Best wel belachelijk!

[Deze titel is een parafrase van de leus die de Nederlandse burgers moest oppeppen om hun stem uit te brengen bij de Europese verkiezingen: ‘Europa, best wel belangrijk’.]

De Europese verkiezingen komen eraan, op 10 juni mogen we weer stemmen. Maar waarvoor, vraag je je geregeld af.

De macht van het Europees parlement is nog steeds gering. Het Europees parlement kan, anders dan de nationale parlementen, zelf geen wetsvoorstellen initiëren; het mist het recht om individuele leden van de Europese Commissie (zeg maar: de regering van Europa) weg te stemmen; en tenslotte mag het Europees parlement niet meebeslissen over voorstellen op het gebied van belastingen, justitie en buitenlands beleid. Tel uit je winst. De Europese Commissie maakt feitelijk in een een-tweetje met de nationale regeringen uit wat er in Europees verband gebeurt.

Die Commissie bepaalt daarmee in steeds grotere mate het nationale beleid van de aangesloten landen; circa zestig procent van alle wetgeving die tegenwoordig in de lidstaten aan de orde komt, is een (verplichte) implementatie van door haar opgestelde EU-richtlijnen. Alleen al om die reden zou meer invloed van het Europees parlement op de Europese Commissie een groot goed zijn: dan maakt haar onderhavig aan democratische controle.

Het Europees parlement wil uiteraard z’n invloed vergroten. Dat lukt deels (vroeger mochten ze nog minder meebeslissen dan nu). Maar het recente verleden stemt niet optimistisch: de Europese Commissie negeert het parlement nogal vlot.

Het Europees parlement zette bijvoorbeeld grote vraagtekens bij het gemak waarmee de EU instemde met het overhandigen van de passagiersgegevens van wie naar de VS vliegt. De VS wil veel weten: van iemands dieet tot zijn mobiele nummer en zijn creditcardnummer. Het Europees parlement achtte het overhandigen van al die gegevens in strijd met onze eigen Europese privacyregels (Amerika wil die gegevens bovendien te lang bewaren), maar kreeg met haar kritiek geen poot aan de grond bij de Commissie. In april van dit jaar besloot het Europees parlement om die reden uiteindelijk de zaak aanhangig te maken bij het Europees Hof van Justitie. Was dat wellicht aanleiding voor de Eurocommissarissen hun instemming te heroverwegen? Nee. De Commissie besloot vorige week gewoon akkoord te gaan met het overhandigen van al die passagiersdata aan de VS.

Vorig jaar is in het Europees Parlement lang gedebatteerd over de nieuwe richtlijn voor softwarepatenten. Het EP voorzag dat de te strenge wet het moeilijk maakte om software te (blijven) ontwikkelen en vond dat de voorstellen teveel op de maat van grote, vaak monopolistische bedrijven waren gesneden. Het EP wist via een serie aangenomen amendementen het wetsvoorstel om te bouwen naar een acceptabeler snit: de kleine ontwikkelaars – op wie de kenniseconomie minstens evenzeer steunt als op de monopolisten – haalden opgelucht adem.

Totdat kortgeleden de nieuwe richtlijn van de Commissie bekend werd. Alles wat het EP erin had geamendeerd, is plots verdwenen. Menigeen acht de nieuwe richtlijn – die dwars tegen uitspraken van het EP in gaat – nog strenger en beperkender dan het aanvankelijke voorstel. Weg invloed van het parlement. Je zou daarop protest verwachten van onze democratisch ingestelde regering. Maar nee. Minister Brinkhorst van Economische Zaken stuurde vorige week een brief waarin hij aangeeft deze nieuwe patenten-richtlijn van harte te steunen en rept met geen woord over het bruskeren van het EP.

Best belangrijk, Europa? Nou en of is Europa belangrijk. Alleen telt onze stem meer bij het Eurovisie Songfestival dan in de Europese politiek, en dat bij beiden geregeld erg vals wordt gezongen, geeft bij het songfestival toch minder erg.

AIVD volgt 150 moslims dag en nacht

“AIVD volgt 150 moslims dag en nacht – Jihad-strijders permanent geschaduwd.” Met die kop opende de Volkskrant op zaterdag 15 mei 2004. Sheesh, denk je dan, dat is heel serieus. Het artikel begint zo:


Politie, justitie en de veiligheidsdienst AIVD houden samen permanent honderdvijftig mogelijke moslimterroristen in de gaten. De AIVD schaduwt tientallen van deze jihadisten dag en nacht. Politie en justitie treden op zodra een strafbaar feit is gepleegd. Dat bevestigen woordvoerders van de AIVD en het landelijk parket van het Openbaar Ministerie. Het kabinet heeft op deze intensieve samenwerking aangedrongen kort na de bomaanslag in Madrid in maart dit jaar.

Merk op dat justitie en politie altijd moeten optreden nadat er een strabaar feit is gepleegd en merk voorts op dat, terwijl in de eerste zin nog wordt gesproken over mogelijke moslimterroristen, dat voorbehoud in de tweede zin is komen te vervallen. Daar heten de betrokkenen gewoon jihadisten. Maar de meest onthutsende zin was toch die meteen na het eerste citaat volgde:


Voor zover bekend zijn er nog geen arrestaties verricht.

Duh. Honderdvijftig mensen worden dag en nacht gevolgd en zodra er een strafbaar feit wordt geconstateerd, treden politie en justitie onmiddellijk en onverbiddelijk op. En ze hebben nog niemand gearresteerd. Het loopt kennelijk dus wel los met die ‘jihadisten’ annex moslimterroristen hier ten lande. Of is hier sprake van stemmingmakerij?

Nederlander krijgt ‘servicenummer’

Uit Het Parool van 15 mei 2004:


Nederlanders krijgen een servicenummer. Met dat nummer moet alles wat de overheid voor burgers doet gesmeerder lopen, kunnen overheidsdiensten gemakkelijker persoonsgegevens uitwisselen en hoeven burgers op termijn nog maar een keer hun gegevens aan de overheid op te geven. Ook meent de overheid dat zo fraude beter te bestrijden is. Het nummer wordt op 1 januari 2006 ingevoerd.

We hebben allemaal toch al een uniek nummer, dat de overheid bovendien gebruikt om ‘gemakkelijker’ persoonsgegevens uit te wisselen? Het sofinummer. (En dat moeten we herhaaldelijk opgeven. Net als ons paspoortnummer.) Nu zal de bedenker van dit verse plan wellicht zeggen dat het sofinummer ook naar ‘gevoelige’ financiële informatie verwijst zodat het servicenummer ‘werkbaarder’ is, maar het is natuurlijk een kwestie van tijd voordat servicenummer en sofinummer aan elkaar worden gekoppeld. En ook voor die tijd staat bij een van de gebruikers van het servicenummer zonder twijfel een verwijzing naar het sofinummer.

Wat de winst van zo’n servicenummer is: geen idee. En tot nu toe is de combinatie van naam en geboortedatum voor iedereen uniek genoeg geweest.

Leve het getob en gepieker

Op 20 maart 1995 lieten vijf leden van Aum Shinrikyo tijdens de ochtendspits sarin vrij in drie metro’s in Tokyo. Twaalf mensen stierven door het zenuwgas, vijfduizend raakten (soms zeer ernstig) gewond. De leider van Aum, Shoko Asahara, werd eerder dit jaar tot de doodstraf veroordeeld.

Het ergerde Haruki Murakami, een geweldig romanschrijver die ooit de Nobelprjs voor de literatuur zal winnen, dat er veel over de sekte werd geschreven en weinig over de slachtoffers. Wat hebben zij die dag – en de jaren erna – gedacht, gevoeld, meegemaakt? Zijn ze wraakzuchtig? Zijn ze bang geworden voor de metro? Hoe werkt de aanslag op hun leven door? Hij traceerde zestig mensen die de aanslag hebben meegemaakt en sprak uitgebreid met hen. Daarna ondernam hij een tweede queeste: een serie interviews met leden van Aum Shinrikyo. Een selectie van beide series is gebundeld in het boek Underground.

Uit het boek rijst een verbluffend en onrustbarend beeld op: de slachtoffers lijken op de sekteleden. Anders gezegd: de Aumleden zijn niet de verblinde lieden waarvoor we sekte-aanhangers gewoonlijk verslijten, niet de fanatici de we met terroristische groeperingen associëren. De slachtoffers zijn gewone mensen die elke dag naar hun werk gaan, daar braaf doen wat van hen wordt verwacht, zich afvragen of lange dagen op kantoor maken nu alles is, die sterk aan gezin en vrienden hangen en die zouden willen dat het leven meer te bieden had. De sekteleden waren wellicht op voorhand meer Einzelgängers dan hun slachtoffers en hadden een iets sterker gevoel van maatschappelijke ontheemding. In Aum vonden ze een gezin, een hechte familie, en een dagelijkse routine. Ze kwamen er omdat ze de wereld (en zichzelf) wilden verbeteren, ze hadden de oprechte wens goed te doen. En ze deden braaf wat er van hen werd verwacht. Eindeloos brood bakken voor de sektegemeenschap, boeken binden of buizen lassen.

Ergens rond 1991 veranderde Aum, vertellen ze. Het werd harder. Maar ondertussen hadden de leden – waarvan veel ingetreden waren en als monniken leefden – zoveel in Aum geïnvesteerd en zoveel buitenwereld opgegeven dat ze er niet meer uit durfden of konden. Sterker: het besef dat je weg kon was verdwenen, hoewel het onbehagen groeide. Hetzelfde onbehagen waarvan de slachtoffers, hoewel iets minder geprononceerd, verhalen: dat hun werk een sleur was, dat ze afgebuffeld werden, dat de wereld een kant op ging die ze niet prettig vonden zonder dat ze het idee hadden dat ze dat konden stoppen, of zelfs maar remmen.

In het midden van zijn interviewboek, als een scharnier tussen slachtoffers en sekteleden, tracht Murakami in een essay te achterhalen wat de essentiële vragen zijn die het ontstaan van een terroristische sekte als Aum oproept (en wellicht kun je voor ‘Aum’ ook andere terroristische sektes invullen, zoals Al Qa’ida). Hij laat daarin zien dat er geen sprake kan zijn van een eenvoudige tegenstelling tussen ‘wij’, de normale, de goede mensen, en ‘zij’: de slechteriken, de gekken. Er bestaat geen hersenspoeling door een leider. Er bestaan wel mensen die hun eigen ik graag uitleveren aan een ander, die zichzelf met graagte laten herschrijven door een dwingend verhaal.

Wat Aum deed was vragen uitroeien, ambivalenties en incongruenties met abstracte logica gladstrijken. Aums ijzeren rationaliteit maakte haar gevaarlijk. Het is juist het dagelijkse getob dat de metroreizigers menselijk hield en ons aan de banale realiteit kleeft.

De klant is geen koning

Wij moeten consument in de zorg worden, stellen WVS en allerlei overheidsadviesraden. Veel elementen die begrepen zijn in de notie dat patiënten tot klanten zouden moeten transformeren, zijn uitermate loffelijk: patiënten moeten meer en betere informatie krijgen, ze moeten de mogelijkheid hebben een weloverwogen keus te maken uit het zorgaanbod, behandelaars dienen hen niet als objecten van zorg te beschouwen maar als volwaardige partners, er dienen goede klachtenprocedures te zijn, patiënten mogen inzage verlangen in hun dossier; ze dienen kortom een volwaardige stem te hebben in hun behandeling. Allemaal zulke prachtige ideeën dat haast niemand het er mee oneens is. Met die vaststelling worden die beeldschone uitgangspunten prompt ook wat beaat.

Waar ik bezorgd over ben is de sterke nadruk die in deze gedachtengang wordt gelegd op geld als machtsmiddel. Zo zouden patiënten zich, bijvoorbeeld door zich via platforms te bundelen, tot inkoopmacht kunnen ontwikkelen, meent onder meer de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ): patiënten vormen dan een duidelijk herkenbare groep die een vuist kunnen maken jegens de zorgleveraars, de pillenmakers en de verzekeraars.

Mij lijkt dat een schromelijke overschatting van de rol van de consument in de moderne maatschappij. Consumenten hebben helemaal niet zoveel macht. Wat ze aan macht hebben, bestaat doorgaans uit ‘nee’ zeggen. Consumenten weigeren soms bepaalde producten aan te schaffen, en wat zodoende te lang op de schappen blijft liggen, verdwijnt uiteindelijk uit het assortiment. Klanten beslissen soms om bepaalde winkels of bepaalde producenten te boycotten. Zulk stemmen-met-de-voeten heeft inderdaad enig effect, Albert Heijn kan ervan meespreken. Maar voor de rest is het nog steeds een producer’s market: de producent bepaalt het aanbod, en datgene waarvoor wordt geadverteerd, verkoopt.

Consumenten hebben weinig positieve macht, de macht om iets in de schappen te krijgen. Het heeft jarenlange druk van milieu- en dierenbeschermingsorganisatie, de oprichting van natuurwinkels plus verandering in de bio-industrie gevergd om het beleid van supermarkten aan te passen, en die uiteindelijke aanpassing is minimaal.

n de zorg- en medische sector zal de inkoopmacht van patiënten per definitie nooit groot worden. Deels omdat de inkoopmacht van consumenten altijd al marginaal is, wat voor klant-patiënten nog meer geldt dan voor klant-klanten; klant-patiëntengroepen bestaan immers hoe dan ook altijd uit deelgroepen van de bevolking, en zijn derhalve getalsmatig klein. Deels omdat het geld van patiënt-klanten er toch minder toe doet dan dat van verpleeg- en zorginstellingen, van verzekeraars en uitleveranciers: daar valt meer te halen. Deels ook omdat je als patiënt toch altijd meer patiënt bent dan klant: als het ziekenhuis van je weloverwogen keuze geen vrije bedden heeft, wacht je niet een half jaar. Dan ga je bijna altijd naar het ziekenhuis dat nummer drie of vier op je lijstje staat. Het alternatief is immers om maanden langer door te lopen met je kwaal, wat je je lang niet altijd kunt permitteren. Als de rolstoel die je wilt niet leverbaar blijkt, neem je genoegen met een ander type. Je moet wel: je hebt er immers een nodig, daarom begon je die hele exercitie.

Een kopersstaking – de feitelijke achtergrond van de macht van consumenten – is in de gezondheidszorg ondenkbaar. Je zou letterlijk je lichaam in de strijd moeten werpen, en dat is een griezelige, onredelijk hoge prijs om te betalen.

Pak de prelaten

Dezelfde linkse mensen die eerder de katholieken op de korrel namen, maken zich nu boos op degenen die kritiek hebben op de islam, schreef Joost Zwagerman zaterdag in de Volkskrant. ‘Vroeger stal je als cabaretier en columnist de show met grappen over benepen confessionelen in het algemeen en roomse gluiperds in het bijzonder. (..) Staat er nu echter een ander op om de moslims onder ons eens op een soortgelijke manier te wijzen op de archaïsche dogma’s van hun religieuze mores, dan zijn het diezelfde columnisten die klaarstaan met een breed uitgemeten morele verontwaardiging over stigmatisering en vernedering van een bevolkingsgroep.’ Da’s buitengewoon hypocriet, zegt Zwagerman, en een bizarre travestie: juist degenen die indertijd van harte meehielpen aan de ontkerkelijking, piepen nu het hardst als iemand iets scherps zegt over de islam.

Volgens mij slaat Zwagerman de plank wat mis. Critici en columnisten zeggen zelden iets scherps over de islam: de meesten, ikzelf inclusief, hebben zich simpelweg nooit voldoende in dat geloof verdiept om er iets zinnigs over te kunnen zeggen. Het commentaar van mensen die erin thuis zijn (zoals Hafid Bouazza) wordt verwelkomd, niet afgedaan als stigmatiserend. Wat wel te makkelijk gebeurt is dat individuele aanhangers van de islam in de hoek worden gezet als inherent achterlijk, anti-democratisch en anti-liberaal, alsof islamitisch zijn zich per definitie niet laat verenigen met moderniteit. Daartegen bezwaar aantekenen lijkt me niet meer dan normaal, zeker voor wie ingezien heeft dat linkse kritikasters indertijd bijwijlen erg lomp konden zijn met hun kastijdingen van de katholieken.

Daarnaast – en dat lijkt me een cruciaal verschil – waren de confessionelen aan de macht in de jaren die Zwagerman ons als spiegel voorhoudt. De KVP maakte de dienst uit en legde haar maatschappelijke moraal unverfroren op, ook aan al wie niet gelovig was: vrouwen werd het werken belet, seks zonder boterbriefje was verwerpelijk, abortus, de pil en homoseksualiteit waren doodzonden. In zo’n context is het logisch om de prelaten van de religie die zulke waarden beheerden te bekritiseren of in hun hemd te zetten. Giechelig doen is trouwens altijd een goede strategie om macht te ondermijnen en dat is precies waar het toen om ging: de macht van het geloof op de maatschappij verzwakken.

De islam ontbeert die macht hier, en daarmee vervalt de grondslag van Zwagermans betoog. De stukjes- en ingezondenbrievenschrijvers die nu ten strijde trekken tegen de islam, hebben het voorts zelden over de islam zelf (of een van de stromingen daarbinnen) en vrijwel altijd over individuele gelovigen. Dat is alsof je de macht die de Paus een halve eeuw geleden had, aan de kaak zou stellen door kritiek te leveren op de mensen die bidden voor het eten. Daar zat ‘m de pijn niet, in dat godsvruchtig of ritueel vouwen der handen door de kleine luiden. De pijn zat ‘m in het opleggen van de praktische consequenties van dat geloof aan derden. De pijn zat ‘m in de prelaten.

Zo lang kritiek op de islam wordt geuit in de vorm van gezeur en misbaar over haar kleine luiden, acht ik het niet meer dan terecht om te waarschuwen voor stigmatisering. Daarnaast helpt het geen zier om alle islamieten over één kam te scheren, en te doen of elke moslim ouderwets is. De relativering van het katholicisme kwam goeddeels van binnenuit. Die kritikasters van toen schreeuwden ook maar wat vanaf de zijlijn.

Moslims en waarden & normen

De zoon van een goede vriendin – laat ik hem Piet noemen en haar Anna – is een tijdje terug moslim geworden. Hij vat zijn geloof serieus op: geen alcohol of varkensvlees, vasten tijdens de Ramadan en voor dag en dauw bidden. Overdag werkt hij hard en ‘s avonds lopen hij en zijn vrienden de deur bij elkaar plat. Hij had altijd al een hang naar het religieuze, en aangezien hij op straat vriendjes werd met moslims en zodoende veel over hun godsdienst hoorde, leek hem dat een logische keus. De moskeegangers zijn reuzetrots op hem: witte jongens die lid worden zijn zeldzaam. Piet zelf vindt het niet zo bijzonder: hij is gewoon gelovig, net als de meeste van zijn vrienden. Daar praat je verder niet over.

Piet was jarig: hij werd achttien en dus volwassen. Het feest werd gevierd met al zijn vrienden en familie. ‘Uhm, ik moest toch wel even slikken,’ vertelde een familielid later aan mijn vriendin. ‘Zoveel Marokkanen in je huis. Ik greep meteen naar mijn portemonnee.’ Anna ontplofte beheerst: ‘Je moest je diep schamen. Het zijn de vrienden van mijn kind. Waar zie je hen, waar zie je mijn kind voor aan? Wat denk je toch allemaal, geloof je nu heus dat alle Marokkanen dieven zijn?’

Anna’s familielid werd wat ongemakkelijk na haar uitval, want nee, dat had hij nu ook weer niet bedoeld. Maar ja, je hoort van die rare dingen he, en dat blijft hangen. Die Marokkaanse jongens, hoe keken die nu eigenlijk naar haar, vroeg hij bedeesd verder. Vonden ze haar geen hoer, zo zonder man? Anna lachte. ‘Ze zeggen meestal heel beleefd: “Dag moeder van Piet,” en ze staan geregeld met z’n allen in de keuken te koken en dan vragen ze of ik ook iets wil.’

Van een ander familielid kreeg Anna een krantenknipsel overhandigd waarin werd beschreven dat binnen moskeeën soms jongeren werden geronseld voor de Jihad. Ze kreeg dat stukje uit zorg toegespeeld, het was lief en goed bedoeld, maar behalve dat sprak er ook angst uit. Je weet het maar nooit, met die moskeeën… Voor je het weet gaat zoiets mis.

Waarna Anna vriendelijk uitlegde dat voor jonge kinderen en jongvolwassenen overal gevaar dreigt. Op school hadden Piets (Nederlandse) vrienden hem de coffeeshops ingesleept waar altijd wel een paar (witte) volwassenen andere dingen begonnen te pushen. Op de sportschool liepen geregeld (witte) mannen met steroïde anabolen te leuren. Overal zit gespuis, maar als het om moslims of Noord-Afrikanen gaat scheren we plots iedereen over een kam en verdenken we ze en masse van van alles.

Piet wordt niet met de nek aangekeken en in zijn buurt grijpen witte mensen niet naar hun portemonnee. Hij ziet er immers niet uit als moslim. Maar veel van zijn vrienden wel. En waar Anna Piets geloof zo nodig kan verdedigen en al doende die angsten en vooroordelen misschien een beetje kan ontwrichten, krijgen zij die kans niet: Anna’s familieleden en al die andere Nederlanders die islamieten niet vertrouwen, praten daarover niet met die islamieten zelf. Zo gaan die dingen helaas: wat je vreest, dat schuw je. Waarmee je je angst in stand houdt, ook als die op niets geschraagd is.

Die verdenkingen en vooroordelen blijven. En ze worden gevoeld. Pierre Bokma gelezen in het PS van afgelopen zaterdag, die zich boos maakte dat de koran alle andere godsdiensten afwees en vooral in geboden en verboden handelde? Doet de bijbel anders? Nee, maar als de koran hetzelfde doet is het ineens vreselijk eng.

Moslims ervaren het klimaat jegens hen als gaandeweg vijandiger, meldden de inlichtingendiensten eerder deze maand. Het erge is dat daardoor ook de grote groep moslims die zich democraat acht, zich ontheemd begint te voelen: ”Te constateren valt dat een groeiend aantal moslims zich door opiniemakers en opinieleiders in het maatschappelijk verkeer onheus bejegend voelt. Hierbij komt dat in hun ogen de overheid zich niet – of onvoldoende – als onpartijdige arbiter opstelt. Deze gedachte leeft onder de kleine groep van politiek radicale moslims maar ook binnen een groot deel van moslims dat zich wel verbonden voelt met – en gebonden acht aan – de principes van de democratische rechtsstaat,’ schrijft de AIVD.

Naarmate de islam en haar gelovigen meer worden gewantrouwd en geweerd, verhardden de linies zich. Juist in de uitstoting die zo op gang gebracht wordt ligt een grote voedingsbron voor radicalisering, waarschuwt de AIVD. Anders gezegd: de radicalisering waarvoor we hier zo bang zijn komt niet uit de islam voort, maar uit onze argwanende behandeling van haar aanhangers. Wat gij niet wilt dat u geschiedt…

Macht en moraal

Amerika wil, zo meldden de kranten vorige week, op de minstens zeven grote Europese vliegvelden – waaronder Schiphol – zijn eigen inspecteurs neerzetten om alle vertrekkende passagiers te screenen. Deze ‘immigratiebeveiliging’ zou terroristen moeten onderscheppen voordat ze Amerika bereiken. Maatschappijen die vluchten naar Amerika willen blijven verzorgen, moeten nu al uitgebreide informatie over alle passagiers naar de VS sturen om hun landingsrechten te behouden: het gaat om zaken als nationaliteit, creditcardnummer en maaltijdkeuze (terroristen eten anders dan oppassende burgers, of proef ik per ongeluk een vooroordeel jegens iedereen die geen varkensvlees wil eten?). Daarnaast leeft al langer het plan om op alle vluchten naar de VS zogeheten ‘air marshals’ te stationeren, bewapend veiligheidspersoneel dat in burger mee vliegt.

Een raar idee, natuurlijk, die Amerikaanse politie op Schiphol. Voor dergelijke controles hebben we onze eigen marechaussee: die doet zijn werk naar behoren. En sinds wanneer kan een vreemde mogendheid het recht opeisen om op Nederlands grondgebied controles uit te voeren op Nederlandse passagiers? We zijn toch geen Amerikaanse kolonie, of wel soms? Och nee, ‘t is geen eis, repliceerde de VS, maar ja, dat was het overhandigen van die passagiersgegevens ook niet. Dat was slechts economische chantage: overhandigen of we trekken je landingsrechten in. Waarop de rest van de wereld zich en masse schikte. Alleen Brazilië nam tegenmaatregelen en riep dat zij zulke gegevens dan ook wilde van alle passagiers die vanuit de VS naar Brazilië vlogen. Politiek gezien een hilarische zet, maar van privacy blijft op die manier niet veel over.

Bij de Nederlandse regering (en bij die van een paar andere Europese landen met drukke internationale vliegvelden) ligt binnenkort de vraag of ze dat Amerikaanse verzoek inwilligen. Balkenende en Donner zijn vast voor, die zagen er ook geen been in om zich tegen het verschaffen van die passagiersgegevens te verzetten. ‘Het recht op privacy is schuilplaats voor het kwaad’ zei de Groningse korpschef Welten eind vorig jaar namens de Raad van Hoofdcommissarissen. De regering lijkt het hartelijk met hem eens te zijn, vergetend dat je om één kwaaie te pakken de privacy van tienduizenden onschuldigen systematisch moet schenden.

Donner kwam afgelopen week alvast met een nieuw voorstel om cybercriminaliteit in te dammen. En passant worden daarin nieuwe bevoegdheden voor Justitie omschreven: hulpofficieren mogen plots telefonisch beslag laten leggen op gegevens van individuele gebruikers zonder dat er een rechter-commissaris aan te pas komt. (Waar telefonische bevelen toe leiden heeft een brave internet-gebruiker vorig jaar met grote schrik ontdekt: een misverstaan IP-nummer leidde tot een politie-inval, een vernielde voordeur en een onterechte verdenking van het verspreiden van kinderporno.)

Donner wil daarnaast dat de gezamenlijke providers, justitie en een auteursrechtenorganisatie dwingend kunnen adviseren over de verwijdering van illegaal materiaal op het net: zonder transparantie in de besluitvorming, zonder beroepsmogelijkheid van de gebruiker, en – erger – zonder dat enige instantie die de rechten van gebruikers in het oog houdt zijn zegje kan doen. De rechten van gebruikers komen simpelweg niet in het plaatje voor. Maar wat legaal en illegaal is is lang niet altijd duidelijk, en soms vindt een rechter zelfs dat inbreuk gerechtvaardigd is: de zaak die Scientology tegen mij heeft aangespannen wegens auteursrechtinbreuk sleept al ruim acht jaar en heeft het zelfs tot de Hoge Raad geschopt nadat het Haagse Hof oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval boven auteursrecht ging. Kan een klein clubje in dwingend conclaaf voortaan nu heus dergelijke complexe beslissingen voor zijn rekening nemen?

Zulke voorstellen – van Donner tot de Amerikaanse politie gestationeerd te Schiphol – maken me buitengewoon ongerust. Ze suggereren dat voor het bestrijden van criminaliteit zowat alles moet wijken, inclusief de rechten van burgers. Maar wat of wie wil je nu eigenlijk beschermen? Diezelfde burgers, toch? De slang bijt in zijn eigen staart: om gewone burgers tegen criminaliteit en terrorisme te beschermen, worden de rechten van diezelfde burgers aangetast en moeten ze steeds kleine beetjes privacy inleveren. Opsporingsbevoegdheden worden veel te gemakzuchtig verruimd (alsof opsporing ooit makkelijk kan worden), privacy wordt schaarser, en er zijn steeds minder waarborgen dat doodnormale burgerrechten fatsoenlijk worden verdisconteerd in fora waar verstrekkende beslissingen worden genomen.

Ondertussen meldt Balkenende keer op keer dat het volk haar eigen moraal moet gaan verbeteren. Spreek voor jezelf, kan ik dan niet nalaten te denken. De minister-president levert de soevereiniteit van ons land in, durft bouwfraudeurs niet aan te pakken, en verruilt concrete burgerrechten voor vage bezweringsformules als ‘nationale veiligheid’. Balkenende buigt telkenmale voor economische macht. Een geweldig moreel voorbeeld, die man.

De patiënt in de computer

In 2006 moet het elektronisch patiëntendossier landelijk zijn ingevoerd: een centraal bijgehouden medisch dossier waartoe alle behandelaars toegang hebben. Zo’n elektronisch dossier (EPD) voorkomt, zo hoopt men, dat de ene arts niet weet wat de andere arts de patiënt in kwestie heeft voorgeschreven of dat onderzoeken dubbel worden uitgevoerd. Op zich een prachtig plan, hoewel ik me altijd afvraag of je een gebrek aan samenwerking eigenlijk wel via de techniek kan afdwingen.

Aan dat EPD zitten echter nog allerlei vragen vast die slecht of niet doordacht zijn, En de tijd dringt: over pakweg twee jaar zou het systeem werkend moeten zijn en gaan al uw medische gegevens, de informatie over uw medicijngebruik en de verslagen van uw fysiotherapeut erin.

De toegangsproblematiek – wie mag het EPD bekijken; wie mag gegevens invoeren; wie mag gegevens muteren – is buitengewoon complex. Het idee is dat alle betrokkenen het dossier moeten kunnen raadplegen. Maar dat is een veel te eenvoudig uitgangspunt. Als patiënt (en als beleidsmaker) wil je evident niet dat de bedrijfsarts zomaar toegang heeft tot alle gegevens, dat heeft hij nu trouwens ook niet. Maar hoeveel mag een verpleegkundige weten, hoeveel de vroedvrouw of de laborant? Hoort de opticien toegang tot zo’n systeem te hebben? De psychiater, de psycholoog? Wie regelt de niveaus van toegang? Kan de patiënt zelf iemand ‘promoveren’ en hem of haar hogere toegang geven of ontzeggen? Tot welk niveau krijgt de patiënt zelf eigenlijk toegang?

Deels zijn deze vragen natuurlijk dezelfde als bij een papieren systeem, maar juist omdat EPDs veel vollediger zullen zijn dan de dossiers die nu her en der over een en dezelfde persoon bestaan – immers, de bedoeling is dat alle medische informatie per persoon wordt verzameld en geordend – worden deze vragen navenant prangender.

Daarnaast maakt de aard van het EPD dat er plots twee heel nieuwe categorieën beroepsgroepen toegang hebben tot de patiëntendossiers: ten eerste datatypisten (die oude gegevens en de notities van computervrezende artsen moeten invoeren), ten tweede de systeembeheerders. Alleen voor artsen en verpleegkundig personeel geldt thans een geheimhoudingsplicht, compleet met privacyregels en sancties. Ook aan de niet-medici die met het EPD te maken krijgen, de systeembeheerders en datatypisten, zal een geheimhoudingsplicht moeten worden opgelegd. Gebeurt dat niet, dan zou ik als patiënt heel ongerust worden van zo’n EPD.

Voorts roept het karakter van een EPD een heel nieuw probleem op. Misbruik maken van gegevens – ze ontvreemden, bijvoorbeeld – wordt aanzienlijk makkelijker. Een kopie van iemands medisch dossier maak je niet zo een-twee-drie, maar een bestand op een floppy zetten is een fluitje van een cent. En ik wil wedden dat er grof te verdienen zal zijn aan zulke medische spionage: bladen als Story en Weekend zullen vermoedelijk goud geld betalen voor het EPD van Maximá, Frans Bauer of de minister-president. Werkgevers zullen erg nieuwsgierig zijn naar het medisch dossier van hun sollicitanten, verzekeringsbedrijven naar dat van hun klanten. ‘Wist mevrouw X echt niet dat ze een chronisch progressieve ziekte had toen ze zich bij ons aanmeldde?’

Los van slechte bedoelingen: ook met de beste intenties of uit onnadenkendheid wordt er thans al te soepel met medische informatie omgesprongen. Nu al is het gebruikelijk dat allerlei instanties, al dan niet bedoeld, persoonlijke medische informatie van hun cliënten uitwisselen. (Verzekeringsmaatschappijen krijgen bijvoorbeeld, zuiver via de rekeningen die ter declaratie bij hen binnenkomen, een vrij gedetailleerd beeld van de actuele conditie van hun verzekeringsnemers.) Met de ingebruikneming van EPDs zal die hoeveelheid enthousiast uitgewisselde informatie alleen maar toenemen. Er is voorts amper wetgeving ter bescherming van medische gegevens, terwijl (om database- en privacy-deskundige Simson Garfinkel te citeren) ‘op geen enkel gebied het verschil tussen enerzijds de gegevensbescherming die mensen verwachten en anderzijds de alledaagse realiteit zo groot is als juist in de medische sector.’

Toch is juist de zekerheid dat met medische gegevens bijzonder secuur wordt omgesprongen, cruciaal. Immers, de bereidwilligheid van mensen om pijnlijke of gênante zaken aan specifieke personen of instanties te openbaren, staat of valt met hu vertrouwen dat er zorgvuldig met zulke gegevens wordt omgesprongen. Wie zou er nog een aidstest doen als hij weet dat er kans is dat die gegevens morgen op straat liggen? Maar juist die geheimhouding is een lastig ding, en des te moeilijker te handhaven naarmate meer mensen toegang tot gegevens hebben. Zoals Garfinkel zegt: ‘De geheimhouding van feiten vergt de medewerking van alle betrokkenen. Het openbaar maken ervan vergt slechts één klootzak.’