Moet Joop Wilhelmus schadevergoeding gaan betalen?

“Waar gaat het om? Om het verbieden van bloot? Geenszins. Tegen naaktheid op zich bestaat natuurlijk geen enkel bezwaar. Het is niet eens van doorslaggevend belang dat (..) de modellen meestal naakt of halfnaakt staan afgebeeld. Het belangrijkste zijn de poses, de gezichtsuitdrukking, de hele houding, die te kennen geven: Ik ben een willoos wezen, geschapen om jou terwille te zijn, bereid om alles te doen wat jij van mij verlangt. Op deze manier worden vrouwelijke mensen gedegradeerd tot loopse teven, die jankend de aandacht proberen te trekken van hun baas. Het gaat hier om meer, heel veel meer, dan onze rol als sex object. Het gaat hier om de verspreiding van de ideologie van de vrouwelijke minderwaardigheid. Onderworpen, beschikbaar, dienstbaar. Op bed en op kantoor, op straat en op het witte doek.” Dit schreef Alice Schwarzer in 1978 aan Henri Nanne, de uitgever van Der Stern.

Alice Schwarzer, hoofdredactrice van het Duitse vrouwenblad Emma, had toen samen met negen andere vrouwen een aanklacht in tegen het weekblad Der Stern. De groep stelde dat de omslagen van dat blad die voornamelijk bestonden uit hüpsche mädchen met guitige glimlachjes en ontblote borsten beledigend voor vrouwen waren, en eiste een verbod van dergelijke omslagen op straffe van 50.000 mark boete. De rechter wees de aanklacht af: de groep van tien kon niet namens alle Duitse vrouwen spreken, en kon zich derhalve volgens de wet niet plaatsvervangend beledigd voelen. Van harte ging die uitspraak overigens niet. De rechter koesterde sympathie voor de motieven van de aanklaagsters en zei hen: “Het spijt me dat u niet hebt gewonnen.”

Inmiddels zijn we bijna tien jaar verder, en is Emma met een nieuwe, uitgebreidere campagne gestart onder het motto ‘porNO!’. Het uitgangspunt van de campagne is dat pornografie in de afgelopen jaren niet alleen in hoeveelheid maar ook in hardheid is toegenomen. Alleen al in de BRD bestaan nu 350 pornobioscopen, 1000 seksshops en 5000 pornoclubs. Per maand worden er 500.000 pornofilms verhuurd, waaronder 200.000 gewelddadige. Het aantal verkochte pornovideo’s ligt rond de half miljoen per jaar, met prijzen die variëren van 50 tot 200 mark. De totale jaarlijkse omzet in deze branche ligt naar berekening rond de 1.100 miljoen mark .

Ter illustratie van die banaliteit en hardheid publiceerde Emma aan het begin van haar campagne, in oktober 1987, een aantal interviews met vrouwen die in de porno-industrie werken. De selectie was bepaald niet gemaakt op grond van arbeidsvreugde: dwang, geweld en misbruik voerden de boventoon. Het volgende nummer bevatte een greep uit de beschikbare harde porno, om het publiek duidelijk te maken over wat voor materiaal de discussie nu eigenlijk ging. Prompt werd deze Emma uit de handel genomen, wat de merkwaardige situatie opleverde dat een blad waarin pornografie wordt aangeklaagd niet meer verkocht kon worden, terwijl de schappen van de kiosk rustig mochten doorzakken onder het gewicht van de daar verzamelde blote dames.

En als altijd toonde Alice Schwarzer zich een eersteklas organisator. Want terwijl iedereen zich beijverde om stelling te nemen en andere media behendig op de discussie insprongen, publiceerde Emma de Duitse vertaling van Andrea Dworkins boek Pornography: men possessing women, waarin een vlammende vergelijking tussen jodenhaat en vrouwenhaat de rode draad vormt. Schwarzer had de achillespees beet, en liet niet meer los:

“Als we zeggen dat pornografie de geseksualiseerde, vernederende onderdrukking van vrouwen is, dan begint dat natuurlijk al bij dat keurige, onnozele Playboy konijntje en eindigt dat bij gemartelde vrouwen. Ik ben vanzelfsprekend tegen antisemitisme, en gelukkig leef ik in een land waar jodenhaat niet meer mogelijk is en verboden is. De beelden die ons omringen en die onze verlangens, behoeften en gedragingen vormen, zijn in de laatste 10, 15 jaar op een onbeschrijfelijke manier verruwd en gevoelloos geworden. Er wordt in toenemende mate een beeld van ons getoond, dat ons tot tweederangs burgers degradeert. Waartoe dit leiden kan, daaraan heeft Dworkin, die vrouw en jodin is, ons herinnerd. Voor men zich het recht kan toeëigenen om miljoenen mensen te martelen en te doden, zoals wij Duitsers met de Joden hebben gedaan, moet je ze eerst degraderen tot mensen met wie je zoiets doen kan. Aan de gaskamers van de Nazi’s gingen vanzelfsprekend propaganda oorlogen vooraf, waarin Joden als ondermensen getoond werden. En nu worden wij vrouwen uitgebeeld als ondermensen.”

Alle losgewoelde emoties en debatten werden uiteindelijk naar een concreet doel geleid, dat het hoogtepunt van de campagne is gaan vormen: Emma kwam eind november met een eigen wetsvoorstel rond pornografie. De kern daarvan luidt dat vrouwen, langs civielrechtelijke weg, pornofabrikanten kunnen vervolgen wegens belediging. Gevangenisstraf is daarbij niet aan de orde, dat kan alleen binnen het strafrecht. Wel kan een schadevergoeding geëist worden; daarvoor is gekozen omdat de portemonnee de meest gevoelige plek van de producent is. De rechter kan tevens beslissen dat de steen des aanstoots uit de handel wordt genomen. In het voorstel is de procedure alleen voor vrouwen toegankelijk.

Schwarzer legt uit waarom Emma dit wetsontwerp gemaakt heeft: “Voor ons, voor Emma, is het niet de eerste keer dat we tegen pornografie in het geweer komen. In 1978 hebben we met een vergelijkbare, vrijwel identieke redenering een proefproces tegen Der Stern gevoerd. We kregen indertijd van de rechter te horen: naar mijn mening hebben jullie het morele gelijk aan je kant, maar jullie zijn hier aan het verkeerde adres. Er bestaat geen wet tegen pornografie, jullie moeten je tot de wetgever wenden. En dat doen we nu.”

Opmerkelijk is het grote aantal positieve reacties op het wetsontwerp. De politici die deelnamen aan het forum rond het voorstel, waren ronduit enthousiast. Rita Süssmuth, CDU minister voor gezinszaken, zei letterlijk dat ze het voorstel ‘zeer verwelkomde’. Renate Schmidt (SPD) vond het ontwerp ‘goed en noodzakelijk’, Verena Krieger (Grünen) ‘heel goed’. Süssmuth heeft meegedeeld een hoorzitting over pornografie en over het voorstel te zullen organiseren, de SPD is bezig met een interne discussie. De Grünen werken aan een verbetering van de voorgestelde tekst en willen het voorstel waarschijnlijk in de Bondsraad indienen. Een saillant detail is de bijval van Elfriede Jellinek, een Oostenrijks schrijfster wier boeken nogal eens het predikaat ‘pornografisch’ ten deel is gevallen.

Negatieve reacties zijn er uiteraard ook. De kritiek is in grote lijnen vergelijkbaar met wat indertijd in Nederland te horen viel. Der Spiegel sympathiseert bij monde van haar redacteur Hellmuth Karasek met Emma’s kritiek op pornografie, maar twijfelt sterk aan de gekozen weg. Strafrecht of civielrecht, het blijft de sterke hand van de staat die ingeroepen wordt. Uitgever Rowolt – overigens de vaste uitgever van Schwarzer – vreest voor de vrijheid van meningsuiting en van de pers, en vindt Emma’s argumentatie wat al te gemakzuchtig. De zo snel tot stand gekomen coalitie tussen Emma en de CDU minister wordt verdacht gevonden: moral majorities doemen als angstvisioen op.

De zaak Emma vs. Dr Oetker

Met de discussie over het wetsontwerp is ook de discussie over het al of niet bestaan van een oorzakelijk verband tussen pornografie en geweld tegen vrouwen weer opgelaaid. Schwarzer zelf gaat er van uit dat zo’n verband bestaat: pornografie is in haar ogen een voorbode van gewelddadigheid, en tegelijkertijd een voorbereiding daarop; een soort vingeroefening. Pornografie maakt mensen murw, veroorzaakt blindheid tegenover onrecht en maakt geweldsgebruik makkelijker te aanvaarden. Die opvatting wordt door anderen met kracht bestreden: pornografie voorkomt juist dat mensen mannen naar gewelddadiger middelen grijpen.

Een interessant punt van het wetsvoorstel van Emma is dat het zich heeft losgemaakt van dergelijke, waarschijnlijk onoverbrugbare, verschillen in inzicht. Het voorstel zoekt de grond voor een gang naar de rechter immers niet in de eventuele bedreiging die van pornografie uitgaat, noch in de mogelijkheid dat pornografie geweld zou aanwakkeren. De grond voor een aanklacht is belediging, niets meer en niets minder. Een tweede punt is dat deze procedure per definitie neerkomt op een toetsing achteraf: op voorhand wordt niets verboden, een rechter kan hooguit na publicatie en op grond van een aanklacht beslissen dat het product in kwestie uit de handel wordt genomen. Het meest opmerkelijk aan het wetsvoorstel is dat het aansluit bij een ontwikkeling die al langer in de vrouwenbeweging gaande is: de verschuiving van het strafrecht naar het civielrecht.

In het strafrecht gaat het altijd om een procedure die de staat zelf aanspant, middels haar vertegenwoordiger: de officier van justitie. Het slachtoffer treedt op als getuige, en heeft nauwelijks invloed op de gang van zaken: op welke grond de verdachte gedagvaard wordt, op de straf die geëist wordt. Ook schort het nogal aan de informatie die het slachtoffer krijgt over de voortgang van de procedure, hoewel er sprake is van verbetering. De laatste jaren hebben feministische advocaten er daarom voor gepleit meer gebruik te maken van het civielrecht. Er kan dan bijvoorbeeld schadevergoeding worden geëist in plaats van gevangenisstraf, zaken draaien niet om vage, conservatieve noties als ‘schending van de eerbaarheid’ of ‘aantasting van de zedelijkheid’ maar worden gevoerd op grond van toegebrachte schade of veroorzaakt leed. Ook niet altijd even concrete gronden, dat geef ik onmiddellijk toe, maar grijpbaarder dan de zedeprekerij die de staat nogal eens aanvoert. Een ander voordeel van het civielrecht is dat procedures vaak sneller zijn (bijvoorbeeld via het kort geding, dat gewoonlijk al binnen twee weken afgerond kan worden) en meer mogelijkheden biedt. Het straatverbod, dat een aantal verkrachters is opgelegd, is daar een goed voorbeeld van.

Er zitten echter de nodige haken en ogen aan Emma’s wetsvoorstel. Schwarzer herinnerde aan de overeenkomsten tussen dit voorstel en het proefproces tegen Der Stern. Die zijn inderdaad groot, op een cruciaal punt na. De omslagen van dat blad zullen hoogstwaarschijnlijk niet onder de definitie ‘pornografie’ vallen, en dat is nu juist het gebied waarop het voorstel betrekking heeft. De term pornografie wordt gewoonlijk gereserveerd voor materiaal dat verkocht wordt met het oogmerk lust te wekken, opwinding te veroorzaken; de omslagen van Der Stern worden gemaakt met het doel Der Stern te verkopen. Vrouwen als lokkertjes, smaakmakers in reclame of als smeermiddel bij het opbouwen van een image dienen niet de lust (in welke kromme variant dan ook), maar uitsluitend de verkoop. Seks om de seks valt gewoonlijk onder de noemer pornografie (en dus onder Emma’s voorstel), seks-als-extraatje juist niet. Het gewone, alledaagse vrouwenbloot blijft dus onaantastbaar.

Hoewel dat waarschijnlijk niet Emma’s bedoeling was, heeft de beperking tot ‘pure’ pornografie zo zijn voordelen. Ik moet er niet aan denken dat elke afbeelding van of met bloot voor aanklachten vatbaar zou worden: omdat dan ook voorlichtingsboeken of vormen van erotiek waar Schwarzer wel voor voelt en, naar schatting, een derde van al het bestaande beeldmateriaal onder vuur komt te liggen. Omdat ‘t een schot voor open doel voor elke preutse bevolkingsgroep zou zijn. Omdat sommige van die advertenties gewoon grappig zijn. Maar vooral omdat zo’n brede inzet van het ontwerp zou betekenen dat het probleem bij een enkel plaatje wordt gelegd, alsof dat schuld draagt aan de bizarre positie van dames in de wereld. Het gaat niet om die ene foto, die ene reclame, maar om de massaliteit en de eenzijdigheid ervan. Als vrouwen even frequent in andere situaties zouden worden afgebeeld en mannen even regelmatig als sensueel object werden getoond, was er al een boel gewonnen: het stereotype zou gebroken zijn. Zoiets valt niet bij wet te bereiken, in ieder geval niet met een pornowet.

Een andere manier van kijken evenmin, terwijl een fors deel van het probleem daar ligt. We zijn immers steeds meer gewoon geworden om naar afbeeldingen te kijken alsof de betekenissen die wij, de kijkers, eraan geven, inherent zijn aan die beelden. Alsof een hoge hak ‘uit zichzelf’ opwinding veroorzaakt, alsof een rode mond ‘vanzelf’ geilheid betekent. Welnee – de maker van zo’n beeld heeft bepaalde intenties en middelen om die intenties over te brengen, en met wat mazzel ziet de kijker die meegegeven bedoeling in een oogopslag. Zeker in het geval van stereotypen, vertrouwd als ze zijn door het vele gebruik, is dat niet moeilijk. Maar doorslaggevend is altijd de betekenis die je als kijker zelf geeft; vandaar ook dat eenzelfde pornofoto door de doorsnee feminist en de idem macho zo verschillend geïnterpreteerd kan worden. Bovendien overheerst de neiging om te geloven dat beelden ‘echt’ zijn, iets over de werkelijkheid vertellen – alsof foto’s niet geretoucheerd, modellen niet bijgelapt en uitgelicht, betekenissen niet gecreëerd, situaties niet geënsceneerd zijn. We kijken naar afbeeldingen alsof ze ons kunnen vertellen hoe het ‘echt’ is, hoe het is en hoort.

‘t Mooiste voorbeeld daarvan vind ik de verpakkingen van taartmixen. Prachtige roomkastelen staan daar, en al knoeiend met slagroomspuiten poogt de argeloze koper die droomtaart te evenaren en noemt zijn product een misbaksel als ie niet genoeg lijkt. Wie realiseert zich ooit dat de taart op het pakje van gips is, gemaakt door iemand die daar dagen aan werkt, en dat hij na afloop van de fotosessie wegens oneetbaarheid de vuilnisbak ingaat in plaats van een watertandende mond? Zo kijken we maar al te vaak: zo, als op die foto, hoort het. Ik wil de mannen niet de kost geven die denken: Zo horen vrouwen eruit te zien, zo horen ze zich te gedragen. Beelden maken we tot normen, beelden nemen we als maatstaf voor beoordeling van de werkelijkheid, en dat bestrijd je niet met het recht alleen met een lachbui.

Een ander heikel punt is de term ‘belediging’. Een rekbaar begrip. Het lijkt me niet onmogelijk dat vrouwen die het feminisme een minder warm hart toedragen, op grond van diezelfde wettekst een verhaal waarin een lesbische vrijpartij voorkomt kunnen aanklagen. Een belediging immers, te veronderstellen dat keurige vrouwen zoiets zouden doen! Belediging is ook een zwaktebod, in mijn ogen. De kern van een democratie is dat mensen er heel verschillende opvattingen over goed en kwaad, over recht en onrecht op mogen nahouden. Dat betekent per definitie dat de ene groep opvattingen in ere kan houden, die kwetsend zijn voor de andere, maar wel legitiem. Verstandiger lijkt me om de zaak scherper te stellen en vast te houden aan inmiddels de rechter ook niet vreemde termen als seksisme en discriminatie.

Wie weet waar Joop Wilhelmus woont?

In Nederland overweegt de PvdA om, bij de almaar wachtende anti discriminatiewet, een amendement in te dienen waarin ‘belediging wegens sekse’ strafbaar gesteld wordt. Niet speciaal om porno mee aan te pakken, maar de tekst zou daar wel voor kunnen worden gebruikt. De Emancipatieraad heeft op voorhand gesteld niet voor een dergelijke wijziging te zijn, omdat die ook feministische publicaties zou kunnen treffen. Met enig gepuzzel is ook daar wel weer een mouw aan te passen, maar elegant lijkt die oplossing niet.

Iets verderop, in hetzelfde wetsartikel, wordt gesproken over uitlatingen die aanzetten “tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen vanwege hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun seksuele gerichtheid”, een gevolg van de motie die PvdA lid Kosto indiende bij de behandeling van de pornowet in 1984.

Dat lijkt de tekst die de meeste mogelijkheden biedt om pornografie wettelijk te lijf te gaan. De anti-discriminatiewet komt overigens niet voor 1989 in behandeling, als hij alle strubbelingen al overleeft; bovendien blijft het een kwestie van strafrecht. Heikelien Verrijn Stuart wees er op dat het Nederlands recht nu al voldoende mogelijkheden biedt, variërend van een verbod of inbeslagname tot schadevergoedingen

Maar een punt lijkt iedereen over het hoofd te zien. Mocht iemand een zaak willen beginnen tegen Der Stern of tegen Playboy, dan kan dat, in ieder geval technisch gezien. Wil iemand echter een proces aanspannen tegen een meer obscuur blad als Nymph Lover of Lolita, vaak de vindplaats van tot triestheid stemmende porno, dan duiken onverwachte barrières op: naam en adres onbekend. Heb je ooit geprobeerd Joop Wilhelmus, de uitgever van Chick, te lokaliseren? Ik wel. Nergens in het blad staat een adres, de postbusnummers horen bij BV’s die onderdeel zijn van BV’s die op hetzelfde postbusnummer zitten als … Exit procedure. Het lijkt me niet veel gevraagd van de Nederlandse wetgever om van porno producenten, nu de handel geheel en al gelegaliseerd is, te eisen dat ze openheid verschaffen over hun beheersstructuur en hun financiële reilen & zeilen. Een kwestie van economisch recht en fiscale plicht, dunkt me. Met als neveneffect dat er weer met iets meer feitenkennis over pornografie gesproken kan worden.

Schwarzer zelf is overigens realistisch genoeg om de gevolgen van dit (of enig ander) wetsvoorstel adequaat in te schatten. Ze gelooft niet dat pornografie op deze manier bestreden kan worden, maar hoopt vooral dat het voorstel zelf en eventueel latere rechtszaken reacties los zullen maken. “En dan? Dan wordt er over gediscussieerd. Eindelijk.” Wat dat betreft heeft de rechter wellicht een vooruitziend vonnis geveld: “Mevrouw, het morele gelijk is aan uw kant. En daarbij moet ik het tot mijn spijt laten.”

Lust is bevochten zelfvertrouwen

Begeerte, zin, genot, trek, plezier, welbehagen, hartstocht – het woordenboek noemt het allemaal. En toch bestaat er nauwelijks overeenstemming over wat lust nu eigenlijk is, en liggen de misverstanden voor het oprapen. Bijvoorbeeld deze: lust is erotiek, erotiek is seks, seks is bloot, en bloot is lust. Met liefst veel vrouwen. Ook in de vrouwenbeweging is de misvatting wijdverbreid dat lust hetzelfde zou zijn als seksualiteit, evenals het idee dat lust een gevaarlijk terrein is zodra er mannen bij betrokken zijn. Onder vrouwen mag het, mits met mate en vergezeld van verplichte debatten over onderdrukking versus bevrijding.

Seksualiteit is hooguit een van de vele uitdrukkingsvormen van lust. Zonder Van Dale te controleren – de verhouding tussen autoriteit en lust is immers vaak moeizaam – hou ik het erop dat lust het streven is naar voldoening, een diepe drang naar voldaan zijn over jezelf en je verhouding met de buitenwereld. Innerlijke tevredenheid zou ik bijna zeggen, als dat begrip niet zo’n huiselijke suggestie van met-pantoffels-bij-de-kachel zou oproepen. Lust is datgene wat iemand ondergaat wanneer hij of zij zichzelf waarmaakt. Wanneer je je eigen ideaalbeeld een stapje dichter nadert, ook al is dat eventueel maar voor een ogenblik; en dat benaderen van een ideaal gaat gepaard met het idee dat je iets meer greep op jezelf hebt en daardoor – wie weet – op de wereld om je heen.

Erotiek is de zintuiglijke versie van lust: indrukken – via muziek, geuren, beelden of flitsen daarvan – die als evenzovele ingrediënten worden gebruikt om een eigen fantasie op te bouwen. Erotiek is zelf scheppen. Erotisch materiaal is een bouwpakket waarbij als enige regel geldt: zelf in elkaar zetten. Daarbij is meerzijdigheid een vereiste; alleen dan kun je elementen aantreffen die als bouwstenen voor een eigen fantasie gebruikt kunnen worden. Een objet trouvé waar je iets eigens aan toevoegt, eventueel naar beproefd recept. Het is die eigen inbreng die het verschil tekent tussen erotiek en pornografie: jij, de kijker, bent degene die het erotische aspect erin aanbrengt of herkent; het is geen kant-en-klaar gegeven waarvan op voorhand duidelijk is dat de makers dat, en alleen dat, er doelbewust hebben ingelegd.

Om die reden is erotiek, in tegenstelling tot lust, niet cultuur- en tijdgebonden. Het uitbouwen van en spelen met indrukken, met andere woorden het naar eigen believen afmaken en invullen van een beeld, is van alle tijden. Voor lust geldt dat niet. In elke cultuur (en subcultuur) gelden verschillende waarden en normen omtrent identiteit en sociaal gedrag van mannen en vrouwen. Die ideaalbeelden veranderen, en daarmee ook de waardering van specifieke kwaliteiten of eigenschappen van individuen. Ook de waardering die je zelf toekent: denk maar aan de vrouwen die zich een jaar of tien geleden opgewekt in een tuinbroek hesen en die nu hooggehakt en kortgerokt over straat stappen.

Of ze beter af waren in die tuinbroek? Een onzinnige vraag. Waar het gewijzigde modebeeld in feministische kringen in mijn ogen op duidt, is een verandering in zelfbeeld en zelfwaardering. De tuinbroek zei: het gaat me om wie ik ben en wat ik doe, niet om mijn uiterlijk, en ik wens me niet aan te passen aan andermans normen. De huidige, zakelijker kleding, is niet minder praktisch (al die zakken in een colbertje zijn een uitkomst: verlost van de handtas!), misschien op de schoenen na – hoewel je die als wapen niet moet onderschatten. Een flinke trap op scheen- of kruishoogte… Het pak zegt: ik ben een verstandig mens, wellicht zelfs mooi, maar haal je vooral niets in je hoofd.

Het gaat in beide gevallen om manieren om jezelf waar te maken, en om het genot van het (eventuele) slagen daarin. Dat stapje dichter bij het ideaal kan op veel terreinen gezet worden. Daarom is lust vermoedelijk de beste beschrijving van wat een vrouw ondergaat die na een misschien moeizame studie het diploma van de dagschool voor volwassenen uitgereikt krijgt, of van de computerhobbyist die ‘t ding na veel geploeter zover heeft dat een spelletje vlekkeloos werkt. Van het innerlijke plezier bij het aantrekken van kleren waarvan je weet dat ze je goed staan, en van de heimelijke fierheid -kop in de wind- als je aan de blikken van anderen merkt dat dat inderdaad zo is. Van het genoegen wanneer je de overschrijving van je eerste salaris bij de post vindt: je hebt bewezen dat je iets kunt, waard bent – en niet alleen in eigen ogen. Lust heeft alles te maken met trots: lust is gewonnen, of beter nog: bevochten zelfvertrouwen.

Waar laat een naakte man z’n handen?

Niet alleen de vrouwenbeweging weet niet precies wat ze onder erotiek wil verstaan. De Playgirl-redactie suggereert weliswaar deze wijsheid in pacht te hebben, getuige haar slogan “Mis geen maand uw eigen lijfblad: Playgirl, erotisch magazine voor dames”. Voor dames nog wel… Zo’n aankondiging schept, in combinatie met de glossy uitvoering van het blad, visioenen van een blad van standing dat elke vrouwelijke yup zonder gêne op heur postmoderne salontafel kan laten slingeren. Hoe chic is toch de erotiek!

Maar al op de derde bladzij zitten we midden in de problemen. De redactie moet haar onmacht bekennen en legt de hamvraag ten einde raad aan de lezeressen voor, als gold het een referendum. “In dit eerste nummer van PLAYGIRL staan vele aantrekkelijke mannen, maar … ze werden niet volledig naakt gefotografeerd. Wij, de redactie van PLAYGIRL, willen graag weten of u het daarmee eens bent, of dat u liever volledig naakte heren in uw LIJFBLAD ziet staan. Laat het ons weten! Stuur een briefje of kaartje aan…”. Hoe democratisch: wat erotiek is, wordt uitgemaakt door de stem van de meerderheid.

Het Opzijpubliek is overigens, heel attent, niet vergeten. Indachtig de uitgesproken voorkeur van de gemiddelde Opzijlezeres voor katten zijn daar maar liefst drie items rond gekozen. Niet alleen een fotoserie rond een speler uit de musical Cats die zich schminkt, maar bovenal, oh wonder, een uitgeklede kat. Een naakt, haarloos en vooral exclusief dier waar liefhebbers duizenden gulden voor neertellen. Een beetje een zielig beest, met al die huidplooitjes en dat verschrompelde koppie. En – vanwege die onbeantwoorde hamvraag? – is zelfs deze kat zo kuis gefotografeerd dat niet te ontdekken valt of het een mannetje of een vrouwtje is.

De modereportages ontbreken niet, evenmin als Linda van Dijck, Jeroen Krabbé en Huub Stapel. Ook bevat het blad een minikwisje, en een rubriek waarin de laatste snufjes en mooie onnutte kado’s worden aangeprezen. Playgirl onderscheidt zich al met al weinig van andere moderne vrouwenbladen; het verschil zit ’em vooral in de nadruk op probleemrubrieken, recepten en patronen (Viva), werk en carrière maar toch vrouwelijk blijven (Cosmopolitan), respectievelijk de halfblote meneren.

Wat opvalt aan het blad – ik zeg het met spijt – is het gebrek aan erotiek. De Playgirlheren blikken enigszins ongemakkelijk de camera in, doen iets ingewikkelds met een handdoek omdat de redactie een slecht marktonderzoek heeft laten uitvoeren, of kijken quasi nonchalant de rook van hun sigaret na met het bovenste knoopje van hun broek open. Een geile blik? Wellustig hun handen over hun lichaam strelen? Een zweem van overgave? De dames die het blad in handen hebben flirtend of uitdagend aankijken? Welnee, ze wekken eerder de indruk dat ze niet weten waar ze hun handen moeten laten nu ze hun broek of jasje niet aan hebben.

Playgirl is de kneuterigheid ten top. Niet alleen doordat meer dan de helft van het blad volstaat met ongevaarlijke, in elk blad gangbare artikelen, of vanwege de al te platte en clichématige opvatting van erotiek, maar vooral omdat elke durf ontbreekt. Tekenend is een kort verhaal van Bea Oving: ze ontmoet tijdens een bezoek met haar enigszins saaie minnaar Wilco aan een nachtclub, een mannelijke stripper met wie ze een hijgerige dans op het podium uitvoert. Neemt ze vervolgens de benen om de nacht door te brengen met haar ‘koffiekleurige stuk’, de ‘chocoladekleurige spetter die haar bloed doet tintelen in haar onderbuik’? Welnee. Dat zou Wilco maar kwetsen. Als een braaf meisje gaat ze met haar saaie Wilco mee. Zuchtend.

In de tijgersluiphouding op het biljart

Het grote misverstand rond erotiek -iets wat de redactie van Playgirl vermoedelijk nimmer zal doorgronden- is dat erotiek iets met naaktheid te maken zouden hebben. Er zijn honderden, zo niet duizenden, situaties en foto’s denkbaar waarin volledig ingepakte dames en heren dingen doen die uitermate inspirerende gedachten bij de toeschouwer oproepen; en de ontelbare foto’s van naakte mannen en vrouwen die inmiddels geproduceerd zijn, bewijzen dat de hoeveelheid kleding beslist niet omgekeerd evenredig is aan het lustopwekkend potentieel.

Naaktfoto’s van het type Playboy & -girl werken als een soort stenografie: de open mond duidt op gewilligheid, het achterovergebogen hoofd op overgave. De entourage (kleding, decor) verwijst naar glamour en rijkdom, de luxe van een leven gewijd aan seks zonder hinderlijke alledaagse beslommeringen De pornografie bestaat bij gratie van seksuele clichés. Die voorspelbaarheid is zowel haar kracht als haar zwakte: alles is zo overduidelijk, zo expliciet, dat de kijker alle betekenissen in één oogopslag ontsluiert. Of zoals Rudi Kousbroek het ooit formuleerde: “…als een stekker en een stopcontact. Je weet ogenblikkelijk waar het een en waar het ander toe dient.”

Juist die rechtstreeksheid maakt pornografie zo saai. De fantasie is verstrikt en gevangen geraakt in clichés, in stopwoorden. Voorwaarde voor een erotische foto of tekst is in mijn ogen dat je erin kunt dwalen, speurend naar een detail, verrast en geïntrigeerd kunt raken door een tegenstrijdigheid of oneffenheid. Erotiek koop je niet als hapklare brok bij de AKO om de hoek, maar maak je zelf. Want wat is erotiek anders dan de zinnelijke versie van lust, van zelf een zinnelijke beleving scheppen die aan jouw fantasie tegemoet komt

De erotiek ligt op straat

Met een doe-het-zelf-blik op de wereld valt er veel erotisch genoegen te beleven. Ook aan heren. Jan Mulder wees er in een van zijn columns in de Volkskrant bijvoorbeeld al op dat sport in toenemende mate een bron van sensueel plezier aan het worden is. “…verlokkende beelden van over elkaar heen rollende handballers tijdens de training (..) Alle Verenigde Staten hangen aan de buis en schijnen zich te verlekkeren aan de strakke pantalons, die de spierbundels van de footballers in bedwang houden (..) De snookerspelers liggen vaak languit op het laken en de smokingbroek gaat hierbij schitterend spannen om de flanken van de cracks. Snooker prikkelt de zinnen. Close up: zeven rode ballen liggen stil in het licht van de kristallen luchters te glimmen en je weet dat een prachtige snookerspeler net buiten het beeld in de tijgersluiphouding op het biljart ligt (..) De toekomst van de sport is aan de erotiek.

Opmerkelijk is trouwens het optreden van de heren musici in videoclips. Zijn mannen in het dagelijks leven vaak wars van enigszins opvallend lichamelijk vertoon – op het nadrukkelijk tonen van spierbundels na, misschien – de videoclip lijkt een soort vrijplaats te zijn. Make-up, buitenissige kleding, uitdaging, openlijk geflirt, sensuele bewegingen – niets uit het erotisch arsenaal van vrouwen lijkt buiten hun bereik. De clip van Prince & Co bij het nummer Kiss verdient wat mij betreft om die reden een ereplaats: een mysterieuze dame gehuld in sluier, Prince zelf die opmerkelijk genoeg ook van zijn eigen lichaam geniet en een vorm van aanstekelijk narcisme tentoonstelt, een pas de deux die onbeslist eindigt, plus een ironisch geamuseerde Wendy die de wedstrijd gadeslaat en ons eraan herinnert dat ook wij slechts toeschouwers zijn. Sport en clips: misschien een tip voor de redactie van Playgirl?

Een tikje wilder, amiga…

Terug naar de lust. Een belangrijke, terugkerende vraag is hoe vrouwen tegenover lust staan. Kunnen vrouwen van harte genieten? Er zijn gegronde redenen om somber gestemd te raken. Vrouwen twijfelen – door de buitenwacht daarbij regelmatig een handje geholpen – vaak aan hun eigen kunnen; dat schept nu niet bepaald een degelijke basis voor een lustvol bestaan.

En veel vrouwen kampen met zaken die genot ondermijnen. Hun financiële positie bijvoorbeeld: bestaat er lust onder de armoedegrens? Of de dubbele belasting: is er tussen huishouden, kinderen en baan nog wel tijd om onbekommerd en zorgeloos te genieten? Vrouwen bezoeken twee keer zovaak als mannen hun huisarts, één op de elf vrouwen gebruikt dagelijks tranquilizers en ruim vijftien duizend vrouwen zijn aan alcohol verslaafd. Ze zijn geven makkelijker geld uit voor man en kinderen dan om zichzelf te verwennen. Dat zijn stuk voor stuk verschijnselen die eerder verwijzen naar een tekort aan zelfvertrouwen dan naar het bevechten daarvan.

Ook hun fantasieën zijn zelden groots en meeslepend. De inzendingen onder het motto “Sla munt uit uw lust” kenmerken zich door ingetogenheid. De grootste uitspatting lijkt te bestaan uit in je eentje een mokkataart opeten of zeven boeken tegelijk kopen. Niemand rept van een woeste nacht in het allerduurste hotel, van een superchique cruise door de Caïriben, van banken beroven en het geld verbrassen in Las Vegas, van een komeetachtige carrière of van een reis om de wereld op een vlot. Willen vrouwen zich onverdroten in de lust storten, dan is bescheidenheid taboe en eigengereidheid plus een flinke dosis gezond egoïsme een eerste vereiste.

Niet bij dweilen alleen

Waarom zou lust voor vrouwen een bijzonder onderwerp moeten zijn? Seksueel geweld, ongewenste intimiteiten, mannelijke definities van seks, heterovooroordelen… de riedel is waar maar bekend. Er zijn echter twee minder geaccepteerde, maar misschien belangrijker argumenten voor dames om zich in theorie en praktijk bezig te houden met lust & erotiek.

Namelijk, dat lust maar al te vaak als last wordt beschreven, als iets dat vrouwen niet (meer) aan zou gaan tenzij onderling maar dan wel in stilte, en: als een onderwerp dat tot verhitte koppen en onwrikbare fronten leidt. De patstelling en de akelige afwezigheid van elk verfrissend idee op het lustfront waar de vrouwenbeweging momenteel mee tobt, zijn een rechtstreeks gevolg van wat inmiddels het debat tussen puriteinen en perversen is gaan heten. Aan de ene kant vrouwen die zich met hart en ziel inzetten tegen seksueel geweld in al zijn vormen en die soms in fatalisme vervallen over de toekomst van de lust omdat ze te vaak met de gevaarlijke kanten zijn geconfronteerd. En aan de andere kant de vrouwen die niets te dol was en die, zoals Katijf het ooit kernachtig uitdrukte, de seksuele revolutie nog eens over wilden doen maar nu voor vrouwen – zonder de inmiddels ontdekte nadelen van diezelfde revolutie in ogenschouw te willen nemen.

Niet meer nadenken over erotiek, lust en wat dies meer zij is in mijn ogen funest. Voor individuele vrouwen, die regelmatig te kennen geven niet tevreden te zijn over hun seks- en lustleven en ‘iets anders’ willen maar niet goed weten wat. Zo’n debat kan mogelijk alternatieven, een andere kijk of houding helpen ontwikkelen.

En zeker voor de vrouwenbeweging zelf lijkt een hernieuwde discussie van belang. De activiteiten op het seks- en lustfront lijken zich momenteel vooral te concentreren op de misstanden: het in kaart brengen van de ellende. Een fixatie daarop kan het slachtoffergevoel dat bij veel vrouwen bestaat alleen maar versterken. En geen enkele beweging kan bestaan bij het inventariseren van de rampspoed alleen. Het is pure noodzaak om te dweilen en die kraan dicht zien te krijgen, maar tegelijkertijd is het essentieel om te laten zien dat er meer is dan verkrachting, mishandeling en incest.

Alleen al voor het bewaren van een gezond evenwicht is aandacht voor lust belangrijk, en bovendien kunnen plezier en genot tegenwicht bieden aan de begrijpelijke neiging om alleen nog maar machtsmisbruik, geweld en gevoelloosheid te kunnen zien. Juist voor vrouwen die heel beschadigende ervaringen hebben ondergaan, kan het essentieel zijn om lust en erotiek te verkennen. Want stel dat je incestslachtoffer bent en uiteindelijk besluit aan de bel te trekken: de hele hulpverlening stort zich op je en alles en iedereen bevestigt hoe verschrikkelijk zielig en erg het allemaal is. Je wordt gereduceerd tot die incest – die bepaalt je wereld. Zou het na verloop van tijd niet prettig zijn om positieve, plezierige, zelfs spannende alternatieven aangereikt te krijgen? Als overlevingsstrategie, om te ondervinden dat lust niet alleen last hoeft te zijn?

Bovenal: lust is plezierig, en noodzakelijk. Geen verlangens voelen, geen wensen meer koesteren – dat is de doodsteek voor een beweging, voor een individu. Want wat is erotiek, wat is lust anders dan zelf scheppen en daarmee ook een beetje jezelf scheppen? De kortste omschrijving van erotiek die ik ken is levenslust: je het leven toeëigenen. En daar is het tenslotte allemaal om begonnen.

Kan mijn kat ongelijk hebben?

ALS OPZIJLEZERES HEEFT u vast een kat. Hoe behandelt u die? Veel aaien, kroelen, af en toe een spelletje met een touwtje of een namaakmuis, en ‘s avonds tweestemmig snorrend in bed? Als oprecht kattenliefhebber zal het volgende u dan tegen de borst stuiten, maar verschillende katten in mijn omgeving blijken te floreren bij een straffer aanpak: gooi- en smijtwerk, een flink pak slaag, en liefdevol jennen. De mijne is sinds kort verslingerd aan meppen. Liefst met de vlakke hand in een stevig ritme op haar achterwerk, net iets boven haar staart. Ze mauwt klagelijk bij elke onderbreking: of je zo vriendelijk wilt zijn om door te gaan. Sindsdien mep ik er regelmatig lustig op los. De kat geniet. Ook van aaien, trouwens.

De schok die in de vrouwenbeweging ontstond toen een aantal dames zich bekend maakte als feministische SM-ers was wellicht groter, maar van dezelfde orde. Feminisme en sadomasochisme leken even onverenigbaar als katten en slaan – dat deed je niet.

Dracula versus de buren

VEEL VERWARRING ONTSTAAT doordat onduidelijk is wat SM inhoudt; associaties met mishandeling of nazistische taferelen zijn snel gelegd, maar niet terecht. SM is niets meer, niets minder dan het plagen, tarten, beknotten en soms bezeren van een partner met diens uitdrukkelijke toestemming, met de bedoeling dat beiden daar opgewonden van worden. Daar is geen folterkamer of krakend militair schoeisel voor nodig. Dergelijke misvattingen zijn alleen de wereld uit te helpen door te benadrukken dat bij SM vrijwilligheid een voorwaarde is. De druk of dwang die erbij te pas kan komen, is relatief: als een SM-er ‘nee’ zegt, is het nee.

Dat maakt de vraag naar een morele uitspraak over SM dan ook lichtelijk belachelijk. Niemand heeft het recht om te oordelen over wat twee mensen binnenskamers in vrijwilligheid doen, of dat nu klaverjassen of elkaar vastbinden is. Als buitenstaander kun je alleen zeggen of het jou wat lijkt of niet. Van die twee mensen heb je af te blijven, net zoals het onbehoorlijk is om een willekeurige huisvrouw aan te vallen op haar manier van leven. Een diskussie erover voer je in mijn ogen over het verschijnsel, over de manier waarop een en ander voorgesteld wordt, niet om moreel te oordelen over mensen.

Klimaatsverbetering, zorgen dat de wenkbrauwen zich niet langer zorgelijk of afkeurend fronsen: oftewel de emancipatie van SM van gewantrouwde perversiteit tot geaccepteerde seksuele variant. Die taak stelt de SM-beweging zich, en niet voor niets. De doorsnee-reactie op SM is van dien aard dat mensen zich wel tien keer bedenken voor ze anderen laten weten SM te beoefenen. Er bestaat bovendien onder SM-ers een duidelijke behoefte aan een plek waar ze vrijelijk kunnen spreken en contacten kunnen leggen, zonder zich zorgen te hoeven maken over eventuele consequenties. Voor sadomasochisten heeft de VSSM, de Vereniging Studiegroep Sadomasochisme, een vergelijkbare betekenis als het COC vroeger voor homoseksuelen: een baken in een onverschillige, soms zelfs vijandige buitenwereld. De VSSM organiseert ontmoetingsdagen, geeft een blad uit (Kerfstok), houdt voorlichtingsbijeenkomsten en poogt de beeldvorming rond SM bij te schaven.

De SM-beweging benadrukt dat het absoluut niet ongewoon is dat enige mate van dwang of van pijn als opwindend wordt ervaren, en dat zoiets mensen niet tot abnormaal bestempelt. Sadomasochisme is eerder iets dat ook je buren doen dan Frankensteins favoriete tijdverdrijf.

Vreemd genoeg treedt er op dat punt een merkwaardige paradox aan het licht. Een belangrijk element van SM – de reden ook dat mensen nieuwsgierig op bijeenkomsten over SM afkomen of zich giechelig afvragen hoe het zou zijn om hét te doen – is dat het als anders ervaren wordt. Juist daardoor prikkelt het de fantasie gigantisch. Het is de vraag of SM, ondanks de inspanningen van onder andere de VSSM, ooit echt ingeburgerd zal raken en als volstrekt ‘normaal’ zal worden ervaren. Meer nog is het de vraag of SM-ers zelf uiteindelijk dat aura van geheimenis en spanning wel willen opheffen. Het normaliseren van SM betekent dat die intrigerende kern vervalt; en ook al wil je dan niet voor Frankenstein aangezien worden, Dracula is en blijft een stuk prikkelender dan de buren.

Coupe Royale

DE VERKLARING DIE de VSSM geeft voor het intrigerende karakter van SM, steunt vooral op de entourage die erbij te pas komt. De zweepjes, de kettingen, de kledij en de enscenering zijn cruciaal. De definitie van SM wordt op die manier sterk afhankelijk van het gebruik van attributen. Regelmatig bekruipt me overigens het gevoel dat niet alleen de SM-beweging maar ook haar opposanten in dezelfde valkuil vallen: een overmatige aandacht voor de gebruikte attributen. Zo valt regelmatig het verwijt te horen dat SM-ers, juist vanwege hun uitdossing, associaties met nazistische terreur en martelpraktijken zouden oproepen. Precies datzelfde verwijt kan echter gericht worden aan delen van de kraakbeweging of van de homobeweging, of aan motorfanaten en legerofficieren. Opmerkelijk toch, dat alleen de SM-praktisanten om die reden aan de schandpaal worden genageld. Misschien omdat zij als groep minder geaccepteerd zijn?

Het is de vraag of het terecht is om de definitie van SM zo te laten bepalen door de gebruikte attributen. Ik denk dat de grens aanmerkelijk vager is. Een voorbeeld: als je partner ervan geniet om overgeleverd te zijn, kun je dat ‘afdwingen’ door hem of haar aan het bed te binden met touwen of een riem. Maar eenzelfde effect van machteloosheid kun je teweegbrengen door met enige kracht een knie op een opengedraaide dij te zetten – geen ontkomen aan. In het eerste geval zal het SM genoemd worden, in het tweede niet; puur vanwege het ontbreken van uiterlijk vertoon. Ook machtsspelletjes kun je uitstekend af zonder leren pakken of verpleegstersuniform; met woorden en lichaamstaal kom je heel ver.

Natuurlijk zijn er genoeg situaties waarbij attributen niet zomaar weggelaten kunnen worden; je moet verdomd lange haren hebben om daarmee een tik met een zweep te kunnen imiteren. Maar wat ik duidelijk wil maken is dat de sterke nadruk die de Vereniging legt op de entourage van SM een vertekening oplevert. Het zijn niet de attributen de ‘speciale’ spanning van SM oproepen; dat is meer een kwestie van vormgeving. Het gaat bij SM in essentie om de wetenschap over en weer dat je elkaar uitdaagt en opwindt tot het uiterste, en dat lekker vindt. Is dat besef er niet, dan helpt een zweep ook niet. Die veroorzaakt dan maar lachbuien of verschrikte gezichten.

De terminologie die in de SM-beweging in zwang is geraakt, is niet bepaald geschikt om dat laatste, vrij essentiële punt te verduidelijken. Integendeel. De vrouwen die zich met SM – soms ook harde of stevige seks genoemd – bezighielden, zochten een omschrijving voor alles wat niet SM was en plakten daar uiteindelijk, enigszins denigrerend, het etiket ‘vanilleseks’ op. Vanille, het woord zegt het al: lief, zoet en plakkerig. Bah. En daardoor leek het in één klap alsof spanning en sensatie aan seks met zweepjes was voorbehouden, en de rest als achtergebleven gebied moest worden beschouwd; hopeloos ouderwets in vergelijking met zoiets intrigerends als SM. Die schijnbare tegenstelling is inmiddels gemeengoed geworden in de SM-beweging. En daarmee bereikt ze precies datgene wat de SM-beweging niet (en misschien eigenlijk ook weer wel) wil: een strakke scheiding tussen SM en de rest.

Hokjesgewijs

ZO LAVEERT DE SM-beweging tussen ‘eigenlijk heel gewoon’ en ‘toch wel heel bijzonder’. Dat dilemma, SM als normaal geaccepteerd willen zien zonder tegelijkertijd de exclusiviteit ervan te hoeven prijsgeven, is op dit moment niet op te lossen. Dat hangt samen met de manier waarop de Vereniging SM ziet: als een afgeronde, complete seksuele identiteit. Je doet niet aan SM, nee, je bent SM-er. Dat is het verschil tussen zeggen dat je een stuk schrijft of zeggen dat je schrijver bent; het verschil tussen ‘dat is me mislukt’ en ‘ik ben mislukt’. Je benoemt niet je handelingen, maar jezelf.

Vreemd is dat niet; het is eerder gewoonte dan uitzondering dat mensen hun seksuele gewoontes als kenmerkend onderdeel zien van hun ik, en zichzelf en anderen definiëren aan de hand van de vraag met wie of hoe ze het doen. Dat heeft nogal wat consequenties. Het suggereert dat je daarmee een uitputtende beschrijving van iemands (seksuele) karakter geeft, alles wat erin zit hebt opgesomd. Dat maakt ook dat het jezelf toemeten van zo’n etiket de betekenis van een bekentenis heeft gekregen: je openbaart daarmee je diepste ik, je geeft je kern bloot, hebt alles gezegd wat er te zeggen valt over dat onderwerp. Zulke identiteiten sluiten elkaar bovendien uit – je bent óf heteroseksueel óf homoseksueel, alletwee kan niet, en voor noodgevallen hebben we een speciaal hokje ingeruimd dat biseksualiteit heet. Het lijkt warempel wel alsof je in het stemhokje staat: kies, kies! klinkt het, en in drie partijen tegelijk wel iets zien is verboden op straffe van het ongeldig verklaren van je stem.

Nu geloof ik absoluut niet dat mensen zo in elkaar zitten; ik hang wat ik gemakshalve de cocktailtheorie noem aan, en ben er van overtuigd dat mensen alles wat er aan seksuele mogelijkheden te bedenken valt, in huis hebben. De mix kan van persoon tot persoon verschillen, en welk ingrediënt de overhand heeft staat nooit definitief vast. Seksualiteit is in mijn ogen geen afgerond en vaststaand iets dat al dan niet geheel tot ontplooiïng wordt gebracht, en van opgelopen deuken of vals bewustzijn moet worden ontdaan. Eerder is het een complex van gevoelens, ideeën en mogelijkheden die letterlijk al doende (en lerende) ontstaan, en die eindeloos veranderd en verder ontwikkeld kunnen worden, en gedeeltelijk afhankelijk zijn van de sociale omgeving waarin mensen leven.

Het COC – om het even bij het vorige voorbeeld te houden – komt steeds meer tot een vergelijkbare conclusie. Die moest bijvoorbeeld constateren dat van haar oude doelstelling, de integratie van homoseksualiteit, niet veel terecht komt. Wat wel lukt, zij het mondjesmaat, is de integratie van homoseksuelen – wat heel iets anders is. Integratie van homoseksualiteit zou immers betekenen dat homoseksuele handelingen als normaal onderdeel van ieders seksueel gedrag wordt opgevat, en daar is absoluut geen sprake van. Homoseksualiteit is weggeduwd in een hokje, veilig ondergebracht bij ‘de anderen’, en de grens tussen wij en zij is steviger dan ooit.

De VSSM loopt, als ze niet goed op haar tellen past, het risico in dezelfde valkuil te belanden. Ze spreekt over ‘sadomasochisten’, alsof dat een aparte categorie mensen is, en neemt daarmee al te makkelijk de etiketten over die de buitenwereld hen opplakt. De buitenwereld ziet het hokje als eng, de VSSM als anders – maar het is en blijft een hokje. Werkelijke seksuele vrijheid betekent in mijn ogen niet dat mensen vrij kunnen kiezen voor een seksuele identiteit; hokjesgewijze emancipatie houdt de noodzaak van een exclusieve, andere mogelijkheden uitsluitende keus immers in stand. Echte vrijheid op seksueel vlak ontstaat pas als er geen sprake van of / of meer is en elke cocktail mogelijk is. De ene keer doe je het met een meneer, de andere keer met een mevrouw; soms rechttoe rechtaan, soms met fantasierijke en uitgebreide ensceneringen. Maar asjeblieft geen etiketten, geen hokjes. Neem nou mijn kat: die vindt alles lekker, en het zal haar worst wezen of het mannen- of vrouwenhanden zijn, zachte of stevige liefkozingen. Als ze maar geniet.

Spruitjes en vanille

TERUG NAAR SM en feminisme. De opstelling van de groep vrouwen die de diskussie over feminisme en SM opende, was opmerkelijk; ze vroegen – terecht – niet met neergeslagen ogen om ook een plekje onder de feministische zon, maar kondigden aan dat ze er waren. De reacties waren ronduit opzienbarend: verhitte koppen alom, boze stukken in een aantal vrouwenbladen, een vechtpartij op een festival over vrouwen en seksualiteit, de vrouwenagenda weigerde bijdragen over SM. Het is tekenend dat dit het eerste artikel over SM in Opzij is. De ruzie concentreerde zich op twee vragen: is SM onderdrukkend of juist bevrijdend, en: is SM feministisch?

Waarom SM feministisch zou zijn, is nooit echt duidelijk geworden. Aanvankelijk was de redenering simpel: wij zijn feministen; wij zijn SM-sters; SM is dus feministisch. Op dezelfde manier valt natuurlijk te bewijzen dat spruitjes eten feministisch is, of, om het dichter bij huis te houden, dat gezien het lezerspubliek van Opzij, katten vrouwvriendelijker huisdieren zijn dan honden.

Het tweede argument was dat ze, juist door aan SM te doen, veel feministischer werden. SM leert je immers omgaan met macht, en juist vrouwen hebben moeite om met machtsverhoudingen overweg te kunnen. Vooral voor vrouwen is SM, met z’n nagebootste machtsrelaties in een relatief veilige omgeving, een uitstekende leerschool. Dat lijkt een legitimering achteraf. Als het je om een beter begrip van macht is te doen, kun je waarschijnlijk beter een kursus volgen bij de Stichting Burgerschapskunde; dat is wat eenvoudiger, dunkt me. Het is goed mogelijk dat je via SM iets wijzer wordt over macht; maar dat is dan niets meer dan een prettig nevenverschijnsel. Daar doe je het niet voor. SM doe je omdat je het lekker vind, omdat je erdoor geboeid bent, en niet uit sociologische liefhebberij.

Maar de vraag waarom SM feministisch zou moeten zijn werd eigenlijk nooit gesteld, door beide partijen niet. En als puntje bij paaltje komt is het natuurlijk een vreemde redenering dat alles wat een feministe doet ook feministisch zou moeten zijn – veel bezigheden lenen zich sowieso niet voor zo’n soort vraag. Katten aaien is katten aaien; chocola eten of douchen is niet seksistischer dan taart eten of een bad nemen. Simpelweg omdat SM met seks te maken heeft, een onderwerp dat de vrouwenbeweging van oudsher veel belang inboezemde, stortte alles wat zich feminist noemde zich er bovenop, of bewaarde een ijselijk zwijgen in de trant van: Mams wil het níet horen, hou daar ogenblikkelijk mee op.

Wat zonde was. Is. Want hoewel SM en feminisme inhoudelijk geen klap met elkaar te maken hebben, kan de vrouwenbeweging wel iets leren van de SM-beweging. Want ook al zet ik kanttekeningen bij de strategie van de VSSM, inhoudelijk zijn ze op minstens één punt een stuk verder dan de vrouwenbeweging: plezier. Want met alle energie die de vrouwenbeweging steekt in het inventariseren van de ellende, wil nog wel eens vergeten worden dat seks meer is dan onderdrukking alleen. Veel meer. En het is ontegenzeggelijk waar dat de vrouwenbeweging op seksueel vlak veel te braaf, misschien zelfs wel angstig is geworden. Lust, geilheid, en opwinding zijn termen die je in de vrouwenbeweging haast niet meer tegenkomt. Het besef dat seks spannend en overrompelend kan zijn, lijkt – in ieder geval in de theorie – compleet verloren te zijn. Wat dat betreft is het optreden van de SM-dames heel verfrissend. En zeg nou zelf: kan mijn kat ongelijk hebben?

Daar sta je dan met je goeie gedrag

[Bijdrage aan de congresbundel “Mannen, geweld, seksualiteit”, congres Driebergen, georganiseerd door o.a. de Vereniging voor Seksuologie en de Interfacultaire Werkgroep Homostudies.]

MET HET ZWEET in mijn handen zit ik achter de tekstverwerker. Er waren plannen genoeg om een stuk te schrijven over preventie en bestrijding van seksueel geweld. Een kleine inventaris van voorgestelde maatregelen moest daarin (zelfverdediging in de gymnastiekles in plaats van oefeningen op de evenwichtsbalk, een andere opzet voor ruimtelijke ordening zodat Hoog Catharijnes en Bijlmermetro’s tot het verleden kunnen gaan behoren); voorts een kritische noot over de tendens het strafrecht als bestrijdingsinstrument te gaan zien, want hoewel het eisen van straf vanzelfsprekend gerechtvaardigd is, mogen we niet verwachten dat daar enige preventieve werking van uitgaat. Plus een beschrijving van mogelijke tegenstellingen tussen de eisen van vrouwen- en flikkerbeweging op dit gebied (want waar de dames om betere parkverlichting en een ‘opener’ straatbeeld vragen, hopen flikkers in het schemerdonker juist aan hun trekken te komen), en de ingewikkelde vraag of “preventie” (het bestrijden van het voorkomen) eigenlijk wel te realiseren is. En dan, als toetje, nog een poging twee cruciale vragen aan te snijden: hoe kunnen we voorkomen dat mannen seksueel geweld plegen, met andere woorden, hoe we aan werkelijke preventie kunnen doen, en: hoe kunnen vrouwen (he en ho) en flikkers beter toegerust worden zich tegen seksueel geweld te verweren, oftewel hoe bestrijd je seksueel geweld. Maar niets van dat al. Een pijnlijke ervaring die ik in december had maakt het me onmogelijk nu zoiets te schrijven.

Theorieën op hun kop gezet, mijn ideeën door de war gehaald. Ik zal het u uitleggen.

Al jarenlang houd ik me bezig met seksueel geweld. Lees er veel over, schrijf stukken, hou lezingen, bedenk plannen. Ik ben op dat gebied zoals dat heet “zeer bewust”, en heb me inmiddels – met iets meer moeite – ook in mijn gedrag daarop ingesteld. Opmerkingen op straat kap ik af, handtastelijke heren kunnen op een mep rekenen, de hijger die me na maandenlange telefoontjes eens op kwam zoeken heb ik schreeuwend op straat nagezeten en ik heb braaf aangifte gedaan. Ook in de niet-zo-anonieme sfeer neemt mijn resoluutheid toe; als ik zin heb in iemand of juist niet zeg ik dat, en met vrijen doe ik wat ik lekker vind. Prachtig toch?

Nee dus. In december kwam een man met wie ik in een bestuur zit op bezoek om iets op te halen en “even wat bij te praten”. Een bekende dus, een PSP’er met wie ik redelijk op kon schieten en kortom iemand waarvoor ik niet op mijn hoede was (zoals in anoniemere contacten wel het geval is). En wat gebeurt er? U raad het al, de vent wordt opdringerig, verklaart zijn liefde, weigert mijn “nee” te horen en dringt aan, zinspeelt op verkrachting en neemt voorlopig alvast bezit van mijn huiskamer – hij installeert zich met een air van “mij krijg je niet meer weg”. 0p dat moment ging ik over op de automatische piloot en heb ik vijf uur lang niets anders gedaan dan vriendelijk blijven en proberen hem rustig te houden, wist hem toen eindelijk de deur uit te werken en stelde me al die tijd min of meer instinctief op bij het dichtstbijzijnde object dat ik als wapen zou kunnen gebruiken wanneer hij niet van zins bleek weg te gaan.

Pas toen hij weg was realiseerde ik me ten volle dat ik godbetere bang was geweest – een besef dat al die tijd nauwelijks tot me door had kunnen dringen, zo druk had ik het met vriendelijk blijven en geen “aanstoot” geven. Ook na afloop gedroeg ik me volmaakt klassiek: mijn eerste reactie was dat ik hem nooit meer wilde zien, de tweede dat ik “dus” uit dat bestuur wilde. Pas na een indringend gesprek met nuchterder dames drong tot me door dat dat wel erg makkelijk voor hem was en besloot ik de bal terug te kaatsen: hij d’ruit, of ik d’ruit; met als gevolg boze brieven over en weer, de installatie van een vertrouwenscommissie en veel commotie in de hogere regionen van de PSP.

De eerste weken bleef de vraag me maar achtervolgen of het wel eerlijk was tegenover hem om hem uit het bestuur te willen zetten, en of ik de zaak niet opblies. Het waren toch alleen maar gebaren, zinspelingen, opmerkingen? Nu, twee maanden later, zijn er – mede door de ingewikkelde afhandeling van de zaak, die nog altijd voortduurt en telkens weer herinneringen ophaalt – nog steeds periodes dat het gebeurde me eindeloos door het hoofd maalt en heb ik nachtmerries waarin de partijraad (waar het aftreden besproken zal moeten worden) me letterlijk dwingt me met hem te verzoenen middels een lange kus. En kon ik dus mijn oorspronkelijk geplande stuk niet uit de vingers krijgen.

*

OM DAN OVER te stappen van mijn persoonlijke sores naar de vraag wat het belang is van dit alles voor de gewaardeerde lezer/es: het heeft, zoals eerder vermeld, ook theoretisch nogal wat ondersteboven gehaald. Het maakte me bijvoorbeeld duidelijker dan welk betoog ooit had kunnen doen, dat maatregelen in de openbare sfeer wellicht eerder resultaat boeken dan wat voor remedies in de privésfeer dan ook. Een belangrijk verschil is immers dat intimidaties en bedreigingen in de openbare sfeer uitgaan van relatief onbekenden, van anonimiteit; dat maakt het stukken makkelijker om je, eenmaal – voor zover mogelijk – voorbereid op het onverwachte, teweer te stellen. Structurele maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening, arbeidsrecht, wetgeving en justitiële begeleiding maken het voorts eenvoudiger seksueel geweld te voorkomen cq. af te straffen, en helpen een communis opinio tot stand te brengen dat seksueel geweld “not done” is.

Wat aan voorstellen gelanceerd is om seksueel geweld in de privésfeer te bestrijden, is aanmerkelijk magerder. Ook daar worden hulpverlening en strafrecht ingezet. Beiden kunnen echter niet onder “preventie” worden geschaard, hooguit onder “afwikkeling”. Wat wel als middel ter bestrijding van seksueel geweld in de privésfeer wordt gezien, is economische zelfstandigheid (zie daarvoor o.a. de inleidingen op de overheidsconferentie over seksueel geweld van juli 1982).

Hoewel ik zeker geloof dat economische zelfstandigheid ook wat dit betreft belangrijk is, heb ik me altijd afgevraagd of daar niet te veel heil van verwacht wordt. Immers, het zou kunnen zorgen dat mannen met iets minder minachting naar vrouwen kijken (maar ten aanzien van al die economisch onafhankelijke flikkers valt daar niet veel van te merken), en het zou kunnen betekenen dat de dames zelf wat steviger in de schoenen staan en in ieder geval niet om financiële redenen in een schier onleefbare situatie hoeven te blijven hangen. Een financiële correctie op de ongelijkheid kan de machtsposities wellicht iets meer in evenwicht brengen; maar ik heb altijd getwijfeld of je via de weg van het geld iets aan de psychologie van de dames en heren kunt doen, mannen respect bij kunt brengen en vrouwen weerbaarheid.

En kijk mij nou: economisch zeer zelfstandig, en ook verder voldoende zelfrespect voor het dagelijks gebruik, kortom, een redelijk stevige dame – en zodra het ernst wordt vergeet ik alles en ga ik over op een pacificatie-strategie, je vijand te vriend proberen te houden. Waarom is mijn automatische piloot er een van vriendelijk blijven in plaats van bars roepen dat-ie op dient te rotten, waarom reageer ik tegen beter weten in ook later zo verdomd traditioneel, terwijl ik op straat iemand vol overgave de huid volscheld als de nood aan de vrouw is? Hoe moet dat dan met vrouwen die minder vaste grond onder de voeten hebben, minder weten over seksueel geweld, financieel en/of emotioneel afhankelijker zijn van hun aanvaller?

En de meest ingewikkelde vraag van al: hoe maak ik die vent, die nog altijd volhoudt dat hij “gewoon” op bezoek kwam en dat het “heel gezellig was” in godsnaam duidelijk waarom hij bedreigend was en waarom dat niet acceptabel is? Want al het praten en denken over seksueel geweld bevat telkens weer diezelfde blinde vlek: er wordt geredeneerd over wat ertegen te doen is, bedacht wat er niet klopt aan de huidige gang van zaken in de behandeling van seksueel geweld, gezocht waarom vrouwen reageren zoals ze reageren en er wordt slechts bij uitzondering gespeculeerd over de motieven van mannen om zich te gedragen zoals ze zich gedragen. Doorgaans komen op die laatste vraag vage abstracte antwoorden in de trant van “macht”, en lijkt de enige oplossing om mannen in dit opzicht te veranderen, te liggen in “het wijzigen van de machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen, hetero’s en homo’s”. Daarmee wordt het doel van de strijd tegen seksueel geweld dermate omvattend dat je op voorhand al moedeloos wordt.

De gerichtheid op vrouwen en flikkers en het trachten te verbeteren van hun situatie als strategie tegen seksueel geweld is niet zo vreemd. Het gaat om duidelijk herkenbare groepen. Ieder van hen kan slachtoffer worden; hun positie moet dan ook als geheel worden verbeterd om te voorkomen dat dat ook in werkelijkheid gebeurt. Bij beschermingsmaatregelen speelt een zekere logica mee dat het nooit kwaad kan om alle individuele leden van een groep waarin slachtoffers kunnen vallen, pogen te betrekken.

Maar kun je dat ook aan de daderkant doen? Kun je mannen als groep als daders aanmerken omdat een deel van hen zich schandelijk misdraagt? Mij lijkt niet. 0f zijn mannen als groep potentiële daders (en dus eigenlijk bijna even gevaarlijk als bewezen daders)? Al evenmin. 0f moet je, bij een bestrijdingsbeleid, binnen de groep mannen subgroepen aanwijzen waarop je je concentreert? Ik betwijfel sterk of dat kan. Is voorlichting over seksueel geweld (hoe vernederend het is om in elkaar geramd dan wel verkracht te worden) een methode, of zou dat het plegen van seksueel geweld voor sommigen juist aantrekkelijker maken? Ik sluit dat niet uit. Is het effectiever wanneer heteroseksuele mannen elkaar aanspreken op andermans gedrag en opvattingen dan wanneer flikkers en vrouwen pogen hen tot de orde te roepen, omdat in dat laatste geval de vermaning van een – in hun ogen – “mindere” komt? Helpt het om plegers van seksueel geweld maatschappelijk uit te stoten (door middel van een veroordeling, door ontslag, door het tijdelijk verbod hun functie uit te oefenen, door sociale isolatie etc.). of worden ze daar alleen maar rancuneuzer van?

Weten we eigenlijk wel genoeg over daders en hun achtergronden om werkelijk iets aan preventie te kunnen doen? Ik vraag me dat ernstig af.