Wie helpt?

Momenteel ben ik bezig met een boek over de Canta: De benenwagen. Het boek zal in juni verschijnen. De tekst zit wel snor, maar voor het beeldmateriaal heb ik hulp nodig!

Niet alleen gehandicapten gebruiken Canta’s: ook bedrijven en instanties doen dat. Die autootjes worden dan verfraaid met logo’s en soms in de bedrijfskleuren gespoten. Ik noem dat ‘Canta’s met een bijbaan’. In dit Facebook album zie je daar voorbeelden van. Maar mijn verzameling is nog klein, er zijn vast veel meer Canta’s met een (bij)baan….

Help mee! Maak foto’s van zulke Canta’s en plaats hier een link naar je foto, of stuur die op naar karin@spaink.net. Mooie foto’s gebruik ik graag in het boek.

Andere goede Cantafoto’s zijn ook van harte welkom! Op Flickr worden al langer Canta-foto’s verzameld (zie The hunt for the little red car), maar daar staan alleen rode Canta’s. En van witte, grijze en groene Canta’s zijn geheid ook mooie, grappige of ontroerende foto’s te maken…

Wie helpt me? Wie doet mee?

Kapot!

Op 18 april moest mijn Canta worden gerepareerd: hij ging die ochtend steeds langzamer rijden, en op het laatst kwam-ie zelfs helemaal niet meer vooruit. Waaijenberg haalde hem subiet met een busje op – gelukkig was ik vlakbij gestrand – en repareerde hem. De remmen bleken te zijn vastgelopen. Uiteindelijk moest de hele reminstallatie worden vervangen.

Kort daarna kreeg-ie weer kuren. Als ik optrok, hoorde je steeds heel hard ‘kloink’ onderin, zo ergens bij het linkervoorwiel – alsof er iets niet pakte. Het voelde alsof het autootje elk moment zou kunnen vastlopen, zodat ik uit voorzorg heel zacht reed. Vanmorgen kon ik langskomen en het was foute boel.

Toen de Canta eenmaal op de helling stond, was goed te zien hoe doorgeroest hij is. Dat was ook de oorzaak van de terugkerende ‘kloink’: de balk waaraan het motorblok is bevestigd was volkomen verroest en was aan weerszijden van het motorblok afgebroken. Geen wonder dat het eng voelde…

Op de foto zie je het vooraanzicht van de doorgeroeste balk. Het motorblok zit aan de balk vast met het glimmende plaatje, en aan weerszjden daarvan is de balk afgebroken. In het rechterdeel zit overdwars een grote scheur. Ook de onderkant van de auto zit vol roest en afbladderend metaal. Het is duidelijk: deze Canta is geen lang leven meer beschoren. (Maar ja, hij is dan ook al 10 jaar oud.) Er is inmiddels een aanvraag voor een nieuwe Canta de deur uit, als alles goed gaat heb ik over een maand of drie een nieuwe.

Er is een nieuwe balk gelast (op de foto zie je ‘m in bovenaanzicht: het is die glimmende zwarte balk). Gelukkig hoef ik dus niet zonder autootje te zitten. En nu maar duimen dat de aanvraag voor een nieuwe wordt gehonoreerd, anders ben ik mijn benen kwijt.

Liefdesverklaring

Lopen is niet echt mijn forte. Vandaar dat ik al jaren een Canta heb. een gehandicaptenautootje. Zo’n klein rood opdondertje dat het midden houdt tussen een Goggomobiel en een luxe koekblik.

Canta’s zijn geweldig. Mijn actieradius wordt er enorm door vergroot. Geen gehannes meer met dure taxi’s, niet doodmoe worden van het wachten op bus of tram en daarna alsnog honderden meters moeten lopen met inmiddels onwillige benen of knikkende knieën. Ook heb ik door dat autootje aanzienlijk minder last van de kou, die anders tot urenlang verstijfde en tegenstribbelende ledematen had geleid.

Canta’s zijn een verrukking. Ze zijn zo klein dat je ‘m overal kunt parkeren (wel oppassen dat je niet de stoep verspert voor mensen in rolstoelen of met kinderwagens – denk aan uw medemens!). Je mag ermee op de rijweg en op het fietspad, zodat je vrijwel overal kunt komen. Je moet een beetje mikken, maar met wat behendigheid kun je ‘m zo tussen verkeerspaaltjes en Amsterdammertjes door laveren.

De stickers van XS4ALL die ik bij wijze van nummerbord voor- en achterop heb geplakt, zijn meer dan gepast: de Canta geeft me weer toegang tot alles en iedereen. Zonder Canta was ik onthand en stukken meer gehandicapt dan nu. Ik zou niet goed weten hoe ik me zonder dat autootje moest redden.

En van Canta’s word je vrolijk, een onderschat pluspunt. Buitenlanders kennen zulke autootjes niet en er is altijd wel een plukje toeristen dat zich vergaapt aan mijn Canta: ze stoten elkaar aan, ze wijzen ‘m na, ze kijken verbaasd, ongelovig of juist geamuseerd. Ik knik dan meestal vriendelijk terug, wat de feestvreugde nog vergroot. Vooral Japanners vallen zowat in katzwijm van acuut opwellende verliefdheid als ze ’m zien en gaan, zodra ze zijn bijgekomen, als een gek foto’s maken. Mijn Canta is denkelijk even vaak gefotografeerd als de duiven op de Dam.

Hoewel ze voor Nederlanders minder verrassend zijn – je ziet die dingen immers overal rijden – blijken die toch ook geïntrigeerd te zijn door Canta’s. Mijn vrienden vinden het altijd fantastisch als ze mee kunnen rijden en de buurtkinderen behandelen ‘m als een exotische traktatie. Ze bedelen soms of we samen een blokje om kunnen, en ze plakken geregeld vrolijke stickers op mijn Canta, ik denk bij wijze van tegenprestatie.

Van de week ontdekte ik dat er heuse Canta-fanclubs zijn; mensen die foto’s van Canta’s verzamelen en die internet afspeuren naar filmpjes. Er is een Canta-blog en een Canta fotopool, beide onder de naam ‘The hunt for the little red car’. Ik vond daar zelfs een meneer die mini-documentaires maakt over Canta-gebruikers en hun voertuig. Het grappige is: die fans zijn mensen zonder makke, mensen zonder handicap.

Is dat nou niet een wondermooi verschijnsel: gezonde mensen die gefascineerd zijn door een gehandicaptenhulpmiddel? Is het niet geestig dat wij gehandicapten iets hebben waarop mensen met goeie benen jaloers zijn?

Het is lente. Ik verheug me nu al op de blije gezichten van de toeristen die Amsterdam bezoeken en die verrast worden door mijn autootje. Nederland: land van tulpen, klompen en Canta’s.

P.S. Uit puur enthousiasme ben ik gisteren zelf een fanclub begonnen op Facebook: www.facebook.com/ClubCanta.

De WVG is een vetpot

(KORTE SAMENVATTING VAN het voorafgaande: vier weken geleden werd mijn gehandicaptenautootje gestolen. Na een urenlange telefoonsessies met allerlei bevoegde en betrokken instanties, bleek dat de procedure voor het verkrijgen van een nieuw autootje vijf maanden in beslag zou nemen; dat reserve-autootjes niet bestonden (perplexe ambtenaar: ‘Tijdelijke vervanging? Nee mevrouw, daar doen wij niet aan!’); en dat vervanging sowieso niet zeker was. Ik moest opnieuw gekeurd en mijn aanvraag opnieuw getoetst.)

Kort nadat ik mijn vorige autootje kreeg, in 1994, werd de Wet Voorzieningen Gehandicapten ingevoerd. De verstrekking van voorzieningen is sindsdien niet langer landelijk doch lokaal geregeld, en elke gemeente heeft zo haar eigen beleid. Vroeger besloot de GMD over aanvragen voor voorzieningen; de GMD deed de medische keuringen zelf, zag veel gehandicapten, overlegde met gehandicaptenorganisaties en stelde haar criteria regelmatig bij aan de hand van de praktijkverhalen die ze al doende hoorde.

Sinds de invoering van de WVG is de zaak anders geregeld. Aanvragen belanden in Amsterdam nu bij de Stichting Tot & Met. Sociaal en medisch adviseurs werken daar samen; ze bezoeken de gehandicapte, beoordelen diens aanvraag en maken een advies dat daarna ter uiteindelijke beslissing naar de Sociale Dienst gaat.

Van diverse mensen binnen Tot & Met heb ik inmiddels mogen vernemen dat ze deze constructie een ramp vinden: deels omdat de Sociale Dienst totaal geen contact met gehandicapten heeft, en derhalve nauwelijks besef heeft waarover ze nu precies beslissen; deels omdat de beslissers bij de Sociale Dienst vooral uit sociaal rechercheurs bestaan die, zoals iemand van Tot & Met het formuleerde, ‘er nu eenmaal van uit gaan dat elke aanvrager de boel tracht op te lichten’.

Aanvragen voor scootmobiels en gehandicaptenautootjes worden dan ook, zo hoorde ik, in meerderheid afgewezen. Het netto effect is dat wie goed kan argumenteren – en de adviseurs van Tot & Met iets in handen weet te geven waarop de Sociale Dienst geen weerwoord heeft – een aanzienlijk betere kans heeft er een autootje of scootmobiel uit te slepen dan de verbaal minder begaafden.

De ultieme verdedigingslinie van de Sociale Dienst is de Stadsmobiel, een vorm van collectief vervoer voor gehandicapten en bejaarden die in Amsterdam is ingevoerd. De Stadsmobiel haalt je aan huis op en kiest – volgens het treintaxi-principe – de meest handige route om jou en de andere inzittenden op de goede plaats te krijgen. Een aardig plan, maar in de praktijk een fiasco. De Amsterdamse Ombudsman weet er alles van: er zijn dikke dossiers met klachten. Uit een recent gehouden enquête onder gebruikers bleek dat vooral ouderen tevreden zijn, gehandicapten daarentegen in het geheel niet.

De busjes zijn vaak overvol. Een ritje met de Stadsmobiel dien je minstens twee dagen van te voren te bestellen, en het ding heeft een marge van ruim een half uur: als je ‘m om twee uur bestelt, kan-ie om half twee komen maar ook om half drie. Dat is nogal onhandig voor wie afspraken maakt waar-ie zich aan houden wil, of moet. En een snelle boodschap in de stad doen, is met zo’n marge bijkans een onmogelijkheid: met pech staat de tweede Stadsmobiel klaar om je weer naar huis te brengen nog voor de eerste je te bestemder plekke heeft afgeleverd. De marges keurig in acht nemen en ruim afspreken, betekent dat je lang en veel moet wachten: iets wat zich in veel gevallen slecht verhoudt met gehandicapt zijn, omdat iemand niet bijster veel energie heeft en dan de rest van de dag óp is.

De WVG is streng, zeer streng, en mikt op collectieve oplossingen zoals de Stadsmobiel. Aanvragen voor ‘individuele vervoersvoorzieningen’, zoals ze in het jargon heten, worden om die reden in meerderheid afgewezen. Amsterdam – en zeer veel andere gemeenten – houden dan ook zoveel geld over van de WVG, dat alle gemeenten samen nog geen derde van het beschikbare WVG-geld hebben besteed (bron: MenSen, blad van de MS-vereniging, april 1997).

Al met al ging het er op lijken dat mijn gestolen autootje niet vervangen zou worden: een autootje onder de AAW hebben was, zo bleek, heel iets anders dan een gestolen autootje vervangen krijgen onder de WVG. Ik leek ingehaald door de tijd, en klem gezet door een dief.

Inmiddels weet ik hoe het er bij mij voorstaat. Tot & Met heeft er haast achter gezet en heeft inmiddels een positief advies afgegeven, dat de dag erna al – de wegen der bureaucratie zijn inderdaad ondoorgrondelijk – door de Sociale Dienst is beoordeeld, en tot mijn grote opluchting bovendien gunstig. De machinerie is in werking gesteld: ik mag een nieuw autootje, en dat is in minder dan vier weken tijd bepaald. Er zijn dagen dat ik me afvraag of het item dat AT5 aan deze zaak wijdde, en het feit dat KRO’s Ook dat nog! ging rondbellen met het oog op een uitzending, invloed heeft gehad op de rapheid van deze beslissing. (Woensdag kwam een arts van Tot & Met om toelichting te vragen, donderdag lag er een advies, vrijdag werd dat door de Sociale Dienst beoordeeld en zaterdag had ik een brief dat het autootje besteld zou worden. Vrijdag belde er bovendien iemand over tijdelijke vervanging. Ik stond versteld over deze plotselinge voortvarendheid, zeker na alle sombere verhalen over procedures die vijf maanden in beslag zouden nemen.)

Hoe dat laatste ook mogen wezen, er is iets ten goede veranderd. Inmiddels heeft de gemeente bij monde van een woordvoerder laten weten dat zij vindt dat er reserve-autootjes dienen te zijn voor calamiteiten als deze, zodat mensen wier autootje onverhoopt gejat wordt niet wekenlang zonder hoeven te zitten. Voorts zijn de gemeente en Tot & Met in conclaaf gegaan, en vinden ze dat mensen die onder de AAW een specifieke voorziening hebben gekregen, die moeten mogen houden onder de WVG.

Dat die WVG zelf hoognodig onder de loep moet worden genomen, en dat collectieve oplossingen juist voor mensen met een handicap minder adequaat zijn, lijkt me iets waarover het parlement zich met spoed zou moeten buigen. Net zoals over het feit dat gemeenten nog geen derde van het beschikbare WVG-geld uitgeven, omdat de criteria simpelweg te streng zijn.

MRM 804

WIE EEN AUTO met een goede bijbehorende verzekering heeft, krijgt binnen een paar dagen vervanging wanneer het ding onverhoopt wordt gestolen. Het is immers lastig om ineens, zonder waarschuwing en voorbereiding, van vervoer verstoken te zijn. Maar wat als het om gehandicapten gaat, en de auto geen personenwagen is maar een invaliden-autootje? Dan moet de bestolene vijf maanden wachten op vervanging. Wat die gehandicapte in de tussentijd moet doen om van A naar B te komen? Dat weet niemand. Daar hebben ze kennelijk geen ambtenaren voor, noch beleid.

Ik weet sinds kort alles van zulke gaten in de regelingen van de WVG, de Wet Voorzieningen Gehandicapten. Ik heb zo’n invalidenautootje. Of liever gezegd: ik had er een. Afgelopen maandagavond ontdekte ik namelijk dat mijn autootje gestolen was. Diezelfde avond deed ik aangifte bij de politie. (“U moet morgen naar het bureau komen om aangifte te doen,” had de dienstdoende agent eerst gezegd toen ik geschrokken opbelde. “Eh, dat gaat lastig, want ik ben gehandicapt en mijn autootje is gestolen – daar bel ik nu juist over,” wierp ik tegen.

In een vergeten kronkel in mijn hersenen hieven Harry Belafonte en Odetta spontaan There’s a hole in the bucket, dear Lisa, dear Lisa aan. De agent bleef even stil en dacht na over wat ik zojuist had gezegd. “Dan komen we U wel ophalen,” bood hij ruimhartig aan, “het is toch rustig vanavond.”) Daarna heeft een vriendelijke hoofdagent – hij heette Elvis – een uur lang geruzied met een aangifteprogramma dat geen invaliden-autootjes leek te kennen, maar uiteindelijk lukte het hem om een degelijke rapportage in het programma in te voeren.

U kent ze wel, die Arola’s. Die piramide-achtige wagentjes, Dinky Toys eigenlijk. Ze zijn klein, wendbaar en handig. Er kan een rolstoel mee in een bak achterop. Ze zijn kwetsbaar: niet alleen in het verkeer, maar ook wanneer ze belaagd worden door onverlaten. De deursloten heb je met een forse ruk open en twee jongens hebben een Arola in een mum van tijd op z’n kop gezet – of in de gracht gekieperd, dat schijnt tegenwoordig sport te zijn.

Juist die kwetsbaarheid maakt zulke wagentjes tot een dankbaar object voor vandalen, dieven en joyriders. Tegelijkertijd is het ‘t laagste van het laagste om een gehandicapten-autootje te stelen: iedereen met een IQ hoger dan z’n schoenmaat weet dat je daar iemand vreselijk mee dupeert, en dat de mensen die je ermee treft toch al grote problemen hebben met hun mobiliteit. Het is intens laf.

Daags na de aangifte belde ik de instanties die mij het autootje jaren geleden in bruikleen hadden gegeven. Toen werd ik pas echt boos: op de bureaucraten. Bozer dan op de dieven, die ik inmiddels hartgrondig vervloekt had (een jaar lang vieze dikke puisten in hun gezicht, en overal zwemmmersexceem krijgen ze, als het aan mij ligt).

Urenlang heb ik met ambtenaren geredetwist. Het verhaal dat zich langzaam aftekende, is dit: wanneer de politie mijn Arola over vier weken nog niet heeft teruggevonden, mag ik een aanvraag indienen voor een nieuw autootje. Op z’n vroegst vier weken daarna word ik opgeroepen voor een gesprek. Dat gesprek vindt een of twee weken later plaats. (Inmiddels zijn we dik twee maanden verder.) Dan gaan de uitkomsten van dat gesprek de molen in, en wordt mijn aanvraag beoordeeld. Die beoordeling vergt naar schatting twee volle maanden. Indien de aanvraag positief wordt beoordeeld – “Hoezo indien?!” schrok ik, ook dat nog – wordt er (we zijn nu ruim vier maanden verder) een nieuw autootje besteld dat vervolgens aan mijn mogelijkheden en beperkingen moet worden aangepast, en ook dat kost twee maanden.

Omdat iemand ergens met een hand over zijn hart streek, werd mijn aanvraag dinsdagmiddag al genoteerd, zonder de politietermijn af te wachten. Dat scheelt weer een maand. Nu komt mijn nieuwe autootje over vijf maanden. Met mazzel.

Ik brieste. “Maar ik heb een beoordeling gehad, al in 1993 vonden ze dat ik zo’n autootje nodig had. En mijn ziekte wordt alleen maar erger, nooit beter, dus de situatie is niet veranderd. Ik kan een kopie van die beoordeling faxen, als U wilt. Dan heeft U die vanmiddag nog,” zei ik tegen een van de vele ambtenaren die ik die dinsdag sprak. “Oh, maar wij maken onze eigen beoordeling,” antwoordde de ambtenaar fier. De arrogantie ervan: alsof het GAK/GMD indertijd lichtzinnig met mijn aanvraag zou zijn omgesprongen en roekeloos autootjes uitdeelde.

“U moet rekenen, het is toch een grote uitgave,” zei een andere ambtenaar. Het is waar, een Arola kost plusminus 18.000 gulden en da’s niet niks; maar mijn autootje is door Zorgvoorzieningen Nederland (de officiële eigenaar van mijn bruikleen-Arola) netjes verzekerd, en ZVN wordt derhalve schadeloos gesteld nu hij is gestolen – ik zit met de gebakken peren, zij niet.

En die Wet Voorzieningen Gehandicapten is toch juist in het leven geroepen omdat zulke autootjes, en andere aanpassingen of voorzieningen, grote uitgaven zijn en de overheid terecht heeft besloten dat de zieken, de wankelen en de gebrekkigen zulke bedragen niet individueel moeten hoeven ophoesten. Het lijkt verdorie wel alsof ZVN dat nu als argument tegen hun individuele klanten gebruikt, in plaats van voor. Het trieste is bovendien dat de lokale instanties die de gelden van de WVG verdelen – in Amsterdam is dat Tot & Met – flink geld binnen hun budget blijken over te houden, juist omdat ze uiterst streng beoordelen en veel aanvragen afwijzen.

“Kan ik dan misschien een tijdelijk autootje krijgen?” vroeg ik een derde ambtenaar wanhopig. “Tijdelijke vervanging, nee daar doen we niet aan,” zei hij ferm. “Wat moet ik ondertussen dan?” vroeg ik ambtenaar vier. “Moet ik dan heus vijf maanden wachten voor ik mezelf weer kan vervoeren?” “Zo zijn onze procedures nu eenmaal,” zei ambtenaar nummer vier.

Inmiddels heb ik meer van zulke verhalen gehoord. Mensen wier rolstoel of scootmobiel gestolen werd, zijn aan dezelfde procedures onderworpen. Die moeten wachten tot een nieuwe aanvraag is beoordeeld, afgehandeld en uitgevoerd. Desnoods maandenlang. Wat ze ondertussen moeten doen? Tsja, daar voorzien de procedures niet in. Thuiszitten, denkelijk. Zijn er dan werkelijk nergens mensen te vinden die meer verstand hebben van verzekeren? Of van wat het betekent gehandicapt te zijn?

Ondertussen: als U ergens een rode Arola met volledig zwarte deuren ziet staan (dat laatste is vrij uniek), met een zilverkleurige rolstoelbak achterop en met kenteken MRM 804, belt U Bureau IJtunnel dan even: 020 – 559 2410. Met mazzel krijgt U bovendien Elvis aan de telefoon.

[Voor het vervolg, zie De WVG is een vetpot, Het Parool, 14 april 1997.]