Dela aan de deur

Middag. Moe in bed. De deurbel gaat. Voor mijn deur staat een slanke meneer die ik niet ken. Hij begint zijn riedel: of-ie zich mag voorstellen en waar-ie van is. Ik vermoed aanvankelijk dat-ie me wil bekeren maar hij is van Dela. Of ik een wel een uitvaartverzekering heb. ‘Ik ben niet geïnteresseerd,’ zeg ik, hij praat door dat zo’n verzekering toch heel belangrijk is en ik knal – plotseling woedend, want wakker gebeld, en ik hou niet van verkopers aan de deur, en rot asteblieft op met je uitvaart, ik moet gaan overleven – de deur dicht. Niet goed genoeg want terwijl ik wegloop stuitert de deur open zonder dat ik er erg in heb. ‘Uw deur is niet goed dicht,’ waarschuwt de man, wat op zich nog wel aardig van hem is.

Ik draai me om en loop terug naar de deur. Aarzel een seconde, en doe het dan toch. Hij is al halverwege de trap, op weg naar de bovenburen. ‘Het is on-ge-loof-lijk kut om iemand aan je deur te krijgen voor een uitvaartverzekering als je net weet dat je KANKER hebt,’ bijt ik, en pleur de deur nogmaals dicht maar nu goed.

Ik vang nog net iets op van dat hij dat toch niet kan weten. Nee, dat is waar. Maar een firma die werknemers van huis tot huis stuurt om ze met uitvaartverzekeringen te laten leuren kan dat wel weten. Bovendien tref je overdag vaker zieke mensen thuis. Simpele statistiek, immers.

Voor Dela is mijn deur voortaan voorgoed dicht.

Dagtaak

Van die kanker zelf merk ik niks – dat gebeurt gewoonlijk pas als het veel te laat is – maar de bestrijding ervan is momenteel een dagtaak. Ik loop de deur van het ziekenhuis plat, en dan moet de chemo nog gaan beginnen.

Afgelopen dinsdag had ik het eerste gesprek met de oncoloog. Leuke man, trouwens, da’s niet onbelangrijk. Het wordt een zware chemo, waarschuwde hij: 6 keer TAC. Haaruitval, gewrichts- en spierpijn, brokkelende en loslatende nagels, misselijkheid, braken, vocht vasthouden, slijmvliesontstekingen. Als het teveel wordt, stelde hij meteen gerust, kunnen ze halverwege overschakelen naar een lichtere variant.

Bloedafname. Afspraak met de tandarts om een gat in een kies te repareren: chemo is niet goed voor je gebit. Afspraak met mijn mondhygiënist om alle hoeken en gaten schoon te maken. Afspraak met de mondhygiënist van het OLVG voor specifieke instructies. Afspraak maken voor longfoto (zelf gevraagd. Ik rook. Stel dat daar nu al iets zit, dan kunnen ze meteen bijgieten.) Afspraak maken voor hartspieronderzoek: een van de geplande chemo-ingrediënten is niet goed voor je hart. Afspraak met de oncologisch verpleegkundige. Afspraak maken met de chirurg: ik krijg een port-a-cath ingebouwd, een onderhuids infuus onder mijn sleutelbeen. Ik heb dunne aders en er moet anders teveel geprikt gaan worden, de komende 16 maanden: minstens vier keer rond elke chemo (bloedcontrole voor en na, het infuus zelf, daags na het infuus een middel tegen misselijkheid), maakt minimaal 24 keer in 4 maanden. En dan nog dat jaar herceptin, eens in de drie weken, met vast nog wat controles erbij. Dat kan dan allemaal via mijn sleutelbeen rechtstreeks een grote ader in.

Woensdag 10 mei begint het echte circus. Vermoedelijk ben ik dan een paar dagen flink ziek, daarna knap je op. In week twee ben je slap, in week drie voel je je weer goed en als week drie voorbij is, begint de cyclus van voor af aan. Mijn moeder komt de eerste keer hier om me een beetje te verzorgen en in de gaten te houden.

De schoonheid van het kwaad

‘…..en het állerbeste!’ zei de pathologe die een paar minuten eerder mijn cellen had onderzocht. Ik had gevraagd of ik door haar microscoop mocht kijken en vond mijn cellen betoverend mooi: violette cirkels, pieterig klein, zwervend tussen al even perfect ronde priegeltjes die transparant waren. Miniatuur glas-in-lood, een zwemmend kunstwerkje uit mijn lichaam. Vragen welke de kwade cellen waren ging te ver, dat zou zijn alsof ik een diagnose uit haar wou wringen. Patiënten slecht nieuws brengen was haar taak niet, ook al wist ik in mijn achterhoofd allang dat het foute boel was. Toch had ik graag willen horen welk van die twee soorten schoonheden nu het kwaad waren.

‘…..en het állerbeste!’ zei ze, toen ze klaar was. Een slip of the tongue. Zie je wel, ik had gelijk, zei mijn achterhoofd. Haar hartelijke wens was te nadrukkelijk, de compassie verried dat de uitslag die middag ongunstig zou zijn. Naar vond ik dat niet. Dat iemand die routinematig het karakter van cellen vaststelt zich zomaar liet raken, al was het maar even, was lief. En prettig menselijk.

De chirurg maakte ook een faux-pas, nadat hij de diagnose had gegeven en we de foto’s hadden bestudeerd. Dat wil zeggen: volgens de regels was het not done. ‘Ik hoor dit niet te vertellen,’ zei hij, en vertelde me toen dat zijn vrouw precies hetzelfde had gehad en dat ze alletwee aangenaam verrast waren geweest hoe goed de prothese beviel. De wetenschap dat deze arts mijn probleem persoonlijk kende en een vrouw had die met dezelfde dilemma’s had moeten worstelen, deed me deugd. Zijn verhaal was niet langer alleen theoretisch.

De maandag erna, op weg naar een ander onderzoek – er moest geprikt worden naar nog meer schoonheid in mijn lichaam – liep ik hem toevallig tegen het lijf . Hij onderbrak zijn gesprek met zijn collega, hield me staande, vroeg hoe het met me ging en of ik het weekend nog een beetje fatsoenlijk was doorgekomen. Ik dacht aan de lummel die twintig jaar geleden, toen mijn ms ontluikte, mijn zaalarts was en dankte de goden dat ik ditmaal een mens had getroffen. De derde mens in deze diagnose-estafette al, want ook de meneer van de echo’s had meer gezegd dan de bedoeling was en was ruimhartig geweest met informatie. ‘Een cyste ziet er anders uit,’ had hij uitgelegd, ‘dan zie je een zwarte plek, het water laat de geluidsgolven door.’ Of juist niet, daar wil ik van af zijn, en het deed er ook niet toe wat water met geluid doet want dat was niet de informatie die ik zocht of kreeg.

Wat er tegelijkertijd gebeurde, met al die hartelijk verstrekte informatie, was dat mijn vermoeden bij stukjes en beetjes werd bevestigd. Gedurende die dag werd mijn instinct met feiten geschraagd, en bij elke stap kon ik een beetje wennen. Nee, geen cyste. Ah, fuck, dus toch een tumor. Goed of kwaad? Kwaad, suggereerde de pathologe, zij het onbedoeld.

Tegen de tijd dat de chirurg tegenover me kwam zitten en zei dat-ie slecht nieuws had, was zijn pad allang begaanbaar gemaakt. De schrik was in porties uitgemeten, dat scheelde. Bovendien was hij, zoals iedereen die dag, scheutig met informatie als ik daarom vroeg, en herhaalde hij het als ik – mijns ondanks confuus – iets nog eens wilde horen.

Er lijkt iets fundamenteel veranderd in twintig jaar geneeskunde. Deze artsen luisterden, ze gaven beter antwoord op vragen, ze vonden niet meer dat patiënten (‘voor hun eigen gemoedsrust’) niet alles hoefden te weten. Ze werden soms zelfs persoonlijk, hoewel dat formeel kennelijk nog steeds een faux-pas heet. Ik vond het lavend, ook al was de diagnose er niet minder beroerd om. Nu hoefde ik niet, zoals twintig jaar geleden, te ruziën met artsen. Dat scheelt, zeker wanneer je je borst in de handen van diezelfde artsen moet leggen.

28 maart 2006 / Medisch Contact, april 2006

Preventief ruimen

De mensen die me op het hart drukten dat het voor je verschijning uiteindelijk weinig uitmaakt, zo’n borst eraf, want dat je uitstraling meer telt, hadden gelijk. Dat de jongeman met wie ik een praatje maakte toen ik voor het eerst aangekleed in het ziekenhuis rondliep, me vroeg waarvoor ik hier eigenlijk was, was al een goed teken. Het helpt natuurlijk dat ik cup A heb en veel zwart draag, maar je ziet het amper. Van de zijkant beschouwd heb ik ineens een spichtig jongenslijfje, maar dun was ik overal al, dus ook dat maakt niet veel uit. Voor de meer flamboyante jurken uit mijn collectie wil ik een mooie nepborst, en voor de rest ga ik experimenteren met halve beha’s. Amazones zijn per slot van rekening dappere vrouwen, daar wil ik wel bijhoren.

Misschien is het nog te vroeg om victorie te kraaien, maar een borst missen is veel makkelijker dan ik dacht. Wat helpt is dat ik een mooi litteken heb: het loopt als een halve V schuin over mijn ribben. Gewoonlijk is de incisie recht, dat oogt abrupt, bonkig, hoekig. Het botst met je natuurlijke lijnen, lichamen hebben immers geen horizontalen. De chirurgen waren direct enthousiast toen ik met een meegebrachte foto wapperde, en nu heb ik een diagonale snee. De foto is op mijn verzoek in het mammacare-archief gestopt, misschien hebben andere vrouwen er straks evenveel aan als ik.

Alles heelt prachtig, en de ms hield zich betrekkelijk koest na de operatie. Mijn okselklieren waren schoon. Geen tweede operatie nodig, geen bestralingen. Allemaal goed nieuws.

Het slechte nieuws is dat het een agressieve kutkanker was, het soort dat graag zwerft en dat zich via het bloed verspreidt.Hij houdt ervan terug te komen in een vorm die slecht behandelbaar is: bot-, lever of longkanker, en doet dat in de helft van de gevallen. Omdat niet te zeggen is of ik in de goede of de slechte helft ga vallen is preventief ruimen geboden. Dat betekent: eerst vier weken aansterken (en een paar keer goed dronken worden) en dan drie maanden aan de chemo, gevolgd door een jaar immuuntherapie.

Dat haar groeit – anders dan die borst – wel weer aan, dus who cares en peanuts. Alleen die chemo zelf, daar zie ik flink tegenop: met pech ben ik drie maanden op en af kotsend ziek (hoewel ik ook lees over dames die zich er netjes doorheen zwijnen, laat ik daar maar op mikken). Bovendien is nog niet duidelijk hoe chemo en ms of immuuntherapie en ms samengaan. Maar bovenal: ik had zo ontzettend gehoopt dat dit het was: radicale therapie kiezen, drie maal diep ademhalen, borst eraf, goed wennen en klaar is Karin. Maar nee. Ik zit nog 16 maanden aan die kutkanker vast. Of zoals Zwep (die zelf meer van kanker afweet dan je een mens toewenst) het formuleerde: misschien ben je allang van die kanker af, alleen nog niet van de behandelingen.

Afgelopen vrijdag, na dit gemengde nieuws – geen uitzaaiingen, wel doorbehandelen – had ik voor het eerst in al die weken een onvervalste jankbui. Maar ook dit nieuws went snel. Wat ik wel weet is dat ik goede moed heb. Want ik heb goede vrienden. En in zulke tijden zijn die twee precies hetzelfde. Ze branden kaarsjes voor me en ik mik mijn kankercellen in de vlammen.

Kutkankerzooi

Vorige week is mij een borst afgezet en vandaag kwam ik voor controles en uitslagen en hoewel mijn okselklieren schoon waren (joechei! – dat scheelt een operatie, en bestralingen) blijk ik een dusdanige agressieve kutkanker te hebben, of te hebben gehad, namelijk:

  • type III (de soort die niet is ingekapseld maar graag door het bloed zwerft en elders doortentakelt)
  • hormoongevoelig en
  • her2neu positief (don’t ask, dat moet ik nog researchen)

dat het dringende advies is om:

  • 4 weken verder te genezen van de vorige ingreep
  • 12 weken aan de reguliere chemo te gaan (4 tot 6 infusen)
  • 1 jaar aan de herceptin chemo, ook per infuus, en
  • 5 jaar aan de anti-hormoonpillen.

Die adviezen zijn geen multiple choice maar opeenvolgend. Alle behandelingen zijn preventief bedoeld. Volg ik ze niet, dan heb ik 50% kans op bot-, lever- of longkanker in de komende paar jaar. Kans op longkanker had ik sowieso al maar deze kersverse kans – wat winnen wij, Jeanine? – komt daar bovenop. Die percentages zijn me wat te hoog dus ik ga dat maar doen. Gelukkig is er geloof ik niet veel tegen op chemo als je ms hebt.

1 en 4 zijn een makkie. Ik zie nogal op tegen 2 (ook al groeit haar wel weer aan, in tegenstelling tot een borst) en of 3 erg is weet ik niet maar erg leuk kan het niet wezen (koorts, griep en misselijkheid zijn bijverschijnselen, maar ik weet niet hoevaak in dat jaar ik aan de drip moet). Ik ben nog wel 16 maanden bezig met deze kutkanker.

Requiem voor een borst

Als een oude geilaard kijk ik nu naar borsten. Borsten in films, in tijdschriften en op straat. Naar de welving, de deining, de glooiing, de gleuf tussen beide. Naar de stevigheid, de omvang, de massa. En ik hou de mijne steeds in mijn palm. Donderdag gaat-ie eraf.

De gedachte went. Nog geen twee weken geleden hoorde ik dat er een tumor in mijn rechterborst zat en nader onderzoek nodig was wegens het vermoeden van een tweede haard. Kanker hebben is één ding maar de gedachte dat mijn borst eraf moest – bij twee tumoren een vrijwel onvermijdelijke stap – maakte me paniekerig. Dat trek ik niet, een borst eraf, hoe moet ik dan ooit weer naakt tegenover iemand durven te staan, hoe moet ik me in godesnaam kleden?

Ik ben erg gehecht aan mijn sexy jurken en zomerse niemendalletjes met niks eronder. Juist het aantrekkelijk blijven had me indertijd erg geholpen de MS mentaal de baas te blijven, ik ging me er uitdagender door kleden, onder het motto: mijn lichaam werkt niet goed maar het ziet er verder nog best uit. En nu dit. Borst eraf. Straks een groot litteken en een half-kale borstkas, extra naakt wegens een missende tepel.

En ook: mag het nu eens ophouden, eerst MS, toen een hersenbloeding, allemaal netjes van hersteld, en dan nu verdomme kanker? Maar ziekte is niet rechtvaardig en wordt niet netjes verdeeld, ziekte is geen sociaal-democratisch verschijnsel.

Het went. Het went onwaarschijnlijk snel. Ik heb al mijn vrienden ingelicht en mijn tong blauw gepraat. Telkens weer zeggen dat ik iedereen zo vreselijk hard nodig ga hebben omdat ik niet weet hoe ik deze klus moet klaren en met een missende borst in het reine kom. Waarna een warm stortbad van liefde volgde: van Mieke die steeds korte lieve mailtjes stuurde en Hanno die aarzelend een boek vol foto’s van vrouwen net geamputeerde borsten kwam brengen (ze bekijken was moeilijk maar goed, het hielp me een voorstelling te maken), tot Menso en Moz en Barry en Christiane en nog tien anderen die tijdverdrijf voor een avond verzonnen.

Woensdagavond, er was een vriend op bezoek, had ik ineens een bloedende borst. Er was die dag weefsel weggenomen en de snee raakte lek. Mijn beha bleek doorweekt, het werd een vreselijke kliederboel, het bloed drupte maar door. We hebben eindeloos gegoocheld met gaasjes en pleisters en duwen op die plek. De rest van de avond zat ik met blote borsten bij Thijmen op schoot, hij hield mij vast en ik mijn bloed huilende borst. Zondag namen vriendinnen me mee naar de hammam voor een middag masseren, stomen en modderbaden. Tweemaal een mooi afscheid van een gaaf lichaam.

Ook de medici doen hun best. Er is een kans dat ik meteen een implantaat krijg, een siliconending. (Moeten ze hem wel een beetje laten leeglopen om mijn andere, echte borst te matchen.) Zodat ik afgelopen weekend ineens dacht: borst eraf, borst erin, alles in één operatie; sheesh, als het meezit ben ik met een paar weken weer de oude. Alleen nog een tepeltje laten tatoueren. (Of zal ik misschien iets anders nemen? Een roos? Een vleermuis? Een oog van Horus?) Wat heb ik me aangesteld!

Maar dat is ook weer onzin. ‘t Is wel kanker, en als mijn lymfeklieren niet in orde zijn volgt er nog een heel circus van een tweede operatie en wekenlange bestralingen. Laat ik het beste er maar van hopen.

Een tweede leven

Wat het precies is laat zich niet zo eenvoudig uitleggen. Het is handel, een bouwplaats, een plek om mensen te ontmoeten, een spelletje en een dating service ineen. Je kunt er zowat alles doen: naar muziek luisteren, praten, films zien, boeken lezen, knutselen, bouwen, rondzwerven, geld verdienen (en uitgeven), een cursus volgen, groepjes vormen, een demonstratie houden, aan de bar hangen, werken en slapen. Alleen eten en drinken of iemand vasthouden gaat er lastig. En het is fascinerend.

Second LifeSinds anderhalve week neem ik deel aan Second Life, een virtuele wereld. Je krijgt er een poppetje toebedeeld dat ‘jou’ is en dat je naar je eigen smaak kunt modelleren. Haarkleur, lichaamsbouw, kleding: het is allemaal aan te passen. Een stel vleugels of een vossenstaart nemen kan ook. Je kunt je een breed scala aan bewegingen aanmeten, van schuddebuikend lachen tot salsa dansen (zo heb ik nu een prachtig sexy loopje in mijn repertoire), en vliegen of van plaats naar plaats teleporten is een fluitje van een cent. En dan ga je op avontuur.

Je ziet je avatar over het beeldscherm stappen, je kijkt als het ware door diens ogen heen naar de wereld daar. Binnen de kortste keren ontstaat er een fikse identificatie tussen jou en je avatar en word je kribbig als een ander per ongeluk half tegen je poppetje aanloopt: pas op, joh!, of licht je eigen gezicht op als je een bekende medespeler ziet: ha, leuk, ben je er weer, kom, laat me je omhelzen! Je positioneert je poppetjes recht voor elkaar en tikt /hug, en dan zie je op het scherm een hartelijke knuffel uitgevoerd worden. Afgelopen week lag ik er met een vriendje ergens in een romantisch landschap op een bank te praten, ik languit, hij met zijn hoofd op mijn buik, en warempel: dat voelde intiem.

Second LifeEr is land te huur waarop van alles wordt gebouwd. Wie handig is maakt zelf iets, wie dat niet is koopt spullen van andere spelers. Dat levert niet alleen prozaïsche zaken op als huizen, schoenen, meubilair of fonteinen: ik heb een bijenkorf vol elfjes gezien, instant popcornmachines, een gotisch sprookjeskasteel, een Japanse stad en een pyramide. Alles in verbazingwekkend detail. Een kennis struikelde er toevallig over een groep die Portland aan het nabouwen is, de stad waar hij woont; zijn foto’s van de buurt zijn nu in het project verwerkt. Toen hij de Second Life-versie van Portland aan stadsgenoten liet zien, waren die verbaasd over de ogenschijnlijke echtheid ervan.

Alles beweegt nog een beetje schokkerig en iedereen in Second Life heeft een soort van Disney-uiterlijk. Maar het frappante is dat het werkt. Je hebt razendsnel door met wie je het kunt vinden en waar het prettig toeven is, gesprekken worden in rap tempo serieus en buitengewoon oprecht (ook al wordt er geflirt dat het een aard heeft). Mensen bewegen zich er vol overtuiging en doen er alles wat ze ook hier doen – of nee: meer, want hier is het toch wat lastiger om elfjes te bouwen of een club op te zetten, en in het echt ga je toch niet zomaar met een vreemde naar huis. Daar kun je – floeps! – teleporten als de situatie je niet langer aanstaat.

Sinds eind vorige week heb ik er een baantje om aan geld te komen. Ik schrijf stukjes voor de plaatselijke krant.

Opsporing verzocht

In debatten over privacy bromt soms iemand iets over de Tweede Wereldoorlog: de gegevens die Nederland over de bevolking bijhield, gaven de Duitsers de gelegenheid de joden eruit te vissen en te deporteren. Niemand neemt dat argument echt serieus als het over de huidige registratie van gegevens gaat, misschien omdat er indertijd een oorlog en een buitenlandse bezetter aan te pas moesten komen om misbruik van die gegevens te maken, en die situatie zich niet snel opnieuw zal voordoen.

Maar dat is al te optimistisch gedacht. We hebben momenteel wel degelijk te maken met mensonterende uitwassen die het gevolg zijn van verkeerd gebruik (of zelfs misbruik) van persoonsgegevens. Er zitten momenteel een kleine duizend mensen vast in twee Amerikaanse kampen, Guantánamo Bay en een kamp-zonder-naam in Afghanistan, plus een onbekend aantal in Abu Ghraib: al die mensen zitten vast zonder proces, hebben geen advocaat en weten zelfs niet welke verdenkingen er tegen hen bestaan. Ze kunnen – en mogen – zich niet verdedigen. Ze hebben geen contact met de buitenwereld. Hun namen mochten tot aan deze week niet bekend worden gemaakt. Ze worden daarenboven blijkens tal van rapporten mishandeld. In Guantánamo zitten de meesten al ruim vier jaar vast. Guantánamo is een eigentijds concentratiekamp.

Een handvol mensen is intussen vrijgelaten, meestal nadat hun namen bekend waren geworden en hun eigen overheid onder druk werd gezet om te lobbyen bij de Amerikanen. Vier Britse moslims werden na zo’n lobby vrijgelaten en konden na drie jaar naar Engeland terugkeren; de beschuldiging dat ze lid van Al Qa’ida zouden zijn, miste elke grond. Ze worden nog steeds door de Britse politie lastiggevallen, ook al is helder dat ze niets misdaan hebben. Ze werden om geen enkele andere reden opgepakt dan dat ze moslim waren en naar Pakistan waren gereisd. Dat dat was om het huwelijk van een van hen bij te wonen, wilde niemand geloven. De ‘feiten’ spraken tegen ze. Hun persoonsgegevens maakte ze verdacht in de ogen van de Amerikanen, en wat ze ook zeiden: niets hielp.

Er zijn meer zulke verhalen bekend geworden. Mensen die op zwarte lijsten belandden omdat ze met terreurorganisaties zouden flirten: hun gegevens ‘bewezen’ dat. Hun paspoorten werden ingenomen, hun geld bevroren, ze moesten zich wekelijks bij de politie melden. Daarna ging het vaak snel: ontslag door hun baas, schulden, uithuiszetting en wat dies meer zij. De meeste van hen zijn inmiddels van alle blaam gezuiverd, maar dat maakt het leed dat ze hebben moeten doorstaan bepaald niet ongedaan.

Deze mensen zijn niet alleen slachtoffers van een paranoïde overheid. Ze zijn eerst en vooral slachtoffers van onze moderne gegevenshuishouding, van de gedachte dat je door een aantal kruisverbanden tussen allerlei bestanden te leggen, vanzelf de ‘goeden’ en de ‘kwaden’ kunt sorteren.

De ervaring leert dat als iemand eenmaal het etiket ‘verdacht’ opgeplakt heeft gekregen, hij zich daar haast niet meer van kan ontdoen, alle contra-expertise ten spijt. De missers van het Openbaar Ministerie (de twee van Putten en de Schiedammer Parkmoord, en naar het zich laat aanzien ook de Deventer moordzaak) getuigen van hetzelfde principe: er komt een verdachte bovendrijven en daarna bijten de speurders zich vast. Al het ontlastende bewijs wordt genegeerd of ontkend, aan rechtbanken worden halve waarheden verteld en ambivalenties onthouden. Het resultaat: onschuldigen zitten jarenlang vast.

We moeten maar ‘s minder vertrouwen op bestanden. Daar komen namelijk bewijsbaar grote ongelukken van.

Onder ons

In een artikel in de Volkskrant over de zoveelste kostenstijging van de Noord-Zuidlijn (op hoeveel miljoen overschrijding zitten we nu al, alles bij elkaar?) maakt de verantwoordelijke wethouder, de VVD’er Mark van der Horst, zich boos op politici die de kwestie tot onderdeel van de verkiezingsstrijd maken.


‘Azijnzeikerij’, vatte hij woensdag de kritiek samen op een verdere kostenstijging met 14,7 miljoen van het miljardenproject.

Welja. Op een paar miljard is 15 miljoen natuurijk peanuts, daar heeft Van der Horst gelijk in. Je moet groot denken. Dan zegt hij:


Zonder namen te willen noemen liet Van der Horst er geen misverstand over bestaan wie het project naar zijn stellige indruk willen ondermijnen: de SP en GroenLinks, nog steeds tegenstanders van de tweede metrolijn. ‘Je moet er niet aan denken dat die partijen mogelijk bestuursverantwoordelijkheid gaan dragen.’

Van der Horst: ‘Hier zie je een scheiding tussen de mannen en de jongens.’

Ah. Mannen en jongens. Verhelderend. Van der Horst hoort volgens zichzelf natuuurlijk bij de mannen. Maar de vrouwen in de politiek: waar horen die bij?

Parlement passé

Vandaag meldde de Volkskrant dat het kabinet druk bezig is een databank in te richten waarin de gezichtscans en vingerafdrukken in komen van alle Nederlanders die een paspoort hebben. Het parlement moet nog bespreken of een dergelijke databank zinnig, nodig en proportioneel is, maar het kabinet vindt die discussie kennelijk niet zo belangrijk.


Het ministerie van Binnenlandse Zaken werkt aan een databank met gelaatsscans en vingerafdrukken van alle Nederlanders met een paspoort. Daarmee worden de Eerste en Tweede Kamer gepasseerd, die de wetswijziging nog niet hebben goedgekeurd.

de Volkskrant, 24 februari 2006

Dat parlement kun je gerust passeren, lijkt het kabinet te vinden.

Donner ging deze week nog verder. Terwijl de Tweede Kamer hem had opgedragen om tegen de bewaarplicht te stemmen, ging hij daarmee op 22 februari in de JBZ-raad juist akkoord. Er kraaide geen haan naar. Geen kamerdebat, geen stukken in de kranten, geen item in NOVA, geen boze brieven in de krant. Het interesseert niemand.