Rusthuis Almelo (1)

[Geschreven voor nlnet.misc. Voor de vorige aflevering, zie Medisch Centrum 2-Oost, deel 5: Geduld is een schone zaak.]

Deel 1: Wat een gedoe

Maandag het laatste infuus krijgen betekent dinsdag uit het ziekenhuis weggaan. Meer dan medicijnen geven kunnen ze niet, verzorging heb ik niet nodig, of misschien wel maar dan van een ander type dan waarvoor de witte-jassen-sector opleidt.

Als mijn ouders komen, ben ik mijn spullen nog aan het inpakken. De neuroloog komt een handje geven en – zo hoort dat in een academisch ziekenhuis – wat zij doet wordt door alle co-assistenten nog eens dunnetjes overgedaan. Ik krijg afsprakenkaarten mee van de afdelingssecretaresse. Over zes weken naar Polman, mijn specialist, en over twee weken naar de oogarts voor een gezichtsveldonderzoek.

Onderweg vertellen mijn ouders dat ze gisteravond problemen hadden met mijn sleutels, het bovenste slot wilde niet open. ‘Mmhh,’ knik ik, ‘is een oud slot.’ Doet hij het dan niet meer, wil mijn vader weten. Jawel maar ik had twee dezelfde sloten en toen met dat afschuwelijke vriendje die mijn sleutels ooit heeft gehad heb ik de onderste verwisseld en vandaar nu twee verschillende. De bovenste gebruik ik niet. Kan ik toch niet bij vanuit de stoel. Ik leg staccato uit, in heel korte zinnen, met zachte stem. (Batterijen sparen. Ik ben een bijna lege subnoot zonder stopcontact in de buurt.) Mijn vader begrijpt het niet en wil opnieuw uitleg. ‘Asjeblieft… hou op of ik ga gillen,’ zeg ik, en dan begrijpt hij er nog minder van.

Zo moe. Kan niets hebben. Moet zo nog uitpakken en dan weer in- om mee te gaan naar Almelo en daar moet ik allemaal niet aan denken. In bed liggen en verder niets. Niet reizen. Niet praten. Niet moeten hoeven bewegen. Mijn vader reageert kriegel. ‘Laat maar, Arnold, dat komt wel,’ zegt mijn moeder die er meer van begrijpt dan hij, of misschien begrijpt ze de dingen anders dan hij. ‘Maar ik wil het graag weten,’ zegt hij, en ik doe mijn oren dicht en hoor verder niets meer.

(Meestal zijn mijn vader en ik het juist erg eens over taal en logica en duidelijkheid, en dat vragen vrij staat. De huidige bezuinigingsnoodzaak toont aan dat onze gewone manier van doen luxe is.)

Mijn moeder parkeert de auto pal voor de deur. Ik stap uit en wil naar de voordeur lopen. Het lukt niet. Mijn enkels en knieën klappen onder me dubbel, en als mijn moeder me niet had vastgehouden was ik languit gegaan. In de tien meter die ik lopen moet, val ik vijf zes keer, ik zwalk, ik ben het lopen verleerd. De afgelopen dagen heb ik per keer maximaal vier stappen gezet: van bed naar stoel en v.v., van stoel naar toilet en v.v.

Later, binnen, gaat het lopen iets beter. Gewoon alle spieren beter vasthouden, meer opletten, mijn hoofd bij mijn benen houden, vaker steun zoeken aan meubels en deurposten, meer energie aanwenden om ze recht te houden. Meer energie. Maar waar vandaan?

Ik plof op de dichtstbijzijnde stoel. Kim komt polshoogte nemen; ze snuffelt aan me en draait zich weer om. Ze is boos, ik ken dit van haar, over een kwartiertje is alles vergeven & vergeten. Op tafel liggen de kranten en de post. Ik blader de enveloppen even door, vis er een kaartje uit maar laat alles wat officieel oogt onaangeroerd. Doorgaan. Niet te lang blijven zitten, als ik dat doe kom ik nooit meer overeind. Spullen uitpakken. Spullen inpakken. Gegevens notebook overzetten op de pc. Antwoordapparaat.

Als een zombie doe ik wat gedaan moet worden. Mijn moeder biedt aan te helpen, maar ik kan niet uitleggen wat er moet gebeuren en als zij het doet verlies ik elk overzicht (niet omdat ze slordig is, maar omdat ik me letterlijk vasthoud aan wat ik doen moet). Laat me maar even modderen. Ze maakt koffie. O god heerlijk, echte koffie. Doorgaan. Doorgaan. Als ik blijf zitten wil ik helemaal niet meer mee naar Almelo, dan wil ik alleen nog maar dat alles & iedereen oprot.

Na een half uurtje zijn we zover. Ik pak Kims tuigje en gesp het om haar heen. Ze reist nooit in een tas of krat, dat vind ik zielig, en bovendien is het allerlekkerste plekje ter wereld mijn schouder, vind Kim, behalve wanneer ze slaapt (in dat gevaal is het mijn schoot of mijn heup). Ze stribbelt wat tegen bij de deur, buiten is eng.

Eerst naar de Ceintuurbaan. Escom. Ik ga heel boos worden en dreigen als ze niet iets aan die muis doen, heb ik me voorgenomen. Ondersteund door mijn vader strompel ik de winkel in, vind een pilaar om tegen aan te hangen en roep meteen om stoel. Het heeft effect. Stoel komt, en ze zijn gepast geïntimideerd. Voornemens tot scènes schoppen waren verder nergens voor nodig (komt goed uit, met deze benen). Ik tref een andere verkoper die heel beminnelijk is. Nee ruilen kan niet, begint hij, dat moet binnen vijf dagen; ik kan de subnoot alleen ter reparatie aanbieden. Ik brabbel iets over ziekenhuizen en zo meteen rusthuis en dat nu al repareren absurd is, vind u niet. Hij luistert en knikt. ‘We zullen hem omruilen. Ik zal even kijken of er een andere is.’ Die is er niet, maar hij belt meteen een filiaal die er wel zo een blijkt te hebben en vraagt of ik daar naartoe kan. Dan zetten ze meteen mijn harde schijf over. Ik bedank hem uitgebreid.

Ondersteund door Pipa weer terug naar de auto. Op naar de Parnassusweg. Uitstappen, ondersteunen, stoel vragen, buiten adem uitleggen en dan wachten. Na tien minuten heb ik een nieuwe zelfde subnoot. Even testen, ja hij doet het, bestanden kloppen ook, inpakken & wegwezen. Opstaan ondersteunen auto in zitten.

Eindelijk op weg. Eindelijk klaar om uit te rusten. In de auto kruipt Kim op mijn schoot, ze duwt haar neus tegen mijn stok, legt een poot over mijn arm en zo vallen we samen in slaap.

*

Kim verkent het terrein. Ze kent dit huis, daar niet van, maar het is zaak te weten of alles bij het oude is gebleven en of die rotkat niet toch weer ergens… Tete, de kat van mijn ouders met wie Kim altijd slaande ruzie had, is al twee jaar dood maar Kim vertrouwt dat niet. Misschien gelooft Kim in reïncarnatie. Misschien ruikt Kim luchtjes die voor ons allang verdwenen zijn. Als ze zich ervan vergewist heeft dat de kust vrij is, zoekt ze haar eten op. Ha, vis!

Ik word op de bank gedumpt. Mijn moeder schuift bijzettafeltjes aan voor drinken, asbak en rookspullen, mijn vader geeft me kranten. Samen kijken we naar het nieuws. Dat er iets met het water aan de hand is, dringt pas nu tot me door. Er zijn honderdduizend mensen geëvacueerd? Er moeten er nog honderdduizend weg, blijkt nu op het journaal. (Weg moeten uit je huis of weg willen uit je lichaam, wat is erger, vraag ik me even af. Een valse en hoogst egoïstische vergelijking. Een andere die zich opdringt, vind ik beter. De actualiteitenprogramma’s doen interviews met mensen die weigeren zich te laten verdrijven door het water – ze hebben zich teruggetrokken op de zolder van hun huis en proberen van daaruit overzicht op hun leven te houden. Dat is wat ik doe, met mijn geschrijf. Me verschansen in mijn hoofd, reculer pour mieux sauter.) Het nieuwe logo van het NOS-journaal lijkt op een trackbal, valt me op.

Doe de rest van de dag hoegenaamd niets. Blader door de kranten en houd een boek vast. Lezen doe ik niet echt, het is meer plaatjes kijken. Haal voor de afleiding mijn post nog ‘s op maar ben te moe om te antwoorden. Geen column geschreven.

Tegen twaalven klauter ik de trap op om te gaan slapen. Kim sjeest mee. Het bedboek dat ik mee naar boven heb genomen begrijp ik na vijf zinnen al niet meer. Licht uit.

Dertien uur later word ik wakker van de telefoon beneden. Kim ligt op mijn heup gedrapeerd en snort wanneer ik haar zachtjes aai. Ik heb geslapen als een os.

Vandaag, woensdag, is ongeveer hetzelfde. Mijn lichaam voelt krachteloos: alsof ik zwaar ondervoed ben dan wel een gigantische kater heb. Dode plekken op armen en benen, brandende plekken op andere armen en benen, zware ledematen omdat er tegenwoordig geen bloed maar lood door stroomt. Ik loop iets beter. Misschien ook omdat ik er meer aandacht aan besteed. Straks lezen & uitrusten. Nu eerst: mijn Vitamine E-mail ophalen, voor de broodnodige energie.

[Wordt vervolgd in Rusthuis Almelo, deel 2: De medemens.]

Medisch Centrum 2-Oost (2)

[Geschreven voor nlnet.misc; deel een staat hier: Medisch Centrum 2-Oost, deel 1: De opname.]

Deel 2: de ramp

Om half acht ‘s avonds word ik wakker gemaakt: mijn moeder staat aan mijn bed. Die had om vier uur alsnog besloten om ‘even’ langs te komen. Even? Ik lig in Amsterdam, zij woont in Almelo ze is drie uur onderweg geweest. Ik geef haar op haar donder, lief maar nergens voor nodig, ze zou toch maandag komen samen met pipa? ‘Ach,’ zegt ze, ‘ik had nog een keer vrij reizen over, je vader niet. En die moest voor zes februari gebruikt worden.’ Mal mens. En wat een slechte smoes. Ze heeft een doos bonbons van vier ons bij zich. Nee, ze wil zelf niet, haar lijn enzo.

Ze blijft een half uurtje. Ik ben te moe om te praten en mijn stem is vlak, lusteloos. De volgende dag belt ze. Ze was om kwart over elf thuisgekomen, en de terugtocht was verrassend vertrouwd geweest. De bus naar het station reed net voor haar neus weg en toen ze tien minuten later in de volgende instapte, trof ze dezelfde chauffeur als op de heenreis. Ze raakten aan de praat, de bus was toch vrijwel leeg. (Kunst. Iedereen denkt dat het streekvervoer staakt en bij de VU kom je alleen met bussen van de NZH.) De chauffeur had vorig jaar zelf in de VU gelegen, vertelde hij haar. En bij wie was zij op bezoek geweest? Familie? Haar dochter. Die had ms. Tjee, tja, de chauffeur lag indertijd ook op neurologie en had toen mensen ontmoet met ms. Hij was erg onder de indruk geraakt van hun doorzettingsvermogen en had er om die reden later een boek over gekocht… geschreven door een jonge vrouw… een dijk van een wijf, hij kon niet anders zeggen… Waarna mijn moeder afwisselend bloosde, giechelde en trots was. Die dochter, dat was de hare, zei ze tegen de chauffeur. Dus dat werd nog een heel gezellige reis. Toen ze in de trein haar kaartje moest laten zien, herkende ze de conducteur: ook al dezelfde als van de heenreis.

Een uur nadat mijn moeder weg is ben ik uitgerust genoeg om te gaan roken. Roken hoort namelijk bij schrijven. Paffend zit ik te knippen en plakken aan de posting van gisteren. Andere rokers – of misschien zijn het gewoon kletsers, de recreatieruimte voor niet rokers is namelijk altijd leeg – staren naar mijn laptop. ‘Mooi ding,’ zegt een meneer. Ik knik afwezig. ‘Ik wist niet dat ze die ook leverden.’ Nu kijk ik wel op.’Hoezo? Die dingen bestaan al jaren…’ Blijkt dat hij dacht dat de laptop sinds kort onder de verhuurservice van de VU viel. Daar kun je telefoons en televisies huren voor tijdens het ziekenhuisverblijf. Nee, leg ik uit, deze is privé, maar het is eigenlijk geen slecht idee… Begin een concurrerende dienst, stel ik hem voor; uit een eerder opgevangen conversatie had ik begrepen dat hij ondernemer was.

Tussen tien en elf probeer ik xs4all te bellen. No way. Dat is altijd ergerlijk maar via de subnoot lastiger dan bij mijn pc. Die kan het zelf wel af, de sub niet. Dat ligt niet aan hem maar aan de Duitsers. Mijn pcm cia kaart is Made In Germany en dat wil ie weten ook. Welke instelling je ook probeert, hij gaat er eerst vanuit dat je in Duitsland zit en dat heeft nadelen. Bijvoorbeeld dat je na tien keer inbellen eruit wordt gegooid en verplicht een paar minuten moet wachten voor je het opnieuw mag proberen.

Dat probleem is inmiddels na veel speurwerk – uit de bestseller ‘Rampen bij het installeren van een nieuwe computer’, het hoofdstuk: ‘Wat is er nu weer aan de hand?’ – omzeild; telkens als ik Windows start moet ik opnieuw aanklikken dat ik heus eerlijk waar vanuit Nederland bel. Dus dat is over. Maar zodra ik dan echt aan het bellen sla, blijkt dat hij er niet tegen kan als voorgrondprogramma te werken. Elke reactie van de server brengt de bijbehorende software in de war: meteen achter het inbelnummer komt dan: SY, of NNECT 14400, in plaats van keurige voluite meldingen op verse regels. En prompt vervalt de Duitse software in een diepe sluimer, waaruit hij pas na een minuut wakker wordt om door te gaan. Die sluimer betekent in de praktijk dat ie ook vergeet mijn user-id en password door te geven. Alleen wanneer ik bovenop het bellen iets anders doe – briefjes schrijven, hartenjagen of patience spelen – werkt hij naar behoren. In dat uur dat ik xs4all binnen poog te komen, heb ik derhalve in mijn linkerhand een boek – goed steunen op mijn been, mijn arm is momenteel niet tegen de draagkracht van boeken opgewassen – en loop ik links regelgewijs door een tekst om de inbelsoftware zoet te houden. Ik krijg kramp.

Na een uur ben ik binnen. Post lezen, lieve briefjes van bekenden en vertrouwden, de newsreader starten en mijn soap posten.

Ik lees de rest van mijn groepen. Mijn muis heeft kuren, ontdek ik. Waarom, WAAROM heeft de techniek de neiging solidair met mij te willen zijn? Toen drie jaar geleden mijn armen bijna verlamd waren, begaf de koffiemachine het en moest ik handmatig koffie zetten. Zonder koffie kan ik niet, zeker ‘s morgens is het een eerste voorwaarde, zodat ik elke ochtend van alleen koffie maken en een grapefruit pellen alle energie kwijt was waar ik een dag mee toe moest.

Deze week was het mijn autootje. Niet vooruit te branden: normaal kan hij dertig kilometer per uur maar nu haalde hij amechtig kreunend net de twintig. Wij sleepten ons voor, mijn vehikel en ik. En dan nu die muis: hij wil wel omhoog en omlaag, maar met opzij heeft hij problemen. Dan moet ik hem aanmoedigen: kom maar, kom maar, poele poele poele… Ik bedenk dat hij misschien oververhit is. De trackball zit pal boven de batterij en mijn subnoot staat al uren aan. Uitzetten, ik lees morgen wel verder. Nog even naar de rookruimte voor een nachtsigaret en dan slapen.

*

In de rookruimte zit een mevrouw die ik al de hele dag tegen iedereen heb horen aanmeieren. Ze klaagt telkens dat ik ‘zo hard zit te werken’ (weet zij veel dat ik ook gewoon leuter, maar dan tegen mensen die *ik* heb uitgekozen) maar ik laat me niet afleiden. Nu ze ziet dat ik mijn subnoot niet uitpak leven haar ogen op. ‘Ik ga nog even lezen ter ontspanning,’ zeg ik veiligheidshalve, zet mijn wijn naast de asbak en open mijn boek. Ze kan het niet zetten. Ze wil vertellen over haar ongeluk, klagen over haar verlamde ooglid, medelijden en vooral aandacht. Tsja. Ik wil alleen rust. Ik wil met niemand hier iets te maken hebben, het kost me veel moeite me te kunnen concentreren. Voor wildvreemden heb ik dat niet over.

Ze blijft speldeprikken uitdelen. Geen verhalen, nee, dan kon ik tenminste nog zeggen dat ik geen gesprek wil; ze laat losse opmerkingen vallen, kijkt die aandachtig na, wacht af, begint opnieuw; ze maakt geen zin af en eist dat ik iets doe om haar bezig te houden. Duitse software, vermoed ik.

De allereerste keer dat ik hier was, had ik wel de behoefte me met anderen bezig te houden. Afleiding. Informatie. Ik was doodziek, krachteloos, duizelig, had een blind oog en rare spasmen en niemand wist wat ik had, ook de artsen niet; ik lig hier toen ter observatie en voor stapels onderzoeken. En ik was bang. Mijn lichaam was een ravage zonder uitzicht op verklaringen, laat staan remedies. Binnen een paar dagen was de afdeling mijn wereld; ik keek niet verder dan het eind van de gang, waar je roken kon en waar het bezoek binnenkwam.

Tegenwoordig weet ik precies wat ik heb en waarvoor ik kom. Als ik aan het eind van mijn grieks ben of als er plotseling functies uitvallen – gedoe met blinde ogen, defect evenwicht, krachteloze armen – kom ik om een kuur te halen zodat de ontstekingen in mijn centraal zenuwstelsel kunnen worden ingedamd en ik de kans vergroot dat het bijtrekt. Verder kan niemand iets voor me doen. En zijn mijn vrienden immens veel belangrijker dan de patiënten hier. Met hen deel ik mijn leven immers niet en dus ook niet mijn nu zo karige vermogen tot aandacht. Blijf van me af. Ik kom hier voor *mijn* rust en niet voor de uwe.

Deze keer heb ik het trouwens getroffen: een kamer alleen, wat weinig mensen willen. Ik wel. Heerlijk. Geen nachtgeluiden van onbekenden, geen vermoeiend lawaai van andermens’ bezoek (tegen mijn eigen bezoek ben ik soms al niet bestand), geen opdringerige gesprekken. Behalve dan hier in de rookkamer. Behalve dan deze mevrouw. Ik lees hardnekkig door.

Om kwart over een ga ik slapen. De lucht is benauwd, er staat een cv aan die niet uit kan en het waait te hard om het raam open te zetten. De lucht is ook droog: mijn neus voelt hard aan van binnen. Ik lig niet lekker. Mijn benen doen pijn en ik kan geen houding vinden waarin ik ze niet voel. Mijn tenen schieten telkens in een kramp en dan moet ik ze terugduwen uit het spasme. Mijn hoofd is een zwart gat maar het lukt me niet er zelf in te vallen.

Ik woel. Sluimerslaapjes en nepdromen, ik scheer langs de oppervlakte van wakker zijn. Om vier uur ‘s nachts schrik ik op uit iets, een visioen van stapels e-mails van mensen die zich boos maken over tikfouten; een uitzonderlijk helder visioen want ik weet zelfs nog een van de namen van de klagers: Ir. Wevers. Ja ‘t spijt me.

Eenmaal echt wakker ben ik ineens vreselijk bezorgd over mijn muis. Stel dat er nu echt een probleem is, wat dan? Kan ik geen mail meer krijgen & sturen – ik zou me hopeloos afgesneden voelen, terwijl deze dagen juist in het teken staan van een verwoede poging bj de les te te blijven. Ik knip het licht aan en pak mijn computer.

Shit. Foute boel, hij loopt nog steeds vast. Met veel moeite krijg ik hem op mijn Internetgroep geplaatst en klik mijn inbelprogramma aan. Gelukkig in 1 keer beet, nog een beetje extra gaan hartenjagen is teveel gevraagd voor mijn muis. Ik post een paniekerig briefje op nlnet.misc:


From: kspaink@xs4all.nl (Karin Spaink)
Subject: Help! Nu is m’n muis ook al ziek
Date: Fri, 27 Jan 1995 04:03:00 +1000

Dagdag

Was vannacht met de newsreader bezig en merkte dat mijn muis kuren begon te krijgen hij wil omhoog & omlaag als altijd, maar links is onbetrouwbaar en naar rechts rijg ik hem slechts met behulp van moed, beleid, trouw & geduld gestuurd.

Hij doet alsof er een onzichtbare rand hem tegenhoudt. En ineens vond ie dan kennelijk een doorgang en dan wil hij wel weer iets opschuiven, zij het zelden meer dan een paar centimeter. Het kost me soms een paar minuten om hen van een button links naar een dito rechts te sjorren.

Dacht eerst dat het kwam omdat mijn laptop na alle intensief gebruik de muis op kookpunt had gekregen en zette het machien uit. Smeet een schietgebedje naar boven.

Kon vannacht tot mijn grote spijt niet slapen, soesde een vreemde droom waarin alle vaste lezers van nlnet.misc me briefjes stuurden over typo’s in mijn Medisch Centrum Oost verhaal en dacht toen: die muis. O ja. Uitproberen. Maar hij is nog steeds ziek…. Ik krijg straks weer Solumedrol, maar wat doe je met een muis die kuren heeft in zijn centraal zenuwstelsel?

Any help? Any comments?

De laptop is een Escom SubnoteBook 468 d 66, de muis zit ingebouwd, zo’n mooi bolletje. Bel de Escom helpdesk, breng de verkopers hier gevankelijk naartoe (ze haten mij en de zeer bevoegde begeleider toch al, omdat we zulke nare vragen stelden. Zoals: informatieve. En *antwoord* wilden bovendien.) Escom, Ceintuurbaan 83 ofzo, telefoon = meestal in gesprek.

Als jullie niets meer horen is mijn muis dood.

NB Aan vermaningen naar de winkel te gaan heb ik niets. Ik lig in het ziekenhuis.

Ook niet slim was dat ik me niet realiseerde dat ik de antwoorden natuurlijk niet kon lezen wanneer ik mijn muis niet aan de praat kreeg…

Slapen lukt niet, mijn hoofd is hyper, er is geen rust. Tot zes uur lig ik te lezen. Om acht uur komt er iemand met de daags ervoor bestelde boterhammen en vraagt of ik iets drinken wil. ‘Koffie graag,’ zeg ik. ‘Zwart. Doe er maar twee.’

Iets na negenen komt de grote visite al, de vrijdags stortvloed van alle artsen en co’s. De chef de clinique, de chef van de afdeling (kennelijk een minder chique positie want zonder Franse naam.) ‘Aah, mevrouw Spaink,’ zeggen de chefs. ‘Drie jaar geleden, he? Goed zo. En, bent U al aan een nieuw boek bezig?’

Als ze weg zijn en ik klaar ben met wassen en aankleden, krant halen en roken, probeer ik de zaak nogmaals uit. De thuismuis, eigenlijk een trackbal, wil inmiddels ook nauwelijks nog omhoog. Hij doet een vierkante centimeter per twintig seconden ofzo (gaat mijn autootje, *ook* ziek, toch beter). Ik bel Lies voor noodmaatregelen. Zou ze, als ze toevallig vandaag van plan was op bezoek te komen, een kopie van Telix willen meenemen, en mijn losse muis van mijn pc, en oh ja natuurlijk de schijf waar de driver daarvan opstaat, en misschien ook de Windows programmatuur die 386spart.par is eigenlijk verdacht groot, 12 Mb, en vannacht nog gewijzigd gezien de bestandsdatum, die zou toch niet eindeloos bijschrijven? Als mijn schijf actief is doet de muis het relatief betr, is dat een hint? Lies belooft te zullen zoeken en komen. Onrustig zit ik een paar uur van alles uit te proberen maar mijn hoofd is dezer dagen niet goed in zulke dingen. En hij *kan* niet vuil zijn. Ik heb hem pas maandag gekocht… Bovendien heb ik hier geen schroevedraaaiers.

Shitshitshit. Moet ook nog twee stukken mailen, een artikel voor de Groene dat ik nog moet schrijven en een column voor het Parool van maandag. Het Parool is gewoonlijk driewekelijks, maar juist deze week belde Bert S op alsdat medecolumnist Jos de Beus ziek is, Pfeiffer, hij moet tot nader order rust houden, zou ik een week eerder kunnen inleveren? Ach ja, zei ik, voor mijn part, ik moet zelf naar het ziekenhuis maar dan schrijf ik *daar* wel over. Uit MC 2O deel 1 componeer ik een nieuwe column. Lies komt met stapels schijven. Moe hang ik tegen haar aan, we drinken koffie en roken. ‘Probeer nou…’ zegt ze, ze weet hoe vervelend ik dit vind en hoe bizar afgesloten ik me voel, en ik probeer. Realiseer me susbiet dat Telix, zonder Windows immers, geen last heeft van mijn verlamde thuismuis maar mijn faxmodem niet zonder Duitse software kan en die moet onder Windows… Catch 22. Alweer shit. En die buitenmuis vertikt het. Ik bel het Parool, dat dit niets wordt. Er is een stenodienst, legt Bert S uit, maar hij komt wel even langs van het weekend om een schijfje op te halen. Ook best. Ik vind alles best. Behalve dat ik niet kan Internetten.

*

Mijn andere plug werkt wel. Vanmorgen ben ik netjes doorgespoten – in het slangetje van de kraan in mijn arm moet drie maal daags heparine gespoten worden, om te voorkomen dat het infuus dichtklontert en opnieuw ingeprikt moet worden – en hij werkt nog. Anderhalf uur aan de versterkende middelen. Drup. Drup. Drup. Na een kwartier proef ik de aceton weer, een smaak die met niets is te bestrijden behalve met dropjes en die nog uren na ijlt.

Na het infuus krijg ik een ingeving. (Zie je wel dat het helpt, die Solumedrol! Ik denk alweer helderder!) Systeeminstellingen. Setup. Ik herzie config.sys en autoexec voor de zoveelste maal vandaag, doe eindelijk control-alt-s: disable trackball. Mijn losse muis meldt zich. Gauw bellen, tussendoor briefjes tikken om de Duitsers bezig te houden en omdat het wellicht weer zin heeft; al na vier pogingen contact en jawel. ‘Getting 1 of 15 messages,’ meldt Eudora. Ik juich.

Avondboterhammen. Als ik de laatste hap wegheb komt Jos binnenlopen. Met hem woonde ik samen toen ik voor het eerst ziek werd, hij kent de hele geschiedenis bijna even goed als ik. We praten. We roken. Daarna halen we samen avondkranten en geef ik hem een zoen. Hij moet nog uit. Jos heeft veel avonturen sinds de liefde tussen hem en de dame na mij over is.

Ik lig een uur boven de kranten te staren. Ik begrijp ze eigenlijk niet zo goed, het is meer plaatjes lezen wat ik doe. Ik soes weg. Wanneer de koffiekar komt bedenk ik dat het de hoogste tijd is om te gaan roken en schrijven. Straks komt Anneke ook, ver na bezoektijd, ze moet wel want ze werkt overdag en heeft ‘s avonds les, maar als ik in de rookruimte zit neemt niemand aanstoot aan dit late bezoek.

Behalve dan de mevrouw van het lamme ooglid. Wanneer Anneke en ik praten over haar lief en over mijn leed, komt ze binnenlopen en maakt jaloerse opmerkingen: zooo, voor deze haar onbekende mevrouw heb ik *wel* tijd? Zomaar mij computer opzij gezet voor een gesprek? En wat doet die hier zo laat? MAG dat wel? En tsss… *wijn* erbij…. Toe maar. Heb ik trouwens die meneer gezien die… weet ik al dat… ‘Nee,’ zeg ik ferm, ‘dat weet ik niet en dat wil ik ook niet weten. Ik was niet van plan me hier met anderen dan mijn *eigen* bezoek bezig te houden.’ Binnen vier minuten is ze weg.

Ik heb haar de rest van de avond niet meer gezien.Ik vind alles best. Zolang ik haar maar niet *hoor*, en vooral niet tegen mij.

En nu posten. Zal ik onderwijl gaan hartenjagen, patiencen of typo’s corrigeren?

[wordt vervolgd. Goddank. Zie Medisch Centrum 2-Oost, deel 3: alt.support.]