellen, maar ook – zo niet meer – over wat overheden ongevraagd over hen vastleggen. En waarom zijn al die jongeren die zo makkelijk over hun leven vertellen, allemaal van die slimme, goedgesitueerde mensen? Zijn het niet vooral de geprivilegieerde kinderen die de toon zetten? Waar zijn de blogs van jongeren die in ongemakkelijke, moeilijke of gewoon maar saaie situaties zitten?

Een slechte verhouding

Eerlijk is eerlijk, hij had het aangekondigd. Maar toch was ik er dagen van in de war.

Toen ik in maart vertelde waarom ik niet aan de hormoontherapie wilde – met de herceptin ging het na maanden hardnekkig proberen eindelijk goed, ik wilde niets meer dat mijn hoofd en mijn stemming kon beïnvloeden, en ik was al die medicijnen inmiddels zo ongelooflijk zat – was mijn oncoloog begrijpend. Of ik het goed vond dat-ie er later nog ‘s op terug kwam? Prima, zei ik, als hij het goed vond dat ik bij mijn mening zou blijven. We lachten allebei en dat was dat.

Ik had ‘m onderschat. Hij vertelde dat hoe ouder je wordt, hoe minder chemo doet en hoe meer hormoontherapie. En als ik al dat andere deed – de chemo, de herceptin – waarom dan niet dat minder ingrijpende, juist nu dat ook zoveel kon schelen?

Voor het eerst in het jaar dat hij en ik elkaar geregeld zien, werd ik kregel. Sheesh, had dat eerder gezegd! Dan had ik de chemo misschien overgeslagen en gewoon hormoontherapie gedaan. Als ze toch evenveel uithalen… Maar later, thuis, na dagen denken, wist ik dat dat niet waar is. Voor mij geldt: liever vier maanden chemo en daar een paar maanden van bijkomen dan vijf jaar hormoontherapie.

Het heeft te maken met tijd. Chemo is verhoudingsgewijs kort en tegelijkertijd vreselijk intensief, maar je hebt iets op de horizon waar je naar kunt uitkijken. Nog vier keer, nog twee, nog een, klaar! (Dat het herstellen ervan minstens even lang duurt als de hele chemoperiode had ik toen nog niet door, dat was misschien maar goed ook.) Het heeft ook te maken met heldhaftigheid. Wie aan de chemo is wordt serieus genomen, daar is iets mee, die kan op ieders begrip rekenen. Wie wisselvallig van stemming en stram van lijf wordt door de hormoontherapie niet, of anders gezegd: mensen willen gerust een tijd rekening met je houden maar ook daar zijn grenzen aan. En daarnaast: vijf jaar is gewoon te lang. Ik wil best bijwerkingen ondergaan, maar dan moet er of een tastbare, aanwezige reden zijn; voor preventie heb ik minder over. Held zijn kun je ook niet over zo’n lange periode uitsmeren.

Maar vooral vooral vooral: ik wil zo graag van die behandelingen af, ik wil zo graag daags voor mijn verjaardag de laatste dosis herceptin nemen en dan kankerbehandelingsvrij mijn vijftigste ingaan.

Ik weet het: er is een kans, een kleine kans, dat er nog iets in mijn lichaam zwerft dat me kan doen struikelen. Maar wie weet waren alle eerdere behandelingen genoeg en wie weet volstaat niets. Het is allemaal statistiek, je weet niet in welke tranche jij hoogstpersoonlijk valt. De enige manier om te beslissen is daarom – lijkt me – een afweging tussen consequenties en tijd, tussen belasting en verwachting.

Daarmee valt hormoontherapie af. Vijf jaar verder behandelen, vijf jaar pillen slikken is me simpelweg teveel. Zeker ook omdat vrouwen die zeggen weinig last te hebben gehad van de hormoontherapie bijna onveranderlijk na afloop zeggen: ‘Het was alsof er een deken van me afviel.’ Ze voelen zich, zo denk ik, zoals je je voelt waneer je een verhouding verbreekt die gaandeweg zijn sjeu en kleur heeft verloren. Er waren geen grote ruzies. Er waren geen drama’s. Er was gewoon maar heel weinig mis. En toch voel je je bevrijd nadat je de stap hebt genomen om weg te gaan, en krijgt de wereld ineens meer kleur.

Aan de hormoontherapie beginnen voelt alsof ik met open ogen in een slepende, sleurende verhouding stap. Dan maar liever een risico nemen, en onderweg ongebonden zijn, en met meer kleur.

10 juli 2007 / MC 20 juli 2007

Kim

Vandaag is het precies twee jaar geleden dat KimMijnkat stierf, twee jaar geleden dat ik haar liet doodmaken, twee jaar gelden dat ik haar samen met andere Karin begroef, twee jaar geleden dat Joke me ontredderd aantrof. Vorig jaar ging haar sterfdag wat aan me voorbij, ik zat toen zwaar onder de chemo, maar ditmaal weet ik het allemaal weer precies en mis ik haar. Ter ere van Kim een reprise van een oude column uit Het Parool van 26 juli 2005.

Schrikkelkatje

Gelukkig wilde de dierenarts hier komen. In haar laatste uur wilde ik niet met haar slepen, en als je dan toch dood moet, dan liever thuis. Kim was op: haar achterpoten weigerden steeds vaker dienst, ze was half blind en doof en werd steeds angstiger. Ze was geboren op schrikkeldag in 1984, zij en ik hadden langer bij elkaar gewoond dan mijn ouders en ik. Ze heeft al mijn liefdes overleefd en is ouder dan mijn ms.

… me ernstig afvragen of haar door laten leven voor haar is of voor mezelf. Als ik het nu doe, is dat dan om mezelf de last te besparen van een klagende, zielige kat die soms een uur kan zitten mauwen om ik weet niet wat want alles wat ze zou kunnen willen heb ik gegeven of gedaan? Als ik het uitstel, ontken ik dan dat ze al eigenlijk helemaal op is, omdat ik haar nog niet wil missen? Beter naar haar kijken. Elke dag opnieuw snel, doch goed beslissen. Wijs wezen.

Hoe beslis je in godesnaam voor een ander, ook al is die ander je huisdier? Ze was mijn grens al lang gepasseerd, maar dat was mijn grens. Hoe kom je erachter waar een ander zelf de grens legt? Hoe scheid ik daarbij mijn belangen van de hare? Ik legde mijn dilemma aan de dierenarts voor die haar onderzocht. ‘Liever een week te vroeg dan een paar dagen te laat,’ zei hij, ‘je wilt ze de pijn besparen.’

Raar dat we die regel bij dieren zo makkelijk accepteren. Bij dieren mogen we onze grens opleggen, bij mensen vinden we het normaal hun grens te passeren door die eindeloos te evalueren, uit het oogpunt van onze zorgvuldigheid. De paradoxale overeenkomst is dat in beide gevallen anderen beslissen wanneer je mag gaan, tenzij je zieke lichaam hen te snel af is. In de dood ben je afhankelijker van anderen dan ooit. Katjes kunnen bovendien geen zelfmoord plegen als ze het niet met jouw grens eens zijn.

De dierenarts is het met me eens: Kim is op. Hij legt me precies uit wat hij gaat doen. Ik houd haar in mijn armen als hij haar verdooft en ik probeer rust uit te stralen zodat ze niet bang wordt. Zo lief en gewoon mogelijk doen, voor haar. ‘Moordenaar,’ scheld ik mezelf intussen uit, ‘moordenaar! Kim, ik heb opdracht gegeven je dood te maken,’ en ik voel me schuldig, tegelijkertijd wetend dat als dierenartsen zulke dingen niet mochten doen, ik over een week eigenhandig haar nekje had gebroken omdat ik haar inderdaad de pijn en paniek van een steeds verder opkruipende verlamming wil besparen.

… mensen en katten zijn twee totaal verschillende soorten die over en weer elkaars gezelschap zoeken, zonder horigheid of materieel gewin. Honden laten zich onze wet voorschrijven, kanariepietjes en hamsters zijn afhankelijk en gevangen, maar katten komen uit vrije wil naar ons toe en velen geen dwang. We geven ze voedsel, warmte en veiligheid, we krijgen een warme schoot, kopjes en soms een haal – maar geen van beide partijen is de ander de baas. De twee wilde zwervers die bij me zijn ingetrokken bewijzen het, ze komen en gaan naar het ze belieft, maar steeds vaker zijn ze hier, uit vrije wil. De verhouding tussen mensen en katten geeft me altijd hoop.

Nu ze dood is, lijkt ze nog kleiner dan eerst. Die hele middag aai ik mijn platte, dode katje.

Een beetje vooruitdenken

Stilleven‘We dreigen aan onze welvaart ten onder te gaan. Welvaartsziekten als hartfalen, longemfyseem, obesitas en ook diabetes steken steeds meer de kop op. De kosten rijzen de pan uit,’ zei Mike Leers vorige week. Hij is voorzitter van zorgverzekeraar CZ. Een oplossing heeft-ie gelukkig ook: ‘Ik zou graag zien dat er eens serieus zou worden gesproken over een bestraffingsysteem.’ Maar ja, dat blijft toekomstmuziek, vreest hij. ‘In de politiek en de maatschappij zijn de geesten helaas nog niet rijp voor zo’n polis.’

Leers onderschat de politiek. De vorige minister van Volksgezondheid was juist een uitgesproken voorstander van zulk beleid. ‘Er bestaat niet zoiets als het recht op een ongezond leven’ zei Hoogervorst twee jaar geleden. ‘Ik vind dat je het niet kunt maken om er maar gewoon op los te leven. Als je dan vervolgens ziek wordt, kun je niet verwachten dat je ongebreideld van onze gezondheidszorg gebruik kunt maken.’

Wat discussie over de ideale polis van Leers lastig maakt, is dat helemaal niet zo duidelijk is wat een gezonde levensstijl is. Geen chocola eten (vet). Wel chocola (helpt tegen een hoge bloeddruk). Geen alcohol drinken (slecht voor je lever). Dagelijks twee glazen wijn (goed voor hart en bloedvaten). Veel bewegen (maar geen sportblessures oplopen).

Ah hebbes! Roken, dat is slecht, dat weten we allemaal. Collega-verzekeraar Agis kondigde in hetzelfde artikel aan een goedkopere verzekering voor niet-rokers te willen ontwerpen, plus een goedkopere vegapolis. Gen vlees eten schijnt ook gezonder te zijn. Slim bedacht, punt voor Agis! Maar iedereen wil uiteraard zo’n goedkope polis. Hoe controleer je of de verzekerden braaf zijn? We moeten toch ‘s overwegen de verzekeraars inzage te geven in de dagelijkse boodschappen van hun klanten. Mag je met zo’n polis-voor-een-prikkie trouwens nog wel samenwonen met een roker, of is meeroken ook frauduleus?

Als we dat principe van straf in de gezondheidszorg gaan invoeren, laten we het dan goed doen. Waarom altijd maar die ene open deur van het roken weer ingetrapt, en bovendien, als je die paffers van hun slechte gedrag afmept, worden ze allemaal negentig in plaats van netjes voor hun pensioen dood te gaan, en zitten ze minstens tien jaar dement in een verzorgingstehuis. Alsof dat niet duur is, nog los van de AOW die ze dan jarenlang gratis en voor niks kunnen scoren. Daarvan rijzen de kosten trouwens ook de pan uit. Nee, laten we nu eens een beetje vooruitdenken.

Zonder harnas in het verkeer: tsja meneer, u weet toch dat u niet tegen een auto bent opgewassen, nee hoor, die dwarslaesie of gebroken heup vergoeden we niet. Een kind met Down? Mevrouw, daar heb je tegenwoordig testen voor. U heeft dit kind zelf gewild, en niet dat wij zo’n leven minder waard vinden, oh gut nee, maar het was uw keus, en om daar nu de maatschappij voor te laten opdraaien… Eigen keuze, eigen schuld. U had een abortus kunnen laten doen, was ook veel goedkoper geweest. Die vergoeden we wel. Uit besparingsoogpunt. U wou niet aan de hormonen na uw borstkanker en nu is-ie terug? Spijtig mevrouw, maar helaas, u staat er verder alleen voor.

Als je de ethiek en solidariteit toch overboord gooit en alles op eigen keuzes laat aankomen, hoort dit er ook bij. Of misschien kun je ziekteverzekeraars dan meteen afschaffen, dat is ook een optie.

Huurmoordenaars lid van Scientology?

Een goede vriend attendeerde me op een curieuze opmerking in een lang artikel in Vrij Nederland over de verhoudingen binnen de Nederlandse onderwereld. In de bewuste passage worden de contacten besproken van ene Peter la Serpe, die er kennelijk samen met ene Ali A. een ‘uitzendbureau voor huurmoordenaars’ op nahield. In die hoedanigheid schijnt La Serpe onder meer Houtman te hebben vermoord. La Serpe schijnt – samen met Jesse R, maar dat is me niet helemaal duidelijk – lid van Scientology te zijn, volgens onderstaand fragment:


Justitie volgt de lijn van de kroongetuige [Peter la Serpe]. Die stelt dat hij en collega-verdachte Ali A. er een ‘uitzendbureau voor huurmoordenaars’ op nahielden. Ondersteunend bewijs vindt het OM onder andere in getapte telefoongesprekken tussen de hoofdverdachten en in observatiefoto’s van ontmoetingen tussen La Serpe en zijn ‘opdrachtgevers’. Bijvoorbeeld in de Rotterdamse discotheek Baja Beachclub, waar Ali A. werd gezien samen met Dino Soerel, de vermeend partner in crime van Willem Holleeder. Daarmee komt een mogelijke rol van de Heineken-ontvoerder ook steeds duidelijker in zicht. Zijn maatje Soerel is volgens Peter la Serpe ‘een soort mentor’ van Ali A. ‘Dino staat hoger in de hiërarchie’, volgens de kroongetuige. Hij zou een dodenlijst bijhouden, met daarop naast eerdergenoemde slachtoffers ook andere potentiële ‘doelen’. Bijvoorbeeld Leen Bosnie, een zakenpartner van wijlen Willem Endstra en volgens justitie een vijand van Holleeder. La Serpe heeft verklaard dat hij samen met Jesse R. tevergeefs deze Bosnie bij diens huis heeft opgewacht. Met Jesse R. heeft La Serpe ook de liquidatie op Houtman uitgevoerd. Justitie wacht op Jesses uitlevering, hij werd dit voorjaar in Marokko gearresteerd. Saillant detail: de beide ‘moordpartners’ zijn volgens de La Serpe aanhangers van Scientology.

Het hele artikel staat hier. Scientology kills, zei een andere site al, maar dat was toch wat anders bedoeld…

Vragen, vragen…

Vanmorgen was ik voor controle bij de oncoloog. Ik was ‘t een beetje vergeten – verdringing heet dat geloof ik – maar hij kwam, zoals-ie eerder had beloofd, terug op de hormonenkwestie. Uit onderzoek blijkt dat bij her2neu-overexpressieve borstkanker tamoxifen te prefereren is. Eerder heb ik een aromataseremmer gehad, waarmee ik ben gestopt toen ik depressief bleek te worden van de herceptin, ik wou schoon schip hebben en eerst mijn hoofd weer terughebben voordat ik weer aan de medicijnen ging (zie klog exit H&H, 26 oktober 2006). Opnieuw beginnen met herceptin ging moeizaam, de eerste paar keer zakte ik steeds weer weg, en nadat dat eindelijk goed ging, heb ik besloten ‘t bij de herceptin te laten en niet aan de hormoontherapie te beginnen (zie column Medisch Contact, Therapietrouw en -scheiding, 30 maart 2007).

Of ik niet toch wilde overwegen tamoxifen te nemen. De bijwerkingen vallen mee, vertelde de oncoloog, en ik zou het anders gewoon eerst een paar weken kunnen proberen om daarna pas definitief te beslissen.

Hij klonk overtuigend. Een extra reden om toch hormoontherapie te doen is dat naarmate je ouder bent, hormoontherapie effectiever is dan chemo in het voorkomen van uitzaaiingen (wat een belangrijke reden waarom chemo boven de zestig zo zelden wordt voorgeschreven).

Dus nu zit ik weer te dubben. Over een week belt de oncoloog me, om verder te praten. Natuurlijk kwamen de goede vragen pas in de loop van de dag op. Hoe gevoelig voor hormonen was die tumor van mij nu precies, bijvoorbeeld, want ook daar heb je gradaties in. In het pathologisch rapport dat ik heb staat alleen een nadere aanduiding van de progesterongevoeligheid – 10% – maar niet van de oestrogeengevoeligheid; daar staat alleen: ‘positief’. Een andere vraag die ik mijn oncoloog had kunnen stellen, was deze: hoe onverstandig zou-d-ie het vinden, op een schaal van 1 tot 10, als ik geen tamoxifen zou nemen?

Maar ik wil zo heel erg niet, alles in me verzet zich tegen elke dag pillen slikken, elke dag opnieuw. Deels is dat omdat ik het afgelopen jaar door schade en schande heb geleerd dat medicijnen zelden alleen iets met je lichaam doen maar dat ze ook je hoofd beïnvloeden: je stemming, je denken, je animo, je gedrevenheid, je esprit. Deels is het omdat ik zo heel graag het einde in zicht heb: zonder hormoontherapie ben ik in december klaar, als ik de laatste dosis herceptin krijg, daags voor ik vijftig word.