Merktrouw als wapenfeit

[Een overzicht van de verschillende popfestivals die Nederland inmiddels kent. De markt is enorm uitgedijd. Opmerkelijk is dat elk festival een vast publiek heeft wier merkentrouw vrijwel geen grenzen kent. Bij het artikel werden prachtige foto’s van festivalgangers afgedrukt.]

DE MUZIEK LOOPT STEEDS MEER in elkaar over. Pinkpop was jarenlang het enige meerdaagse popfestival en bood derhalve voor ieder wat wils: een beetje hard naast een beetje zacht, grote namen naast obscure namen. En iedereen ging. Of reisde anders uit arren moede af naar het buitenland, naar Roskilde of Reading bijvoorbeeld.

Dynamo bood vijftien jaar geleden als eerste weerwerk en onderscheidde zich door uitsluitend metal te programmeren, daarmee zowel een deel van Pinkpops markt afromend en een nieuwe groep liefhebbers aanborend. De behoefte aan een hard, viezer en gemener broertje van Pinkpop bleek groot: binnen een paar jaar trok Dynamo zelfs meer bezoekers dan Pinkpop. Op Dynamo’s hoogtepunt verbleven bijna honderdtwintigduizend man op een terrein waar volgens geruchten nog ergens bommen uit de Tweede Wereldoorlog moesten liggen. (Toen de projectontwikkelaars later neerstreken op het oude festivalterrein bleken de geruchten te kloppen. Dat de trillingen bij het massale springen op Suicidal Tendencies en Life of Agony die bommen nooit hebben doen afgaan, is een vingerwijzing dat ofwel god de metalfans een warm hart toedraagt, ofwel de duivel over ons waakte.)

Acht jaar geleden ontstond Lowlands: een plek waar programmeur Mojo Concerts haar alternatiever muziek uitprobeerde. Veel gitaarbandjes, experimenteler muziek en weinig, of in elk geval minder, gevestigde namen. Lowlands durfde trance naast punk te zetten en schept voor elk genre simpelweg een nieuwe tent. Pinkpop behield de arrivés en werd definitief een familiefestival. “Pinkflop”, pesten de Dynamo- en Lowlandsgangers.

De grote drie festivals trekken nu ieder elk jaar tussen de 50.000 en 60.000 bezoekers (hoewel Dynamo dit jaar, wegens gebrek aan een fatsoenlijk terrein, verplicht kleiner moest). Hoewel sponsor TMF een sterk stempel op Pinkpop drukt, evenals Mojo dat op Lowlands doet, loopt de programmering steeds meer in elkaar over: veel bands doen op hun zomertournee minstens twee van deze drie grote Nederlandse festivals aan. Type O Negative reisde eerder van Dynamo naar Pinkpop, net zoals Korn dit jaar deed; Tiamat en Rollins (Lowlands) hadden op Dynamo niet misstaan, Immortal speelde op Lowlands en Dynamo, Krezip op Pinkpop en Lowlands.

Toen bleek dat meer festivals alleen maar tot meer bezoekers leidde en de spoeling almaar dikker werd, ontstonden er alras tal van gespecialiseerde, meest eendaagse muziekfestivals: Waldrock (1991) voor de die-hard metalheads, Dancevalley (1995) voor trance en techno, Pepsi Pop (1995) voor de risicoloze sterren, Drum Rhythm (1997) voor alles dat uit ‘zwarte’ muziek is voortgekomen (funk, triphop, jazz en drum ‘n’ bass). En ze groeien allemaal, elk jaar weer.

*

EN DE MENSEN? Hun typologie is sterk gekleurd door de geschiedenis van de festivals. Hoewel Dynamo minder extreem hard programmeert dan vroeger, zie je er nog altijd meer zwarte kleding, bloederige T-shirtjes, met spikes versierde leren jassen, legerkistjes en tatoeages dan elders. De buiken zijn er dikker, het bier vloeit er rijkelijker. Ze nemen het minder nauw met de regels dan elders – toen in 1994 en 1995 alle wegen naar Eindhoven volstrekt verstopt raakten door de enorme instroom van bezoekers, stapten de meesten uit hun auto’s en bouwden alvast hun eigen feestjes naast de files op de weg, compleet met impromptu barbecues. Ze deelden hun bier en worstjes kameraadschappelijk met huisvaders die in diezelfde file waren komen vast te zitten en die aanvankelijk meenden dat de Hunnen alsnog het land waren binnengevallen. De security houdt zich uiterst gedeisd op Dynamo: de bezoekers zijn immers lief, hun vaak vervaarlijke uiterlijk niettegenstaande. Toen Dynamo beveiligingspoortjes instelde en iedereen urenlang moest wachten om na fouillering binnen te mogen, vond security haast niets bij die honderdduizend mensen. Een mes, een boksbeugel, wat coke en er was geloof ik iemand met wat teveel pillen. Dat was al. En crowdsurfen mag er nog steeds.

Pinkpop heeft een minder duidelijk gezicht: geen overmaat aan punks noch aan hippies. Pinkpop heeft van alles wat en heeft vooral twee dingen die andere festivals ni­et hebben: families en loslopende tieners. Wat deels uit de voor-elk-wat-wils programmering te verklaren is, maar vooral te maken heeft met de lange voorgeschiedenis: paps en mams, vroeger zelf trouwe Pinkpopgangers, nemen de spruiten er mee naar toe wanneer die nog piepklein zijn of eenmaal definitief te groot zijn geworden voor de Efteling. Thuisblijvende ouders vinden het na enige onderhandeling goed dat hun tieners er alleen naartoe gaan: Pinkpop kennen ze immers, en je kind daar naartoe laten gaan is net zoiets als ‘t alleen naar oma laten reizen: veilig en vertrouwd. De familiesfeer maakt Pinkpop gemoedelijk (en soms wat gezapig), maar dat wordt aardig in balans gehouden door de losgeslagen puberjongetjes die voor het eerst onder moeders vleugels vandaan zijn.

Lowlands trekt hoofdzakelijk studenten en twintigers, of mensen die dat kortgeleden waren. Het publiek is niet te beroerd om iets nieuws te verkennen, of dat nu Nederlandse literatuur, theater of ballet is (allemaal zaken die Lowlands naast de muziek biedt). Lowlands is, hoewel van de Grote Drie het meest experimenteel van opzet, in de praktijk nogal politiek correct. Men eet er behalve patat Cherokee-food en Thais, laat zijn haar knippen en verven en wacht goedgemutst in lange rijen voor de geldautomaat, de douches, de wc’s, de signeersessies en koopt massaal flessen water voor drie gulden per stuk als de waterleiding op de camping wordt afgesloten “om misbruik te voorkomen”. Men is dunner dan op Dynamo, kleurrijker gekleed, maar tevens nogal braaf. Als de security ineens ingrijpt – Lowlands is vermaard om haar harde veiligheidsdienst – bindt iedereen gehoorzaam in; op Dynamo zou bij gelijk autoritair gedrag de hel losbarsten.

Alleen de smaak van modder en de geur van pis is overal hetzelfde.

*

ALLEMAAL GAAN ZE VOLGEND JAAR WEER, elke groep naar zijn eigen festival. Waarom speciaal dat ene? Omdat de sfeer juist hí­er geweldig is en de muziek veel beter dan elders!. Het grappige is dat iedereen dat zegt — ongeacht de programmering van aanstaand jaar. Overstappen naar een ander festival doe je niet, zelfs niet als de muziek volgend jaar suckt: dan ga je liever helemaal niet meer.

Eigenlijk zijn festivalbezoekers simpelweg merktrouw.

Pinkpop: Ingrid (14)

Ik ga elk jaar, of nu ja, dit was eigenlijk pas mijn tweede jaar. We gaan met een hele familie: mijn oom en tante, mijn neefjes en nichtjes. Mijn ene neefje is vijftien, de andere bijna veertien, en dan is er nog een van twaalf. Ik houd het meest van harde muziek, en dat hebben ze op Pinkpop. Korn vond ik het beste, daar heb ik ook een t-shirt van gekocht. De sfeer op Pinkpop is heel leuk, veel leuker dan op andere festivals. De mensen zijn er allemaal vreselijk aardig… Nee, ik spreek niet heel veel met andere festivalgangers, het meest met mijn neefjes en nichtjes. Mijn ouders hebben mijn kaartje betaald. En volgend jaar gaan we weer.

Dynamo: Mike (22), Femke (21), Nicky (1)

Wij gaan alleen naar Dynamo. Willen we naar een ander festival gaan dan moet daar wel een heel bijzonder optreden zijn. Bij Dynamo weet je nu eenmaal op voorhand dat de muziek hartstikke goed is. De sfeer is er ook veel beter dan op andere festivals: supergezellig, de mensen zijn er enorm saamhorig, heel ontspannen. Dit was mijn derde jaar, voor Femke was het al de vierde keer. Pinkpop is gewoon niks, de muziek lijkt er veel te veel op elkaar. De beste optredens op Dynamo vond ik ditmaal Slipknot en Korn, en van Destruction heb ik ook een deel gezien, heel tof. Nicky, ons kind, had veel bekijks, maar iedereen vond het hartstikke leuk dat we hem hadden meegenomen. Het eerste wat we deden toen we op Dynamo aankwamen was twee shirtjes voor hem kopen. Of we volgend jaar weer gaan? Zeker weten, ongeacht het programma! Maar ze moeten wel gewoon weer terug naar een driedaags festival, zoals vroeger. Dat Dynamo dit jaar maar een dag duurde was ongelofelijk zonde.

Drum Rhythm: Johnny (29)

Nee, ik ben niet zo’n festivalfreak; Drum Rhythm is het enige waar ik naartoe ga, meestal met een groepje vrienden. Zo’n campingfestival is niets voor mij: ik wil goed slapen, me ‘s morgens kunnen douchen en ‘s avonds gepast kleden: ik wil er kortom goed uit blijven zien. Iedereen hier is heel relaxed, zelfs toen de tent vol was bij Kruder & Dorfmeister en niemand er meer in mocht – heel dom: het is een populaire act en ze hadden niet de grootste tent gekregen, en bovendien was de bar bij de ingang van de tent gezet, dat hielp ook niet echt, alles raakte verstopt – bleef iedereen heel rustig wachten, zelfs toen het ging regenen. Ze gedroegen zich bijna timide. Ditmaal vond ik het iets minder dan de vorige keer: minder explosief; maar dat kan ook met het weer te maken hebben; vorig jaar was het enorm warm. Zelfs Kruder & Dorfmeister, waar ik erg naar had uitgekeken, viel me wat tegen: ze hadden niet echt een podiumact en draaiden maar gewoon, weliswaar met een zangeres erbij. Common vond ik erg goed. Volgend jaar ga ik denkelijk weer, maar dat hangt ook van het programma af.

Lowlands: Brian (27)

Ik ga zowat naar alle buitenfestivals toe. Dit jaar was ik op Dancevalley, Dynamo, New Frontier, Lowlands natuurlijk… Ik ga het liefst naar dance festivals, maar ook Dynamo vond ik boven verwachting goed. Dit is mijn zesde keer op Lowlands. Wat mij betreft het beste festival van allemaal en het wordt elk jaar alleen maar beter. De sfeer is geweldig, er zijn heel veel verschillende soorten mensen, en wat ik erg prettig vind is dat er zoveel variatie bestaat in de bands die hier optreden. Meestal ga ik met een grote groep mensen, zo’n stuk of tien. Tentjes bij elkaar, klaar. Hoewel ik niet echt voor een specifieke band kom, meer voor het geheel, vond ik ditmaal Aphex Twin fenomenaal, en ja, Underworld is natuurlijk altijd goed. Zion Train heb ik verdorie gemist, ik sliep en mijn vrienden konden me niet wakker krijgen. Ik sliep vaak overdag en ‘s avonds gingen we dansen, luisteren, tent in en tent uit. Nee, aan theater of ballet ben ik niet toegekomen. Of ik volgend jaar weer ga? Wat dacht je!

Zelfmoord en internet

De Volkskrant zat kennelijk verlegen om een hype of journaliste Ellen de Visser om een manier om eenvoudig te scoren: een andere reden kan ik niet bedenken voor de publicatie van het artikel van zaterdag 29 januari over Thisbes zelfdestructie-site. Zelden heb ik zo’n kortzichtig artikel in de Volkskrant gezien. Daarenboven stond het stuk vol eenvoudig te ontzenuwen fouten en uiterst eenzijdige informatie. Maar laat ik niet in debat gaan met de journaliste in kwestie: die kan immers, zo heeft ze zelf helaas bewezen, niet goed lezen en weet haar bronnen slechts selectief te vinden. Visser laat zelfs haar doelwit niet aan het woord. Sinds wanneer doet de Volkskrant niet aan hoor- en wederhoor, en waarom laat Visser iemand die aangevallen wordt niet haar kant van het verhaal vertellen?

Een cruciaal en in de discussie volkomen over het hoofd gezien punt is dat alle informatie die in de zogeheten Suicide Methods File staat, afkomstig is uit openbare en legale bronnen: uit medische boeken, geneeskundig repertoria, chemische handboeken, boeken over zelfmoord en euthanasie, brochures van de Hemlock Society etc. Vinden degenen die nu zo geschokt reageren op de Methods File dat dergelijke boeken uit openbare bibliotheken verwijderd moet worden? Zo ja, waarom heb ik een dergelijke oproep dan nimmer gehoord? De tegenwerping zal luiden dat de informatie die in de Methods File wordt aangeboden, hier samengebald is, en dat de piekerende zelfmoordenaar die plots voor het grijpen heeft, zonder veel moeite te hoeven doen. Ah. Maar de Nederlandse Vereniging voor Euthanasie geeft vergelijkbare informatie aan haar leden: goed gedocumenteerde do’s and don’ts over zelfmoord. De Vereniging voor Vrijwillig Leven doet dat eveneens. Moeten hun brochures ook verboden worden?

Op welke grond eigenlijk? Informatie verstrekken over zelfmoord is legaal. Zelfs mag je instructie over zelfmoord geven, in tegenstelling tot wat Vissers bronnen beweren. Wat niet mag, is iemand daadwerkelijk helpen: pillen verschaffen, gevulde spuiten aanleveren. Noch mag je iemand aanzetten tot zelfmoord. Tsja. Als Thisbes pagina’s niet strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, meent Arensman, een wetenschapper die in het artikel uitgebreid aan het woord komt, “dan moet dat maar op ethische gronden”. Heeft die wetenschapper nooit geleerd dat iemand niet op ethische gronden voor de rechter te slepen valt? Dat ethische meningsverschillen stof voor discussie zijn, doch voor de maatschappij, niet voor rechters?

Maar aanzetten tot zelfmoord doet deze site nu juist wél, beweren Vissers bronnen, en suggereren daarmee dat Thisbe inderdaad strafrechtelijke vervolging verdient. Visser citeert ter onderbouwing van die stelling iemand die beweert dat wankelmoedige pubers soms slechts een heel klein duwtje nodig hebben om zelfmoord te plegen. Dat laatste is waar. Maar zoals Francisco van Jole in een debat over de kwestie opmerkte: Kurt Cobain hoeft zich maar een kogel door de kop te jagen, Take That hoeft zich maar op te heffen, of tientallen jongeren — al dan niet voordien depressief — willen zich plots het leven benemen, en sommigen slagen daar helaas in. Moet je Cobain of die puberpopgroepjes daar dan verantwoordelijk voor houden? (Of wellicht dienen we te pleiten voor een verbod op opheffing van puberbandjes. Nee, beter nog: laten we de oprichting van puberbandjes verbieden. Dat is voor iedereen beter.)

Als een depressieve puber of makkelijk beïnvloedbare volwassene na lezing van de site zelfmoord pleegt, betekent dit inderdaad dat deze website hem daartoe heeft aangezet? Thisbes pagina’s laten hoofdzakelijk zien dat zelfmoord een vrij gruwelijke en vooral erg pijnlijke aangelegenheid is. Wie een romantisch idee van zelfmoord heeft, ziet zich die illusie door Thisbes pagina’s wreed ontnomen. Zelfmoord is een doodserieuze zaak, blijkt eruit, iets dat niet zonder goede voorbereiding kan en dat een forse mate van koelbloedigheid veronderstelt.

Mensen die op deze pagina stuitten wenden zich niet meer tot de hulpverlening, meent voorts een andere deskundige die in het artikel aan het woord komt. Dat is niet alleen een opmerking die van zelfonderschatting van de branche getuigt (en wie wil er nu hulp van een instantie met zo’n lage zelfdunk, vraag je je af), ook klinkt er een curieuze vorm van broodnijd in door. Alsof mensen niet allebei kunnen raadplegen; alsof de psychiatrie het monopolie eist op gespreken met mensen die met zelfmoordplannen rondlopen. De zaak ligt veel ingewikkelder. Er zijn mensen die al jaren bij psychiaters en psychologen onder behandeling staan, die al langer dan ze lief is anti-depressiva gebruiken, en het helpt ze geen zier. Ze willen nog steeds oprecht dood. En serieuze vragen daarover worden door de hulpverlening helaas meestal uit de weg gegaan.

Thisbe doet dat niet. Dat siert haar, en om die reden verdient ze eerder een pluim dan een slecht beargumenteerde woede-aanval. Temeer daar uit ander onderzoek — dat de Volkskrant niet citeert — blijkt dat suïcidale mensen tegen de verwachting (inclusief die van henzelf) in soms ineens opknappen indien hun doodswens openhartig besproken kan worden. Soms omdat er dan ineens een fixatie uit de weg is geruimd; soms omdat ze, wanneer de dood eindelijk minder onbereikbaar lijkt, ze onder ogen kunnen te zien wat ze toch nog aan het leven bindt.

De volgende deskundige die aan het woord komt, de eerder genoemde Arensman, beweert dat tachtig procent van de mensen die een mislukte zelfmoordpoging doen daar later spijt van heeft en uiteindelijk blij is niet in hun opzet geslaagd te zijn. Werkelijk, ik had de wetenschap hoger aangeslagen dan dit. De controlegroep kan immers niet meer spreken, wat elk onderzoek naar satisfactie over slagen versus mislukken tot giswerk reduceert. Het is evident dat mensen die halfhartig zijn in hun doodsverlangen — en wier zelfmoordpoging derhalve eerder als noodkreet, als hulpvraag of als opwelling beschouwd moet worden — minder effectief zullen zijn dan zij die hun zelfmoord lange tijd grondig hebben voorbereid. De overlevingskans bij een goed voorbereide zelfmoord is klein, terwijl de overlevingskans bij een noodkreet of opwelling gewoonlijk groot is. Onder de overlevenden zijn degenen die niet echt dood wilden daarom vrijwel zeker oververtegenwoordigd. De zeventig, tachtig of negentig procent van mensen die opgelucht zijn over hun succesvolle suïcide, zijn uit de aard der zaak niet in Arensmans statistieken terug te vinden. Ze zijn dood. En wilden dat van ganser harte.

In alt.suicide.holiday — een Internet nieuwsgroep over zelfmoord, en tevens de bron van de Methods File — komen met regelmaat mensen aan het woord wier poging mislukt is. Ik zou willen dat Arensman ook hen in zijn onderzoek betrekt. De boosheid, de wanhoop over hun mislukking is tastbaar. Ze willen nog steeds. En sommigen zullen daar binnenkort in slagen. Anderen echter komen in alt.suicide.holidays tot de ontdekking dat ze uiteindelijk ní­et dood willen, of ontdekken dat ze — nu ze weten hoe ze zichzelf eventueel van het leven kunnen beroven — zich al een stuk rustiger voelen. Van hun uitstel komt soms afstel. Dat is een verdienste van de discussie, ni­et van een verbod erop of van een verbod op informatie over zelfmoord.

De commotie over Thisbes site is overigens opmerkelijk: het lijkt haast alsof haar pagina de enige ter wereld over zelfmoord zou zijn. Er zijn er echter honderden, al dan niet goed gedocumenteerd. Thisbes site bestaat al twee jaar. De Suicide Methods File wordt al jarenlang elke twee weken in de betreffende nieuwsgroepen gepost en staat op tientallen plaatsen op het net. Op mijn eigen internetpagina’s staat hij al ruim vier jaar… Zie www.spaink.net/varia/suicide_methods.html

Een andere misvatting die uit het Volkskrant artikel spreekt, is dat Thisbes pagina ook de middelen toegankelijker zou maken. Dat is pertinent niet het geval. Alle huis-, tuin- en keukenmiddelen waarnaar mensen in hun onwetendheid regelmatig grijpen, worden op Thisbes site ten stelligste afgeraden: ze zijn simpelweg niet effectief. Met mazzel maken ze je slechts erg ziek voor een paar dagen, met pech houd je er blijvende fysieke beschadigingen aan over. Alle wel als effectief — en pijnloze — methoden aangeduide manieren zijn uiterst ingewikkeld. Je hebt er medicijnen voor nodig waar bijzonder lastig aan te komen is, en die — in tegenstelling wat de goegemeente vreest — niet zomaar “op Internet te bestellen” zijn.

Ik heb het ooit eens uitgezocht voor iemand, bij wijze van experiment. Ik kreeg de namen op van twee of drie medicijnen, en heb drie dagen lang op het net gezocht of ze ergens te vinden waren. In India misschien? In Mexico dan? Bij een groothandel wellicht? De speurtocht leverde niets op — en ik weet de weg op het net. Voor alles is een doktersrecept nodig dan wel een bewijs dat je arts bent.

De enige niet-medische en toch effectieve manieren van zelfmoord die er bestaan, zijn koolmonoxide-vergiftiging (wat met alle CO2-filters op moderne auto’s nog zo simpel niet is), ophanging en je van een hoog gebouw storten. Dat nu kan elk mens zelf bedenken; daar hebben ze Thisbe niet voor nodig. Om dan op je achterste benen te gaan staan wanneer zij dat ergens opschrijft, is zacht gezegd nogal dom.

De artistieke dood

[Verschenen in Relevant, januari 2000. Relevant is het blad van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwilige Euthanasie.]

ZELFMOORD EN EUTHANASIE hebben – het is wellicht vreemd dat te constateren – een sterk esthetische component. Zelfmoord nog meer dan euthanasie: euthanasie is sterk door externe omstandigheden – de dodelijke greep van een ziekte – afgedwongen. Zich eigenhandig het leven te benemen en zelf kiezen wanneer dood te gaan is autocratisch, tot op zekere hoogte koninklijk. In plaats van wreed toeval of gruwelijk lot is het de mens zelf die doelbewust het moment en de wijze van zijn einde bepaalt en dat vervolgens voltrekt: niks willekeur, niks per ongeluk, niks goddelijke hand, niks fataliteit.

Sterven door een ongeluk of sterven aan een lichaam dat het opgeeft is fundamenteel anders dan de dood door zelfmoord. Zoals Patricia de Martelaere schreef over de niet-zelfgekozen dood: “Wij beelden ons in dat we zullen sterven ‘op het eind’ van ons leven, wat niet alleen logisch, doch ook rechtvaardig en zeer mooi zou zijn. Maar in werkelijkheid sterven we op weg om onze kinderen van school te halen, in bad, luisterend naar een cultureel programma op de radio, of in bed met een vrouw die de onze niet is. Wij sterven altijd, zo lijkt het, op de meest ongelegen ogenblik-ken. En alles wat we per se nog moesten doen, alles wat we absoluut nog hadden willen zeggen, zal gewoon ongedaan blijven, en ongezegd. Ons leven wordt door de dood onderbroken, niet beëindigd.”

Hoe anders de gekozen dood: dat is geen ingreep van buitenaf maar een beëindiging, in het beste geval uitermate doordacht en terdege voorbereid. Zelfmoord en euthanasie hebben zodoende een sterk artistiek element: men rondt zijn eigen biografie af, schrijft zelf de woorden ‘einde’ onder zijn leven en transformeert dat leven, dat zoals ieders leven tot dan toe een warboel was van affe en onaffe draden, een ongekaarde kluwen van verhaaltjes, zijsprongen, entr’actes, oninpasbare incidenten en losse voorvallen, daarmee alsnog tot een samenhangend verhaal, tot een afgerond geheel, en kijkt uit naar de stilte die ontstaat als de laatste bladzijde is omgeslagen. In dat licht beschouwd zijn zelfmoord en euthanasie het summum van individualiteit: in het zichzelf moedwillig teniet doen ligt de hoogste individualiteit besloten. Men schrijft het eigen leven af.

Misschien dat het juist dit artistieke element is, die wens tot esthetiek, die maakt dat mensen zich het zelfgekozen einde al te vaak sereen voorstellen. Een besluit, genomen in redelijkheid; een afscheid, goed voorbereid; een dood, met zacht licht en fluisterende stemmen; een laatste handdruk, een laatste kus. De zelfgekozen dood moet ook vooral mooi zijn.

Nu is een dergelijke mate van sereniteit bij euthanasie redelijk haalbaar – maar zelfs daar wordt hij sterk overschat. Mensen beseffen onvoldoende dat doodgaan met strijd gepaard gaat. Er is vrijwel altijd gereutel, gehoest, pijn, kramp, misselijkheid; alleen zij die al heel ver heen zijn glijden zacht weg: hun lichaam is al te kapot om nog te kunnen strijden. En zeker zelfmoord is per definitie hard, goor, vies en gruwelijk. Het zelfgekozen einde mag dan weliswaar artistiek zijn, doch is daarmee niet vanzelf verheven. Kunst kan hard, schokkend en confronterend zijn.


“Do not go gentle into that good night
old age should burn and rave against close of day
rage, rage against the dying of the light”

…dichtte Dylan Thomas al, en buiten dat die woede niet aan leeftijd is gebonden, was dat vermoedelijk niet zozeer een oproep als wel een waarschuwing.

8 december 1999 / Relevant, januarri 2000

Een kwartier kan een leven lang duren

EEN PAAR JAAR GELEDEN, toen ik nog televisie keek, viel me een reclamespotje op waarin een jongedame die overduidelijk wulps bedoeld was – ze stak haar borsten vooruit, haar kleren waren strak en kort, ze trok pruillipjes, ze had heur krullerige haar extra in de war gemaakt om kersverse beslapenheid te suggereren – door iedereen nagestaard over straat liep, flirtend met bloemenverkopers, met krantenjongens, met pizzakoeriers, kortom, met alles wat enigszins als een man oogde. Met een stem in overdrive, zo een die toonloos hard klinkt teneinde de valsheid te overstemmen en die alle nuances in emotie wegschettert, zong ze ondertussen een liefdesliedje. Op hem kon ze bouwen, hij liet haar nooit in de steek. Hij was haar rots in de branding (en die stem er maar op in beuken). Thuisgekomen liep ze hupsend naar hem toe. De minnaar stond pontificaal in de huiskamer. Hij was een computer.

Van het merk had ik vagelijk gehoord, het was zo’n dozenschuivende klonenboer. Van haar nog nooit, maar iets in het filmpje suggereerde dat ze allerwege bekend moest zijn. Maanden later, toen diezelfde juffrouw ook in krantenadvertenties geportretteerd werd en daar geile teksten uitsloeg over haar ‘multimedia held’, haar naam er fier onder, ontdekte ik wie het deerntje was. Het bleek het soapsterretje te zijn waar zelfs mijn ochtendkrant dweperig over schreef, met een air alsof iedereen wist wie ze was: Katja Schuurman.

Van haar weet ik nu dus hoe ze eruit ziet, maar Marco Borsato, Andries Knevel, Bettine Vriesekoop en tal van andere kennelijke nationale beroemdheden kunnen me omver lopen zonder dat ik enig idee heb. Faam is betrekkelijk. Voor wie sport niet volgt, een hekel heeft aan ‘lichte muziek’ en alleen maar speelfilms op de tv ziet, is het pantheon van vaderlandse afgoden dat wekelijks de Story, de Weekend en de spelletjesprogramma’s bevolkt even veelzeggend als een wegenkaart voor een postduif. Volslagen betekenisloos.

Roem op Internet is net zoiets maar dan erger. Weliswaar is aan elke VIP minstens een homepage gewijd en je struikelt er regelmatig over aankondigingen van nog meer fanpages voor Trijntje Oosterhuis en hoe heet dat zangeresje ook weer dat laatst zo door de Golden Earring werd gepromoot (de Golden Earring, ha! die weet ik, maar die zijn dan ook nog van vroeger, toen er maar een beluisterenswaardig radiostation was en slechts twee tv-netten, zodat we allemaal naar TopPop keken) en die blijkens de foto’s in de krant overal in haar sport-beha optrad, en over Pamela Anderson, Claudia Schiffer en Monica Lewinsky bestaan inderdaad honderden homepages, maar dat maakt die mensen niet tot net-beroemdheid, het is niets dan een afgeleide van al bestaande roem.

Het web – de homepages – kent geen mensen, alleen bezoekers. Je kunt er kijken, programma’s of bestanden ophalen, van pagina naar pagina zappen, en aldoende kun je hooguit het tellertje dat het aantal bezoekers meet met één verhogen. Maar een homepage is nooit beroemd, hooguit populair. Beroemdheid is besproken worden en aangezien er niemand te bekennen is op het web, valt er niets te bepraten.

Gemeenschappen – een voorwaarde voor beroemdheid – zijn alleen te bekennen waar mensen zijn en met elkaar verkeren: op Usenet (de verzamelde nieuwsgroepen), in mailinglists, op IRC, in MOO’s en netgames. Mailinglists zijn echter alleen zichtbaar voor de leden, IRC en MOO’s zijn te vluchtig – er wordt amper iets vastgelegd – en netgamers hebben vooralsnog te weinig deelnemers. Pas wanneer netgames verslagen worden als andere wedstrijden en Quake-competities door KPN worden gesponsord, maken netgamers kans op de naam die ze allang toekomt. Usenet biedt verhoudingsgewijs de beste kans op roem. Het is de plaats met de meeste mensen, is eenvoudig toegankelijk, er wordt gepraat dat het een aard heeft, en bovendien is het een plaats met een geschiedenis: alle geposte berichten worden vastgelegd in het archief van DejaNews.

*

BEROEMD WORDEN DOOR WAT je op het net doet, is haast onmogelijk. Het net, wereldwijd en wel, is sterker gecompartimenteerd dan het analoge leven: simpelweg omdat het zo groot is en zo fijn vertakt. Het net is een archipel van eilandjes, een verkavelde federatie, een conglomeratie van onderwerpen, en vrijwel niemand is in staat die als geheel te bestrijken. Wie een lokale god is in de ene nieuwsgroep of chatroom en daar met respect of zelfs verering wordt behandeld, is doorgaans volmaakt onbekend in vrijwel alle andere nieuwsgroepen, MOO’s, gameclans en IRC-kanalen.

De enige die het in Nederland tot netberoemdheid heeft weten te schoppen, is Francisco van Jole, de eerste journalist die het net serieus nam als een nieuw en veelbelovend medium en erover in de krant berichtte. Hij ontwikkelde zich tot de eerste Nederlandse net-reporter en zette drie jaar lang dagelijks een eigen krant over gebeurtenissen op het net in elkaar, de Daily Planet, die per e-mail naar plusminus 20.000 abonnees verstuurd werd. Daarmee bevorderde Van Jole niet alleen het algemeen benul over het net maar wees bovendien de beginnelingen op aangename wijze de weg in de warboel van de digitale wereld.

Alle andere aspirant-beroemdheden zijn in het beste geval lokale godjes – en wie wil nu in hemelsnaam de held worden van nl.newsgroups, van nl.culinair of van nl.scouting? -, in het slechtste geval niet zozeer beroemd als wel berucht. De snelste manier om jezelf een naam, zij het een belazerde, op Usenet te verwerven is door stug en onverbeterlijk de regels te overtreden: plaatjes posten in nieuwsgroepen, kruisposten en spammen (in meerdere nieuwsgroepen tegelijk posten, ongeacht de vraag of je bericht daar terzake is, of herhaaldelijk hetzelfde berichtje versturen, meestal slechts een aanbeveling van je eigen homepage of diensten behelzend), of andermens berichten illegaal te wissen. Het helpt om boos of verbolgen te doen en flink te gaan dreigen wanneer iemand je erop wijst dat je gedrag tegen de netiquette – de regels van behoorlijk verkeer op het net – indruist. Daarmee maak je jezelf binnen de kortste keren tot het object van ieders ongenoegen en een geliefd mikpunt voor spot en satire. De schreeuwlelijken en driftkikkers op het net zijn inmiddels allen met hoon overladen en hun naam is met drek in de annalen van Usenet geschreven.

Zulke mensen – infamous, niet famous – zijn er in overvloed. Er worden zelfs maandelijkse verkiezingen gehouden waarbij de netbevolking overlegt en stemt wie met het predikaat Kook of the Month (Mafkees van de Maand) bekroond wordt, en er is een nieuwsgroep op Usenet waar gediscussieerd wordt over de merites van de respectievelijke genomineerden: alt.usenet.kooks. (Uiteraard draagt iedereen die een beetje Kook is, ogenblikkelijk de mensen voor die hem nomineerden. Hij is namelijk helemaal niet gek, vindt-ie, het zijn z’n tegenstanders die van lotje zijn getikt.)

Aan de waarlijk succesvolle Kooks worden homepages gewijd, en soms wordt er speciaal voor hen een nieuwsgroep opgericht. Zo is alt.brad.jesness.die.die.die gewijd aan Brad Jesness, een man die zowat alle nieuwsgroepen over psychologie onveilig maakt, zich daar allerhande valse titulatuur en verdiensten aanmeet, die wegens ernstig wangedrag van tientallen mailinglists is verwijderd en bij elkaar meer dan driehonderdzestig aliassen heeft gebruikt om zich telkens opnieuw binnen te wringen waarna binnen de kortste keren uitstoting volgde, omdat zijn gescheld een te herkenbare stijl heeft en zijn stokpaardjes te evident zijn.

Zijn boodschap? Geen. Behalve dan dat hij vindt dat hij beter is dan ieder ander en dat men hem een groot onrecht aandoet door zijn genie niet te herkennen. Uiteraard voert hij een verbeten strijd tegen iedereen die met hem tracht te discussiëren of die een alias van hem ontmaskert, en dreigt hij met rechtszaken. Over Jesness is, ter lering en vermaak, zelfs een FAQ gemaakt: een gedocumenteerde lijst met Frequently Asked Questions waarin allerlei wetenswaardigheden over de man zijn geïnventariseerd, teneinde nieuwelingen voor hem te kunnen waarschuwen.

Het neveneffect van deze Kook-FAQ is dat Jesness’ gekte tot in lengte der dagen te geboekstaafd is. “Fifteen minutes of fame is a lifetime on the Internet,” luidt niet voor niets het motto van de Kook-verkiezingen. Beruchtheid op het net beklijft langer dan in het gewone leven: er is altijd wel een zoekmachine voorhanden om het collectieve geheugen op te frissen en waar gearchiveerd is aan welke stupiditeiten the infamous zich te buiten zijn gegaan. Ter geruststelling moge gelden dat claims en argumenten tegen Kooks zorgvuldig gecontroleerd worden alvorens hun nominatie geaccepteerd wordt. Maar daarna hang je.

De beroemdste Kook of the Month is Helena Kobrin, advocaat van Scientology. Omdat Kobrin zich verkocht heeft aan de sekte en een niet-aflatende stroom dreigmail stuurt aan al wie volgens haar de rechten van Scientology schendt (aanvankelijk viel zowat iedereen daaronder die zich kritisch uitliet over de sekte), staat ze op Usenet al een paar jaar bekend als “the ‘ho of Babble-on”, een woordspeling op ‘de hoer van Babylon’. Vrij vertaald: de kletsslet.

Kobrin meende ooit de nieuwsgroep waar informatie over Scientology wordt uitgewisseld in zijn geheel te kunnen wissen, een manoeuvre zonder precedent die haar op de eeuwigdurende woede van de verenigde systeembeheerders van Usenet kwam te staan. Tot ieders hilariteit dreigde ze later publiekelijk met niet nader omschreven ‘wettelijke acties’ tegen alle lezers van de nieuwsgroep. Talloze vaste bezoekers van alt.religion.scientology ontvingen bovendien in de loop der jaren e-mail waarin Kobrin met juridische represailles tegen hen dreigde. Ooit waren deze zogeheten Kobrinograms een gewild verzamelobject, doch tegenwoordig is de betekenis ervan zwaar gedevalueerd.

DE WERKELIJKE HELDEN van het net zijn de mensen die zich teweer stellen tegen deze en vergelijkbare mallotigheid. De mensen die dag in, dag uit, jaar in, jaar uit, de spam en de misplaatste binaries op Usenet cancelen, die robots opsporen en systeembeheerders informeren over de gaten en lekken in hun servers, die netmisbruikers waarschuwen en zonodig hun herkomst opsporen, en die telkens weer geduldig uitleggen aan welke regels deelnemers zich hebben te houden om het net niet in de soep te laten draaien. Ze doen dat onzichtbaar voor anderen, onbetaald en niet om er faam mee te winnen. Op news.admin.net-abuse.misc en news.admin.net-abuse.usenet (in de wandeling: nanam en nanau) verzamelen de spamjagers en de binarykillers zich.

Ze overleggen en rapporteren over manieren om het net op te schonen. Ze helpen wanneer een nieuwsgroep, zoals vorige maand alt.gothic en alt.religion.scientology, te lijden heeft onder een invasie van een andere groep die een willekeurig doelwit kiest en dat wenst te vernietigen door ineens als gekken off-topic berichten te kruisposten, zodat niemand de serieuze berichten meer kan terugvinden in de chaos (ongeveer zoals de Hunnen vroeger vernielenderwijs van streek naar streek trokken, maar dan minder bloederig). Ze sporen de spambots op die als een repeteergeweer in een uur tijd duizenden berichten kunnen afvuren op nieuwsgroepen, ze zetten cancelbots in tegen spambots en recancelbots tegen de resurrectionbots die de gecancelde berichten hebben hergepost.

Uit de aard der zaak trekt nanam kooks aan als honing vliegen: kooks maken zich boos als ze gecanceld worden en beloven plechtig nanam te vuur en te zwaard te bestrijden. Helden en gekken hebben elkaar nodig.

Ceci n’est pas un coeur

[De Balie organiseerde eind 1998 in samenwerking met de Groene Amsterdammer een serie over het hart, waarin onder meer medische, psychologische, culturele en filosofische aspecten de revue passeerden. Dit was het slot-essay van de serie.]

EEN VENETIAANSE VROUW – beschreven door Jeanette Winterson, en geboren met vliezen tussen haar tenen – verloor het hare eens. Verliezen is eigenlijk niet het juiste woord voor de situatie. Dat klinkt te nonchalant, te per ongeluk. Teveel alsof ze haar hart kwijtraakte toen ze in haar broekzak tussen dubbeltjes, huissleutels en het vervilte vuil dat altijd in de hoeken van kledingstukken samenklit zocht naar een boodschappenbriefje of een paperclip of iets dergelijks en ze heur hart al graaiend ongemerkt op de grond liet vallen, waar het bleef liggen tot het wegwaaide, door de katten werd opgegeten of door de regen in de gracht werd gespoeld waar de vissen het aanvraten en het water de overgebleven resten langzaam deed wegrotten.

Of het lijkt alsof ze het ergens op haar bureau had neergelegd, tussen de ingekomen post, de onbetaalde rekeningen, de na te kijken stukken en de te doene dingen, waar het langzaam bedolven raakte onder nog meer te doene dingen, kranteknipsels, aantekeningen, nietmachines, gele opplakbriefjes, potjes met schroeven, diskettedoosjes, andere bewaarspullen, gelezen boeken, beduimelde wijnglazen, lege pakjes shag en volle asbakken zodat het er nog wel was, dat hart, ergens tenminste, als ze nu maar tijd had om haar leven, of in elk geval haar bureau te ordenen, maar in de praktijk simpelweg onvindbaar bleek.

De vrouw met de vliezenvoeten verloor haar hart niet, welnee. Ze gaf het weg. Ze nam het in haar handen en schonk het doelbewust, bij haar volle verstand, weet hebbend van de mogelijke consequenties, aan een ander. Die zocht echter vooral verstrooiing en had geen emplooi voor het hart van de vliezenvrouw, noch gaf ze het hare in ruil, zodat de vliezenvrouw zelf niet alleen zonder zat maar het hart in kwestie bovendien nog maandenlang ongebruikt ergens op de bodem van een kast lag. Versmaad lag het er te verstoffen totdat de vliezenvrouw haar hart via steelse listen terug wist te roven.

Wat mooi is aan die episode was niet alleen hoe verliefd de vliezenvrouw was en hoe letterlijk ze haar liefde nam, maar ook hoe calculerend ze in haar passie was. Ze wi­st dat houden van betekent dat je een risico neemt: soms krijg je geen hart terug als onderpand voor het jouwe en dan moet je het een tijdlang zonder zien uit te zingen. Ze wi­st dat houden van, en je daaraan uitleveren, een beslissing was. Ze zag het niet als overmand worden door gevoelens, of ja, dat ook, maar dat haar verstand en wil er evenzeer aan te pas kwamen was voor haar evident. Ze voelde en verlangde; ze woog en wikte; en beschikte tenslotte dat ze haar hart zonder reserves zou geven. En in al haar verdriet over haar versmade hart wist ze haar hoofd hoog te houden en besefte ze dat de liefde een pokerspel is: “You play, you win. You play, you lose. You play.”

Ze had een opvatting over de liefde en handelde daarnaar. Alleen daardoor kon ze haar hart vrij baan geven.

*

VEEL MENSEN MENEN dat gevoel en denken tegenstanders zijn, of elkaar althans flink in de weg zitten. Je moet je gevoel volgen vinden ze, dat is zuiverder. Maar gevoelens en denken zijn niet zo eenvoudig te scheiden als deze dualisten menen. Etholoog Frans de Waal: “Er zijn emoties die zeer cognitief zijn, zoals schaamte, schuld of verontwaardiging. Verontwaardigd zijn betekent dat je een verwachting hebt van hoe je behandeld zult worden.” Hij heeft onbetwist gelijk maar De Waal gaat lang niet ver genoeg. Ook wie verliefd is heeft immers verwachtingen, en verliefdheid valt bepaald niet onder zijn rijtje cognitieve emoties.

Komrij dan? Die stelt dat denken gevoelens verrijkt en uitbreidt. “Wie nadenkt raakt langzamerhand in het bezit van een heel arsenaal aan kwadrateringen. Geen sensatie valt ons ten deel of tegelijkertijd is er het besef van die sensatie. Geen opwelling of we kijken naar die opwelling. Geen kreet die we niet op hetzelfde moment slaken en horen. Zelfs het nadenken wordt object van het nadenken: alles [wordt] tot de tweede macht verheven.” Tegelijkertijd beschouwt Komrij het verstand als een hinderlijke spiegel die steeds maar alles, tot in het dolzinnige, moet reflecteren. Het verstand is een onstilbare echoput die door al dat gekwadrateer iets van de zuiverheid wegneemt en afdoet aan de intensiteit van emoties. “Op het moment dat we ons van het bestaan [van gevoelens en emo-ties] bewust zijn, ze hebben beredeneerd en geëtiketteerd, zijn het dezelfde gevoelens en emoties niet meer. We kunnen maar één keer in ons leven echt blij zijn, op een zuivere manier bedroefd, eerlijk verontwaardigd. De eerstvolgende keer kennen we het perspectief en de grenzen van blijdschap, droefenis en verontwaardiging.”

Als je dat leest zou je je verstand haast willen uitzetten of het willen smoren in drugs en alcohol. Het denken heeft ons kennelijk uit het paradijs van de eerlijke emoties verjaagd. Gelukkig voor hem vindt Komrij dat niet erg, want puurheid en harmonie acht hij saai. Bovendien valt er volgens hem een hogere staat van zuiverheid te bereiken: want al wie zich bewust is van de onzuiverheid van gereflecteerde gevoelens staat plotsklaps weer dichter bij de ondubbelzinnigheid en de oprechtheid ervan.

Het blijft echter dualisme troef, bij Komrij. Je hebt gevoelens, zomaar, vanzelf, en je hebt daarboven het denken. Het een laat je op het ander los en dan ontstaat er met mazzel iets hogers. Met hoeveel plezier ik hem ook lees, wat steeds opklinkt is these, antithese en synthese; onderbouw en bovenbouw. Komrijs beschouwingen over het gevoelsleven zijn die van een romantisch marxist.

Maar ook denken is een instinct. We voelen met ons hoofd en denken met ons lichaam. (En stemmen doen we met onze voeten.)

*

GEVOELENS EN SENSATIES kunnen niet bestaan zonder reflectie. Letterlijk niet: pas als je weet hebt van hun naam, hun duiding, hun context, hun origine worden ze begrijpbaar, vertelbaar, overdraagbaar en kun je erop reageren. Zonder bemiddeling van de taal, oftewel zonder verstand en intellect, raken emoties teruggesnoeid tot ontroostbaar verdriet, kinderlijk gebrabbel of idioot en imbeciel gegiechel. Het enige dat de gruwel van een huilende zuigeling evenaart – zo’n baby kan niet duiden wat er loos is, en niemand kan die huilbui derhalve lenigen. Is het honger? Kou? Oefenen van de longen? Pijn? Eenzaamheid? Een lelijk speeltje? Verstoken zijn van communicatie? Mogelijk is dat laatste niet de directe aanleiding, maar niet kunnen uitleggen wat de reden van de huilbui is wakkert de misère dramatisch aan, en daarom is wanhoop altijd een onmisbaar element in die desperate tranen, en het erge is dat zelfs die wanhoop niet benoemd kan worden – het enige dat in gruwelijkheid de competitie met zulk gekmakend gehuil kan aangaan, is de beate, stupide grijns van de dronkelap die door alcohol gereduceerd is geraakt tot gewauwel, en de onthutste verwarring van de afasiepatiënt die z’n woorden kwijt is.

Taal is onmisbaar voor het gevoel. “Wat niet, volstrekt niet, gezegd kan worden is er misschien wel, maar we kunnen er niets mee aanvangen. Noch sociaal – we kunnen het niet overbrengen aan derden -, noch individueel – we kunnen het niet integreren in het bewustzijn. Het niveau van het bewustzijn is geheel dat van het woord,” schreef Patricia de Martelaere, en stal daarmee mijn hart. (Helaas niet mijn woorden. Zo compact had ik het zelf niet kunnen zeggen.)

Pas door de taal, cultuur, proefondervinding, reflectie en deductie, kortom: door het verstand erbij te betrekken, krijgen fysieke sensaties contouren en gevoelens een naam en een context, worden ze beleefd.

Stel je iemand voor die een raar gevoel in zijn buik heeft. Die buik voelt anders dan anders. Of beter gezegd, hij voelt zijn buik ineens, en dat volstaat om de aandacht erop te vestigen, want meestal weet je wel dat-ie er is maar voel je je buik niet. Wat voelt hij? Druk, of wellicht pijn. Maar nogmaals, wat voelt hij? Heeft hij teveel, te weinig of iets verkeerds gegeten? Is het een knellende broekband? Het weer dat gaat omslaan? Een paranormaal voorteken van kelderende beurskoersen? Nervositeit, of opwinding over een aanstaande ontmoeting? Stress op het werk, onzekerheid, een liesbreuk, darmkramp of een maagzweer? Is het een bedorven ei, honger, verliefdheid, misselijkheid, pijn, angst? Of stel je iemand voor die zich licht in het hoofd voelt. Is dat verliefdheid? Dronkenschap? Een kater? Een evenwichtsstoornis? Stress? De nawee van een orgasme? Slaapgebrek? Honger? Een teken van de goden? Het begin van zen?

Reflectie kan op zijn beurt evenmin buiten fysieke prikkels en sensaties. Kun je angst voelen – wéét je dat je angst voelt – als je hart niet bonkt, je spieren niet verstijven, je mond niet droog wordt, je huid zich niet samentrekt en je handen niet transpireren? Zonder lichaam komt niemand tot denken. Of tot verliefd worden. (Ook lijken de fysieke symptomen van angst opmerkelijk op die van verliefdheid; alleen zijn ze in het eerste geval van aanzienlijk kortere duur.)

Je lichaam kan je trouwens tot verliefdheid denken. In een onderzoek kregen mensen via een versterker hun eigen hartslag te horen terwijl ze foto’s van willekeurige mensen te zien kregen en die op aantrekkelijkheid moesten beoordelen. Wat de proefpersonen niet wisten, is dat in de loop van de test het geluid van hun harteklop vervangen werd door een bandopname waarop een ander, sneller kloppend hart te beluisteren was. Zodra ze ‘hun’ hart vlugger hoorden gaan, vonden de proefpersonen de afgebeelde mensen ineens een stuk aantrekkelijker. Een versnelde hartslag bij het zien van een gezicht associëren we met gecharmeerd zijn van iemand, en prompt voelden de proefpersonen zich ook zo – ook al was het niet hun eigen hart dat op hol sloeg.

*

KORTGELEDEN WERD IK opgebeld door René Descartes. “Waarom heeft iedereen toch zo’n hekel aan me?” kloeg hij. “Werkelijk, iedereen trekt momenteel tegen me ten strijde!” Hij had gelijk. Descartes krijgt van alles voor de voeten gegooid: hij zou de vader zijn van een verderfelijk dualisme, hij weigert het lichaam te zien als meer dan een machine, hij scheidde ons denken van ons lichaam. Descartes is de Monsieur Guillotine van de filosofie.

Wat men tegenwoordig vergeten schijnt, is dat Descartes’ inzet ook, of misschien vooral, was om lichaam en geest nu eindelijk eens uit handen van de kerk en de mystiek te troggelen, en de mens tot object van wetenschap en reflectie te maken. Katholieken en protestanten hadden in eendrachtige samenzwering besloten dat de onstoffelijke ziel, inclusief moraal en moreel handelen, hun privédomein was. En aangezien het lichaam als de tempel van de ziel gold was dat al even onaantastbaar, zij het op andere gronden: je kon het weliswaar aanraken, maar dat mocht alleen indien kuis; het lichaam openmaken, en uitzoeken hoe het werkt, was echter een levensgroot taboe. Duivels ook, en getuigend van ketterse hoogmoed. Men mocht gods plan niet vorsen of trachten te doorzien. Artsen deden hun anatomische studies dientengevolge tot ver in de zeventiende eeuw in het geniep, en toen ze ‘t officieel mochten kregen ze alleen de lichamen van misdadigers – wier ziel toch al verloren werd beschouwd, daar viel niets meer aan te verknoeien – ter beschikking.

Descartes lokaliseerde de geest in het hoofd en stelde daarmee de rest van het lichaam open voor onderzoek. Hij seculariseerde lichaam, wil, geest en gevoelens. Daar hebben we nu maar mooi profijt van. Dat hij de geest vervolgens in de pijnappelklier meende te moeten plaatsen, ach, er zijn vreemder vergissingen gemaakt. De Victorianen geloofden dat de ziel in het ectoplasma schuil ging (en via seances zichtbaar kon worden gemaakt); de oude Grieken zochten hem in de lever (vandaar dat Tantalus daar zo gekweld werd); Egyptenaren wisten dat hij in de ademtocht zat, primitieve volken geloven – naar men beweert – dat hun ziel in hun gezicht huist en dat je hun geest jat als je hen fotografeert, en New Agers geloven heilig dat de geest in aura’s en chakra’s woont.

Descartes wordt ook op een andere manier onrecht aangedaan. Veel mensen zijn in hun aanvallen op hem roomser dan de paus en verwijten hem niet zijn opvattingen, doch de voorstelling die ze zich van zijn gedachtengoed hebben gemaakt. Ceci n’est pas Descartes. Weliswaar meende Descartes dat alleen de rede het waarlijk menselijke is, maar hij deed dat in een perspectief: hij zocht naar wat mensen onderscheidde van dieren, en dan is de rede niet zo’n slechte gok. Ook heeft de beste man gevoel nimmer gebagatelliseerd; hij constateerde slechts – terecht – dat het wordt gemedieerd door het verstand. En tenslotte wilde Descartes bepalen hoe hij, of meer in het algemeen, de mens, weet had van zichzelf en hoe het zelfbesef en zelfbewustzijn zich ontwikkelt. In antwoord op die laatste vraag smeedde hij zijn beroemde uitspraak cogito ergo sum. En dat betekent ni­et: ‘ik besta omdat ik denk’, eerder: ‘door mijn denken weet ik dat ik ik ben’. Veel mensen bevechten kortom een verwaterde, gesimplificeerde versie van Descartes.

*

ANNA TILROE MAAKT ZICH boos op cardioloog Dunning vanwege diens stelling dat het hart een pomp is. Het is meer, zegt ze. Nu weet Dunning opperbest dat het hart ook andere dingen is. Hij dist met gemak anekdotes op over de katholieke cultus van de orgaanverering – de devotie van het heilig hart, de sacre coeur; het geloof dat het hart de zetel van de ziel is, of de locus van liefde, al dan niet van en voor Christus. (Intrigerend is dat deze katholieke cultus opgang maakte kort nadat de technische werking van het hart adequaat werd beschreven. Bij hardrennen gebeurde hetzelfde: op je eigen benen tegen de klok racen kwam in zwang pal nadat we mechanische vervoermiddelen zoals fiets en auto hadden uitgevonden die sneller waren dan wij. Alsof de mensheid ineens in het krijt wenste te treden tegen de door haarzelf ontwikkelde techniek, en een nieuwe betekenis zocht voor haar plots wat ouderwetse vermogen om te rennen. Je ziet dat vaker. Wanneer we menen dat een machine kan overnemen wat wij kunnen, gaan we wat wij kunnen herdefiniëren en zetten we dat in een nieuwe context. Misschien lag de aanzet tot de devotie van het hart juist in het feit dat dit orgaan in die periode als pomp werd gedefinieerd: het hart leek daardoor eensklaps armetierig, kaal, en moest opnieuw worden omkleed met betekenis.)

De manier waarop mensen hun hart nu beschouwen en menen te moeten beschermen, merkt Dunning op, vertoont een opmerkelijke continuïteit met de katholieke devotie. De moderne medische aandacht voor het hart en de menselijke zorgen erover, vertonen allerlei religieuze trekken. Het hart – onze zuiverheid – dient als voorheen permanent bewaakt te worden. Alleen is het nu de medicus die ons hart vernieuwt, niet god; we leggen, als was het ouwel, statines op onze tong in de vurige hoop zo ons cholesterol te verlagen; in plaats van naar de mis gaan we naar de joggingbaan; luiheid (een zittend bestaan) is nog steeds duivels (ongezond) en gulzigheid (te vet eten) al evenzeer. En ons hart beschouwen we nog immer als heilig.

 

Dunnings uitspraak dat het hart een pomp is, is op zijn beurt ook een metafoor. Dunning weet dat het niets dan een vergelijking is, een redelijk adequate buitendien, doch Tilroe lijkt het Dunning kwalijk te nemen dat zijn metafoor gevoel ontbeert. In haar protest doorziet ze echter niet dat ook hij – net als zij – slechts een metafoor kiest en neemt ze zijn uitspraak letterlijk. Maar Dunning weet donders goed dat hartspieren krampen kunnen krijgen, dat variatie in het hartritme gezond is, dat het de hartslag en de bloeddruk reageren op emoties en zijzelf omgekeerd emoties beïnvloeden, dat vaten zich kunnen vernauwen of verbreden, en bovendien elastisch zijn – allemaal feiten die zich slecht laten rijmen met het beeld van een mechanische pomp (krijgt een zuiger ooit spasmes?), maar die Dunning in de medische praktijk van alledag niettemin perfect weet te verdisconteren.

Bovendien, Dunning heeft het nodig om zakelijk te doen over het hart. Zijn patiënten trouwens ook. Ik zou geen hartchirurg willen die lyrisch gaat doen over het hart en door emoties bevangen raakt op het moment dat hij met het scalpel in de hand over het mijne staat gebogen. Dunning en zijn collega’s kiezen hun metafoor tenminste deels uit zelfverdediging – net zoals Tilroe uit zelfbescherming haar hart als meer dan een pomp wenst te zien. Zij wil de passie immers redden. Dunning echter moet het orgaan in leven houden, niet de metaforiek eromheen – anders is het leven, en dus de passie, sowieso een verloren zaak.

*

GEERTEN MEIJSING SCHREEF eerder in deze serie in De Groene over zijn falende hart. Dat hart van hem heeft het begeven, zo vermoedt hij, vanwege de opgezweepte emoties waarmee hij het zolang bezwaard heeft en “omdat het, voor de zoveelste keer en nu definitief, gebroken is”.

Dat is een prachtige en bovenal romantische notie. Meijsing laat via zijn kapotte hart zien dat hij veel geleefd heeft, veel heeft liefgehad, en doorzette – zelfs in zo’n mate dat zijn hart eronder bezweek. Het is ook een uiterst troostende notie. Dat uitgeleefde hart is een verklaring waarmee je, ook al is de conditie mogelijk fataal, jezelf retrospectief een compliment bezorgt: eigenlijk lijdt je namelijk aan het leven (of de liefde): je vermogen tot liefhebben, en tot voelen, is zo groot dat jijzelf eraan onderdoor dreigt te gaan. Dat is aanzienlijk strelender dan te moeten zeggen dat je aderen vervet zijn, of je kleppen niet goed kloppen.

Toch is ook Meijsings verklaring niets dan een metafoor. Een zoals Susan Sontag ooit bekritiseerde toen ze aantoonde dat ondanks het verheven, etherische, verstorven, van wereldse dingen onthechte beeld dat rond de afgelopen eeuwwisseling over tbc-lijders bestond – tbc hebben was bijna synoniem met artistiek zijn, je werd er ook mooi dun en bleek van, met rode konen die je gepassioneerdheid bewezen – de meeste tuberculosepatiënten doodgewoon arme drommels waren zonder enige kunstzinnige aspiraties. Maar het is nuttig, en helend, om er zo’n idee op na te houden, romantisch of niet.

Ten Kroode ondervroeg MS-, kanker en hartpatiënten en merkte dat mensen die een verklaring voor hun ziekte hadden ontworpen, gemiddeld beter met hun lichamelijk feilen konden leven dan mensen die zo’n verklaring ontbeerden. En vooral hartpatiënten bleken in staat om hun ziekte met terugwerkende kracht als een positieve trek te interpreteren: ze hadden het aan hun hart gekregen omdat ze zich zo hadden ingezet voor hun werk, hun hartaanval was het bewijs hoe onbaatzuchtig, met voorbijgaan aan zichzelf, ze hadden gewerkt.

Maar het is niet het hart dat aan ‘de zaak’ of aan een mens weggeven wordt, noch het hart zelf dat breekt door een ongelukkige liefde. Ceci n’est pas un coeur. Die brekende, overbelaste en bloedende harten zijn representaties, Magritte-harten waarin je niet kunt snijden en waardoorheen geen bloed stroomt, net zoals een marsepeinen hart geen menselijk orgaan is maar een verbeelding, een symbool. En ja, het bonkt daar je in borstkas als je bang bent, schrikt, of van vreugde en liefde opspringt: maar in je huid en in je mond voel je dat ook. Je ogen lichten op, worden nat, gaan stralen of vernauwen zich, je huid trekt strak als je je rot schrikt, je mond wordt droog, je haren rijzen te berge, je spieren verstijven. Dat voel je allemaal. Toch denkt niemand dat zo’n gevoel dus in ogen, mond, haar of vel huist. Daar hebben we, Descartes ten spijt, het hart voor uitgekozen: het huis der gevoelens te zijn.

Persoonlijk geloof ik daar geen lor van. Gevoel en verstand wonen von Kopf biss Fuss overal in mijn lichaam. Bot gesteld: ik denk ook met mijn kut (zodat ik de hartvormige broche die betrokkenen bij het Heilig Hart-weekend in de Balie kregen, bij wijze van statement op venushoogte speldde, waarna sommige sprekers in de war dan wel geïntrigeerd raakten door dat pulserende rode licht in een dameskruis daar op de eerste rij.) Ingrijpender dan een ander hart lijkt het mij om andere ogen of andere hersenen te krijgen. Ik localiseer mijn ik, al mijn ondualistische kennis niettegenstaande, ergens in mijn hoofd, op ooghoogte.

En nee, ik zou geen donorhart willen. Niet omdat ik de gedachte van de mens als bouwpakket, als te assembleren wezen, als op onderdelen te vervangen entiteit verafschuw – ik zou mijn lief na mijn dood immers met liefde mijn hart geven, mocht hij het nodig hebben en ik toch dood gaan. Kennelijk valt het me in zulke zaken makkelijker te geven dan te nemen. (Wel vraag ik me af of zijn geliefde na mij jaloers zou zijn op het feit dat hij mijn hart fysiek in zijn borstkas draagt, en het hare hooguit metaforisch.) Niet omdat ik geloof dat ik een deel van andermens identiteit ermee zou absorberen – hoewel de wetenschap dat mijn verse harteklop, zuiver doordat mijn hart een transplant zou zijn, vijftien procent sneller slaat dan dat van een mens die z’n eigen hart heeft me zou doen afvragen hoe dat mij zou veranderen en vooral ook: wat dat dan is, mij. Een donorhart wijs ik af, zuiver omdat ik de gedachte niet zou kunnen velen dat ik het orgaan van een dode in mij zou dragen.

Te gast bij de Vlaamse Rijkswacht

[Verschenen in De Morgen.]

Training isn’t a game, staat er op de rug van zijn t-shirt. De man staat met zijn armen wijdbeens. Hij kan ook niet anders: onder zijn ene oksel zit een holster met pistool en onder de andere twee handboeien aan een leren houder, dat verwringt je postuur nogal. Hij is lid van de Antwerpse divisie van de gendarmerie. Allemaal echte mannen. Allemaal uiterst zelfvoldaan, ten volle overtuigd van hun importantie, hun nut, hun recht, hun gelijk; en vooral: van hun macht en onze machteloosheid. In een zijkamertje schopt een gendarme mijn geliefde en ik hoor hem schreeuwen. Training mag dan geen spelletje zijn maar slaan is hier een geliefde sport, zoveel is inmiddels al duidelijk.

Journalisten die over persoonlijke ervaringen schrijven, bevinden zich in een lastig parket: het is dan zowel moeilijk om je objectiviteit te bewaren als om te voorkomen dat je lezers om die reden zelf afstand gaan inbouwen. Gelukkig ben ik geen journalist maar essayist en schrijfster, en hoef ik niet objectief te zijn. Een schrijfster bovendien die er heilig in gelooft dat woorden bescherming bieden en verdedigd dienen te worden. En juist omdat mijn lief en ik alletwee vrijuit spraken, werden we gearresteerd.

*

Een uur eerder. We zitten in de trein naar Antwerpen, op reis naar het theaterfestival te Gent; ik zal daar de volgende dag spreken. Vanuit een ooghoek zie ik een korte gedrongen man in colbert ons voorbij lopen. ‘Vast op weg naar het toilet,’ denkt iets in mijn achterhoofd. Even later zie ik diezelfde man aan het eind van de coupé staan, naast een bankje waar twee Noordafrikaanse jongens zitten. Hij geeft ze hun paspoorten terug en gebaart dat hij de jas die naast het raam hangt, wil hebben. Ze geven hem die zonder dralen. De man doorzoekt de jas. Ah, de grenscontrole, begrijp ik, en ik schud meewarig mijn hoofd. Een bomvolle rookcoupé en wie kiezen ze uit om te controleren? Juist, de enige twee aanwezige Marokkanen.

Ik maak Zenon attent op de scène. De houding van de man is — vreemd. Hij heeft zich groot en breed gemaakt, zijn armen liggen massief op de stoelleuningen aan weerszijden van de jongens. Hij leunt over ze heen en blokkeert ze de weg. Dan gebaart hij kort: “meekomen!” De jongens stommelen overeind, een tweede man voegt zich bij het gezelschap en gevieren verdwijnen ze naar het tussenruimte van de wagon, waar de deuren en de wc’s zich bevinden.

“Kom, we gaan erbij staan, ik vertrouw het niet,” zegt Zenon.

We lopen naar de tussenruimte en steken er een sigaret op. De twee gendarmes fouilleren de jongens. Ze hebben tot nu toe niets gevonden. De korte gedrongen man grijpt een van de twee jongens uitgebreid in het kruis en voelt daar minutenlang. Knijpt in z’n linkerbal. Knijpt in z’n rechterbal. Knijpt in z’n penis. Verschuift het zaakje en begint overnieuw te knijpen. De jongen blikt in de verte en doet vreselijk zijn best er niet te zijn. Hij geneert zich dood. Het duurt erg lang.

“Afgaande op hoe lang dat kruisonderzoek duurt ga je geloven dat die agent er plezier in schept,” zeg ik tegen Zenon, “‘t is vast een onderdrukte homoseksueel. Lijkt me fijn werk, bij de gendarme, als crypto-homo.”

“Oh, maar hier wordt de grote misdaad bestreden,” corrigeert Zenon. “Het is wel duidelijk waarom ze juist deze twee knulletjes eruit visten. Onmiskenbaar zware misdadigers. Een grote vangst!”

Ik beaam dat. “Je homoseksualiteit kunnen uitleven en nog held worden ook. Geweldig vak.”

De kortharige collega van de klotenknijper kijkt ons boos aan. Onze aanwezigheid stelden ze al niet op prijs – die verhindert immers dat ze vrij spel hebben – maar onze opmerkingen kan hij nog minder waarderen. We kijken niet terug. De klotenknijper, die nog steeds niets heeft gevonden, duwt de jongen nu de wc in en gebiedt hem zijn broek te laten zakken; de wc-deur houdt hij open en zelf blijft hij buiten staan. In die wc sterft een jongen duizend doden van schaamte.

“Zonder concrete verdenking iemand aanhouden en fouilleren mag helemaal niet,” zeg ik. “Maar ja, Marokkaans zijn is natuurlijk verdenking genoeg.”

“Je kunt wel zien waar we zijn,” zegt Zenon. “Dutroux-land. Vooroordelen, corruptie, en ondertussen de verkeerden pakken.”

De ogen van de kortharige vernauwen zich. Ik aarzel even. Dutroux, dat is een nationale wonde, daar wrijf je geen zout in alleen om een punt te scoren. Maar Zenon heeft gelijk, bedenk ik twee tellen later. Het is precies dit kleinzielige gedrag, hun zelfvoldaanheid, het gemak waarmee ze hun bevoegdheden overtreden, zichzelf onaantastbaar achten, de verachting waarmee ze de wet schenden en zich vergrijpen aan deze twee Marokkanen, die de zaak Dutroux mogelijk maakte. Dutroux kon doen wat hij wilde door het gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef van een aantal mensen. Hier staan er twee van.

We zwijgen een tijdlang en kijken alleen maar. De trein rijdt Antwerpen binnen. We stappen uit. Vijftig meter verder op het perron voegt de klotenknijper zich plotseling bij ons.

“Meekomen, jullie,” zegt hij, “jullie zijn gearresteerd.”

Het verdrag van Schengen, vrij verkeer van personen tussen lidstaten, arrestaties die alleen na het constateren van overtredingen of op grond van concrete aanwijzingen mogen plaatsvinden, dat alles doet absoluut niet ter zake.

“Op welke grond?” vraagt Zenon, alleen om de man tot een antwoord te dwingen.

“Dat merk je wel. Meekomen,” snauwt Klotenknijper. Natuurlijk kan hij niet zeggen waarom. De reden voor onze arrestatie is duidelijk, maar allesbehalve legaal. Klotenknijper en Korthaar stelden er geen prijs op dat we onszelf getuigen maakten van hoe ze de twee Marokkanen trachtten te intimideren, en daarmee erger voorkwamen; ook ons commentaar smeekte om wraak.

“Ik zal erop staan dat u alles via de regels doet,” zegt Zenon, meer om te laten merken dat we volstrekt niet onder de indruk zijn dan in de hoop dat Klotenknijper zich laat afschrikken door de gedachte aan al dat papierwerk. Klotenknijper zwijgt. Wij lopen op ons gemak mee.

In de arrestantenzaal van het Antwerpse Centraal Station zien we, buiten zes andere arrestanten – niemand ouder dan twintig, allemaal heel gelaten – de twee Noordafrikaanse jochies weer. Ze zitten er stilletjes en timide bij. Hun papieren waren in orde, er was niets gevonden, en toch moesten ze mee. Later wordt er niet eens een proces-verbaal opgemaakt van hun arrestatie en mogen ze zomaar weg.

Klotenknijper wil ondertussen Zenons papieren zien. Die zijn uiteraard in orde. Dan moet hij gefouilleerd worden. Jas uit, gilet uit. Ik kijk oplettend toe. Of ik me wil verwijderen, zegt Klotenknijper geërgerd. Huh? Hoezo mezelf verwijderen? Ik was toch gearresteerd? Klotenknijper wil niet dat ik zie wat hij met Zenon doet, dat blijkt belangrijker dan mijn arrestatie. Ik weiger verderop te gaan zitten. Zenon zegt hij eist dat ik aanwezig ben – na een onwettelijke arrestatie kun je immers alles verwachten – waarop Klotenknijper implodeert.

Je kunt dat zien aan hoe zijn spieren zich verstrakken, aan hoe zijn ogen donkerder worden, aan hoe zijn lichaam zich samenbalt. “Meekomen jij!” snauwt hij weer (zijn vocabulaire is nogal beperkt) en hij sleurt Zenon aan z’n bovenarm langs de tafels, door het gangpad, langs de lege tafeltjes met oude typemachines waar geen proces-verbaal wordt opgemaakt, naar een zijkamertje achterin de zaal, en uit heel Klotenknijpers houding spreekt wat er te gebeuren staat: Zenon gaat zometeen klappen krijgen. Het is slechts een kwestie van het juiste excuus vinden.

Het is evident dat Klotenknijper gaat slaan. Iedereen weet het, Klotenknijper weet het, Zenon weet het, ik weet het, de andere arrestanten weten het. De klappen die gaan vallen hangen tastbaar en dik in de lucht. Niettemin besteedt geen van de aanwezige officieren er aandacht aan; niemand vertrekt een spier. Ze gaan onverstoord door met wat ze aan het doen waren. De routine wordt niet doorbroken. En ineens snap ik het: dit is de routine.

De vouwwand van het zijkamertje gaat dicht. Er lopen meer manschappen het zijkamertje in, waarvan één in uniform. Korthaar is klaar met het onderzoeken van Zenons jas en vest en maakt aanstalten eveneens naar het kamertje te lopen. “U vergeet zijn tas,” zeg ik poeslief, en reik hem die aan. Korthaar pakt de tas met een vuile blik van me aan en schuift ‘m ongeopend terzijde. Hij is helemaal niet geïnteresseerd in Zenons spullen, uitsluitend in wraak, dat weten we allebei. Ik hoor gestommel van achter de vouwwand.

Na een kwartier wordt Zenon uit het zijkamertje geleid. Hij moet op een andere bank gaan zitten, ver weg, en gebaart vandaar af naar me wat ik allang wist. Ja, geslagen. Geschopt ook. Hij lag op de grond. Voet op zijn borst. Voet op zijn keel. Door twee van de drie mannen. En hij staat thans onder justitieel arrest in plaats van politioneel. Op welke gronden weigerden ze – hoe voorspelbaar onderhand – te zeggen, maar inmiddels is duidelijk dat de grond voor het eerste arrest ‘ordeverstoring’ zou zijn geweest. Dat ik desnoods alleen moet doorreizen naar Gent, gebaart Zenon, en hoewel dat als verraad voelt weet ik dat hij gelijk heeft. In de buitenwereld kan ik meer voor hem doen dan hier.

*

Later hoor ik wat er precies gebeurd was.

“Riem afdoen,” had Klotenknijper gezegd. Zenon had geantwoord dat hij daar niet over piekerde en dat Klotenknijper dat zelf maar moest doen: een onwettelijke arrestatie was meer dan genoeg, hij weigerde daarenboven mee te werken aan een onwettelijke fouillering. Klotenknijper had ostentatief gezucht en had Zenons riem eigenhandig afgedaan. “Broek omlaag,” had Klotenknijper daarna gezegd, en Zenon had geantwoord dat Klotenknijper dat zelf maar moest doen. Klotenknijper had ostentatief gezucht en bevond zich een halve minuut later met zijn gezicht op luttele centimeters afstand van Zenons naakte geslacht. Zenon trok z’n broek, na om permissie te hebben gevraagd, weer omhoog. “Schoenen uit,” had Klotenknijper daarna gezegd, en Zenon had geantwoord dat Klotenknijper dat zelf maar moest doen. “Schoenen uit,” had Klotenknijper gebriest, en Zenon weigerde opnieuw, vriendelijk doch beslist, en hief zijn been zodat Klotenknijper bij zijn veters kon. “Als je nu niet onmiddellijk je schoenen uitdoet lig je binnen de kortste keren op de grond,” had Uniform daarop gedreigd. “Die moeite kan ik u besparen,” zei Zenon, en ging onderwijl uit eigener beweging liggen. Hij stak zijn voet bevallig omhoog – bovenbeen loodrecht de lucht in, onderbeen haaks erop, voet gestrekt – om Klotenknijper van dienst te zijn. Ballerina dancing a tight rope.

Klotenknijper kon eigenlijk niet meer weigeren. Eerder had hij Zenons riem al afgedaan en zijn broek naar beneden gesjord. Het ergste had hij al geaccepteerd: hij had met zijn gezicht pal op kruishoogte gezeten en de warme geur van Zenons genitaliën moeten inademen. Nu terugdeinzen kon niet meer, maar opnieuw toegeven wilde hij koste wat kost voorkomen: hij achtte zichzelf al te veel vernederd, maar Zenon met schoenen aan wegsturen kon hij zich al evenmin permitteren. Zich voor dit dilemma gesteld ziend, koos hij de simpele oplossing: Klotenknijper werd ziedend.

“Overeind komen jij,” brieste hij. Zenon ging weer staan. Iemand – het kan Klotenknijper zijn geweest, het kan Uniform zijn geweest, maar het was niet de stil toekijkende collega – sloeg Zenon met de vuist op het gezicht. Hij werd op de grond gegooid en iemand sjorde een schoen los, daarna eiste Klotenknijper dat Zenon de tweede schoen uitdeed.

Zenon is niet geneigd tot het compromis; hij weigerde. Hij werd overeind gesleurd en weer neergegooid; Uniform zette zijn voet op Zenons keel om hem tegen te houden (alsof hij zich eerder anders dan uitsluitend verbaal verweerd had), Klotenknijper trok met geweld aan de tweede schoen terwijl hij zichzelf in balans hield en kracht verzamelde door zich met een voet af te zetten op Zenons borst. Klotenknijper was te stupide, of te boos, om eerst de schoenveter los te maken zodat de procedure nogal tijdrovend was; al die tijd trapte zijn voet met verve op Zenons ribben. Daarna werd de methode herhaald teneinde de ontschoeide voeten van hun sokken te ontdoen. De derde officier keek kalmpjes toe.

Zonder zich te verweren bleef Zenon liggen; hij wist dat elke beweging zijnerzijds als excuus zou worden aangegrepen om hem verrot te trappen, en later zouden ze zeggen dat hij zich had verzet. Het enige dat hij deed was ee©nmaal roepen, deels voor mij, deels om de drie te waarschuwen dat hun daden niet binnen dit zijkamertje zouden blijven: “Ze trappen me!”

Uniform trok Zenon aan zijn haren overeind – net niet hoog genoeg zodat hij kon staan, net niet laag genoeg zodat hij steun kon vinden op zijn knieën – en schudde hem aan zijn haar heen en weer, hem onderwijl op borst en gezicht slaand. Daarna gooide hij hem weer op de grond. Zenon bleef een seconde liggen, keek daarna glimlachend omhoog, recht in het gezicht van Klotenknijper, en zei: “Dank u wel. Kan ik nu mijn schoenen weer aandoen?”

Niet dat ze ondertussen zijn schoenen of sokken op drugs hadden onderzocht, maar daar ging het inderdaad niet om. “Je staat onder justitieel arrest,” had Klotenknijper geantwoord, “en je schoenen kun je aandoen.” “Mijn riem ook?” vroeg Zenon, terwijl hij voor de zekerheid bleef liggen. Als hij zelf zijn riem had gepakt waren ze op zijn hand gaan staan, wist hij. Nu hij het vroeg, kon Klotenknijper alleen maar “och ja…” brommen. Ach. Hij had zich toch al uitgeleefd.

Zenon verzamelde zijn kleding en werd daarna naar het verre bankje geleid. In vijftien minuten kun je iemand flink schoppen, maar hoe erg wist ik toen nog niet. We bleven gewoon maar welgemoed naar elkaar kijken, hij vanaf zijn plek, ik vanaf de mijne. Ons kregen ze er niet onder met intimidatie: dat evident maken was veel belangrijker dan al het andere.

*

Er komt een vrouwelijke agent de zaal binnen. Denkelijk is die er voor mij bijgehaald; mannen mogen vrouwen immers niet fouilleren en in dit katholieke land is dat vermoedelijk een regel waar zelfs deze gendarme zich aan houdt. Ze gaat echter met de enige andere arrestante de zijkamer in. Ze zijn binnen drie minuten klaar; daarna vertrekt de agente. Tot op zekere hoogte ben ik verontwaardigd. Ze moeten inderdaad Zenon hebben – alsof ik niet even vals was, alsof ik minder serieus te nemen ben dan hij, makkelijker te intimideren zou zijn. Ze zijn corrupt, en verdomme nog seksistisch ook.

Korthaar komt terug met mijn paspoort. Klotenknijper voegt zich bij hem en samen onderzoeken ze eindelijk Zenons tas. Ze treffen een boek met mijn naam en portret erop en bekijken dat aandachtig.

“Ja, jullie hebben pech,” zeg ik liefjes glimlachend. “Maar dat kan de beste overkomen, nietwaar?”

Ze trekken zich terug.

Vijf minuten later mag Zenon ineens van het strafbankje af en zegt Klotenknijper ons dat we vrijgelaten zijn. Er is geen proces-verbaal opgemaakt, alleen onze namen en paspoortnummers zijn genoteerd. Wat een boek al niet kan bewerkstelligen.

“En dat justitiële arrest?” vraagt Zenon. De ironie druipt van zijn stem af.

Klotenknijper wuift met zijn hand.

“Ach,” zeg ik schouderophalend tegen Zenon, “dat was toch uitsluitend intimidatie. Omdat we ze op de vingers keken en ze daar niet van houden.”

Klotenknijper keert zich naar me om. “Dat is ni­et waarom u gearresteerd werd,” zegt hij.

Waarom dan wel, wil ik van hem weten. Was hij ons eerder niet gewoon voorbijgelopen, in die coupé? Had onze aanhouding werkelijk niets te maken met het feit dat we ze de kans ontnamen die twee jochies nog meer te intimideren? Of dat we dingen zeiden die ze niet zinden?

“U mag ervan denken wat u wilt,” zegt Klotenknijper, “dit is een vrij land. En anders dient u maar een klacht in.”

Een vrij land, jawel. Zojuist nog had hij bewezen hoe onwaar dat was: hij had er straf op gesteld indien je je niet bang laat maken, je mond niet houdt of vindt dat de politie zich heeft te gedragen en zich aan regels dient te houden. Sommige ambtenaren haten dat, ze menen dat zijzelf de dienst mogen uitmaken. En een klacht indienen? De Antwerpse Rijkswacht die wij hier hadden gezien had zichzelf collectief boven de wet gesteld. Klotenknijper schopte, Uniform sloeg, Collega stond erbij en Korthaar had er dolgraag zijn deel aan toegevoegd; de anderen hoorden het en wisten het. Niemand deed iets. Ze achtten dit stuk voor stuk normaal. Dit hoorde zo, vonden ze, dit was hun recht. Bij een in te stellen onderzoek zouden ze elkaar de hand boven het hoofd houden en elkaars rug dekken. In zulke gevallen helpen alleen publieke aanklachten.

Het prettige is dat ik dat kan, ik ben immers schrijfster. Het erge is dat die twee Marokkaantjes minder vertrouwd zijn met woorden, geen contacten en geen forum hebben: als de gendarme mijn lief niet had geschopt zou hun verhaal nooit De Morgen hebben gehaald. Het wrange is dat deze publieke aanklacht er waarschijnlijk alleen voor zorgt dat hun morele corruptie zich verhevigt. De Rijkswacht zal voorzichtiger worden met mensen als wij en zich met nog meer verve storten op kleine Marokkaantjes, die immers zonder gevaar voor repercussies te pakken zijn.

Het meest tragische is echter dat Klotenknijper bewees dat die opmerking over Dutroux-land uiterst pijnlijk doch gefundeerd was.

*

De echte naam van Klotenknijper is mij te bevragen, evenals als Zenons t-shirt met daarop zijn voetafdrukken. Zenon heeft een gebroken rib.

[Dit artikel leidde tot veel commotie – zie voor de stukken in de pers, Chronologie Rijkswacht – en een rechtszaak die Klotenknijper tegen ons aanspande, die we uiteindelijk verloren. Van de klacht die we bij Comité P. hebben ingediend, hebben we – ondanks verhoren – niets meer gehoord.]

Boldly going where man has gone before

[Brief lecture for one of the meetings during the Gay Games Amsterdam.]

DELVING INTO UNKNOWN territories and meticulously exploring them is one of the things science is about. Sometimes, unknown territories are encountered where you would least expect to find them: right under your nose. For instance, between female legs.

“The clit? Unexplored?” you may well ask, and the answer is “Yes, the clit, unexplored.” I’m talking science here, mind you. There’s much we do not yet know about the clit. Please allow me to further your education.

Sixteen years ago, three scientists wrote a book about the female sexual organs. Ladas, Whipple & Perry had re-investigated old anatomical textbooks, had done some biological research of their own, had conducted a survey amongst a couple of thousand women and then came up with news that was earth-shaking to some scientists, caused a great number of jokes in the popular press and gave women’s magazines something to chew about for years and years to come. But what Ladas, Whipple & Perry found confirmed the experience of a vast amount of women:

» yes, there is such a thing as a vaginal orgasm;
» yes, women can ejaculate.

Their rediscovery was the G-spot – or, more accurately, the Gräfenberg spot, named after the German gynaecologist Ernest Gräfenberg who first described it in an article published in 1950. The G-spot is located just after the vagina’s entrance, behind the pelvic bone and the urethra, and consists of erectile tissue that is very similar to that of the male penis. When not erected, this tissue feels somewhat ribbed. Stimulating this spot with a finger, hand, penis or dildo will often lead to vaginal orgasm, sometimes even to ejaculation (or “squirting”, as many women prefer to call it). Ladas, Whipple & Perry suggested that the G-spot was actually part of the clit and postulated that the clit was thus far bigger than standard biology textbooks would have it.

[Of course, when I had finished reading their book, I tried to locate this G-spot; an endeavour born strictly out of scientific curiosity, I assure you. As a rationalist, I do believe in the advancement science, and yes, I too would like to go boldly where man has gone before. Within minutes my private research established that the G-spot existed. It was a classic, clear-cut case of senti, vidi, veni (I felt, I found, I came). Later investigations proved that I could add “ejaculati” to this small but important list of scientific assets. My personal record is ejaculating cum so forcefully that it reached my calves; both my lover and my mattress can testify to that.]

In the last week, this whole matter of spots and squirts was affirmed by two independent sources and put into a new, you might truly say larger, perspective. Helen O’Connor, an Australian urologist, did post-mortem research on the sexual organs of ten women, using 3-D photography. According to her findings, the clit is indeed far bigger than scientists have assumed. Internally, it consists of a pyramid-shaped mass of erectile tissue.

To quote from this week’s edition of the New Scientist: “The ‘body’ of the clitoris, which connects to the glans, is about as big as the first joint of your thumb. It has two arms up to 9 centimetres long that flare backwards into the body, lying just a few millimetres from the ends of the muscles that run up the inside of the thigh. Also extending from the body of the clitoris, and filling the space between its arms, are two bulbs, one on each side of the vaginal cavity.” The external tip or glans that we have always thought to be the whole of the clit is, and I quote again, “just the tip of the iceberg”.

And – no, there is no such thing as coincidence – icebergs happen to be the homestead of the second source that puts this matter of size and squirt into new perspective. Yesterday a major Dutch newspaper printed the news that in the past year seven female ice bears have been found that have small penises. These strange biological occurrences, the article states, are possibly caused by pcb’s: environmental chemistry may have affected these female ice bears’ genes. Clit or penis? And: nature or nurture? Whatever. It simply goes to prove that there’s a silver lining even to pcb-polluted clouds.

After having digested all this, there’s just two questions bugging me. Can these female ice bears ejaculate? And: is theirs bigger than ours?

Unbiased columnism # 1.7

Final pleas, or: unprecedented legal costs

Stockholm, Wednesday, June 3 1998

[Previous installment: Questioning McShane. Note: I had had to go back to Amsterdam during the weekend. Zenon did the rest of the trial by himself and wrote this.]

True to my copyright terrorist instincts and traditions, I am happy to serve you the last UC of this bunch: a fake one, written by me in the absence of Karin, meant to ruin her reputation as a writer.

Today was the last day of the hearings. Somehow I couldn’t believe it would be. I had told Magnusson (and the court) that I would be in Holland tomorrow no matter what, and that I would not come to court, even if the hearings weren’t finished. I was absolutely sure that Magnusson would do everything he could to take up all day today, in order to force me to leave without pleading.

I also had double-crossed him and booked a flight that would allow me to to plead tomorrow anyway. This way, I estimated, he could make a fool of himself by taking up time and yet be disappointed at the results. Did he then? Of course he did. You press the button and he reacts as expected time and over again. Never fails. There’s a man you can trust.

But I must admit he started off nicely. “In flagrant violation… total disrepect of the law and courts…continued infringements…” steady pouring, good pace, firm tone. One hour. One and a half. Then he noticed the time, slowed down a bit. And a bit more. By 11.30 he was glancing at the clock on the wall every some 10 minutes, reducing his pace every time. He ended up spelling the words, just like last Thursday and Friday. Body language in court indicated a spreading unrest, irritation, boredom, disgust. I was affected the worst: waiting for the second boot kills me.

I was wondering how far the situation would go. I could protest, but it would be to no use. At worst, the chairman could propose a break, which would give Magnusson the opportunity to waste yet more time. Twice I saw Magnusson’s aide yawning. The chairman is a master of masters in keeping a stone face through anything, but even his irritation was somehow transpiring, although I couldn’t pinpoint how. At some point I grabbed my cigarettes and started making a move out. One more second and I would have left the courtroom in the middle of Magnusson’s plea. I controlled myself. I saw Magnusson himself trying to suppress a yawn. Then I realized that we were not going to have a lunch break before Magnusson decided to finish. The lunch break is usually at an appropriate moment in the proceedings, around 11.30-12.00. It was 11.50 and Magnusson was going on. The chairman looked less irritated. 12.10. The chairman began to look almost relaxed. It might be just my imagination – I was looking at very slight changes of face and posture – but I think I’m right. I think the judge decided to let Magnusson delay everybody’s lunch for just as long as he pleased, and let him feel that he was doing so. Around 12.20 Magnusson was still slowly leafing his papers, pronouncing a word per minute, desperately looking for either something more to say or a decent way to close. He failed with both. At 12.25, almost in the middle of a sentence, he gave up. Ready. Lunch. I was shaking.

At 13.45 we resumed and it was my turn. It seems I can’t get anything done except under pressure. I started working on the case late last Monday evening, on the eve of the hearing, trying to go through and sort out some 2 thousand pages which by then were still in disorder in a carton. Tuesday evening I put them in binders and started going though them, finishing at eight in the morning and going straight to court. I didn’t learn my lesson. I relaxed during the weekend, wasted most of Monday, run a million errands on Tuesday and began to preapare my plea around nine on Tuesday evening. It was ready at six in the morning, whereafter I slept for one hour and went to court. The question now was, was there any logic and coherence in the plea I had prepared in my half-ruined state at night? I hadn’t reviewed it.

It turned out there was plenty, but just a bit short of enough. The final touch, the polishing of the arguments, their correct order, it all could have been better. Yet, I think I made my points quite clear. It’s not easy: RTC’s case is one pile of legal shit, where all energy has been put into cheap rhetorics and none in sorting out the causes and effects and legal conditions and consequences of things. Typical CoS litigation, simply. If you clean out the irrelevant and sort the mess, what is left is just a few very simple issues that can be decided just as correctly in one way as in the other: matters of opinion. Which in turn means that there is no way of knowing – or even guessing – what the ruling will be. Due to holidays it’s expected on August 31.

So far so well. The next chapter deals with legal costs. These are generally fairly low in Sweden compared to other European countries and cannot be compared with what is awarded (or not awarded) in the US. The basic rule is that who loses a case pays his counterpart’s legal costs, within reason. To give you an idea, the lawyer that represented me from October 1996 to October 1997 and did a very good job at it, was paid by the state for about 120 hours of work some SEK 150.000 (USD 19.000). 20% more would still not have been unreasonable, but that’s about it. Plus necessary and reasonable costs. In her case it was another SEK 4.000 (USD 500). If the parties partly win and partly lose, they carry the legal costs proportionally to their gain and loss.

Now, hold your pants. RTC has only demanded SEK 25.000 (USD 3.125) in damages and I have all along expected that it was with the backthought that by trying to win the entire amount, they could aim at hitting me much harder with legal costs. I was expecting a bill of half a million and I was well prepared to dispute it. But when the time came, Magnusson’s aide got up and handed the bill to the chairman and to me without a word. I leafed past the introduction and looked at the figures. Fees SEK 4.500.000. Costs SEK 345.326. USD 562.500 and 43.000 respectively. I started to laugh. I tried to stop, to no avail. The amount is so absolutely ridiculous, so utterly absurd, so completely ludicrous, that you begin to wonder about your own sanity: no-one can be that insane as to ask for such a sum, therefore you must be hallucinating yourself. I looked up. The chairman was pronouncing the figures as if he was tasting every one of them and – first time – he had lost his stone face. A second judge had evidently a hard time to stop himself from looking too amused. I looked down again and turned the paper. It carried on. RTC’s costs for work and expenses: SEK 2.122.992 (USD 265.000). Legal opinions SEK 190.009 (USD 23.700). Notary public SEK 116.010 (USD 14.500). Witnesses SEK 181.115 (USD 22.600). Among them, Mikael Nyström, the computer expert, was billed with SEK 17.000 (USD 2.125) for one hour on the stand. Grand sum SEK 7.684.581.

RTC asked for legal costs. The amount they demand is unprecedented in Swedish legal history: 7,684,481 crowns, that is: circa 1 million US$. Scans of their calculations are included:

  1. Legal bill 1/8
  2. Legal bill 2/8 Explanation: 2.5 – Kerstin Calissendorff is Zenon’s former lawyer; the professors mentioned have been asked for their expert opinion.
  3. Legal bill 3/8
  4. Legal bill 4/8 Explanation: 5 — William Hart is Cowboy Boots, a hired lawyer for RTC.
  5. Legal bill 5/8 Explanation [this is where the fun starts]: Magnusson claims to have spent 3,000 hours on the case; there are two tickets Stockholm / US for a magnificent amount; he claims to have made 100,000 xeroxes. Altogether, Magnusson’s office claims 0,5 million US$ in fees and costs.
  6. Legal bill 6/8 Explanation: RTC claims to have spent an additional 1,000 hours on the case itself; McShane charged another 60,000 crowns; Bill Hart claims 450 hours at a rate of US$ 390 per hour [one would think him to be able to afford better boots, on such a salary].
  7. Legal bill 7/8
  8. Legal bill 8/8 Explanation: The grand total of 7,684,581 crowns, that is: something like 1 million US$. And it’s signed, too…

Discussion ensued. Magnusson defended the bill. I was still laughing, but I felt very tired. What is the point in spending so much time and energy in a case, if you are going to ruin any impression of seriousness you might have made, with such a bill? What is the point of spending two years in court against someone who ridiculed you, if the last thing you do to crown your case, is to ridicule yourself? How is Magnusson ever going to face a judge or a collegue in that court without thinking that they know him as “the famous bill”? Is this what Hubbard does to people, or are they born this way? Somehow I could neither pity Magnusson, nor despise him. The chairman said some words in a deliberately explicit low calm tone that reminded of his tone when he was trying to make us settle, and the hearing was closed. Tomorrow I’ll be back in Holland.

To sum it up, it was all a waste of time and money and legal resources. To begin with, we had a case that could have been refined to set some of the important delimitations between contradicting legislation; to determine where one right ends because another right begins. There won’t be much of this. RTC deliberately derailed the case into confusion, showing all too plainly that it neither believes in the legal system, nor in its own case. But if they don’t, why then bother to sue? The net result of this lawsuit and its offsprings is an irreparable damage to the CoS’ reputation in this country for all overseeable time. Why spend millions on that? I do dislike the CoS profoundly, but I still would like to understand what goes on in the heads of its heads, what makes them self-destruct in the way they do. I had a chat with McShane, and found it far easier than trying to talk to any low-level scieno I have met so far. I might be very naive, but I get the feeling that the top and the bottom of the CoS are mutually completing and equally mislead by their own total lack of independent critical thinking. Somehow I get the feeling that the entire CoS, top and bottom, is an asylum for people that should have been helped elsewhere.

Anyway, this is not the end. As soon as the ruling comes, RTC will appeal against it. They are bound to lose on some point at least (if only on their amazing bill) and we all know they always appeal. In the meanwhile I have invited them to sue me in Holland. I might feel sorry for them sometimes when I’m tired, but that is no excuse that they can use. If there is any chance that they really have spent half the amount they asked for in this lawsuit, I’ll gladly see to it that they spend another as much on a second front. That will keep them from using the money to more destructive ends (and keep providing amusement to alt.religion.scientology).

[Unbiased columnism is a series of seven court reports on the proceedings of Scientology versus Zenon Panoussis. This series covers the May 22,1998 – June 3, 1998 sessions. This was the last episode. In January 2001, I wrote another series during a second Scientology v. Zenon Panoussis court case.]

Unbiased columnism # 1.6

Questioning McShane

Stockholm, Friday, May 29 1998

[Previous installment: You know that you’re being sued by Scientology when] 9:35. Court resumes. Magnusson speaks.

That is, he utters a word, waits five seconds, then utters another, waits, scratches his head, says a word, waits, leafs through his papers. The judge looks puzzled. Now what is this man doing, he wonders. “Are you done?” he asks. “… erm, … No…” Magnusson replies, and moves to the next word. Zenon and I exchange glances. Yesterday, Zenon asked Magnusson what the fuck had been amiss with him earlier that day, when he literally spelled his words. Gotten out from the wrong side of the bed? Ill? Fight with the missus? “No, not at all,” Magnusson had answered, “I was just trying to emphasise my words.” Instead of attracting he’s losing everybody’s attention. “OT2… OT3… NOTS… materialet… erm… hemlig… ehh… RTC… materialet…”

His aide gets up and hands a set of papers to the three judges and the clerk, then sits down. “Erm, shouldn’t you give one to Panoussis as well?” the judge reminds the aide. The aide smiles bashfully, gets up again and does so. It turns out to be a fifty-page brief containing a phrasal of the grounds, ‘grounds’ being the legal reasons you put forwards as to why your opponent is in the wrong. The judges sigh. “Now which parts did you revise?” the chairman asks Magnusson. “You don’t expect us to read all this again, do you?” Yes, I think he does. Worse, Magnusson expects them to carefully compare these grounds to the ones he previously handed in. Perhaps the court should hire a notary public to compare the two sets; now, that would be a novel idea!

There is a discussion about the damages RTC claims it has suffered because of the availability of “the material”. Zenon insists that RTC should specify its claim (it has been proposed as a lump sum). Zenon again mentions ‘Excalibur Revisited’, written by Geoffrey Filbert, a book that deals with OT3 stuff too and which was registered with the Copyright Office before Hubbard’s OT3 was. McShane immediately confers with Magnusson.

From my comments & summary re: OT3: “Excalibur Revisted was published in electronic form, and Mr Filbert has given it to the public domain in the fall of 1994. It is, amongst others, available via America Online and has been since December 1994. The material is in fact copyright by Filbert; he received his copyright registration on April 25, 1982. Scientology received their first copyright filings for their OT 3 material in 1986… So I guess Filbert predates them.” Filbert describes something very similar to OT3 in pages 266 – 268 of his book.

10:20. McShane takes the witness stand again. I didn’t understand most of Magnusson’s questions so I’ll leave these open; McShane’s answers are more or less verbose. (There will be a tape via the court later, so don’t take my word for it.)

Q ..
The majority of L Ron Hubbard’s works are freely available, perhaps 95% is there for all to read. There is a small percentage that is confidential, that he designated as such, and we believe that this material should remain confidential and unpublished and is only to be seen by and sold to individuals who have reached a certain qualified spiritual level.

Q ..
No you do not.

Q ..
Before a member can have access to, for instance, OT2 he has to go through all prior steps and levels, which can take a considerate amount of time, and only then he becomes eligible to apply for permission to have access to OT2.

Q ..
Once he has qualified spiritually, having met the prerequisite requirements, he then has to apply to RTC to get access. RTC then makes sure that he has indeed met the correct spiritual requirements and that he has the correct ethical — now that is a church term, it means ‘moral’ — requirements to study OT2.

Q ..
Yes we do.

Q ..
No there is more.

Q ..
Once RTC has authorised a person to be allowed access to the level, he then has to sign a confidentiality agreement, and if it has been verified that all requirements are met, he then is invited to study the material. He will take that invitation. The confidentiality agreement is an agreement that the members signs and whereby he agrees that he will never copy the material, never take notes of the material, that he will never disclose the content of the material, that he will maintain the security of the material. That he maintain the security of the material while he is on that particular service. ‘Service’ is a word we use for a special course or counselling you will be receiving.

Q [hands McShane a binder; the attachment under scrutiny is a confidentiality contract] … Can you briefly …
The example here in the book is a typical confidentiality agreement that the member will sign before he is allowed unto the level, and it specifies exactly what is required from this member. For example, the second page of the agreement, where you have no 3, it says that the parishioner specifically agrees that the Advanced Technology, including those portions which have been trusted to him,

Q ..
FSO stands for Flag Service Organisations, one of our largest service centers, and it is located in Clearwater, California.

Q ..
Under 4a it says: “the parishioner shall not disclose verbally [stuff which I missed] …”. That kind of encompasses the meaning of this document in general terms.

Q ..
Next he would take this signed agreement and go to the RTC representative in the Advanced Church, and he would receive an invitation to study this specific level he is applying to.

Q ..
Once he has done those two steps, he has to read the security regulations which gives him more information as to what is required of him while he is on the course. This reference gives him specifics as to how to access the security rooms where this material is kept and where he will do his course. For instance, he is not permitted to let anybody into the room that does not have his own security card, which is a card you need to gain access to these rooms.
This binder contains photographs of the procedures that are followed by all parishioners who are selected to do an OT course. Although the photos are depicting the procedure [..], this is the procedure which is followed by all members who are allowed access. I will go through them as quickly as I can. [blabla. McShane explains the security procedures in great detail and keeps at it for half an hour. Cards, guards, chains and locks.]
The courses contain more than just the confidentiality material, there are also confidential tapes that contain Mr Hubbard’s lectures. These tapes never leave the room. .As for the NOTS, members are not allowed on that course, it is allowed only to the ministers of the Advanced Organisations.

Break.

11:30. McShane continues.
There are only seven churches in the world that are authorised by RTC to deliver this material.

Q ..
No, there’s none in Sweden.

Q ..
The general purpose of these magazines is to inform the members what is happening in the church – events, marriages, conferences — and also they promote the services that that churches offers. [He is obviously trying to repair some of the damage Zenon has done when he quoted form CoS promo material.]

Q ..
No, it talks about all the services which contain a lot of the non-confidential services and some of the confidential services that are delivered by these organisations.

Q ..
Yes, these are two organisations which are licensed by RTC.

Q ..
That means that — ‘clear’ is a specific level which is one of the services these organisations deliver. Panoussis had it wrong, he believed the OT levels come first, then clear, which is not true. [A couple of the critics exchange surprised glances. Zenon never said so. Zenon knows that ‘clear’ comes first.] The level of ‘clear’ — although there is a course involved that is confidential, the clearing course — people can reach the state of ‘clear’ without doing that course. It is a very significant level in the church. After a person has achieved the state of ‘clear’ he would then be eligible to continue on with the OT levels. The number I believe that is listed in there for OT levels is not how many OT’s have been produced but how many levels those people did.

Q ..
You have OT1 to OT8, those are what we call the OT levels. And once a member completes for instance OT1, he then becomes eligible to become OT2, and so on. So, for instance, if there was just one person in that part church who did seven levels, the magazine would list them as seven completions.

Q .. [I think: whether it is possible to do all levels in the time covered between the release of two issues of a magazine]
It’s possible.

Q ..
For instance, here, on page x, it says ‘over 2000 level completions’, a number from which you can’t tell how many individual people have done these levels.

Q ..
On the first page it says 2500 clears; ‘clear’ is not an OT level And then it says over 1000 OT’s per year, which means that there could be a 1000 different persons who did a level, for instance OT1.

Q .. [how many people did them]
I can give you a fairly accurate estimate. Since 1968, when OT2 and 3 were delivered for the first time, there are in between 20,000 and 25,000 people who have gone through the specific requirements and past all the other requirements. That’s a pretty good estimate. In comparison to the membership of Scientology all over the world, that is pretty small.

Q ..
The NOTS course itself is for specially trained ministers of the church and there’s a — my best count is 325 ministers.

Q ..
The course itself, for instance the OT2 course, contains many different texts, tapes and videos by Mr Hubbard, and together that makes up the OT2 course. So it’s more than just the OT2 materials that go into the course.

Q ..
Unfortunately, in 1983 several ex-members of the church, three, impersonated high executives of the church and went in to the Advanced Organisation in Denmark and stole material that was specifically the NOTS material; and another theft occurred in the Advanced Organisation in the UK, also in 1983, where an employee stole a copy of OT2 and OT3. One of the people who stole the material in Denmark was arrested and imprisoned for the theft and the authorities recovered the original material, including OT2 and OT3, but unfortunately, the pirated copies were not all recovered. These individuals intended to start and in fact did set up a competing organisation in the UK where they provided services utilising these materials for their own personal profit.

Q ..
No its not standard; it usually take a couple of years before one becomes eligible.

McShane leaves the witness stand. Another discussion about schedule & time ensues. Magnusson talks again about Filbert. There’s some arguing about publication dates of his work and Hubbard’s OT3.

12:15. Lunch. Zenon and I go through our notes. Zenon has decided that I will be his aide again and will sit next to him in court, with my computer, ready to flood him with information if necessary.

During lunch, journalists show up again. The press has been covering this trial rather well. We are presented with copies of the Swedish edition of “Freedom” that deals with Zenon, me, and Newkid.

13:15. I sit next to Zenon, laptop ready, just like he has his. This side of the court represents the net section, that much is for sure.

Zenon asks the court whether Magnusson has finally decided if he can have a copy of Attachment 126 section 143, which contains comments on and a summary of OT3. Zenon has crossed out all of Hubbard’s quotes and accepted that these will be left out of the RTC-approved copy he is asking for, and yet Magnusson and RTC refuse to decide whether to provide Zenon with one. They consider 126/143 to be sealed and copyrighted. Magnusson is not yet sure. He stalls again. Erm, well, yes, now, erm, [scratches head] “Perhaps on Tuesday?” On Tuesday it shall be, the court decides, and not at the end of the afternoon, the chairman adds emphatically.

Our turn to interrogate McShane. [My notes here are more concise; I worked, meanwhile.]
Zenon asks about Filbert and ‘Excalibur Revisited’.

McShane: “Yes, I have read Mr. Filbert’s book. It was never published. What he took from Mr. Hubbard is small and was taken from Mr. Hubbard’s work. If you put those bits together, it’s only a paragraph or two — if you can put them together at all — out of as many as two hundred pages.”

Zenon wants to know about Attachment 126/document 134. Why does RTC not want to give him a copy?
McShane: “It’s just too many quotes.”

Zenon asks about the requirements to become OT.
McShane: “As I explained previously, they have to have acquired all necessary spiritual levels.”

Zenon: “Can you do those on your own?”
McShane: “No.”

Zenon refines the question, wishing to know whether in that case it is CoS’s help which is necessary to study the OT-levels.
McShane: “I don’t know what you would do, you’ve started your own church. All I know is what the CoS would do.”

Zenon refines again. Magnusson objects. The court allow Zenon his question. “Can you study to become OT without the CoS’s help?”
McShane: “No one could obtain the same level without the church, but people have tried, for instance with material obtained from the net.”

Zenon wants a definite answer: is the help of the church a prerequisite to become OT? Magnusson interrupts and objects again. The court allows Zenon to continue. He states his question again: Does CoS believe that only they, and no one else, can train people adequately to become OT? Yes, or no?
McShane: “Yes.”

Zenon: “In preparations to become OT, can you just do parts of an OT level? For instance, will studying parts of OT3 do?”
McShane: “No.”

Zenon: “The same goes for OT2?”
McShane: “Yes.”

Zenon: “What is the exact number of pages?”
McShane: “Erm, I’m not sure… I think the whole course is 200 pages.”

Zenon: “Maybe 300?”
McShane: “Possibly. I do not have them on me.”

Zenon: “OT3?”
McShane: “I think 200 pages.”
Zenon: “That is correct.”

Next subject: security. Since when was this massive security implemented? Magnusson objects and wants to know what the relevance of this question is. Zenon retorts: “The relevance of this question is that you have just interrogated your client about these security measures for one hour.” The audience laughs. “And can I please have my next interruption now?” Zenon adds. He’s fed up with Magnusson’s continuous bickering.
McShane: “There has always been some, depending upon the available technical possibilities.”

Zenon: “And since when do you apply this confidentiality agreement?”
McShane: “Since 1968, when OT2 and OT3 were released.”

Zenon wants to know whether people had ever been allowed to take them home.
McShane: “People have never been allowed to bring them outside the church.”

Zenon: “And the materials have never circulated outside the church since 1968?”
McShane: “No.”

Zenon: “Are you familiar with the name Sherm Frederick?”
McShane: “Who? No.”
Zenon informs him that Sherm Frederick was the editor to a Las Vegas newspaper that wanted to print part of the OT materials. When CoS sent somebody [RV Young] over to investigate, in August 1980, it turned out Frederick had full copies of OT 1-5.
McShane claims he does not know.

Zenon wants to know what an ‘SP’ is.
McShane: “An SP, or a Suppressive Person, is somebody who engages in anti-social and destructive acts, acts that go against humanity. For instance, Hitler.”

Zenon: “Why was Bill Robertson declared to be an SP on 26 May 1982?”
Magnusson interrupts. The court allows Zenon his question. Zenon: “So, did Bill Robertson get declared SP for starting Galactic Patrol and using OT levels?”
McShane: “The material was his own creation.”

Zenon: “Have you ever heard of the magazine ‘Heretic’?”
McShane: “Heretic? No.”

Zenon: “I’m happy to inform you that it discusses the OT levels and carries quotes of it.”
McShane: “I am not aware of that.”

Zenon: “Were there ever copies of OT documents in the Clearwater Court, open to the public?”
McShane: “Not to my knowledge.” [Comment: as a matter of fact, there were: in 1985, documents containing OT levels were in the Clearwater Court. CoS went through the same routine as they are now performing in Stockholm’s Tingsrätt: asking for it day in, day out, and preventing others from retrieving it. Yet the LA Times got themselves a copy.]

Zenon: “Are you familiar with ‘Revolt in the stars’?”
McShane: “Yes, I am. I have read it.”

Zenon: “Are there parts of OT3 in it?”
McShane: “No.”

Zenon: “Is there anything from OT3 in it?”
McShane: “I do not know what you mean by ‘anything’.”

Zenon: “Something which you would consider to be a quote.”
McShane: “No. There are no quotes in ‘Revolt in the Stars’ which were taken from OT3. ‘Revolt in the stars’ is a screenplay, it is fiction, and it deals with characters, some of whom — who live some of the things that are described in OT3. It is a fictional work.”

Zenon: “Does the US government or any of its authorities have copies of OT levels?”
McShane: “No, not that I am aware of.”

[Comment: RVY has testified that, when CoS requested files from the US government and the FBI, under the Freedom Of Information Act, it turned out that they had copies of the advanced technology-material. According to RV Young, this was in 1974, ’75.]

Zenon: “Are you familiar with the following quote from a recent court case you were involved in?” Zenon starts reading him the quote and yes, Magnusson interrupts. After some hassle Zenon is allowed to continue. Seeing that the quote is in English, he decides to bring my computer to McShane: that way he can read it directly and the court’s interpreter can interpret it for the court: “Despite RTC and the Church’s elaborate and ardent measures to maintain the secrecy of the Works, they have come into the public domain by numerous means. RTC’s assertion that the only way in which the materials have escaped its control was through two thefts in Denmark and England was not supported by the evidence. A former senior Scientology official testified to ongoing difficulties the Church incurred in keeping the Works secret, including members losing materials in their possession.” (Judge Kane, RTC v FactNet, Civil Action No. 95-B-2143, September 15, 1995 at Denver, Colorado.)
McShane: “I do not remember the quote.”

Zenon: “It was an important case.” He mentions judge and case.
McShane: “… This was a ruling in a preliminary hearing. [Or did he say: ‘summary hearing’? I’m not quite sure.] I do not recall it.”

Next subject. Or rather, a previous one.
Zenon: “In your opinion, can people outside the church who have access to the material, become OT?”
McShane: “The only Scientology churches are those that are authorised by RTC.”

Zenon: “That is not what I asked. Can only CoS properly educate people to become OT?”
McShane: “We have no view on other groups outside the church. Except when they use infringing material. If they use other material — that they believe is Scientology material — we don’t care.”

Zenon: “I am not asking about infringements. The question is, what is the stand of RTC towards congregations outside the CoS that use RTC material that is not infringing, such as for instance published RTC material that has been legally bought?”
McShane: “If there is a group that uses Scientology material that was authorised I have no view. If they are using infringing material we try to make them stop. It’s illegal.”

Zenon: “Are there people that RTC is currently suing over, not over copyright but over trade secrets? How many of such actions has Scientology initiated in the past four years?”
McShane: “Seven cases — it’s more copyright, some of them involve specific trade secret claims as well — in the US, in Holland, and here.”

Zenon: “I meant trade secret.”
McShane: “Oh I thought you meant either way. I think three.”

Zenon: “When you confiscated my hard disk, you stated -” Magnusson interrupts. Zenon: “Again?” There is some debate between Magnusson, the court and Zenon.
Zenon: “When you confiscated my hard disk, you had some search terms. Among them, was there ‘Ward’ and ‘Vorlon’?”
McShane: “Possibly. I do not remember.”

Zenon: “Are those words in OT2 or OT3?”
McShane: “No, it’s people who posted the infringing material to the net. We were looking for the people who posted that.”

Zenon: .. [didn’t get that]
McShane: “I believe so. I figured that if she [= the bailiff] found those names, she’d find those infringing works.”

14:20. Break.

After the break, it’s the computer expert’s turn again. He is again asked about Zenon’s message of May 2, in which he announced he was going to post the NOTS. Magnusson wants to know whether headers can be manipulated (yes, they can) and what this experts thinks the chance is of this one being authentic. “Ninety-nine percent,” he answers. They go on about the message. When it’s Zenon’s turn, he tries to explain to court, via the expert, that anybody who has a direct connection to the net, can inject postings in a newsfeed. The expert admits that this is possible. But only big companies have direct connections to the net, he says, and it sounds as if only Volvo can have one. “Does your company have one?” Zenon wants to know. “Yes.” “And how many people work there?” “Forty. But we do webpages and code and stuff.” “Wouldn’t such companies be precisely the ones where the knowledge to inject such a posting can be found?” “Yes,” the expert agrees.

15:15. The expert is done.

Zenon asks for McShane’s tapes, including those of the closed hearing when Magnusson, McShane, Zenon and the court went through attachments 24, 37 and 126. Magnusson says he can reply on Wednesday. Zenon insists: he needs them in order to prepare for his final plea, which is to be on Wednesday, and apart from that nothing from “the material” was read aloud. Magnusson hesitates again. He would need to confer with his client in order to reach a decision so that — “For god’s sake,” Zenon exclaims, “the only secret words mentioned there were ‘BT’ and ‘cluster’. There. Now, can I please have a copy of the tape?”

The court adjourns. Next session: Wednesday, June 3.

[Unbiased columnism is a series of seven court reports on the proceedings of Scientology versus Zenon Panoussis. This series covers the May 22,1998 – June 3, 1998 sessions. Next: Final Pleas.]

Unbiased columnism # 1.5

You know that you’re being sued by Scientology when…

Stockholm, Thursday, May 28 1998

[Previous installment: Brochures with a bite.] Every morning, it’s the same routine. We get up too early, quickly prepare some coffee, smoke, wash, check our mail, smoke, dress, phone a taxi and hurry to Tingsrätt where Zenon then needs to buy cigarettes in a shop opposite the court.

There’s so much stuff to take along. Two computers. Cables. Batteries. My wheelchair. And most important, a stack of five crammed binders with all pertinent files. Some of the stuff is piled on my lap and Zenon carries the rest. We feel like we’re becoming regular housemovers.

In court, we see the same people again and again. There’s a girl whose friend is a member of Scientology and who is worried because the friend wants to join the Sea Org in Copenhagen; there’s Karsten, from the Danish Dialog Centre; there are a couple of journalists who follow most of the court sessions and report on an almost daily basis; there’s a woman who has organised a support group for former cult members (today, she will give Zenon a vase of flowers, with this nice little card attached to it: “For all you’ve done for humanity”); there’s friends of Zenon’s who attend.

We take a lot of taxi’s. In this one week, we will spend 2700 kronor – circa 325 US$ — on transport alone.

9:35. The bailiff is called to testify. On RTC’s behalf, she confiscated Zenon’s hard disks etc.; a computer expert was hired to search it.

However, as the bailiff didn’t have the original texts, she didn’t know what to search for. Zenon finally decided to help by handing in a copy of the OTs and NOTS to the bailiff. That way, the bailiff could do the search, and Zenon could get his hard disk back, which he desperately needed. In this way, the bailiff retrieved what was purportedly a NOTS pack from Zenon’s hard disk and put it on diskette. Search terms she was asked to use in case Zenon hadn’t helped her to retrieve these files, were ‘volcano’, ‘BT’, ‘GP/M’, ‘Vorlon’ and ‘Ward’ (as in: Grady Ward). The notary public later compared this diskette to Attachment 37, and found that they were the same.

Small wonder. Attachment 37 is a print-out from a file on Zenon’s hard disk. A print-out from the file he himself helped to retrieve. Zenon has stated that much. The bailiff is apparently brought in to establish a chain of evidence: hard disk — diskette — Attachment 37. Which is silly, because this chain of evidence is completely unnecessary and doesn’t need to be established in the first place: after all, Zenon himself has verified that Attachment 37 is a print-out from this file on his hard disk. Why this detour? To confuse the court? To insinuate that he had yet ‘another’ copy of a NOTS pack, i.e. the diskette? But they had him make that…

9:45. Exit bailiff.

Magnusson speaks about the net, more specifically about Zenon’s homepage, e-mail and postings to Usenet (i.e. alt.religion.scientology). He explains that ISPs have rules about not abusing one’s account and stipulates that Zenon did indeed abuse his account at Wineasy, by putting the NOTS on his homepage there.

Magnusson is stalling. Speaking teasingly, almost lethally slow, as if he were verbosely dictating a letter to an apprentice secretary instead of presenting a group of intelligent people with a coherent set of arguments. Also, it would seem, he’s putting forward either the obvious or repeating stuff everybody by now knows Zenon and Magnusson disagree about. Zenon becomes visibly impatient.

Magnusson wishes to discuss a posting of May 2, 1996, allegedly sent by Zenon, in which he announces that in two days he will post the NOTS to alt.religion.scientology. To everybody’s dismay Magnusson starts spelling headers. “N N T P dash user dash …”

Magnusson discusses the financial damages RTC suffers due to the dissemination of their secret material. Also, RTC has suffered a ‘kränking’ by Zenon’s behaviour, they have been ridiculed, treated without any respect whatsoever.

The president asks Zenon for a reply. Zenon maintains that “the material” lacks in originality. Also, RTC claiming that with parts of the OTs he has copied a 100% isn’t saying much because often ‘a work’ is very short, just a paragraph, and one OT-level consists of many such ‘works’. Whether they are copies at all is impossible to ascertain, because the material filed at the Copyright Office is masked.

There is a discussion about exactly how many copies of the NOTS Zenon has made. Magnusson counts literally everything as a copy: copies in RAM, copies that are printed directly from files, copies in cache, copies here, copies there, copies everywhere.

Zenon, of needs, delves into another explanation of computers. Many copies which one makes are volatile, temporary. As a matter of fact, it is not you but the computer who makes one, and you can’t prevent that. For instance, when you open a file in Word and meanwhile start doing something else, the computer will automatically reallocate memory and move the Word-document to a different place in RAM, or on RAM-disk; without you even being aware of it, you’ll have lots of temporary copies all over the place. [This really needs to be explained, seeing that RTC includes temporary copies in their calculations. The damages that RTC demands are fixed, but the principle that volatile copies shouldn’t count is important to defend.] Zenon explains that some copies RTC claims he has made, are not real copies: it’s cache memory, or RAM, or a swap file; in other words: you cannot evade making such copies as soon as you do anything with a computer.

Regarding RTC’s remark about his ISP: the ISP is not responsible for what their users do, Zenon maintains, it is users themselves which should be held accountable. ISPs are nothing but common carriers, companies that provide the technical environment. This remark causes a slight uproar in the CoS-benches behind me. One of the Swedish CoS-members scribbles a note which is handed to Magnusson, who receives it and nods happily. It would seem the two men behind me — a very young Swede, 26 at most, and a blond, almost bald American — are doing a god job. They whisper with Cowboy Boots, who seems relieved and starts leafing through a file. The three of them point at a paragraph; Cowboy Boots nods vehemently and gives the two men a thumbs-up.

Regarding Magnusson’s dissecting of Zenon’s May-2 posting, Zenon explains that you can forge every header. Headers provide no proof, only logs do. And headers often seem convincing, even when they obviously are manipulated. For instance, Zenon reminds RTC, recently there were two postings on a.r.s. purportedly made by their own lawyer Helena Kobrin. Both had valid and, to all intends and purposes, similar headers; yet the second messages claimed to be by the ‘real’ Kobrin and alleged that the first one was a forgery.

11:15. Coffee break. Smoke break.

11:35. Magnusson’s aide has traded places with the young Swedish Scientology member who sat behind me. The next witness enters: Mikael Nyström, the computer expert, who is going to be heard about the net.

The net is basically a lot of computer networks linked together, he explains, and they provide for the Web, mail and news. The Web caters to the general public, everybody can access these documents; what is in them, is decided upon by the homepage owner. Newsgroups are discussion platforms; news propagates via news servers. Which groups you can access depends on your ISP’s news server. Once you’re on, you can read and post to a selected group. News is archived at DejaNews, a searchable database. Also, there’s ftp: retrieval or delivery of files. You need it to put files on your homepage, because the homepage is located at the ISP’s disks. Then there’s mail, distributed via mail servers, whereby people can send messages to one another and copy messages from the mail server to their own computer.

[Nice that he mentions copies, temporary copies and cache. Now he is telling the judges that there are many kind of copies and that most of them are technical necessities. Unfortunately, the judges seem most unfamiliar with computers in general and with the net in particular, and they are definitely getting an information overload on the subject. Every three minutes they beep for time in order to process what they’ve heard.]

Zenon’s turn. Zenon makes the witness admit that all headers can be forged and that some people even consider it a sport to do so.

The young Swede’s turn. How can you post via e-mail to a newsgroup? [He’s bent on proving that Zenon must have made a copy of his own NOTS file to Mozilla in order to post the NOTS. Yet another copy RTC wants to be paid damages for.] Zenon grills the expert witness, who explains that yes, you can easily send off e-mail and postings at once, without making extra copies on your own computer, via Mozilla.

12:40. Exit witness. Discussion about procedures, time and witnesses.

Zenon and Joe Harrington

13:00. Lunch break.

You know that you are being sued by Scientology…
… when the people working in the court’s cafeteria not only start greeting you, but also know what you want for lunch. When Zenon goes to the counter, he does no longer need to ask. One coffee, one cappuccino, two ham sandwich rolls, one apple. And an ashtray.

13:45. Yet another argument about time. Zenon would of course like as much time for his final statement as Magnusson is going to take. But it is already Thursday, and there’s two witnesses, and then McShane will be heard, and Magnusson expects this to take a long time, and …

14:00 Thomas M Small, from RTC, is called in to testify. A court interpreter translates his words for the judges. The dots represent the questions.

“I am a patent lawyer and intellectual copyright lawyer. … I compiled the agreement [between CST and RTC] before it was signed. … I was at the time representing RTC and to some extent CST as well, because they were co-operating. I attempted to put their wishes on paper. … This document was designed to give all rights to the Advanced Technology Scientology material outside the US to RTC. … That includes the OTs and NOTS, those are part of the Advanced Tech. … The agreement was intended to transfer all intellectual copyrights. Basically, it consists of two parts. One part is the confidentiality of the documents and the other is the [couldn’t hear that, but I assume he refers to the license] … The protection of this confidential material is part of the contract. The license gives the right to use and make copies of the material. There are specific terms to it, which I will explain later. … There’s a provision in the agreement that RTC would protect these rights and, if necessary, sue infringements. … This was in RTC’s name. They were granted the exclusive right to use the materials and they can sue on their own. CST only sues when the need to do so arises. … (Magnusson gives him some papers.) … There were none other that I know of; at the bottom of the page it says that the Estate has the rights to pull [xxx] and these serve as [xxx] the ecclesiastic use of the materials. … This is religious document, agreed upon between the leaders of a religious groups and there’s a number of limitations on how these materials can be used; not in the copyright sense but rather in the ecclesiastic sense. … The rights remain the same. The role of the trustees was simply turned to RTC. …”

Zenon’s turn. “Are you saying that RTC and CST were co-operating partners in this?”

Small: “They were co-operating although RTC had not really [xxx]. The interests of CST and RTC were the same, yes. … CST did then not yet have a direct interest in the matter; that was the Estate at the time. … whether RTC and the Estate had opposing interest at that time? No they had not. … It was a exclusive license, an transfer of copyright, … the right to use and to authorise others to use is covered by the license, the copyright remains with the license holder. … that was the desire of the partners, they had no intent to transfer copyrights to RTC or to anybody else. Mr Hubbard kept his own copyrights and Mr Hubbard made provisions that the rights went to CST and they were entitled to hold the rights. … the limitations are as I intended them to state: the Scientology scriptures state that this is the way they are to be used, after all it’s Mr Hubbard’s writing.”

Zenon asks why the contract does not deal with possible conflicts between the contract partners and third parties, and why RTC’s right to sue third parties in its own name is not regulated.

Small: “Well, that right is right is a matter of law, it wasn’t necessary to say any more in the license then it now states. … This contract was made in the US between US parties, and this subject is covered by US law.”

Zenon: “But the contract states explicitly that is only applies to the use of the copyrights outside the US, in countries with their own law, that might differ. Why was it not explicitly stipulated that the RTC has the right to sue in its own name?”

Small: “It is possible that there is a country where RTC would not have the right to sue, and the contract states that in that case CST could. I also add that this is not just a copyright agreement but also a confidentiality agreement and therefore its important for RTC to guarantee this confidentiality.”

14:35: exit witness.

The court attempts to phone Thomas K Vorn [born 10 Aug. 1964] who is vice president of CST and authorised to represent CST. They meet with some difficulties: after Vorn has stated his name, the connection dies. After a bit of a hassle, the connection stays up. Magnusson asks him some questions.
Q How long have you held this position?
Small: “Since October 88. I oversee the work done by RTC. I archive all to preserve the Scientology religion.”
Q [something about the copyright of OT2, OT3 and NOTS]
Small: “RTC is the protector of the copyrights. Mr Hubbard’s estate was transferred to CST, and RTC brings litigation in case of infringement.”
Q Could you describe CST’s position about the license to RTC?
Small: “In 1993, after the copyrights were turned over, [xxx]”
Q Which rights?
Small: “RTC had three basic rights. To authorise Scientology organisations to use the tech and provide those organisations with copies; the exclusive right to protect these copyrights; and to collect the [xxx] [money, I assume].”
Q Does this also mean, according to CST, that RTC can also start litigation in its own name?
Small: “Huh?”
Q According to CST: may RTC take legal action when it comes to protect this copyrights?
Small: “Yes.”
Q In RTC’s own name?
Small: “Yes.”
Q According to CST, are there any remaining rights not included in the license agreement and _not_ given to RTC?
Small: “No.”
Q Could this mean that RTC [xxx]
Small: “Yes.”

Zenon’s turn.
Zenon: “Why did CST sue Spaink in Holland, if RTC takes care of this?”
Small: “– ehm. I don’t understand the question.”
Magnusson interrupts.
Zenon: “If RTC is supposed to sue in its own name and that is sufficient, why did CST sue Spaink et al in Holland?”
Small: “I cannot say.”
Zenon: “No further questions.”
15:00. That Zenon has no further questions is fortunate, because the connection fails again before the judges can formally thank Mr Vorn. The judge asks Zenon for a clarification.
15:15. Smoke break.

15:30. We re-enter. Magnusson has announced to Zenon that he will need 2,5 hours to question McShane on the materials (closed doors again), plus 1 hour to question him on RTC/CST. Zenon wants to question him as well, which means we’ll be well into Friday morning before we can start with the final arguments & points — time of which Magnusson will take up the lot, too, probably. They are trying to fuck up the schedule.

The judge reminds both parties — and does so with great emphasis — of the need to be concise and to adhere to schedule.

By now, it is nevertheless obvious that the trial needs to be prolonged. There is no time for all these witnesses plus two final pleas. [Magnusson’s final plea will take a lot of time because he speaks so tediously slow; Zenon’s will take time because Magnusson insists on interrupting him and trying to prevent him from discussing specific subjects.] Dammit. Prolong the hearings, but when? Zenon needs to be back at work on Monday; we have booked planes on Sunday. Monday is a holiday, so the earliest day the court can resume its proceedings is Tuesday. That means that Zenon has to take another two days off from work, needs to cancel his plane and book another — probably rather expensive — return flight. It also means that I cannot be present during the final plea and can not help Zenon in his preparations.

McShane doesn’t care about the prolongation. He can easily stay. Or even go home for the weekend. He doesn’t need to take leave from work. As a matter of fact, being in court is his work, as both the RTC and the CST witnesses have just explained.

15:55. McShane will be called to testify and will be asked about “the” materials. The doors will be closed: chances are that parts of Scientology’s Advanced Tech will be mentioned, and we can’t have that, can we?

16:00 Doors close. I pack my stuff and leave with the rest.

16:35 Doors open. Now that was quick!

There’s an argument about planning. Again. And about protocols. Cowboy Boots -hired lawyer Bill Hart, as we have learned meanwhile — kindly warns me not to unpack: chances are the court will recede within ten minutes. They do indeed. Zenon and I go off for a smoke, a drink and a meal. And yes, we will work all evening again.

[Unbiased columnism is a series of seven court reports on the proceedings of Scientology versus Zenon Panoussis. This series covers the May 22,1998 – June 3, 1998 sessions. Next: Questioning McShane.]