Botsing op de snelweg

EEN VAN DE nieuwsgroepen van De Digitale Stad, dds.multcult, is bestemd voor discussies over migranten, culturele diversiteit, integratie, etnische kwesties en dergelijke. De discussies daar willen wel eens uit de hand lopen: de opinies variëren er van streng anti-racistisch tot extreem rechts, en dat botst uiteraard. Bovendien argumenteert niet iedereen even helder of netjes. Er zijn regelmatig misverstanden en sommigen leggen zich toe op moedwillig stoken en provoceren van de tegenpartij.

Een daarvan is een vaste deelnemer aan dds.multcult, Rinus Visser. Hij legt zich er naar eigen zeggen op toe een elektronische oorlog te voeren tegen ‘politiek correcte opvattingen’. Verschillende mensen traden met hem in debat; anderen – leden van de anti-racistische organisaties Magenta en Nederland Bekent Kleur – werden simpelweg woedend en wilden dat Visser zijn uitspraken introk, of liever nog, zijn berichten cancelde. (Berichten geplaatst in een nieuwsgroep kunnen worden gewist, hetzij door de schrijver ervan, hetzij door de provider – zeg maar: de Internet-leverancier, in dit geval DDS.)

Toen Visser dat weigerde, eisten de genoemde organisaties dat DDS de berichten ongedaan zou maken. DDS gaf daaraan geen gevolg, met het argument dat providers zich niet in discussies mengen noch uitspraken van haar abonnees controleren, laat staan dat ze die zou censureren; voor je het weet beland je in een situatie waarin de abonnees overgeleverd zijn aan de willekeur van de provider. Bovendien stelt DDS zich op het standpunt dat ze berichten van anderen helemaal niet wissen mag: er bestaat tenslotte zoiets als auteursrecht en vrijheid van meningsuiting, en wie zijn zij om te bepalen dat uitspraken over de schreef gaan? Die taak komt hen niet toe vonden ze, ze doen niets dan toegang bieden tot Internet. Waarna Magenta en Nederland Bekent Kleur naar de officier van justitie stapten en een aanklacht indienden wegens de vermeende racistische uitlatingen van Visser.

*

De zaak is thans in onderzoek. Of de aanklacht ontvankelijk verklaard zal worden, is hoogst onzeker. Mocht dat toch het geval zijn, dan valt voorts te betwijfelen of Justitie wel de technische kennis in huis heeft om de zaak goed op een rijtje te zetten. Internet is gecompliceerd en er is – tenminste in Nederland – geen jurisprudentie over Internet of over digitale discussies. Om een paar complicaties te noemen: mocht de rechter besluiten dat een elektronische uitspraak strafbaar is, wie is dan de feitelijke overtreder? De naam die boven een bericht staat hoeft niet altijd overeen te komen met de werkelijke schrijver ervan: het is niet bijster moeilijk om afzenders te vervalsen. Misschien zijn de gewraakte uitspraken niet door Rinus Visser zelf gedaan, maar door iemand die hem een loer wilde draaien. In DDS is al eerder sprake geweest van valse afzenders. Visser geeft overigens ruiterlijk toe dat hij de schrijver van deze berichten is, maar Justitie zou er een harde dobber aan hebben indien hij ontkende.

En dan: als er in een bericht inderdaad een strafbare uitspraak is gedaan, wie is dan daarvoor verantwoordelijk? Alleen de auteur ervan, of ook de provider? Is een provider niets dan een doorgeefluik (zoals dat officieel heet: een common carrier) of dient zij berichten ook te controleren? En kan dat eigenlijk wel, berichten op inhoud beoordelen? Aan de hand van welke criteria moet dat, en hoe kun je de plusminus tachtigduizend berichten die momenteel per dag worden gepost, in de gaten houden? Nederlandse providers kunnen uiteindelijk – god verhoede – wettelijk worden verplicht om het berichtenverkeer op strafbare uitlatingen te controleren, maar hoe moet dat dan met berichten die vanaf buitenlandse providers in nieuwsgroepen worden gepost? Als iemand niet hoogst persoonlijk een verwerpelijke (en strafbare) uitlating doet, maar alleen een verwijzing in zijn homepage opneemt naar de digitale versie van ‘Mein Kampf’, is die persoon dan strafbaar of degene die Hitlers boek op het net heeft gezet? Moet ook de provider waar dat digitale boek zich bevindt, worden vervolgd? Maar als die provider nu Amerikaans is? Want daar mag dat, loepzuivere racistische uitspraken op het net zetten. Allemaal zaken die Justitie uitgebreid zal moeten bestuderen.

*

HOE VERHOUDEN DE vrijheid van meningsuiting en het belang van discussies zich tot Magenta’s wens tot censuur? En heeft Rinus Visser inderdaad strafbare uitlatingen gedaan? Volgens Magenta wel, die hoeven daar geen debat meer over, zeggen ze. Zij vinden het racisme en dus is het racisme, daar hoeft eigenlijk geen rechter meer aan te pas te komen. Die dient alleen om het gelijk dat zij al bezitten, daadwerkelijk te verzilveren.

Op een bijeenkomst die DDS een paar dagen na de aanklacht heeft belegd met beide stichtingen, verwoorde Ronald Eissens (vertegenwoordiger van Magenta / Meldpunt Discriminatie Internet) heel pregnant waar het hen om te doen is: ‘Voor ons is dat proces niet van belang. Die uitlatingen moeten weg.’

Zijn collega Suzet Bronkhorst deed er nog een schep bovenop: ‘Het belangrijkste is dat het Visser verboden wordt te posten.’ Magenta wil dat DDS Vissers berichten wist en hem voortaan de toegang tot DDS ontzegt. Dat hij zonder meer elders – via andere Internet-providers – toegang kan krijgen (desnoods onder een andere naam of door gebruik te maken van iemand anders’ abonnement), lijkt niet in hun hoofd op te komen.

Onderwijl gaat de discussie over de betekenis van racisme en over censuur versus vrijheid van meningsuiting op het net door, en komen steeds meer mensen daar tot de conclusie dat dat laatste cruciaal is. De kern van democratie is immers niet dat jij mag zeggen wat je wilt, maar dat anderen het recht hebben dingen te zeggen die je bepaald onwelgevallig zijn. (De digitale snelweg heeft in die zin dezelfde verkeersregel als de gewone: je hebt geen recht om voorrang te nemen, je hebt de plicht een ander voorrang te geven.)

Vissers uitspraken mag je verworpen, zijn recht om te ze doen heb je echter te honoreren. Op precies dezelfde grond hebben linkse organisaties in de VS, zoals de American Civil Liberties Union, in een aantal processen neo-nazi’s verdedigd. Zij vinden dat in een rechtsstaat ook hun politieke tegenstanders het recht hebben hun mening te geven, een mening die ze voorts uiteraard op inhoudelijke gronden zullen aanvallen.

Het beste argument om Visser ongemoeid te laten is trouwens dat dds.multcult een van de zeldzame fora in Nederland is waar racisten en anti-racisten daadwerkelijk met elkaar in debat gaan. Waar zie je dat elders, een CP-stemmer die redelijk discussiëert met een – pak ‘m beet – linkse Turk?

Ouderschap en de wet

KINDEREN KRIJGEN IS een heel gedoe, zeker wanneer er meer dan twee mensen aan te pas moeten komen. Zodra andere mensen hun medewerking verlenen, neemt de aandacht die de media voor de jonge telg en deszelfder verzorging tonen, exponentieel toe. De reportages en artikelen zijn tegenwoordig niet van de lucht. De grote hausse begon nadat IVF en KI tot het takenpakket van de gezondheidszorg werden gerekend.

Sindsdien is het niet stil geweest: er werd (en wordt) gedebatteerd over draagmoederschap, over zwangerschap ver na de overgang, co-ouderschap, hoe een homostel zich kruist met een damesstel en tegen wie het kind dan allemaal pappa zegt, en waarom; er zijn klinieken waar men de klandizie voorliegt dat ze de voorkeur voor een jongens- of een meisjesbaby in resultaat kunnen vertalen en klinieken waarvan het hoofd zegt dat ze lesbische vrouwen niet langer helpen want die hebben maar een hekel aan mannen.

En juridisch wordt het al maar gecompliceerder. Ouderschap was aanvankelijk een simpel gegeven en werd ingekaderd door het huwelijk: een vrouw werd wettelijk moeder wanneer ze een kind baarde en een man werd wettelijk vader wanneer de vrouw met wie hij getrouwd was, moeder werd. Dat biologisch vaderschap niet altijd samenviel met wettelijk vaderschap zag iedereen het liefst over het hoofd (alleen in romans was een bastaard een tijdlang een vruchtbaar onderwerp). Getrouwde mannen konden kinderen die voor dit huwelijk waren geboren voorts ‘echten’ en dan werden daarvan ze alsnog de wettelijke vader. Biologische vaders van kinderen van ongetrouwde moeders tenslotte konden een kind ‘erkennen’ en dan had je alle mogelijke varianten wel gehad.

Maar thans gaan huwelijk en ouderschap al lang niet meer hand in hand en door technische ontwikkelingen is het bovendien mogelijk geworden een onderscheid te maken tussen sociaal, biologisch en genetisch ouderschap en de zaak wordt steeds complexer aangezien die verschillende definities daadwerkelijk op verschillende mensen van toepassing kunnen zijn. Van wie een kind nu wettelijk is bezorgt rechters derhalve hoofdbrekens en juristen volle werkdagen: is dat de donor van het zaad of de eicel, degene die de zwangerschap draagt, of zijn het degenen die het kind opvoeden? De wet bevoordeelt momenteel genetisch en biologisch ouderschap en tilt zwaarder aan moeders dan aan vaders.

Draagmoedercontracten zijn op die grond ongeldig verklaard: dat de draagmoeder het eitje leverde en het kind baarde, maakte dat de rechter besliste dat zij de moeder was en het kind mocht (of moest) houden, ook al was het zaad afkomstig van de mannelijke helft van het echtpaar dat het contract met haar had gesloten. Over donorschap bij mannen is al veel te doen geweest: de vraag is of hun anonimiteit moet worden opgeheven, in verband met mogelijke nieuwsgierigheid van de kant van het kind en vanwege de medische familiegeschiedenis. En ik wil wedden dat er binnenkort zaken komen over gevallen waarin mensen zelf wat gerommeld hebben met schema’s van vruchtbare dagen en met potjes sperma: is de genetische vader aansprakelijk? Mag hij rechten opeisen dan wel toebedeeld krijgen? Moet hij alimentatie betalen voor het kind? Mag hij het kind weghalen als de (biologische en sociale) moeder aan de drank is of anderszins minder capabel?

Wanneer eicel-donatie gewoon wordt, ontstaan er pas echt problemen: dan kan mevrouw A een kind krijgen met het eitje van mevrouw B en het zaad van meneer C. Als mevrouw A bovendien getrouwd is, wordt meneer A automatisch wettelijk vader wanneer deze mevrouw A bevalt. Dan zijn er vier mensen die allemaal een andere juridische positie jegens dat kind hebben. Van wie ‘is’ dat kind dan? Van de genetisch vader? Van de wettelijke vader? Van de biologische moeder? Maar wie van tweeën is dat, zij van wie het ei was of zij die bevalt? En hoe zit het met dat sociaal ouderschap dan?

En nu dus alweer een novum. Een tweeling in twee kleuren. Vanwege misplaatste zuinigheid – wat kosten die weggooi-pipetjes nu helemaal? Een duppie per stuk? – of een onnozele vergissing heeft de gezondheidszorg de juristerij weer handen vol werk bezorgd. Een Nederlands echtpaar dat via IVF een kind wilde bekomen kreeg een tweeling, wat vaker gebeurt; maar deze tweeling had zichtbaar verschillende vaders, wat zacht gezegd hoogst uitzonderlijk is. Een tweeling met één mamma doch een zwarte pappa en een blanke pappa. Wat het echtpaar in kwestie de meest lastige vragen opleverde, want veel mensen in hun omgeving gingen er ineens van uit dat mevrouw een slippertje had gemaakt, want hoe kwam ze anders aan dat zwarte kindje?

Nu had zij niets geslipt; dat had een laborant waarschijnlijk gedaan. Hoe dan ook raakten er zaadcellen door elkaar en na genetisch onderzoek is duidelijk geworden dat beide kinderen van de mevrouw in kwestie zijn, maar dat de ene van haar man is en de andere van de donor die net voor hem had ingeleverd. Waarna het echtpaar maandenlang in spanning heeft gezeten: zou die andere meneer, die kennelijk ook heel graag een kind wilde want anders beging je niet aan de mallemolen van IVF, het kind niet opeisen? Pappa twee heeft daarvan afgezien, tot grote opluchting van het echtpaar in kwestie.

Maar de vragen blijven. En in dit uitzonderlijke geval zijn de vragen zelfs zichtbaar geworden.

Mensenpech

IN SANTA CRUZ, Californië, is kortgeleden de looks law aangenomen: een wet die discriminatie op basis van iemands fysieke eigenschappen verbiedt en die het mogelijk maakt overtredende werkgevers, horeca-uitbaters, huisverhuurders en dergelijke voor de rechter te dagen. Fysieke eigenschappen, stelt deze wet, zijn al die facetten van iemands uiterlijk die ‘een gevolg zijn van geboorte, ongeluk of ziekte, van natuurlijke ontwikkeling, of van enige andere gebeurtenis buiten de controle van de betrokkene, inclusief individuele maniërismen.’

De man uit Chicago die laatst dreigde McDonald’s te vervolgen, zou blij zijn met zo’n wet. Hij wilde in een filiaal van de firma aanschuiven en paste tot zijn onthutsing niet tussen de aan de vloer verankerde stoel en tafel, wat gezien zijn buikwijdte van meer dan anderhalve meter niet echt onverwacht had hoeven zijn. Hij schreef de firma subiet een brief op poten. ‘Ik vertegenwoordig een minderheid die net zo zichtbaar is als zwarten, Mexicanen, Latijns-Amerikanen, Aziaten en vrouwen. Uw bedrijf heeft het nodig gevonden grofweg en volstrekt ten onrechte te discrimineren tegen mensen met grote maten – zowel lange personen als zwaarlijvigen – en wij zijn desnoods bereid om u via de federale rechter te dwingen de wet op Gelijke Rechten in Publieke Gelegenheden na te leven.’

Je kunt je afvragen of zijn dikte ‘buiten zijn controle’ staat en of de looks law hem derhalve soelaas zou bieden. Zelf had ik zijn brief trouwens een stuk overtuigender gevonden wanneer hij had uitgelegd dat zijn omvang gekweekt was bij diezelfde McDonalds, en hij het bedrijf beleefd had verzocht rekening te houden met de neveneffecten van hun expansiedrang. Het meest curieuze in zijn betoog is echter dat hij dikte impliciet als een mensenrecht definieert. Essentieel voor mensenrechten is dat ze de minimale voorwaarden vastleggen waaronder waardig leven mogelijk is: een dak boven je hoofd, vrijheid om te denken, recht op onderwijs en voldoende voedsel. Het recht op overeten ligt daar nu niet meteen in besloten, evenmin als het recht op extra large zitplaatsen in snackbars.

In Santa Cruz zelf waren de aanhangers van de looks law ondertussen liever nog een stap verder gegaan. Niet alleen lengte, dikte, hazelippen, handicaps en snorren bij dames hadden ze bij de gelijke behandeling van homoseksuelen en vrouwen willen onderbrengen, ook zelfgekozen fysieke kenmerken vielen naar hun mening onder de uiterlijke verschillen die bescherming behoefden. ‘Deze wet biedt een deprimerende blik op de vraag waaraan je rechten kunt ontlenen,’ meldde indienster Wendy Chapkis. ‘Alsof burgerrechten alleen zijn weggelegd voor degenen die hun uiterste best doen om ‘normaal’ te zijn, en niet voor iemand die met opzet verschillend probeert te zijn. Maar sommigen van ons koesteren die verschillen en zijn er zelfs hartstochtelijk trots op.’ De term ‘visuele freaks’ moet wat haar betreft dan ook als een moderne geuzennaam worden beschouwd.

*

BIJ EEN SOLLICITATIE geweigerd worden wegens je seksuele voorkeur, je hazelip of je lamme been is pijnlijk en zelden gerechtvaardigd; meestal is de kopschuwheid van de beoogde werkgever gebaseerd op gemakzucht en angsthazerij. Omdat de uitsluitingsgrond geen verband houdt met iemands capaciteiten met betrekking tot de baan waar hij of zij op solliciteerde, is zo’n afwijzing ook aanvechtbaar. Ergernis of politiek verzet jegens zulke vormen van uitsluiting zijn volstrekt gelegitimeerd, hoewel het vaak lastig is om te bewijzen dat iemand juist om deze redenen niet is aangenomen. De vraag in zulke kwesties is of het helpt om het nobele streven naar politieke rechtvaardigheid met een wet te schragen.

Anders wordt het wanneer mensen volstrekt gelijke mogelijkheden op elk terrein nastreven. Mensen zijn niet gelijk en hun posities, vermogens en verschijning derhalve evenmin; de waardering die uiteenlopende mensen op grond daarvan boeken, kan godlof niet genivelliseerd worden. Het is geen mensenrecht mooi te zijn volgens de op dat moment geldende normen, het is geen burgerrecht om even intelligent, grappig en geliefd te zijn als the star next door. Mensen verschillen; dat is soms mazzel, soms pech.

Ik kan ook wel zeuren dat ik in mijn rolstoel in de Sleep-in de groep op het podium niet goed kan zien, maar zoals iemand laatst zei: ‘Ach, je had ook klein kunnen zijn.’ Dat is waar en tevens geen reden om te pleiten dat elke poptempel een verhoginkje aanlegt om mij en kleine mensen hoger te laten komen – al was het maar omdat ze dan ook kuilen zouden moeten aanleggen voor lange mensen en het netto effect alleen was dat de vloer tamelijk hobbelig zou zijn. Want van vaste plaatsen die verplicht toegekend worden op basis van lengte, was natuurlijk ook niemand gediend.

Wanneer iemand met opzet een verschil nastreeft, en daar zoals Chapkis bepleit ‘hartstochtelijk trots’ op is, is zeuren al helemaal quatsch. Kortzichtige en hatelijke opmerkingen over je verschijning indien die opvallend en afwijkend is, horen er simpelweg bij: wanneer je verkiest je met een groene hanekam te tooien, moet je niet piepen wanneer een ander daarvan schrikt of zich er boos over maakt. Het protest dat zo’n haardracht uitlokt, is immers een integraal onderdeel van de charme ervan: de drager vindt het mooi, juist omdat hij of zij daardoor van de middelmaat afwijkt en opgetrokken wenkbrauwen scoort. Om exact dezelfde reden houd ik van hanekammen maar niet van een matje. Esthetiek is politiek.

Diversiteit is een groot goed, maar we moeten de zaken niet omdraaien. Er bestaat een recht op verschil maar geen plicht tot aanvaarding daarvan. Wanneer je er werkelijk trots op bent een visuele freak te zijn en het verschil juist aanscherpt, moet je niet klagen wanneer een ander die trots niet deelt of gaan zeuren om een wet die je beschermt. Het hoofd hoog houden past beter bij trots.

Boter bij de vis

HET IS ME WAT met dat margarinebriefje. Alsdat we daar dan weer over moeten gaan nadenken. Of we dat willen, en zo ja waarom en waartoe en met wie dan wel, en zo nee maar ik dacht toch dat je van me hield??!!?? Vermeidde ik mij juist in het luxueuze besef van dat soort akelige discussies ontslagen te zijn…

Bovendien: relaties, daar heb ik niets mee, zeker niet indien toegepast op mijzelf. Houden van, that’s all there is to a fire. Wanneer iemand in mijn bijzijn het woord relaties uitspreekt, betrap ik me eerder op de onstuitbare aandrang mijn pistool te trekken dan op de neiging een vulpen uit mijn borstzak te halen waarmede documenten gesigneerd dienen te worden en notarissen of ambtenaren van de burgerlijke stand van hun broodnodige bezigheden en inkomens voorzien. Relaties. Over mijn lijk. Ook niet met margarine.

Dan kunt u wel zeggen: maar kind, je hoeft toch niet? Als je niet wilt? Ah, maar zo werken die dingen niet.

Kent U Dolly Bellefleur? De Diva van het moderne levenslied, glitterglamour, zielszorgster, een stem als een nachtegaal, altijd opgewekt en prettig gezelschap bovendien. Ooit heeft ze bij mij op een verjaardag opgetreden en sindsdien zijn we goede vriendinnen, zelfs in die mate dat ze haastig bij mij in de buurt is komen wonen. We treffen elkaar derhalve regelmatig bij de supermarkt om de hoek en drinken eens per week samen onze elfuurlijkse koffie, waarbij we de laatste roddels uitwisselen of de damesbladen doornemen. Vooral de tips over uiterlijk en hoe dat te verzorgen en zo profijtelijk mogelijk uit te laten komen, leveren ons altijd stof in overvloed voor diepzinnige gesprekken.

De laatste tijd zag Dolly overigens wat bleekjes. Nee, dat kwam door de hormonen, die kuur hakte er stevig in, vertelde ze me toen ik geschrokken naar haar gezondheid informeerde en haar al de geheel vernieuwde fond-de-teint waarover ik zojuist had gelezen onder de aandacht wilde brengen, maar nu we het er toch over hadden: wilde i­k soms voor haar plantjes zorgen wanneer ze naar Bangkok ging om de laatste hand aan zichzelf te laten leggen? De sleutel van haar flat had ik immers toch al. Ik wilde haar flora best onder mijn hoede nemen, ik houd erg van Dolly en ik ben goed met planten, dus waarom geen twee vliegen in een klap.

Maar de eerste berichten over de margarinegewijze verbintenis kwamen nog niet los of daar stond Dol op mijn stoep. Bedelend. Met onverzadigd linolzuur in haar gewoonlijk toch zo romige blik. Dat wij nu dus ook konden, fleemde ze, buttering me up. Wanneer kwam het er dan eindelijk van dat wij onze kogels door de kerk zouden jagen, wilde ze weten, was het niet allang tijd om? Toch? Bovendien, wij alletwee in een bruidsjurk: dat leek haar wel wat, en benevens goed voor ons beider publiciteit. Standvastig en con Brio weigerde ik, of ze out of haar Sense was? Dat ze lief was en ik daarom niet minder van haar hield zei ik nog, maar dat de enige briefjes die ik ever zou tekenen degene waren die onder het regime van de PTT vielen. Nice try but no margarine.

Schreeuwend als de damesyup in de Lëtta-reclame droop Dolly af en sindsdien zijn we gebrouilleerd, weet ik niet meer met wie ik koffie moet drinken en durven we ons geen van beiden nog in de supermarkt te vertonen uit angst dat we elkaar betrappen met een pakje boter in onze respectieve winkelwagentjes. En dat allemaal vanwege de margarine. Straks gaan haar planten nog dood terwijl zij te Bangkok verblijft.

Of neem Lies, een andere goede vriendin. Die had laatst een hoogst ingewikkeld diploma behaald en werd feestelijk uitgenodigd om dat te komen ophalen; daarbij zouden toespraken en glazen wijn en hapjes gratis aangeleverd worden, het enige waar haar bijdrage nog uit hoefde te bestaan was met partner te verschijnen. Nu heeft Lies veel partners, wel vier. Trouwhartig gaf ze op vijf dames sterk te zullen verschijnen, ze deed voor de zekerheid nog wat Bonapunten in de retour-envelop (onder het motto ‘rij maar mee, rij maar mee, allemaal in de arreslee’; het was tenslotte een marketing- en reclamediploma dat ze zich zojuist had verworven). En guess what.

Een boos telefoontje kreeg ze. Wat of dat wel niet te betekenen had, één partner was meer dan genoeg en hoezo had ze d’r vier? Lies hield voet bij stuk (wij steunen elkaar altijd in standvastigheid, dat helpt immens) en riep dat ze er vier konden krijgen of anders kwam ze helemaa¡l niet en jullie zoeken het maar uit en zeker nooit gehoord van modern leven en lees je de kranten dan niet, die staan toch vol van de margarine? En dat was dat, zei Lies. Zo wilde ze haar diploma en anders niet. De juffrouw aan de telefoon krabbelde terug. Ja nee, margarine, dat was waar, accoord. Maar alles goed en wel, je kon per slot van optellen en aftrekken toch geen onderscheid maken, zij vier tegen de rest één was niet in orde, Lies diende derhalve bij te betalen anders kwamen zij er tekort aan.

Zo kregen wij vijven voor tweeëntwintig vijftig per extra persoon later allemaal een glas wijn, twee bitterballen en een handvol oude pinda’s.

De margarine wordt tegenwoordig duur betaald.

Moet Joop Wilhelmus schadevergoeding gaan betalen?

“Waar gaat het om? Om het verbieden van bloot? Geenszins. Tegen naaktheid op zich bestaat natuurlijk geen enkel bezwaar. Het is niet eens van doorslaggevend belang dat (..) de modellen meestal naakt of halfnaakt staan afgebeeld. Het belangrijkste zijn de poses, de gezichtsuitdrukking, de hele houding, die te kennen geven: Ik ben een willoos wezen, geschapen om jou terwille te zijn, bereid om alles te doen wat jij van mij verlangt. Op deze manier worden vrouwelijke mensen gedegradeerd tot loopse teven, die jankend de aandacht proberen te trekken van hun baas. Het gaat hier om meer, heel veel meer, dan onze rol als sex object. Het gaat hier om de verspreiding van de ideologie van de vrouwelijke minderwaardigheid. Onderworpen, beschikbaar, dienstbaar. Op bed en op kantoor, op straat en op het witte doek.” Dit schreef Alice Schwarzer in 1978 aan Henri Nanne, de uitgever van Der Stern.

Alice Schwarzer, hoofdredactrice van het Duitse vrouwenblad Emma, had toen samen met negen andere vrouwen een aanklacht in tegen het weekblad Der Stern. De groep stelde dat de omslagen van dat blad die voornamelijk bestonden uit hüpsche mädchen met guitige glimlachjes en ontblote borsten beledigend voor vrouwen waren, en eiste een verbod van dergelijke omslagen op straffe van 50.000 mark boete. De rechter wees de aanklacht af: de groep van tien kon niet namens alle Duitse vrouwen spreken, en kon zich derhalve volgens de wet niet plaatsvervangend beledigd voelen. Van harte ging die uitspraak overigens niet. De rechter koesterde sympathie voor de motieven van de aanklaagsters en zei hen: “Het spijt me dat u niet hebt gewonnen.”

Inmiddels zijn we bijna tien jaar verder, en is Emma met een nieuwe, uitgebreidere campagne gestart onder het motto ‘porNO!’. Het uitgangspunt van de campagne is dat pornografie in de afgelopen jaren niet alleen in hoeveelheid maar ook in hardheid is toegenomen. Alleen al in de BRD bestaan nu 350 pornobioscopen, 1000 seksshops en 5000 pornoclubs. Per maand worden er 500.000 pornofilms verhuurd, waaronder 200.000 gewelddadige. Het aantal verkochte pornovideo’s ligt rond de half miljoen per jaar, met prijzen die variëren van 50 tot 200 mark. De totale jaarlijkse omzet in deze branche ligt naar berekening rond de 1.100 miljoen mark .

Ter illustratie van die banaliteit en hardheid publiceerde Emma aan het begin van haar campagne, in oktober 1987, een aantal interviews met vrouwen die in de porno-industrie werken. De selectie was bepaald niet gemaakt op grond van arbeidsvreugde: dwang, geweld en misbruik voerden de boventoon. Het volgende nummer bevatte een greep uit de beschikbare harde porno, om het publiek duidelijk te maken over wat voor materiaal de discussie nu eigenlijk ging. Prompt werd deze Emma uit de handel genomen, wat de merkwaardige situatie opleverde dat een blad waarin pornografie wordt aangeklaagd niet meer verkocht kon worden, terwijl de schappen van de kiosk rustig mochten doorzakken onder het gewicht van de daar verzamelde blote dames.

En als altijd toonde Alice Schwarzer zich een eersteklas organisator. Want terwijl iedereen zich beijverde om stelling te nemen en andere media behendig op de discussie insprongen, publiceerde Emma de Duitse vertaling van Andrea Dworkins boek Pornography: men possessing women, waarin een vlammende vergelijking tussen jodenhaat en vrouwenhaat de rode draad vormt. Schwarzer had de achillespees beet, en liet niet meer los:

“Als we zeggen dat pornografie de geseksualiseerde, vernederende onderdrukking van vrouwen is, dan begint dat natuurlijk al bij dat keurige, onnozele Playboy konijntje en eindigt dat bij gemartelde vrouwen. Ik ben vanzelfsprekend tegen antisemitisme, en gelukkig leef ik in een land waar jodenhaat niet meer mogelijk is en verboden is. De beelden die ons omringen en die onze verlangens, behoeften en gedragingen vormen, zijn in de laatste 10, 15 jaar op een onbeschrijfelijke manier verruwd en gevoelloos geworden. Er wordt in toenemende mate een beeld van ons getoond, dat ons tot tweederangs burgers degradeert. Waartoe dit leiden kan, daaraan heeft Dworkin, die vrouw en jodin is, ons herinnerd. Voor men zich het recht kan toeëigenen om miljoenen mensen te martelen en te doden, zoals wij Duitsers met de Joden hebben gedaan, moet je ze eerst degraderen tot mensen met wie je zoiets doen kan. Aan de gaskamers van de Nazi’s gingen vanzelfsprekend propaganda oorlogen vooraf, waarin Joden als ondermensen getoond werden. En nu worden wij vrouwen uitgebeeld als ondermensen.”

Alle losgewoelde emoties en debatten werden uiteindelijk naar een concreet doel geleid, dat het hoogtepunt van de campagne is gaan vormen: Emma kwam eind november met een eigen wetsvoorstel rond pornografie. De kern daarvan luidt dat vrouwen, langs civielrechtelijke weg, pornofabrikanten kunnen vervolgen wegens belediging. Gevangenisstraf is daarbij niet aan de orde, dat kan alleen binnen het strafrecht. Wel kan een schadevergoeding geëist worden; daarvoor is gekozen omdat de portemonnee de meest gevoelige plek van de producent is. De rechter kan tevens beslissen dat de steen des aanstoots uit de handel wordt genomen. In het voorstel is de procedure alleen voor vrouwen toegankelijk.

Schwarzer legt uit waarom Emma dit wetsontwerp gemaakt heeft: “Voor ons, voor Emma, is het niet de eerste keer dat we tegen pornografie in het geweer komen. In 1978 hebben we met een vergelijkbare, vrijwel identieke redenering een proefproces tegen Der Stern gevoerd. We kregen indertijd van de rechter te horen: naar mijn mening hebben jullie het morele gelijk aan je kant, maar jullie zijn hier aan het verkeerde adres. Er bestaat geen wet tegen pornografie, jullie moeten je tot de wetgever wenden. En dat doen we nu.”

Opmerkelijk is het grote aantal positieve reacties op het wetsontwerp. De politici die deelnamen aan het forum rond het voorstel, waren ronduit enthousiast. Rita Süssmuth, CDU minister voor gezinszaken, zei letterlijk dat ze het voorstel ‘zeer verwelkomde’. Renate Schmidt (SPD) vond het ontwerp ‘goed en noodzakelijk’, Verena Krieger (Grünen) ‘heel goed’. Süssmuth heeft meegedeeld een hoorzitting over pornografie en over het voorstel te zullen organiseren, de SPD is bezig met een interne discussie. De Grünen werken aan een verbetering van de voorgestelde tekst en willen het voorstel waarschijnlijk in de Bondsraad indienen. Een saillant detail is de bijval van Elfriede Jellinek, een Oostenrijks schrijfster wier boeken nogal eens het predikaat ‘pornografisch’ ten deel is gevallen.

Negatieve reacties zijn er uiteraard ook. De kritiek is in grote lijnen vergelijkbaar met wat indertijd in Nederland te horen viel. Der Spiegel sympathiseert bij monde van haar redacteur Hellmuth Karasek met Emma’s kritiek op pornografie, maar twijfelt sterk aan de gekozen weg. Strafrecht of civielrecht, het blijft de sterke hand van de staat die ingeroepen wordt. Uitgever Rowolt – overigens de vaste uitgever van Schwarzer – vreest voor de vrijheid van meningsuiting en van de pers, en vindt Emma’s argumentatie wat al te gemakzuchtig. De zo snel tot stand gekomen coalitie tussen Emma en de CDU minister wordt verdacht gevonden: moral majorities doemen als angstvisioen op.

De zaak Emma vs. Dr Oetker

Met de discussie over het wetsontwerp is ook de discussie over het al of niet bestaan van een oorzakelijk verband tussen pornografie en geweld tegen vrouwen weer opgelaaid. Schwarzer zelf gaat er van uit dat zo’n verband bestaat: pornografie is in haar ogen een voorbode van gewelddadigheid, en tegelijkertijd een voorbereiding daarop; een soort vingeroefening. Pornografie maakt mensen murw, veroorzaakt blindheid tegenover onrecht en maakt geweldsgebruik makkelijker te aanvaarden. Die opvatting wordt door anderen met kracht bestreden: pornografie voorkomt juist dat mensen mannen naar gewelddadiger middelen grijpen.

Een interessant punt van het wetsvoorstel van Emma is dat het zich heeft losgemaakt van dergelijke, waarschijnlijk onoverbrugbare, verschillen in inzicht. Het voorstel zoekt de grond voor een gang naar de rechter immers niet in de eventuele bedreiging die van pornografie uitgaat, noch in de mogelijkheid dat pornografie geweld zou aanwakkeren. De grond voor een aanklacht is belediging, niets meer en niets minder. Een tweede punt is dat deze procedure per definitie neerkomt op een toetsing achteraf: op voorhand wordt niets verboden, een rechter kan hooguit na publicatie en op grond van een aanklacht beslissen dat het product in kwestie uit de handel wordt genomen. Het meest opmerkelijk aan het wetsvoorstel is dat het aansluit bij een ontwikkeling die al langer in de vrouwenbeweging gaande is: de verschuiving van het strafrecht naar het civielrecht.

In het strafrecht gaat het altijd om een procedure die de staat zelf aanspant, middels haar vertegenwoordiger: de officier van justitie. Het slachtoffer treedt op als getuige, en heeft nauwelijks invloed op de gang van zaken: op welke grond de verdachte gedagvaard wordt, op de straf die geëist wordt. Ook schort het nogal aan de informatie die het slachtoffer krijgt over de voortgang van de procedure, hoewel er sprake is van verbetering. De laatste jaren hebben feministische advocaten er daarom voor gepleit meer gebruik te maken van het civielrecht. Er kan dan bijvoorbeeld schadevergoeding worden geëist in plaats van gevangenisstraf, zaken draaien niet om vage, conservatieve noties als ‘schending van de eerbaarheid’ of ‘aantasting van de zedelijkheid’ maar worden gevoerd op grond van toegebrachte schade of veroorzaakt leed. Ook niet altijd even concrete gronden, dat geef ik onmiddellijk toe, maar grijpbaarder dan de zedeprekerij die de staat nogal eens aanvoert. Een ander voordeel van het civielrecht is dat procedures vaak sneller zijn (bijvoorbeeld via het kort geding, dat gewoonlijk al binnen twee weken afgerond kan worden) en meer mogelijkheden biedt. Het straatverbod, dat een aantal verkrachters is opgelegd, is daar een goed voorbeeld van.

Er zitten echter de nodige haken en ogen aan Emma’s wetsvoorstel. Schwarzer herinnerde aan de overeenkomsten tussen dit voorstel en het proefproces tegen Der Stern. Die zijn inderdaad groot, op een cruciaal punt na. De omslagen van dat blad zullen hoogstwaarschijnlijk niet onder de definitie ‘pornografie’ vallen, en dat is nu juist het gebied waarop het voorstel betrekking heeft. De term pornografie wordt gewoonlijk gereserveerd voor materiaal dat verkocht wordt met het oogmerk lust te wekken, opwinding te veroorzaken; de omslagen van Der Stern worden gemaakt met het doel Der Stern te verkopen. Vrouwen als lokkertjes, smaakmakers in reclame of als smeermiddel bij het opbouwen van een image dienen niet de lust (in welke kromme variant dan ook), maar uitsluitend de verkoop. Seks om de seks valt gewoonlijk onder de noemer pornografie (en dus onder Emma’s voorstel), seks-als-extraatje juist niet. Het gewone, alledaagse vrouwenbloot blijft dus onaantastbaar.

Hoewel dat waarschijnlijk niet Emma’s bedoeling was, heeft de beperking tot ‘pure’ pornografie zo zijn voordelen. Ik moet er niet aan denken dat elke afbeelding van of met bloot voor aanklachten vatbaar zou worden: omdat dan ook voorlichtingsboeken of vormen van erotiek waar Schwarzer wel voor voelt en, naar schatting, een derde van al het bestaande beeldmateriaal onder vuur komt te liggen. Omdat ‘t een schot voor open doel voor elke preutse bevolkingsgroep zou zijn. Omdat sommige van die advertenties gewoon grappig zijn. Maar vooral omdat zo’n brede inzet van het ontwerp zou betekenen dat het probleem bij een enkel plaatje wordt gelegd, alsof dat schuld draagt aan de bizarre positie van dames in de wereld. Het gaat niet om die ene foto, die ene reclame, maar om de massaliteit en de eenzijdigheid ervan. Als vrouwen even frequent in andere situaties zouden worden afgebeeld en mannen even regelmatig als sensueel object werden getoond, was er al een boel gewonnen: het stereotype zou gebroken zijn. Zoiets valt niet bij wet te bereiken, in ieder geval niet met een pornowet.

Een andere manier van kijken evenmin, terwijl een fors deel van het probleem daar ligt. We zijn immers steeds meer gewoon geworden om naar afbeeldingen te kijken alsof de betekenissen die wij, de kijkers, eraan geven, inherent zijn aan die beelden. Alsof een hoge hak ‘uit zichzelf’ opwinding veroorzaakt, alsof een rode mond ‘vanzelf’ geilheid betekent. Welnee – de maker van zo’n beeld heeft bepaalde intenties en middelen om die intenties over te brengen, en met wat mazzel ziet de kijker die meegegeven bedoeling in een oogopslag. Zeker in het geval van stereotypen, vertrouwd als ze zijn door het vele gebruik, is dat niet moeilijk. Maar doorslaggevend is altijd de betekenis die je als kijker zelf geeft; vandaar ook dat eenzelfde pornofoto door de doorsnee feminist en de idem macho zo verschillend geïnterpreteerd kan worden. Bovendien overheerst de neiging om te geloven dat beelden ‘echt’ zijn, iets over de werkelijkheid vertellen – alsof foto’s niet geretoucheerd, modellen niet bijgelapt en uitgelicht, betekenissen niet gecreëerd, situaties niet geënsceneerd zijn. We kijken naar afbeeldingen alsof ze ons kunnen vertellen hoe het ‘echt’ is, hoe het is en hoort.

‘t Mooiste voorbeeld daarvan vind ik de verpakkingen van taartmixen. Prachtige roomkastelen staan daar, en al knoeiend met slagroomspuiten poogt de argeloze koper die droomtaart te evenaren en noemt zijn product een misbaksel als ie niet genoeg lijkt. Wie realiseert zich ooit dat de taart op het pakje van gips is, gemaakt door iemand die daar dagen aan werkt, en dat hij na afloop van de fotosessie wegens oneetbaarheid de vuilnisbak ingaat in plaats van een watertandende mond? Zo kijken we maar al te vaak: zo, als op die foto, hoort het. Ik wil de mannen niet de kost geven die denken: Zo horen vrouwen eruit te zien, zo horen ze zich te gedragen. Beelden maken we tot normen, beelden nemen we als maatstaf voor beoordeling van de werkelijkheid, en dat bestrijd je niet met het recht alleen met een lachbui.

Een ander heikel punt is de term ‘belediging’. Een rekbaar begrip. Het lijkt me niet onmogelijk dat vrouwen die het feminisme een minder warm hart toedragen, op grond van diezelfde wettekst een verhaal waarin een lesbische vrijpartij voorkomt kunnen aanklagen. Een belediging immers, te veronderstellen dat keurige vrouwen zoiets zouden doen! Belediging is ook een zwaktebod, in mijn ogen. De kern van een democratie is dat mensen er heel verschillende opvattingen over goed en kwaad, over recht en onrecht op mogen nahouden. Dat betekent per definitie dat de ene groep opvattingen in ere kan houden, die kwetsend zijn voor de andere, maar wel legitiem. Verstandiger lijkt me om de zaak scherper te stellen en vast te houden aan inmiddels de rechter ook niet vreemde termen als seksisme en discriminatie.

Wie weet waar Joop Wilhelmus woont?

In Nederland overweegt de PvdA om, bij de almaar wachtende anti discriminatiewet, een amendement in te dienen waarin ‘belediging wegens sekse’ strafbaar gesteld wordt. Niet speciaal om porno mee aan te pakken, maar de tekst zou daar wel voor kunnen worden gebruikt. De Emancipatieraad heeft op voorhand gesteld niet voor een dergelijke wijziging te zijn, omdat die ook feministische publicaties zou kunnen treffen. Met enig gepuzzel is ook daar wel weer een mouw aan te passen, maar elegant lijkt die oplossing niet.

Iets verderop, in hetzelfde wetsartikel, wordt gesproken over uitlatingen die aanzetten “tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen vanwege hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun seksuele gerichtheid”, een gevolg van de motie die PvdA lid Kosto indiende bij de behandeling van de pornowet in 1984.

Dat lijkt de tekst die de meeste mogelijkheden biedt om pornografie wettelijk te lijf te gaan. De anti-discriminatiewet komt overigens niet voor 1989 in behandeling, als hij alle strubbelingen al overleeft; bovendien blijft het een kwestie van strafrecht. Heikelien Verrijn Stuart wees er op dat het Nederlands recht nu al voldoende mogelijkheden biedt, variërend van een verbod of inbeslagname tot schadevergoedingen

Maar een punt lijkt iedereen over het hoofd te zien. Mocht iemand een zaak willen beginnen tegen Der Stern of tegen Playboy, dan kan dat, in ieder geval technisch gezien. Wil iemand echter een proces aanspannen tegen een meer obscuur blad als Nymph Lover of Lolita, vaak de vindplaats van tot triestheid stemmende porno, dan duiken onverwachte barrières op: naam en adres onbekend. Heb je ooit geprobeerd Joop Wilhelmus, de uitgever van Chick, te lokaliseren? Ik wel. Nergens in het blad staat een adres, de postbusnummers horen bij BV’s die onderdeel zijn van BV’s die op hetzelfde postbusnummer zitten als … Exit procedure. Het lijkt me niet veel gevraagd van de Nederlandse wetgever om van porno producenten, nu de handel geheel en al gelegaliseerd is, te eisen dat ze openheid verschaffen over hun beheersstructuur en hun financiële reilen & zeilen. Een kwestie van economisch recht en fiscale plicht, dunkt me. Met als neveneffect dat er weer met iets meer feitenkennis over pornografie gesproken kan worden.

Schwarzer zelf is overigens realistisch genoeg om de gevolgen van dit (of enig ander) wetsvoorstel adequaat in te schatten. Ze gelooft niet dat pornografie op deze manier bestreden kan worden, maar hoopt vooral dat het voorstel zelf en eventueel latere rechtszaken reacties los zullen maken. “En dan? Dan wordt er over gediscussieerd. Eindelijk.” Wat dat betreft heeft de rechter wellicht een vooruitziend vonnis geveld: “Mevrouw, het morele gelijk is aan uw kant. En daarbij moet ik het tot mijn spijt laten.”