De Martelaere: Bewust dubbelzinnig

[Recensie van Patrica de Martelaere: Verrassingen, uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam 1997.]

PATRICIA DE MARTELAERE BLINKT UIT in onrustbarende observaties, glashelder verwoord. In haar vorige bundel, Een verlangen naar ontroostbaarheid, zijn tal van opmerkingen te vinden die als aforisme jarenlang mee kunnen. De mooiste ervan was wel “Wij sterven altijd, zo lijkt het, op de meest ongelegen ogenblikken. (…) Ons leven wordt door de dood onderbroken, niet beëindigd” – ingebed in een essay waarin ze betoogde dat zelfmoord wellicht vooral als esthetische daad moest worden beschouwd, als een methode om eigenhandig ‘einde’ onder je leven te schrijven in plaats van je te laten overrompelen terwijl je de boodschappen deed, in bad zat, de kinderen van school haalde of in bed lag met een vrouw die niet de jouwe was.

‘Spiritueel’, noemt de uitgever deze nieuwe essays op de achterflap, maar gelukkig komt er geen religie of god aan De Martelaere’s filosofie te pas, dat leidt meestal slechts tot gekwezel en veel metafysica – hij zal ‘geestig’ hebben bedoeld, en dat zou terecht zijn geweest. Die achterflap is om een andere reden interessant: haar portret. Ze spot. En zo staat ze altijd op foto’s.

Bewust dubbelzinnig als ze is – De Martelaere is er als geen ander van doordrongen dat al wie ‘ik’ zegt, per definitie niet samenvalt met zichzelf – kunnen die portretten van haar geen incident zijn. Bovendien zijn het er teveel om ze als toeval af te kunnen doen. Een ‘natuurlijke pose’ kan het al evenmin zijn: daarvoor weet ze te goed dat al wat voor ‘natuurlijk’ wordt versleten, een hoogst bestudeerd en gecultiveerd iets is. Dat gezicht van haar moet derhalve wel expres gekozen zijn. Die wat stuurse mond, de lippen resoluut op elkaar, één mondhoek ironisch gekruld. Er is geen zweem van een glimlach of iets anderszins damesachtigs te bekennen. De associatie die zich telkens weer aan me opdringt is die met Sigourney Weaver wanneer die kampbeulen, aliens of macho’s te lijf gaat: deze dame heeft geen emplooi voor tuttigheid of angst, ze vleit niet, ze krijt niet, ze kiest haar wapens met zorg en mikt nauwkeurig. Ze is effectief. Ze weet niet of ze het redden gaat – bovendien, het leven is zinloos, en uiteindelijk sterf je hoe dan ook – maar weerwerk leveren zal ze. Vastberaden.

Patrica de Martelaere. Foto: © Sijmen Hendriks, www.sijmen.nl

‘Iets moet “echt” zijn aan ons, daar gaan we vertwijfeld van uit, maar het probleem is dat ook het verbeelde zo echt aanvoelt, terwijl het echte anderzijds nooit echt genoeg lijkt te kunnen voelen.’ (p. 47) Er staat ons geen onfeilbaar criterium ter beschikking om uit te maken of wat we zeggen daadwerkelijk overeenstemt met wat we bedoelen, voelen, verlangen en geloven. Dat we, om een ‘ik’ te beschrijven en te kennen, taal nodig hebben, is daarbij cruciaal: volgens de alledaagse logica hoeven we een gevoel slechts correct te benoemen, zou er een sensatie of verlangen zijn aan te wijzen dat voorafgaat aan de taal en is de hele zaak een kwestie van het vinden van de juiste benaming daarvan. ‘Zelfkennis’ bestaat dan uit het maken van de perfecte inventarisatie van die gevoelens en het ontwikkelen van een zo adequaat mogelijke beschrijving (en verklaring) ervan. Maar zo’n onderneming is een contradictio in terminis, betoogt De Martelaere: taal en ervaring zijn immers onscheidbaar. Het identificeren van menselijke gevoelens veronderstelt taal, er is geen gedaante die ‘voorafgaat’ aan de taal en daarvan helder onderscheiden kan worden. Dus zijn we altijd onzeker over onze beschrijving van onszelf, er is immers geen toetssteen om de juistheid ervan te bepalen en derhalve zullen we onszelf eindeloos en voortdurend moeten interpreteren. ‘We zijn voor onszelf geen open boek maar een knoop in een zakdoek, bestemd om op iets te wijzen, maar het is niet duidelijk waarop hij wijst.’ (p. 55)

Niet dat dat erg is, stelt ze eerder in de bundel: al zouden we gevoelens veinzen, wat dan nog? Het verschil tussen ‘echt’ en ‘fictie’ (om een positiever term voor veinzen, zelfbedrog of imitatie te gebruiken) is misschien helemaal niet zo groot als we veronderstellen. Allerlei gevoelens komen helemaal niet ‘uit onszelf’, zijn niet ‘spontaan’ of ‘natuurlijk’: ze zijn aanwijsbaar aangeleerd en we hebben ze ons uitsluitend verworven door ze geruime tijd zo getrouw mogelijk na te doen. Het onderscheid tussen ‘echte’ en ‘fictieve’ gevoelens is misschien helemaal niet zo belangrijk, meent De Martelaere. Niet alleen omdat de oorsprong ervan niets zegt over de serieusheid of de oprechtheid ervan, maar ook omdat veel, zo niet alles van wat we onze ‘identiteit’ noemen’, ons door voorbeelden is ingeprent.

‘Er zijn,’ schrijft De Martelaere, ‘zelfs redenen om te veronderstellen dat het theatrale in zekere zin altijd voorafgaat aan het werkelijke. Kinderen leren spreken door de taal van anderen na te doen, en op een vergelijkbare manier leren ze ook voelen, denken, waarnemen, en handelen. Kinderen bestaan eerst als acteurs, en pas veel later als reëele individuen.’ (p. 50) En van woorden weten we inmiddels dat ze niet alleen gevoelens beschrijven maar die ook oproepen, we gaan zelf in onze beschrijving en onze uiting ervan geloven, los van de vraag of dat geloof ook in aanvang ergens op gegrondvest is. (Oh, de eeuwige angst van de opstellers van liefdesbrieven: schrijven ze zichzelf wellicht verliefd? Geldt de verliefdheid de geliefde, of de eigen woorden? Spruiten de gevoelens voort uit de verhouding zelf, of uit de beschrijving daarvan? Komt de geliefde door het schrijven tot stand?)

We kennen onszelf niet, constateert De Martelaere kalmpjes, en da’s helemaal niet zo erg. Om dan sardonisch af te sluiten met: ‘De vreemdheid begint niet met de anderen. Wij zijn vreemd voor onszelf. Wij zijn voor onszelf een ander – of, veel erger nog: vele anderen. Sartre heeft gelijk wanneer hij zegt: L’enfer, c’est les autres. Alleen zitten de anderen ook in onszelf. De hel is zodoende overal.’ (p.57)

Wie zo spottend de consequenties van haar eigen gedachtengang onder ogen kan zien en onderwijl flink wat noties onderuit heeft gehaald – ja die draagt die Sigourney Weaver-mond met recht.

Allen digitaal!

[Recensie van Marjet van Zuijlen: Doodgewoon digitaal, uitgeverij Prometeus, Amsterdam 1997.]

POLITICI WETEN NAUWELIJKS iets van nieuwe media en internet af. Doorgaans kakelt de Tweede Kamer dan ook als een kip zonder kop waar het zulke zaken betreft, en werpt men zich te Den Haag in een collectieve hysterie wanneer een netgebruiker The Anarchist Cookbook, een verzameling anarchistische verzetstips waarin ook het vervaardigen van explosieven wordt uitgelegd, op een Nederlandse homepage zet: dan worden er stante pede doodserieuze kamervragen gesteld of dit nu maar allemaal kan, hier in Nederland. Ja, dat kan; het werkje is zonder enig probleem in de boekhandel verkrijgbaar; dus waarom zou het niet op een homepage mogen staan als de auteurs daarvoor toestemming geven?

‘t Is daarom werkelijk heel loffelijk dat een politicus zich verdiept in (een deel van de) nieuwe media en onderzoekt wat het belang en de mogelijkheden van Internet zijn. Marjet van Zuijlen, die voor de PvdA in de Tweede Kamer zit en woordvoerder mediabeleid en telecommunicatie is, heeft dat gedaan en er een bundel essays over gepubliceerd. Het prettige aan haar bundel is dat ze ‘mediabeleid’ niet langer definieert als ‘de omroepen’, noch telecommunicatie als iets met telefoontoestellen. Ze behandelt kabel, satelliet en telefoonlijnen als een samenhangende infrastructuur, die ook bedrijfsmatig steeds meer verknoopt raakt.

KPN bijvoorbeeld, de voormalige PTT, heeft buiten haar oorspronkelijke telefoonnet tevens flinke aandelen in internet providers (Planet Internet en World Access), in kabelnetwerken, en gedurende enige tijd in een commerciële tv-zender (het godlof opgeheven Sport7); voor Philips gelden vergelijkbare constructies. Allerlei communicatiemethoden zijn in de afgelopen jaren losgewrikt van de apparaten waarmee ze eerder exclusief waren verbonden: tegenwoordig kun je via het net faxen, telefoneren, tv kijken en radio luisteren; via de tv kun je – zij het rudimentair – e-mail sturen, homepages bekijken of lokale diensten raadplegen. Telefoons zijn mobiel geworden en je post achtervolgt je voortaan over de hele wereld.

Nieuwe ontwikkelingen roepen nieuwe vragen op, zoals te verwachten en te voorzien was. Leuk, dat gedoe met de publieke omroep hier in Nederland, en mooi geregeld ook met die omroepbijdragen, maar wat te doen als lidmaatschap van een omroep niets meer zegt over daadwerkelijk kijkgedrag en Nederland sowieso vaker op commerciële zenders afstemt dan op de publieke zenders? Wanneer je de tv gewoon op je computer kunt krijgen en geen omroepbelasting betaalt? Hoe moet dat met al die stations die zich verdringen voor een plaats op de kabel? Wie mag – en op welke gronden – uitmaken welk pakket in welke steden doorgegeven wordt, en hoe ga je daarbij monopolies en oneerlijke concurrentie tegen? Hoe zorg je dat ideële omroepen ook geprogrammeerd blijven? Waar moet je overheidsinformatie kwijt, wanneer haast niemand de Postbus 51-spotjes op de Nederlandse zenders nog ziet? En netgebruikers blijken sowieso minder tv te kijken: het gemiddelde AOL-huishouden ziet 15% minder tv, een daling van maar liefst zeven uur per week. (AOL, America On Line, is de populairste internet-provider in de VS.)

En dan dat internet. Een nieuwe manier van informatievoorziening en communiceren, waar overheden steeds meer gebruik van maken. Moet het onderwijs mensen daar niet verplicht wegwijs in maken? En mocht dat zo zijn, hoe verwerven oudere mensen zich zulke vaardigheden dan? Speelt het net een rol in politieke informatie en organisatie? Moet je bijvoorbeeld referenda via het net – of via de kabel – gaan houden? En wij kunnen hier leuk allerlei wetten hebben, maar het net trekt zich daar niet veel van aan: racistische uitingen zijn hier verboden maar in de VS onderdeel van het recht op vrijheid van meningsuiting, en de Centrumpartij heeft haar homepage daarom voorzichtigheidshalve ondergebracht in de VS. Singapore wil geen politieke tegenstanders op het net; dus zetten opponenten hun homepages in Finland. Heeft een begrip als ‘nationale soevereiniteit’ nog betekenis in die constellatie?

Allemaal zinnige vragen, da’s buiten kijf. En belangrijker nog: allemaal vragen waar nog maar nauwelijks en public over is nagedacht. Daarom is het des te treuriger dat Van Zuijlens boek zo verpletterend saai en zo dodelijk braaf is. Het is het produkt van een volleerd vertrutte ambtenaar geworden, een exemplarische bestuurlijke nota: geen onvertogen woord rolt er uit haar cursor, geen enkele opruiende uitspraak, fascinerende stellingname of originele gedachte valt er in haar boek te bekennen. Ze geeft blijk van een unverfroren vertrouwen in de samenwerking tussen (ondernemend, innoverend) bedrijfsleven en (controlerende, regulerende) staat, waarvan de burger – oh glorie – niets dan vruchten zal plukken. Ze roemt de bedrijfsmatige ‘vertikale integratie’: multinationals die samenwerken in de nieuwe media, waarbij ze zowel hardware als software (‘content’, heet dat tegenwoordig) leveren. Wrang, maar voorspelbaar, was dat juist in de weken na het verschijnen van Van Zuijlens bundeltje de ene na de andere multinational aangaf uit de multimedia-business te willen stappen: KPN trekt zich terug, net als Philips, Siemens en het Britse Cable & Wireless. Het levert ze te weinig geld op, en bovendien weten ze niet goed wat ze ermee aan moeten, met die multimedia.

De burgers worden door Van Zuijlen onderwijl gereduceerd tot de passieve ontvangers van al dit schoons: nergens klinkt het besef door dat het net vooral door haar gebruikers tot bloei is gekomen, en nauwelijks door de inspanningen van bedrijven of overheden. Evenmin lijkt Van Zuijlen zich te realiseren dat mensen zich via het net organiseren en dat activisme er een steeds prominenter rol krijgt. Des te curieuzer maakt dat haar uitgangspunt: Wij Moeten Allen Het Net Op En Digitaal Worden. Afgaande op wat Van Zuijlen erover schrijft: uit burgerplicht vermoedelijk, in plaats van uit plezier of nieuwsgierigheid, om gelijkgestemden en informatie te vinden, of uit de simpele wens om rond te hangen, wat te kletsen en keet te trappen. En het stuitende is dat ze er met haar internet-feiten vaak naast zit en grove lacunes in haar teksten laat.

Juist van een sociaal-democrate – iemand wie sociale verbanden en organisatie aan het hart gaan, en die zich thans zorgen zou moeten maken over weg-ebbende zorg – had ik bijvoorbeeld verwacht dat ze aandacht zou besteden aan netgemeenschappen. In veel landen ontwikkelen zich digitale gemeenschappen waar men zich toelegt op onderlinge steun: bejaarden en zieken worden in contact gebracht met vrijwilligers, mensen regelen er afspraken om voor elkaar te koken of klusjes bij elkaar in huis te doen, of er worden lotgenotencontacten bevorderd – bijvoorbeeld tussen aidspatiënten of ouderen. In veel steden is het verenigingsleven al doende opgebloeid, en kunnen gebrekkige overheidsvoorzieningen tenminste gedeeltelijk worden ondervangen.

Van Zuijlen wijdt er geen woord aan. Ze spreekt uitgebreid over digitaal geld en betalingen via het net, maar bepaalt haar betoog tot chipcards en I-pay: oftewel tot di­e systemen die het betalingsverkeer tussen burgers en bedrijven regelen. Aan Digicash, de enige methode die toestaat dat mensen onderling geld verrekenen en die anonimiteit toestaat, besteedt ze geen aandacht. Wanneer ze over encryptie spreekt – het versleutelen en signeren van gegevens – is de context die van ‘misdaadsyndicaten en andere criminelen’ die misbruik kunnen maken van dergelijke technieken, terwijl encryptie vooral een keurige techniek is om een envelop om een e-mailtje te doen.

Belangrijker nog dan deze verzegeling is dat encryptie de enige techniek is die mensen in staat stelt om de betrouwbaarheid van elektronische berichten te na te gaan. Op het net is het vervalsen van een afzender een fluitje van een cent, en alleen via zo’n versleutelde handtekening kan de herkomst van een bericht gecontroleerd worden: klopt de sleutel, dan klopt de afzender. Authenticatie is vaak broodnodig: iedereen kan het namelijk doen voorkomen alsof ze de beheerder van de Nederlandse nieuwsgroepen zijn en in die hoedanigheid systeembeheerders adviseren om allerlei groepen op te heffen of juist aan te maken, en iedereen kan een mailtje rondsturen aan werknemers binnen een bedrijf om te melden dat er een virus rondwaart en alle computersystemen derhalve subiet plat moeten om verdere schade te voorkomen.

Haar behandeling van privacy en bestandskoppelingen is heel erg summier. Bedrijven verzamelen gegevens over hun klanten, voor een deel via betaal- en spaarkaarten, en overheden koppelen allerhande databases aan elkaar. Dat is soms lastig, meldt Van Zuijlen, vanwege de ongevraagde direct mail die er het gevolg van blijkt te zijn, en vaak handig, vanwege de fraudebestrijding. Zulke bestanden kunnen echter misbruikt worden. Maar gelukkig waakt de Nederlandse Registratiekamer tegen dat laatste, en misschien moeten burgers meer instrumenten in handen krijgen om op te kunnen treden tegen zulk misbruik. Einde verhaal.

Niets over de imposante blunders die zijn gemaakt met het automatiseren van bestanden: sociale diensten en politiecorpsen die voor miljoenen guldens systemen lieten ontwikkelen die hun gegevens nergens mee konden uitwisselen, en die totaal herschreven moesten worden; niets over de problemen rond het corrigeren van dergelijke informatie (wie herinnert zich niet de kwestie rond de schier eindeloze en onverbeterbare fouten in de bestanden voor de studiebeurstoekenning?). Niets over de plannen voor geautomatiseerde nummerbordherkenning, die het mogelijk maken na te gaan wanneer welke auto zich waar bevond. Burgers worden steeds ‘transparanter’ voor de overheid, en het is nogal een gotspe om te beweren dat juist de overheid ons, de burgers, beschermt tegen zulke ontwikkelingen.

Over privacy op het net meldt Van Zuijlen nauwelijks iets: dat het de aandacht heeft. Fijn. En dat terwijl je versteld staat wanneer je je realiseert hoeveel sporen je achterlaat op het net, en wat daarmee gedaan kan worden. Allerlei bedrijven vissen via scriptjes gegevens uit de computers van degenen die hun homepages bezoeken, en tal van bedrijfjes leggen zich erop toe e-mail adressen te verzamelen om die vervolgens voor direct e-mail te misbruiken (iets waartegen steeds meer netgebruikers zich beschermen door fake-gegevens in de programma’s te stoppen waarmee ze nieuws lezen of homepages bekijken). In de VS is het versturen van dergelijke massamail, die bekend staat als ‘spam’, inmiddels strafbaar gesteld; vooral op grond van het argument dat de argeloze gebruiker die al die rommel in z’n electronische postbus krijgt, zelf opdraait voor de kosten van het ophalen ervan. Was misschien een leuk ideetje voor Van Zuijlen geweest, om spammen strafbaar te stellen; internettend Nederland zou opgelucht hebben ademgehaald.

Ook eenvoudige berichtjes die mensen posten in nieuwsgroepen zijn, voor wie kwaad wil, niet zo onschuldig als ze lijken: wanneer je de gegevens die erin vervat zijn combineert – en dat is niet moeilijk, aangezien een aantal pagina’s op het net alle berichten in de nieuwsgroepen archiveren – is een vrij gedetailleerd profiel van iemand vast te stellen. Het blad PC World koos recent een willekeurige netgebruiker uit en traceerde diens publieke berichten; op grond daarvan wisten ze binnen de kortste keren te vertellen waar en wanneer hij geboren was, waar hij woonde, welke opleidingen hij had gevolgd, waar hij werkte, wat zijn voor- en afkeuren waren en waar hij de laatste drie jaar op vakantie was geweest. Toen de geschrokken netgebruiker daarna zijn gegevens wijzigde, vond het blad hem snel terug: met z’n telefoonnummer er zelfs bij, ditmaal.

Nu is dit voorbeeld tamelijk onschuldig, maar het zou goed zijn dat mensen zich beter realiseren dat het net allerlei persoonlijke gegevens gruwelijk openbaar maakt. Bovendien verandert de zaak natuurlijk nogal wanneer je ergens in een nieuwsgroep meldt dat je aids hebt of een stoer verhaal vertelt over je drankgebruik. Iemand die je schade wil berokkenen, hoeft zo’n berichtje maar naar je baas te sturen om je in de problemen te brengen.

Naar aanleiding van de discussies over censuur op het net neemt Van Zuijlen het enige mogelijke standpunt in: dat censureren nauwelijks helpt, aangezien informatie op het net de onstuitbare neiging heeft de plek te zoeken waar ze geaccepteerd wordt. Maar ik had haar graag een fermer standpunt in zien nemen waar het ‘t filteren van informatie betreft. Tegenwoordig zijn er programma’s in omloop waarmee ouders kunnen verhinderen dat hun kinderen bepaalde soorten informatie zien; het gaat dan – uiteraard – om seks en geweld.

De manieren waarop de diverse filterprogramma’s werken, zijn echter radikaal verschillend. De ene groep stelt gebruikers in staat zelf hun filters te definiëren (en die te beschermen met een wachtwoord – voor je het weet heeft je kind het filterprogramma anders gekraakt). De andere groep – CyberSitter, SurfWatch – werkt met aangeleverde filters. Juist over die laatste groep is commotie ontstaan: ze blokkeren niet alleen pornopagina’s, maar ook de homepage van de in-en-in keurige National Organization of Women en alle pagina’s over homoseksualiteit. En nadat een oplettende netbewoner zulks bekend maakte, ook homepage van deze boze jongeling en die van de organisatie die zijn artikel overnam. Uit haar boek maak ik op dat Van Zuijlen geen weet heeft van zulke vormen van censuur.

En tenslotte heeft ze geen oog voor wat het net betekent voor politieke acties. Ze schrijft wel braaf dat de overheid haar informatie via het net aan de burgers ter beschikking zou moeten stellen, maar verzuimt te melden dat die plannen pas vorm aannamen nadat het politiek onderzoeksbureau Jansen & Janssen het complete IRT-dossier, dat uitsluitend tegen betaling van honderden guldens te koop was, gratis op het net zette; een initiatief dat zelfs de voorpagina van NRC Handelsblad haalde. In Servië werd de enige radiozender die een stem gaf aan de protesteerders wekenlang in opdracht van Milosevic gestoord; de uitzendingen konden doorgaan, omdat de provider XS4all de uitzendingen van B92 als RealAudio-bestanden op het net zette, en werden in Servië daarna op tape verspreid. In London verdedigen twee actievoerders zich al sinds 1990 tegen een smaadzaak die McDonald’s tegen hen aanspande; hun informatie krijgen ze momenteel via het net aangeleverd, door gelijkgezinde zielen elders ter wereld, en verspreiden ze op dezelfde manier. Het blad Radikal, dat in Duitsland verboden is maar in Nederland gewoon verkocht mag worden, is in Nederland op het net gezet – zodat ook de Duitsers het kunnen lezen. Met als gevolg dat een aantal Nederlanders thans het risico lopen gearresteerd te worden zodra ze voet in Duitsland zetten, en een Duits parlementslid voor de rechter is gedaagd uitsluitend vanwege het linken naar die pagina. Scientology, dat erin excelleert haar critici te isoleren en de diverse rechtbanken waarmee ze van doen heeft verschillende, onderling tegenstrijdige verhalen te vertellen, merkt nu dat ze te maken heeft met critici die elkaar binnen het uur kunnen informeren en die informatie uitwisselen dat het een aard heeft; dat ondermijnt Scientology’s strategie nogal. Het enige dat Van Zuijlen over zulke ontwikkelingen oppert is dat politieke partijen misschien homepages en discussiegroepen moeten beginnen. Tof plan, mevrouw Van Zuijlen.

Misschien moet ze ‘s een boek lezen over internet.

*

Het blad TelePC publiceerde twee maanden later een interview met Marjet van Zuijlen, en vroeg haar naar mijn reactie op mijn boekbespreking. Van Zuijlen sprak als volgt:

En ik maar denken dat men leren kan (en wil) van recensies.

Proto-informatisering, of: Arts en internet

HET IS EEN BEKEND verschijnsel dat mensen die een ernstige ziekte hebben, zich in de medische aspecten ervan verdiepen en het wetenschappelijk jargon overnemen. Dat heet ‘proto-professionalisering’. Je moet trouwens ook wel, als patiënt. Ik herinner me dat ik in het eerste jaar dat ik wist dat ik ms had, boeken erover las en om de haverklap woorden tegenkwam die ik voordien niet kende; uiteindelijk besloot ik zelf een medisch lexicon aan te leggen om beter te kunnen begrijpen hoe mijn lichaam sinds die ziekte in elkaar zat. Bijna twintig pagina’s vol lemma’s als spastische paraparese, retrobulbaire neuritis, oligodendrocyten en glia-cellen. Hoezo proto-professioneel, dacht ik toen ik die lijst laatst weer zag: het leek warempel wel alsof ik studeerde voor een medisch examen. Maar sindsdien weet ik tenminste waar mijn arts het over heeft als hij spreekt over myeline, over visus, over neuralgie of over nystagmus.

Sommige patiëntenorganisaties zijn uiterst alert op ontwikkelingen met betrekking tot ‘hun’ ziekte en houden nauwgezet bij wat er aan wetenschappelijk en farmaceutisch onderzoek gaande is; ze verspreiden die informatie doorgaans via hun ledenbladen. Patiënten kunnen zo over meer parate kennis en actuele informatie met betrekking tot hun ziekte beschikken dan hun huisarts en – in een enkel geval – dan hun specialist.

Die situatie is tegenwoordig niet uitzonderlijk. Was medische informatie voorheen moeilijk te vinden voor een leek (je moet een goed geoutilleerde bibliotheek in je buurt hebben om gespecialiseerde medische tijdschriften bij te kunnen houden, en welke patiënt heeft nu in hemelsnaam toegang tot congresverslagen en -toespraken?), nu is dat aan het veranderen: door Internet.

Op Internet bestaan tal van nieuwsgroepen georganiseerd op basis van ziektes, handicaps en stoornissen: variërend van stotteren en schizofrenie tot Tourette, Crohn en prostaatkanker. Onder de naam ‘alt.support.{ziekte}’ vind je nieuwsgroepen die overwegend door patiënten zelf gebruikt worden; de nieuwsgroepen van het type ‘sci.med.{ziekte}’ zijn wetenschappelijker van aard. De misc.health-groepen zijn een mengvorm. Veel van de alt.support- en de misc.health-groepen beschikken over een zogeheten FAQ, een lijst met Frequently Asked Questions, waarin allerlei veel voorkomende vragen over die specifieke ziekte worden beantwoord, meestal voorzien van uitgebreide literatuurlijsten, bronnen en verwijzingen. Deze FAQs worden samengesteld op grond van de informatie die de verschillende deelnemers aan de nieuwsgroepen in de loop der tijd hebben verzameld. De dagelijkse berichten in zulke nieuwsgroepen wisselen van vragen als: ‘Wat zijn de eerste symptomen’, ‘Hoe kan ik aan het werk blijven’ en ‘Wat zijn jullie ervaringen met dit middel’, tot stevige wetenschappelijke verhandelingen.

De sci.med-groepen zijn wetenschappelijker. Er worden artikelen uit medische tijdschriften gepost, er wordt gediscussieerd over de merites van benaderingen en behandelingen, er worden vetes uitgevochten. Om een beeld te geven van het berichtenverkeer: sci.med.aids bevat het dagelijkse aids-nieuwsbulletin van het Amerikaanse CDC (Center for Disease Control and Prevention), waarin werkelijk al het nieuws dat over aids wordt gepubliceerd – mits Engelstalig voorhanden – samengevat wordt.

De bulletins van de afgelopen week bevatten onder meer het nieuws dat Johnson & Johnson hun hiv-thuistest terugtrekken; de bevinding dat hiv zich in gevangenissen sneller verspreidt dan waar ook; een rapportage over een mogelijk vaccin tegen hiv, waarbij hiv wordt ‘verpakt’ in een ander virus, in dit geval hoenderpest; een verslag van een Frans onderzoek waaruit blijkt dat het immuunsysteem van kinderen met hiv-2 aanzienlijk langer adequaat blijft dan dat van kinderen met hiv-1, en een samenvatting van een in Science gepubliceerd onderzoek dat suggereert dat hiv aanvankelijk de normale afsterving van T-cellen tegenhoudt. Soms geven betrokkenen rechtstreeks commentaar op deze samenvattingen: zo was er deze week een repliek op het bericht dat er in Oeganda – waar het aantal seropositieven naar schatting 1,9 miljoen mensen bedraagt – dagelijks 8500 nieuwe mensen besmet raken. Een wetenschapper die wel bezorgd maar niet paniekerig was, haalde bronnen en berekeningen aan die op ‘slechts’ 600 nieuwe besmettingen per dag uitkwamen. Voorts bevat de nieuwsgroep persverklaringen van aidsorganisaties en staan er berichten in van patiënten die informatie en verwijzingen zoeken.

*

HET INTERESSANTSTE AAN de verschillende type nieuwsgroepen, de alt.support- en de sci.med-groepen, is dat ze beide door zowel patiënten als door onderzoekers, artsen en vertegenwoordigers van belangenorganisaties worden gevolgd.

De status van al die berichten is onduidelijk. Dat iemand een medische titel achter zijn of haar naam heeft of post namens een degelijk klinkend instituut, zegt niet zoveel. Niet zozeer omdat iedereen op Internet zich elke willekeurige naam kan aanmeten en zich met titels en trofeeën kan behangen, en ook niet omdat elke willekeurige Internet-gebruiker een kolderbericht kan posten dat de schijn van wetenschappelijkheid draagt. Wie wat langer meegaat op het net, weet dat je niet alles wat je leest moet geloven.

Het punt is dat al die groepen draaien om kennis die niet uitgekristalliseerd is, en om ziektes die niet zonder meer overgaan of tot stilstand kunnen worden gebracht. Een groep die het over verkoudheid of de mazelen heeft, bestaat uit de aard der zaak niet. Het gaat altijd om nare ziektes en om nieuw onderzoek, nieuwe hypotheses, nieuwe bijwerkingen of nieuwe interpretaties en om conclusies die betwist worden of verder onderzoek behoeven.

Nu kun je over zo’n gedachtenuitwisseling als arts of als wetenschapper wellicht redelijk onthecht spreken – hoewel ook die wetenschappelijke debatten regelmatig met vuur en vlammen worden gevoerd, en de insinuaties soms niet van de lucht zijn – maar voor patiënten hangt er meer vanaf dan het aanzien dat ze onder collega’s genieten. Patiënten zijn wellicht meer geneigd alles aan te grijpen dan specialisten: omdat hun leven in het geding is.

*

DAT KAN UIT de hand lopen. Een voorbeeld.

Amyotrofische lateraalsclerose (ALS) – de ziekte waaraan Steven Hawkins lijdt en uitgever Rob van Gennep is overleden – is ongeneeslijk en dodelijk. Bij ALS sterven groepen zenuwen af: patiënten raken verlamd, kunnen moeilijk spreken en slikken, en krijgen in de laatste fase ademhalingsproblemen. Uiteindelijk stikken ze. Een Amerikaanse onderzoeker die medicijnen tegen ALS testte, kwam op het idee om neurotine te beproeven, een middel dat bij epilepsie wordt gebruikt. Zijn kleinschalige proef – hij werkte met vijftien patiënten – leek goede resultaten op te leveren. Een van de deelnemers aan de test meldde dit succesje via Internet in de betreffende alt.support-groep en toonde zich daar razend enthousiast. Via dit forum verspreidde het nieuws zich als een lopend vuur en binnen een paar maanden ontstond er een waarlijke run op het middel. Tal van patiënten eisten dat hun eigen arts het hen zou voorschrijven en binnen een half jaar gebruikte eenderde van alle Amerikaanse ALS-patiënten neurotine.

Inmiddels worden de positieve effecten van neurotine op ALS sterk betwijfeld. Waarschijnlijk was het simpelweg de hoop die de patiënten deed opleven, zoals zo vaak het geval is. Maar de affaire maakte Amerikaanse specialisten in een klap duidelijk wat de kracht, en het risico, van Internet is.

Een ander voorbeeld. In april 1995 geleden postte de vice-president van een farmaceutisch bedrijf, Leturial Diabetic Manufacturing Company, een bericht in misc.health.diabetes waarin hij stelde dat hun produkt insuline zou kunnen vervangen. Een vice-president, dat klonk heel serieus. Allerlei mensen raakten geïntrigeerd. Een van degenen die het bericht las, de biochemicus Donald Lehn, kende het middel. Hij wist zich dat type-1 diabetici die het middel zouden nemen, waarschijnlijk binnen de kortste keren zouden overlijden. Hij stuurde een waarschuwing naar het bedrijf; toen dat niet reageerde, nam hij contact op met de FDA en de FBI. Naar hij later meldde, overwoog het Texas Bureau of Investigation naar aanleiding hiervan een zaak aan te spannen tegen Leturial wegens misleiding en wanpraktijk.

In Nederland speelt thans een vergelijkbare, maar minder ernstige kwestie: in oktober 1996 postte iemand in Nederlandse nieuwsgroepen een advertentie voor een kliniek waar onder meer aan chelatie-therapie werd gedaan. Een medisch onderlegd Nederlands Internetter reageerde: hij wees erop dat het in Nederland als onbehoorlijk wordt beschouwd om te adverteren voor medische behandelingen (lange tijd was dat zelfs verboden), en meldde dat chelatie hevig omstreden is. Toen de poster in kwestie geen krimp gaf, diende de criticus een klacht in bij de Inspectie Volksgezondheid, die chelatie eerder sterk afraadde; de zaak is nu door medische inspectie in behandeling genomen.

Zulke kwesties zullen ongetwijfeld vaker gaan spelen, en complexer worden. Er zijn veel kwakzalvers die geld willen verdienen aan ziekte en gebrek; maar buiten dat: als artsen naar eer, geweten en vermogen informatie geven, en een zot stuurt een bericht dat pil X tot genezing leidt: wat te doen? Nu al zijn specialisten soms bevreesd om voorzichtig-optimistische onderzoeksresultaten in het nieuws te brengen, uit angst om ongefundeerde hoop te wekken. Toen in Nederland een paar jaar geleden bekend werd dat hersencellen van foetussen, ingespoten bij Parkinson-patiënten, het ziekteproces mogelijk zouden vertragen, werd het ziekenhuis waar de proeven werden genomen overspoeld met telefoontjes van wanhopige patiënten. Maar het duurt nog jaren voordat de proeven, als ze al slagen, tot een medicijn tegen Parkinson kunnen leiden. Met zulke informatie moet je uiterst zorgvuldig omgaan, dat weet bijna iedere medisch wetenschapper.

Maar als het specialisten al zoveel moeite kost die informatieverschaffing goed aan te pakken, hoe moet dat dan als leken (al dan niet geproto-professionaliseerd) dat doen of wanneer zij zomaar, zonder sturing van deskundigen, bij al die informatie kunnen komen? Ontspoort dat niet binnen een mum van tijd? Kunnen leken medische informatie wel op waarde schatten? Misschien niet – maar de vraag is onderhand al evenzeer of medici dat zelf nog kunnen, gezien de schier onafzienbare stroom artikelen en ontwikkelingen. De gemiddelde huisarts weet ondertussen minder over de laatste ontwikkelingen in de aidsbestrijding dan een mondige aidspatiënt.

Het aardige van Internet is onderwijl dat er evenveel skeptici posten als kwakdenkers en er zowel goedgelovigen aan een nieuwsgroep deelnemen als mensen die harde cijfers en valide referenties eisen. Wanneer iemand een wondermiddel aankondigt, wordt die claim gewoonlijk onmiddellijk onder vuur genomen (en meestal verworpen). De razendsnelle discussie in de nieuwsgroepen zorgt ervoor dat kaf vlot van koren wordt gescheiden; makkelijker bovendien dan in oudere, vertrouwder media. In de Privé, in huis-aan-huis blaadjes en in middag-tv programma’s bestaat de mogelijkheid om meteen te reageren en in debat te gaan immers niet, en ook daar worden de meest wonderbaarlijke genezingen geclaimd.

De zorg van minister Borst over geneesmiddelen die via Internet te koop zouden zijn, is dan ook danig overtrokken. Natuurlijk zijn er bedrijfjes die via het net spullen verkopen – maar dat zijn doorgaans dezelfde middelen die in huis-aan-huis blaadjes de hemel in worden geprezen en die bij de plaatselijke drogist gekocht kunnen worden: slankmakers en jonghouders (melatonine is de jongste loot aan de wonderolie-stam). Over de semi-medische claims in huis-aan-huisblaadjes of roddeltijdschriften hoor je Borst echter nooit verontrust zijn, hoewel zulke middelen evenmin zonder risico zijn. Middelen die in Nederland uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn, zijn ook via het net niet zomaar te bestellen. En wie ze per se langs slinkse wegen wil bekomen heeft daar het net niet voor nodig, die weet ook andere wegen. Liet de Groene zelf niet een aantal maanden geleden zien hoe makkelijk het was om officiële recepten te vervalsen?

*

WAT UITERST ZINNIG blijkt te zijn en veel meer vruchten afwerpt dan het verbieden van reclame voor medicijnen of medische behandelingen, is betrouwbare – accurate en actuele – informatie aanbieden. De behoefte daaraan is gigantisch: bij patiënten, hun intimi, bij medisch en paramedisch personeel. Op het net komen steeds meer plaatsen waar zulke informatie wordt geboden. De MS Support Pages worden per maand door plusminus 100.000 mensen geraadpleegd. Zulke cijfers zeggen iets over de bereidheid en de behoefte van mensen om zich te laten informeren.

Dan moet er echter ook solide informatie te vinden zijn, in begrijpelijke, toegankelijke en zorgvuldige taal. Wanneer deskundigen nalaten in die behoefte te voorzien ontstaat er een vacuüm dat makkelijk gevuld kan worden door kwakzalvers en kwakdenkers. Borst zou dan ook beter kunnen bevorderen dat er een Nederlandstalige pendant komt van MedicineNet, een uitgebreide, zeer toegankelijke Internet-database die gewaarmerkte informatie geeft over ziektes, medicijnen, behandelingen, lopend onderzoek en wat dies meer zij. Een dergelijk informatiepunt vergt echter tijd, aandacht en vooral ook een fatsoenlijke investering. Om de aanstelling te financieren van een aantal specialisten die vragen van patiënten en betrokkenen beantwoorden bijvoorbeeld, en voor het plegen van dagelijks database-onderhoud.

*

INTERNET BIEDT NIET alleen informatie – hoe ‘vers’ en onrijp ook – maar schept tevens een platform voor het bespreken van ervaringen. Goede discussiefora zijn er nog niet in het Nederlandstalige deel van Internet: wie wil meepraten moet het Engels beheersen. De enige Nederlandse nieuwsgroep over gezondheidskwesties is nl.gezondheid.psychiatrie; wie lichamelijke zaken wil bespreken, is aangewezen op mailinglists (besloten e-mail discussies), waarvan er maar een paar zijn: bijvoorbeeld over doofheid, allergieën, borstvoeding en zwangerschap.

Het Digitale Ziekenhuis pretendeert een dergelijk platform voor discussie en informatie-uitwisseling te bieden, maar schiet z’n doel geheel voorbij. Ten eerste handhaaft het Digitale Ziekenhuis een strikte scheiding tussen patiënten en deskundigen (ik heb maandenlang pogingen gedaan ook de professionele debatten te mogen lezen, maar werd systematisch geweerd) en houdt ze daarmee een hiërarchie in stand die op Internet nu juist systematisch doorbroken wordt. En ten tweede is het een fictie te geloven dat mensen die elkaar niet of nauwelijks kennen en die uitsluitend via een besloten webpagina kunnen communiceren, elkaar daadwerkelijk zullen helpen. Men dumpt er voornamelijk hulpvragen en beantwoordt de vragen van anderen niet, laat staan dat men er discussieert.

Een openbare nieuwsgroep is verre te prefereren. Het grote voordeel van zo’n groep is dat je die makkelijk ‘meeneemt’ in je dagelijkse rondje nieuwsgroepen en dat je sommige van de vragenstellers kent uit andere nieuwsgroepen; juist die onderlinge vertrouwdheid en het dagelijkse bezoek maakt dat mensen meer durven en willen vertellen, en dat ziekte ingebed kan worden in andere beslommeringen. (In nl.misc en nl.eeuwig.september, de twee algemene Nederlandstalige nieuwsgroepen, vertellen habituées tussen neus en lippen door over hun gezondheidsperikelen en wordt aan de hand daarvan regelmatig gediscussieerd over zulke zaken; in nl.roze komen regelmatig discussies voor over aids en worden behandelingen en medische ontwikkelingen besproken.)

*

ARTSEN ZIJN NIET buitengewoon gecharmeerd van dergelijke discussies. Sterker, ze lijken er bevreesd voor. Dat bleek al toen in 1995 de WBGO in werking trad, de Wet op de Geneeskundige Behandeling, waarin de positie van patiënten ten opzichte van hun behandelend arts geregeld is. Artsen zijn sindsdien wettelijk verplicht hun patiënten “in redelijkheid” te informeren.

In discussies over de WBGO bleek vooral dat artsen vreesden dat geïnformeerde patiënten onhandelbaar zouden worden: veeleisend, of onredelijk. Terwijl i­k niet anders hoor – ik zit nu eenmaal aan de andere kant van de scheidslijn – dan dat veel patiënten graag van alles zouden willen weten maar dat hun arts onwillig is, of geen tijd heeft, of geen gewone-mensentaal meer kan spreken. Tegelijkertijd vind ik het wrang-komisch dat de individuele verhouding tussen die ene patiënt en die ene arts of specialist eindelijk geregeld is, juist op het moment dat de kern van dat hele een-op-een model door het net op losse schroeven is komen te staan.

Informatie verschaffen, ziekte-ontwikkeling doornemen, medicijngebruik bespreken, therapieën beoordelen, deelnemen aan testen: alles is nu immers officieel georganiseerd op basis van een hiërarchisch model waarbij artsen onderling uitgebreid en de patiënten nauwelijks communiceren. Die gedachte is echter achterhaald. Patiënten hebben steeds meer mogelijkheden tot onderling contact en krijgen steeds makkelijker informatie van artsen die niet hun arts zijn.

‘Sommige artsen vermoeden dat elektronische communicatie tussen patiënten de hele geneeskundige praktijk zal beïnvloeden,’ stelt Tom Ferguson, een onderzoeker van het Harvard Medisch Centrum voor Klinische Informatica. ‘De medische structuur is altijd gebaseerd geweest op de gedachte dat medici over relevante kennis beschikken en patiënten niet. Zodra er geen monopolie op die informatie meer bestaat, kun je het spel niet meer op dezelfde manier spelen.’

Scientology vist achter het net

EIGENLIJK ZIJN DE getuigenissen van Scientology-lid Gerry Scarff veel erger. Scarff werd in 1993 onder ede verhoord over de sekte, en vertelde uitgebreid over de handelswijze van de advocaten van Scientology, het kantoor Bowles & Moxon (zelf uiteraard ook leden van Scientology).

Dat leidde tot een verklaring die honderden pagina’s bestreek en die je de haren te berge doen rijzen. Vanwege de goede smaak volsta ik met de samenvatting van de verdediging, advocaat Berry: “In zijn getuigenis heeft Scarff verklaringen afgelegd over diverse misdadige en onrechtmatige activiteiten waartoe opdracht werd gegeven door advocaten van Bowles & Moxon, of waarover in hun aanwezigheid werd gesproken, zoals: bedreigingen met de dood; de ‘Fair Game’ doctrine van Scientology; plannen om de voorzitster en de advocaat van het Cult Awareness Network [een organisatie die informatie over sektes geeft] te vermoorden; intimidatie van getuigen; instructies aan leden om zelfmoord te plegen; pogingen om onderzoek naar en rechtszaken tegen Scientology te verhinderen of anderszins te dwarsbomen; oneigenlijke rechtszaken aan te spannen; financiële zwendel te plegen; leugens en oplichting te begaan; en vergelijkbare activiteiten.”

Niet dat deze opsomming uitzonderlijk is. Vanwege vergelijkbare misdaden als bovengenoemd loopt er in Spanje een grote zaak tegen Scientology; hangende het proces moest de sekte honderdzestig miljoen peseta’s, oftewel ruim twee miljoen gulden borg betalen.

DE SEKTE WERD opgericht door de sf-schrijver L. Ron Hubbard. In 1950 publiceerde hij Dianetics, een quasi-psychotherapeutische handleiding. Hubbard wist een groep mensen om zich heen te verzamelen en nadat de Dianetics-beweging in juridische problemen raakte, maakte hij er een kerk van: The Church of Scientology (CoS). Door die kerkstatus hoefde de sekte voorts geen belastingen meer te betalen. De sekte is streng hiërarchisch opgebouwd, streeft naar de wereldheerschappij en beschikt over een eigen inlichtingendienst, de Office of Special Affairs – een geheime dienst waar volgens velen een middelgroot land jaloers op kan zijn. Afvallige leden worden stelselmatig geïntimideerd en CoS probeert hen door middel van ‘dead agenting’ – roddel verspreiden, twijfel zaaien – uit te schakelen.

Artikelen, boeken en uitzendingen waarin CoS wordt bekritiseerd, zijn regelmatig doelwit van de sekte. Bibliotheekboeken worden gestolen, tijdschriften opgekocht en uit bladen in openbare bibliotheken worden kritische artikelen door leden van CoS met een scheermesje verwijderd. Critici zijn voor de sekte sowieso ‘fair game’ – mensen op wie de jacht geopend mag worden. CoS maakt er een gewoonte van bladen en omroepen te vervolgen; op de lijst van gedaagden prijken Time, The Washington Post, Reader’s Digest en CBS. Deze maand wonnen zowel een Brits als een Australisch tv-programma zaken die CoS tegen hen had aangespannen om de uitzending van documentaires te verhinderen; ook de EO herinnert zich nog dat toen zij een BBC-documentaire over de sekte wilden uitzenden, ze onder politiebegeleiding de studio moesten verlaten.

*

MOMENTEEL VECHT DE sekte tegen het openbaar houden van een andere getuigenis: die van voormalig sekte-lid Steven Fishman. Fishman werd in 1988 veroordeeld wegens financiële malversaties. Eenmaal in de gevangenis nam hij afstand van de sekte, daarbij geholpen door de pychiater Geertz. Toen de twee zich in een interview met Time Magazine in 1991 negatief over de CoS uitlieten, begon die prompt een proces. Fishman stelde in zijn verweer dat de sekte zich schuldig maakte aan ‘illegale en misdadige praktijken’ en dat hij de fraudes niet op eigen initiatief had begaan, maar opdracht van hen had gekregen. Hij bracht stukken van de sekte in om te bewijzen dat hij door CoS gemanipuleerd, geïntimideerd en gehersenspoeld was.

Fishman was voor zijn arrestatie een vrij prominent lid. Volgens de discipline van de sekte moet ieder lid cursussen volgen om een hoger niveau te bereiken. Die cursussen zijn peperduur, en er zijn er nogal wat. Voor jezelf hebt ‘schoongemaakt’ en iets voorstelt in de interne hiërarchie, ben je al snel tienduizenden guldens kwijt. Met het behalen van OT IX is naar schatting driehondervijftig duizend dollar gemoeid. Fishman had braaf betaald en hard gestudeerd, en bezat derhalve het materiaal van een aantal ‘OT-levels’. Wie alle OT’s heeft gevolgd, heeft in de terminologie van Scientology ‘de brug’ gepasseerd en behoort daarna tot de meest verheven mensen van de wereld.

Fishman bracht zijn OT-stukken in zijn proces in, en daarmee werden ze officieel publiek gemaakt: ze waren onderdeel van zijn dossier en zijn verklaring was in de rechtbankbibliotheek vrij opvraagbaar. Op verzoek leverde de griffie tegen adminstratiekosten kopieën van zijn verklaring, die bekend staat als het Fishman Affidavit.

De door Fishman ingebrachte OT’s laten zich lezen als een mengeling van een slechte sf-roman en afmattende kruisverhoren. Kort samengevat staat erin dat de aarde miljoenen jaren gelden door Xenu, het opperhoofd van het Galactisch Universum, werd gebruikt als dumpplaats: alle kosmische misdadigers werden naar onze planeet verbannen. Toen de aarde overbevolkt raakte met dit zooitje ongeregeld, zorgde Xenu voor kernexplosies. Alle misdadigers stierven, maar hun deeltjes bleven in de aardse atmosfeer. Deze ‘body thetans’ bestaan nog steeds en ieder mens op aarde is ervan doordrongen; dat is de reden waarom wij mensen ziek, ongelukkig, psychisch labiel of anderszins niet in orde zijn. Scientology leert haar leden hoe ze zich van deze ‘thetans’ kunnen ‘schoonmaken’ – en dat nu staat in die OT’s, de Operating Thetans.

De voorgeschreven procedures bevatten klassieke technieken om mensen murw te maken. Een voorbeeld uit OT II: de ijverige leerling moet, onder toezicht van een zogeheten ‘auditor’, een leermeester, tegenstrijdige noties herhalen en ze zich in zijn hoofd inprenten – een beproefde methode om iemand tot waanzin te drijven. ‘You Should Survive. You Shouldn’t Survive. You Can Survive. You Can’t Survive. He Must Survive. He Mustn’t Survive. He Should Survive. He Shouldn’t Survive.’

Wie het eenmaal tot OT VII heeft geschopt, krijgt opdrachten als deze: ‘1. Zoek wat planten, bomen, etc, en communiceer met elk van hen totdat je weet dat ze je communicatie hebben ontvangen. 2. Ga naar een dierentuin of een plaats waar veel dieren zijn, en communiceer met elk van hen totdat je weet dat ze je communicatie hebben ontvangen, en zo mogelijk, hebben teruggestuurd.’ (OT7-48)

*

HOEWEL DEZE OT’s al langer buiten Scientology bekend waren, prikkelde het feit dat ze nu in een rechtbankstuk verkrijgbaar waren de nieuwsgierigheid. Er waren veel mensen die wel eens wilden weten wat die cursussen op hoog niveau precies inhielden. De sekte wilde echter koste wat kost voorkomen dat buitenstaanders of lagere sekte-leden de stukken zouden zien en trof haar maatregelen. Helena Kobrin, de advocaat van RTC – een soort overkoepelend orgaan van CoS – schreef hoe ze dat deden: ‘Dit materiaal was dusdanig belangrijk voor mijn cliënt, dat er elke dag leden naar de rechtbank gingen om het materiaal te lenen (..), zodat anderen geen toegang tot de stukken konden krijgen.’ De sekte claimde het auteursrecht op de geciteerde OT’s, stelde bovendien dat haar handelsgeheimen ermee werden geschonden en dat ze daardoor inkomsten dierf (de OT’s werden immers duur verkocht), en eiste dat de rechtbank het dossier sloot. Na jarenlang getouwtrek werd het Fishman Affidavit op15 augustus jl. tijdelijk gesloten, hangende een nieuw onderzoek; de rechter stelde tevens dat er onderwijl geen nieuwe kopieën verspreid mochten worden.

Maar het stuk was toen allang buiten de rechtbankbibliotheek beschikbaar. Voor een halve dollar administratiekosten per pagina had de griffie het immers aan belangstellenden opgestuurd. Het complete Affidavit was inmiddels ingescand en verscheen op Internet, was via BBS’en te lezen en werd vrijwel dagelijks gepost in een discussiegroep over de sekte, alt.religion.scientology. Waarop Scientology in het geweer trad tegen Internet en aan een uitputtingsslag begon. Berichten waarin de vindplaats van het document werd gemeld, werden gewist door middel van vervalste cancel-messages; de nieuwsgroep alt.religion.scientology (a.r.s.) – werd valselijk bijna opgeheven; providers werden bestookt met advocatenbrieven. Een anonymous remailer (een syteem dat de naam van de afzender weghaalt), die door critici van de sekte uit voorzorg wordt gebruikt om in a.r.s. te posten, werd overvallen. Een aantal mensen die het document beschikbaar stelden en van wie de naam werd achterhaald, werden gedaagd en vervolgd.

De sekte liet onder meer het computersysteem van FactNet (Fight Against Coercive Tactics, een on-line archief over de sekte) in beslag nemen. Vorige week vonniste de rechter dat de inbeslagneming onrechtmatig was en eiste hij dat CoS de spullen zou terugbezorgen. Dat CoS deze zaak heeft verloren, geeft niet volgens Hubbard: ‘De wet kan heel makkelijk gebruikt worden om mensen lastig te vallen. (..) Wanneer je [zo iemand] maar voldoende intimideert, is dat meestal voldoende om hem beroepsmatig kapot te maken. Indien mogelijk moet hij volledig geruïneerd worden.’

*

THANS IS INTERNETTEND Nederland aan de beurt. Op 5 september jl. vielen een deurwaarder, een slotenmaker en twee uit Amerika overgevlogen CoS-computerdeskundigen XS4ALL binnen en legden beslag op de computers: een van de gebruikers van deze provider had het Fishman Affidafit op zijn homepage staan. (De ware reden is overigens vermoedelijk dat ook bij XS4ALL een anonymous remailer heeft gedraaid vanwaaraf in a.r.s. werd gepost.) De sekte eiste dat XS4ALL het stuk zou verwijderen; die weigerde. XS4ALL is net als andere providers van mening dat ze dat recht niet heeft, en vergelijkt zich met een dienstverlenend bedrijf: wat gebruikers doen, is hun verantwoordelijkheid niet. De gebruiker in kwestie, Fonss, haalde Fishman van zijn homepage af toen hij door z’n provider van de zaak op de hoogte werd gesteld.

De opschudding in Nederland was enorm. XS4ALL ontving een vloed van steunbetuigingen en geschrokken reacties. Wat meer was: binnen de kortste keren zette een andere gebruiker, Johanw, het document op zijn homepage. Nadat hij een waarschuwend mailtje van CoS kreeg, verwijderde hij het en deelde dat overal mee. Een paar anderen zetten uit protest hetzelfde document op hun homepage bij andere providers en kondigden dat eveneens aan: D’VanGeely bij DDS, ik bij Planet Internet, Newkid bij Cistron. Dat gebeurde onder het motto dat publiek toegankelijke documenten ook inderdaad publiek toegankelijk hoorden te zijn en dat er weliswaar auteursrecht rustte op de geciteerde passages, maar dat die niet werden geschonden wanneer het rechtbankstuk in zijn geheel werd geplaatst.

Toen ook Tweede-Kamerlid Oussama Cherribi (VVD) het stuk op 22 september op zijn homepage zette, ontstond een sneeuwbal-effect. Zijn stap leidde tot meer publiciteit voor het geval. En a.r.s stond versteld: een politicus die het aandurfde Fishman te plaatsen? Meer mensen volgden, waaronder Marcel Möring, en later die week ook Tros On-line. Tientallen mensen doen inmiddels mee: de ene Fishman-homepage na de andere kwam in Nederland beschikbaar. Op 1 oktober waren het er achtenvijftig.

Het wachten is nu op CoS. Een aantal mensen en providers hebben e-mailtjes van Kobrin ontvangen waarin gedreigd wordt met gerechtelijke stappen. Een paar kleinere providers – Cistron, Luna en Dataweb – hebben inmiddels brieven gekregen van het advocatenkantoor Nauta Dutilh, waarin die namens Scientology eisen dat de homepages worden verwijderd; het gerucht doet de ronde dat ook Euronet zo’n brief heeft ontvangen. XS4ALL had ‘m al.

Een aantal mensen is vastberaden om door te gaan en het tot een zaak te laten komen. Ze menen het recht te hebben dit gerechtelijke stuk te publiceren. Sterker: dat dat noodzakelijk is. Deels omdat het wangedag van de CoS op Internet onaanvaardbaar is, met al dat cancellen van berichten en vervolgen van critici op het net. En om andere redenen. Hoe kan een stuk dat allang in de openbaarheid is – de OT’s cirkuleren al jaren – daaruit verwijderd worden? Wat is dat voor een religie, die niet verspreid wil worden en die haar aangangers verbiedt inzage te geven in wat ze te wachten staat? Die haar rituelen als handelsgeheim beschouwt en daar woekerprijzen voor vraagt?

Deelnemer Marcel Möring: ‘Alle grote wereldgodsdiensten zijn doorzichtig. Hun bronteksten zijn voor iedereen ter inzage en mogen vrijelijk geciteerd worden. Als een beweging zich laat voorstaan op haar ‘kerkelijke’ of ‘religieuze’ karakter, mogen wij dan niet eisen dat een ieder zich inzicht kan verschaffen in de teksten die aan die beweging en haar overtuigingen ten grondslag liggen? Dat alle geschriften met betrekking tot rites, gedragslijnen etc. voor iedereen toegankelijk zijn?’

Ondertussen kijkt de nieuwsgroep a.r.s. ademloos toe: mocht het hier tot een zaak komen, en mocht Scientology die verliezen, dan is Fishman eindelijk vrij op het Net. Want in welk land je hem kunt vinden, doet er niet toe: met een Internetverbinding haal je hem van elke plaats op.

Bronnen:

  • Der Spiegel, 25 september 1995;
  • L. Ron Hubbard: The dissemination of material (onderdeel van het Fishman Affidavit); Hof van Madrid, D / Previas 2663/84, december 1994;
  • Steven Fishman: Statement, 29 april 1994; Fishman Affidavit: Central District Court of California, Case no. 91-6426 HLH (Tx), 4 april 1994;
  • Scarffs verklaring: Central District Court of California, Case No. CV 91 6426 HLH (Tx), 3 mei 1993;
  • e-mail van Helena Kobrin aan mij, 29 september 1995;
  • de nieuwsgroep alt.religion.scientology;
  • Een lijst met alle deelnemende homepages stond op The FishNet. Op The Scarff Rack stond een lijst met plaatsen waar Scarffs getuigenverklaring te vinden is.

De dood is zelden zacht

‘ALS ZELFDODING MAG, waarom mag hulp bij zelfdoding dan niet?’ Dat was, schrijft psychiater Chabot, de vraag die Netty Boomsma hem stelde en waar hij geen weerwoord op had. Ze wilde dood, eigenlijk al vijf jaar lang. Ze wilde hulp hebben bij het sterven en kwam daarvoor bij Chabot. Na haar motieven en zijn eigen geweten te hebben onderzocht, besloot hij haar wens in te willigen en hij gaf Netty, twee maanden na zijn eerste gesprek met haar, een dodelijke dosis medicijnen. Ze nam die in bijzijn van Chabot en een goede vriendin in en stierf.

Met een beroep op de overeenkomsten tussen fysiek en psychisch lijden verdedigt Chabot zijn medewerking. Aanvankelijk staat hij in dubio. ”’Waarom is dit anders dan ondraaglijk fysiek lijden, weet jij het?” vraagt ze. Daarmee brengt ze me in verlegenheid, want ik weet het niet. (…) Mijn dilemma is gelegen in de vraag of geestelijk lijden dat strikt genomen niet op ziekte is gebaseerd, eveneens tot hulp bij zelfdoding mag leiden. Die vraag is in de rechtspraak niet eerder aan de orde geweest. Zou het kunnen zijn dat niet de aanwezigheid van een bepaalde ziekte de doorslag geeft, maar of iemand werkelijk en weloverwogen voor zichzelf de dood wenst omdat verder leven in eigen ogen onaanvaardbaar lijden oplevert? Dit betekent voor de beoordeling door de arts dat niet de aanwezigheid van een (psychiatrische) ziekte centraal staat, maar de feitelijke wilsbekwaamheid van de patiënt.’ Later concludeert hij dat Netty in feite is ‘uitbehandeld’ en vergelijkt hij haar verzoek met de vraag om euthanasie: ‘Ik moet onder ogen zien dat Netty ”de dood nabij” is. Op dit punt verschilt zij niet van iemand met een dodelijke ziekte als (uitbehandelde) kanker of aids.’

De vergelijking tussen euthanasie en hulp bij zelfmoord is vals en misleidend. Voordat een arts op verzoek euthanasie mag toepassen, is de objectieve vaststelling nodig dat iemand sowieso op afzienbare termijn zal overlijden aan een fatale aandoening. Euthanasie is bedoeld om iemands ziekbed niet tot het uiterste te rekken, ook al zou dat met inzet van medische technologieën mogelijk zijn. Uitgever Rob van Gennep die door A.L.S. half verlamd was en niet meer kon slikken omdat zowat al zijn spieren kapot waren zodat hij dreigde te stikken in zijn speeksel, een vergif geven: dat is euthanasie. De beademing stilzetten bij iemand die na een beroerte in coma ligt: dat is euthanasie. Euthanasie is een genadedood: stoppen met behandelen of het reisschema van de dood versnellen, want de zaak is reddeloos verloren en de techniek weet de natuur soms langer te weerstaan dan ooit de bedoeling kan zijn geweest. Euthanasie is: de techniek met medicijnen bestrijden en de dood, die ooit natuurlijk was, haar beloop teruggeven.

De reden dat een arts zo iemand mag doodmaken, is niet dat deze nu eenmaal degene is die beschikt over de sleutels van de medicijnkast. Die arts is uitsluitend gevrijwaard van strafvervolging omdat hij of zij, zoals de Hoge Raad in 1984 bepaalde, op grond van een noodsituatie handelt: levensbeëindiging is alleen dan een gerechtvaardigde beslissing wanneer de twee plichten van een arts (om het leven te behouden en om de patiënt te vrijwaren van uitzichtloos lijden) met elkaar in strijd zijn geraakt. Iemand in leven houden is dan medisch mogelijk, maar menselijk gezien een gruwel.

Een zelden genoemd, maar onderliggend argument is dat doodzieke patiënten niet langer in staat zijn zelf in te grijpen: wie ernstig ziek is, kan geen zelfmoord meer plegen. Overgeleverd als ze zijn aan het medisch regime, beheerd door artsen, omgeven door bewakende apparaten, regulerende infusen en wat al niet, zijn ze niet langer bij machte hun eigen dood te bewerkstelligen. Wie verzwakt of verlamd is, kan niet meer van een dak of voor de trein springen en wie intraveneus gevoed moet worden, kan geen stiekeme fatale dosis middelen naar binnenwerken om z’n dood te bespoedigen.

Ook al wil niemand aan de bijbehorende akelige ziekte overlijden, de gedachte dat er zoiets als een ‘zachte dood’ bestaat en dat je daarom kunt vragen, is inmiddels gemeengoed geworden. Euthanasie lijkt een verhoudingsgewijs benijdenswaardige dood. Wie wil er nu niet zacht sterven, voorbereid en in gezelschap van zijn intimi, als hij toch dood moet? Doodgaan is echter zelden een zachte aangelegenheid en maar weinig mensen is het vergund ‘waardig’ te sterven.

*

‘ALS ZELFDODING MAG, waarom mag hulp bij zelfdoding dan niet?’ Die zin bevat in al zijn beknoptheid alle elementen die me niet bevallen aan wat inmiddels ‘de zaak-Chabot’ is gaan heten: het eufemisme, de inconsequentie, de drang tot het beschaafd maken van de dood en de hang openbare goedkeuring voor hoogst individuele beslissingen te vragen.

Een zachte, vergoelijkende term als ‘zelfdoding’ gebruiken, is ongepast. Zelfmoord is niet netjes. Het is definitief en kapt alles af. Zelfmoord is vies, vuil, hard en gemeen, en het wordt – doordacht of impulsief – gedaan uit ellende. Mensen die zo sterven zien er doorgaans akelig uit; de mensen die achterblijven tobben met onoplosbare vragen en een tombola van tegenstrijdige gevoelens die over elkaar heen buitelen: woede, verdriet, opluchting, verraad, schuld en onmacht.

Zelfmoord pleeg je niet zomaar. Zelfmoord is riskant. Je kunt er dood van gaan, wat niet altijd de bedoeling is, of je kunt het overleven en er blijvende schade van oplopen, wat nooit de bedoeling is. Wie zelfmoord begaat of daar na aan toe is, doet dat vanwege serieuze problemen die hem of haar onoverkomelijk toeschijnen. Door anderen aangereikte suggesties om die situatie te verlichten, zijn misschien wel zinnig maar lijken futiel en doen er uiteindelijk niet echt toe. Zelfmoord overweeg je – of het dringt zich op – wanneer je je leven uitzichtloos vindt. En de beslissing zelfmoord te plegen neem je alleen. Daar komt geen inspraak, overleg of toestemming aan te pas. Dat is misschien wel de crux van zelfmoord: dat geen enkel ander mens er nog toe doet.

Je leven niet gerekt zien door technologie terwijl je ligt te sterven, kan als een recht worden beschouwd. Zelfmoord niet. Daar bestaat geen recht op, een recht voor de uitvoering waarvan anderen ingeschakeld kunnen worden en dat mensen kunnen opeisen of afdwingen. Zelfmoord is iets wat mensen ondanks alles doen, hoogstpersoonlijk, op hun eigen initiatief en verantwoordelijkheid, zonder last of ruggespraak.

Dus hoezo: ‘als zelfdoding mag’? Dat in Nederland een groter begrip is ontstaan voor zelfmoord en het spreken erover tegenwoordig een minder groot taboe is dan twintig jaar terug, wil volstrekt niet zeggen dat zelfmoord instemming verdient en een stempel van goedkeuring draagt. Laat staan dat het een maatschappelijk recht is.

*

IN DE LITERATUUR over zelfmoord wordt regelmatig een onderscheid gemaakt tussen de weloverwogen zelfmoord en de impulsieve. Netty was volgens Chabot iemand die in de categorie ‘balanssuïcide’ thuishoorde: iemand die in het volle bezit van zijn of haar verstand een afweging maakt tussen voors en tegens, en keer op keer uitkomt op zelfmoord als de enig overgebleven oplossing. Iemand ook die haar beslissing kan verdedigen en toelichten. ‘Netty lijkt te behoren tot die kleine groep vastbeslotenen waarvan bekend is dat zij het einde blijven zoeken. (Dwang) helpt bij hen niet maar geeft slechts uitstel van zelf-executie.’

Deels uit ongerustheid dat ze anders haar toevlucht zou nemen tot hardere, gewelddadiger methoden en deels vanwege het grote belang dat Chabot hecht aan een ‘waardige’ dood, besluit hij haar te helpen. Hij verbindt daaraan een pleidooi om dergelijke stervenshulp breder beschikbaar te maken: ‘Het is belangrijk dat artsen zich niet afsluiten voor de toenemende weloverwogen vraag naar een waardige dood van niet (dodelijk) zieke mensen. (…) Juist bij hen leeft sterk de wens zichzelf een harde dood te besparen, en anderen de confrontatie met de gevolgen ervan. Dat verlangen is legitiem en invoelbaar. Met welk recht dwingt de samenleving deze personen meermalen tot een harde dood? Want dat is de realiteit op dit moment voor mensen als Netty, die niet dankzij ”connecties”, of met list en bedrog, aan effectieve slaapmiddelen weten te komen.’

Maar met welk recht eist Chabot een ‘waardige’ dood voor deze mensen? De dood is zelden deftig, fatsoenlijk of voornaam, of hij zich nu in de vorm van een ongeluk, een ziekte, een moord of ouderwetse ouderdom aandient. De dood is meestal ongewild en ongewenst en komt altijd ongelegen, behalve juist voor hen die hem moedwillig over zich afroepen.

Er wordt wel vaker gepleit voor hulp bij ‘balanssuïcide’. Anderhalf jaar geleden opperde een afdeling van het Humanistisch Verbond het plan om voor zulke mensen een zelfmoordhotel te openen; de psycholoog René Diekstra verdedigt medische hulp bij de uitvoering van een weloverwogen zelfmoord al jaren. De argumentatie concentreert zich, naast de nagestreefde waardigheid van de dood, erop dat juist door de verlangens van de clientèle serieus te nemen en er een reële mogelijkheid tot hulp aan te verbinden, de kans wordt vergroot dat de zelfmoordenaar in spe van zijn plan afziet.

Dat riekt naar vuur met vuur bestrijden: hulp bij zelfmoord toestaan om zelfmoord tegen te gaan. Bovendien zal elke hulpverlenende instantie zich grondig dienen te vergewissen van iemands ‘weloverwogenheid’, zoals ook Chabot deed, en een lange serie voorgesprekken moeten organiseren. Alleen dat al maakt het humanistische hotelplan volstrekt absurd. Wat hadden ze eigenlijk gedacht: verwijsbriefjes van de psychiater bij wijze van voucher? Cyanide op het hoofdkussen van Hotel Terminus in plaats van het meer gebruikelijke chocolaatje of pepermuntje?

Een andere tegenwerping is dat, voor zover er al een helder onderscheid is te maken tussen balans- en crisissuïcide, de eerste categorie uiterst klein is: vermoedelijk maar een paar procent van al diegenen die zelfmoord plegen of een poging daartoe doen. Dat betekent dat de grootste groep mensen die over zelfmoord tobt, niets heeft aan zulke hulp. De paar procent over wie Chabot en Diekstra het hebben, zijn vermoedelijk heel wel in staat om met een smoes de gepaste medicijnen bij hun arts los te praten. Zoals Heerma van Voss schreef: ‘Het paradoxale is dat praktische bijstand bij dit type zelfdoding het makkelijkst invoelbaar is – maar tegelijkertijd nauwelijks vereist. Je zou ze willen helpen omdat ze toch een weloverwogen besluit hebben genomen; maar omdat ze een weloverwogen besluit hebben genomen, hoef je ze eigenlijk niet meer te helpen.’

*

HULP BIJ ZELFMOORD is een contradictio in terminis. Zelfmoord pleeg je alleen; wie een ander om daadwerkelijke bijstand en verschaffing van medicijnen vraagt, maakt zichzelf afhankelijk van diens instemming en maakt die ander medeplichtig.

Netty heeft op een zeker moment een woordenwisseling met Chabot, wanneer hij aarzelt met zijn beslissing: ‘Als het niet blijkt te gaan, dan zal ik je helpen om te doen wat jij wilt’, zegt Chabot. ‘Maar dat moment bepaal jij!’ roept Netty boos, en zwijgt daarna getergd. Ja, allicht – dat komt ervan. Wie zijn macht uit handen geeft en die aan een ander toeschuift, moet niet vreemd opkijken wanneer die ander z’n eigen criteria hanteert en zijn eigen geweten aan een nadere beschouwing onderwerpt.

Dat Chabot oprecht is en niet alleen Netty’s motieven maar ook die van hemzelf scrupuleus heeft onderzocht, wil ik gerust aannemen. Zijn geweten is schoon, meent hij. Maar de vraag is niet of zijn geweten in orde is. De vraag is of je iemand mag doodmaken wanneer er geen sprake is van een noodsituatie – zoals geldt in het geval van zelfverdediging of, voor artsen, van conflicterende beroepseisen. De vraag is of zelfmoord zich überhaupt leent voor samenwerking, overleg, formele procedures en protocollen.

*

JE KUNT JE trouwens afvragen of Netty zelfmoord wilde plegen. Uit de gesprekken die ze met Chabot voerde en uit haar aantekeningen die in Chabots boek zijn opgenomen, blijkt overduidelijk dat ze geen enkele zin meer aan haar leven kon ontwaren. Ze verlangde naar een andere situatie. Ze wilde hoofdzakelijk dood mogen zijn, niet verder hoeven leven – maar of ze daadwerkelijk bereid was in te grijpen en zelfmoord te plegen, valt te bezien. Ze geeft die verantwoordelijkheid het liefst uit handen. Kan iemand anders dat niet voor haar doen?

In het begin van haar relaas somt ze een aantal opties op en ze verwerpt die stuk voor stuk: ‘Ik kan een touw pakken, dan heb ik ongeveer zeventig procent kans. Of ik kan de trein pakken, dan is de kans wat hoger. Maar het kan ook zijn dat alleen mijn benen eraf gereden worden. En het staat me tegen, de blubber. (…) Ik wil graag weg van hier, maar ik ben bang voor mislukken en dat ik dan ergens tegen mijn zin opgenomen word om me tegen mezelf te beschermen. (…) Van mijn zuster en van vrienden die van mijn besluit weten krijg ik mogadon-tabletten en valium. Ik overweeg ook om het te doen met de plastic-zakmethode: dat ik die mogadon inneem met alcohol en juist voor ik in slaap sukkel mijn hoofd in een plastic zak steek, die met een elastische band om mijn hals vastzit. Dan zal ik in mijn slaap stikken. Maar die methode schijnt onzeker.’

Dat iemand wars is van gewelddadige methoden als treinen en flatgebouwen, is alleszins begrijpelijk; daar is een bijna bovenmenselijke moed of wanhoop voor nodig. Bovendien zijn dat methoden waarbij toevallige omstanders en machinisten wel een heel gruwelijke rol krijgen toebedeeld. Netty’s argumenten tegen andere manieren om zichzelf dood te maken, klinken willekeurig: alsof ze elk excuus aangrijpt om ze als ineffectief te verwerpen. Wanneer je zelfmoord wilt plegen met valium en mogadon, moet je inderdaad flink doorslikken, maar met een anti-braakmiddel vooraf en een halve liter wodka erna kom je een heel eind – de plastic zak erbij maakt de methode volgens deskundigen negenennegentig procent zeker. Koolmonoxydevergiftiging (de uitlaatgassen van een auto via een slang in de cabine leiden) is eveneens nogal betrouwbaar.

Netty wilde eigenlijk euthanasie. Een zachte dood in aanwezigheid van haar dierbaren. Haar pech was dat ze geen dodelijke ziekte onder de leden had.

Gebruikte literatuur:

  • Hans Achterhuis e.a., Als de dood voor het leven: Over professionele hulp bij zelfmoord. Uitg. Van Oorschot.
  • B.E. Chabot, Zelf beschikt. Uitg. Balans.
  • A.J. Heerma van Voss, De haas en de jager: Psychische stukken. Uitg. Meulenhoff.
  • Suicide FAQ, tweewekelijks gepost in alt.suicide.holiday, Internet-nieuwsgroep over zelfmoord.

Profiel: De cyborg

JAAP DROOGDE ZICH af voor de spiegel en schrok van zijn vermoeide gezicht: het resultaat van alcohol, leeftijd en lange nachtelijke sessies. De wallen onder zijn ogen leken er permanent domicilie te hebben gekozen – de hoogste tijd voor een facelift. Tegenwoordig konden de mensen van de make-up zijn gezicht nauwelijks in de plooi krijgen en op televisie zag je dat beter dan hem lief was. Geen ijdelheid, meer een kwestie van carrièreplanning. Jong blijven was tenslotte het imago van zijn omroep, en juist nu hij kans maakte de anchorman te worden van wat het meest spraakmakende programma van de jaren negentig beloofde te worden, moest hij goed voor de dag komen. Hij kamde zijn haar. Binnenkort weer eens laten bijverven. Of een hairweave laten doen, het werd op zijn kruin wat dun.

Hij keurde zichzelf in de spiegel. Buik strak, goede biceps en triceps. Brede schouders. Egaal bruin. Sinds hij twee maal per week bij het bedrijfs-fitnesscentrum trainde en regelmatig de zonnebank bezocht, zag hij er aanzienlijk kwieker uit. Een man die zichzelf onder controle had. Die zijn uiterlijk beheerste.

Ineens viel zijn oog op de tatoeage die hij en zijn ex elkaar bij hun huwelijk cadeau hadden gedaan. Die kon hij, als hij zijn gezicht liet bijwerken, in een moeite door laten weghalen. Had hij al veel eerder moeten doen, ze waren tenslotte al een jaar uit elkaar. Op het station hing laatst zo’n affiche van een commerciële kliniek. Een leus in de trant van: ‘Eeuwige trouw? Nergens voor nodig sinds er lasers bestaan!’ Eeuwige trouw was al niet meer nodig sinds iemand het overspel had uitgevonden, dacht hij grimmig. Hij beloofde zichzelf onderweg zijn secretaresse te bellen met de opdracht dat ze voor volgende week een afspraak bij een kliniek voor hem maakte. Met een beetje geluk kon hij kant en klaar het nieuwe jaar in.

Contactlenzen in. Ze waren licht getint en maakten zijn iris donkerder; Jaap had ontdekt dat dat hem een omfloerste blik opleverde die veel vrouwen interessant vonden. Niet dat hij over gebrek aan belangstelling te klagen had, maar hij hield van een ruime keus.

Ontbijt. Jaap haalde een ontdooid broodje uit de magnetron, keek het ochtendblad door, dronk koffie, lengde de instant jus d’orange aan met ijskoud water, nam zijn vitaminepillen in en bestudeerde uit verveling het label van het margarinedoosje voordat hij zijn mes in de boter stak. Waarom maakten ze die eigenlijk niet in verschillende kleuren? Moest te doen zijn. Dat nietszeggende gelige goedje elke dag. Vandaag leek hem een uitgelezen dag voor groene boter.

Hij dacht na. Wat moest hij meenemen? Zijn pieper in elk geval, z’n laptop, een tandenborstel en wat schone kleren. Niet vergeten straks geld uit de muur te halen. Sigaretten. Aansteker. De video instellen. Dinges even afbellen. Boodschap inspreken op het antwoordapparaat. Waar zouden we zijn zonder telefoon? In het luchtledige, vermoedelijk.

*

JAAP STOND OP het punt om weg te gaan, maar kon de verleiding niet weerstaan om even in te loggen: snel kijken of er post was. Warempel, alweer een e-mailtje van haar. Dat was al de vijftiende of zo in zes dagen, de on-line talksessies niet meegerekend. Komisch hoe de dingen soms lopen. Sinds ze hem eens publiekelijk had uitgescholden voor versierder en hij haar als antwoord een beschaafde reprimande had gestuurd, was Jaap haar volstrekt vergeten. Toen ze elkaar kortgeleden toevallig bij een persconferentie over de nieuwe plannen van zijn omroep ontmoetten en hij ontdekte dat ze niets van Internet wist, had hij galant aangeboden haar wegwijs te maken. Ze leerde vlot. De vraag was inmiddels of ze zich bekwaamde in het elektronisch netwerken of in hém. Hoe dan ook, het leek een ware digitale romance: Casanova meets Data Hari. Snel kopieerde hij haar briefje, hij las het onderweg wel en kon dan meteen een antwoord schrijven. Hij ging er gemakshalve maar van uit dat ze in het congrescentrum een fatsoenlijke Internet-toegang hadden; hij moest er niet aan denken een printers te moeten zoeken, en een envelop, postzegels, en een brievenbus…

Dat congres kwam hem slecht uit. Zijn zus was betrokken geraakt in een ernstig ongeluk – zo’n lummel die met drank en XTC op nog dacht te weten hoe een auto werkte – en hij bezocht Diane elke dag, voor zover zijn werk dat toeliet tenminste. Ze lag ingebed in een netwerk van slangen die vloeistoffen binnensluisden en afvoerden, overal om haar heen piepten monitoren. Zware hersenschudding. Veel gebroken botten. De operatie waarbij ze een stalen pen in haar linkeronderarm hadden gezet, was gelukkig goed verlopen. Haar rechterhand was er erger aan toe: twee vingers verbrijzeld, zenuwbanen doorgesneden, het polsgewricht misschien voorgoed onbruikbaar. De neuroloog zei dat er met een combinatie van titanium-gewrichten en elektrostimulatie waarschijnlijk wel iets van beweging te redden zou zijn, maar in welke mate was voorlopig niet duidelijk. Diane was er wonderbaarlijk rustig onder. Misschien een effect van de shock, of van de pijnstillers. Ze scheen het zich zelfs niet aan te trekken dat ze de eerste weken – met pech maanden – bij letterlijk alles hulp nodig had. Ook eten en drinken kon ze niet alleen.

Het ziekenhuis was trouwens fantastisch geoutilleerd; nu Diane zelf de zusterknop niet kon bedienen, hadden ze een paneeltje aan haar hoofdsteun gemonteerd dat op haar bewegingen reageerde. Wanneer ze haar kin naar haar borst bracht, floepte er een lampje aan bij de zusterpost. Hij had nieuwe bandjes voor haar opgenomen. Muziek vond ze een prettige afleiding. De walkman sloot haar goddank ook af van het geklets op de zaal. Hi­j werd al onpasselijk van de zeverpraat; Diane kon dat natuurlijk helemaal niet velen, met haar zieke hoofd.

Dat stomme congres. Liever had Jaap vandaag op de bank gelegen, alle toegangen tot zijn huis dicht: antwoordapparaat aan, gordijnen dicht. Werken aan de plannen voor hun nieuwe programma. De gedachte erachter was dat je de kijkers op een andere manier bij televisie kon betrekken dan nu; de vraag was hoe. Zijn baas wilde interactieve speelfilms, hij vond dat nonsens. Mensen houden van herkenbare verhalen, het leven is al chaotisch en onoverzichtelijk genoeg. Ze hadden er regelmatig slopende discussies over, maar Jaap gaf geen krimp. Zijn baas had zich vastgebeten in het idee het publiek de mogelijkheid te bieden het verloop van de film te bepalen door keuzemomenten in te lassen. Hij zag het al helemaal voor zich; bij iedere televisie een kastje met knoppen waarmee de gebeurtenissen in de film gestuurd konden worden. Jaap zag het ook voor zich. Scène: Jongen kust meisje. En dan links in de bovenhoek van het witte doek zeker een meerkeuzevraag. A: meisje laat zich kussen. B: meisje slaat jongen in gezicht. C: de atoombom valt.

Nee, stemmen doe je maar bij de verkiezingen, niet in een bioscoopzaal. Waar heb je anders een scenario voor? Bovendien, je kon wel aan de gang blijven. Iedereen die zijn wiskunde een beetje heeft bijgehouden, weet dat de mogelijkheden zich exponentieel ontwikkelen, en dat loopt snel op. Voor je het wist zat je met honderdachtentwintig eindes die je stuk voor stuk een eigen logica moest zien te geven. De kans was trouwens levensgroot aanwezig dat het publiek massaal voor een klassiek verloop koos. Dus wat was dan je winst? De kijkers kozen steevast voor de optie waar ze zelf naar verlangden: filmblikken en filmkussen. En een happy end. Dus dat moest je ze vooral ook geven, vond Jaap. De omroep moest tenslotte groot worden.

Maar goed. Dat idiote congres. Hij keek de aankondiging nog eens door. ‘Wat zijn cyborgs? Cyborgs zijn doodgewoon zelfgebouwde mensen. Cyborgs zijn mensen die met technologie zijn vergroeid en technologieën die met mensen zijn vergroeid. En daar is tegenwoordig niets bijzonders meer aan. Wij zijn cyborgs. Er is weinig ”natuurlijks” aan ons lichaam te bespeuren. Of preciezer gezegd: de grens tussen natuur & cultuur, tussen vanzelf & extra, tussen gegeven & gekregen, tussen cadeau & eigen bijdrage, is diffuus. Wij zijn het stadium van louter vlees en bloed ontgroeid. Misschien bestaan wij tegenwoordig uit vlees, vezels, teksten en chips; uit bloed, bytes en datanetwerken.’

Hij zuchtte. Wat een onzin!

Profiel: Sneeuwwitje

DISNEY HEEFT ER een sprokkelsprookje van gemaakt. Sneeuwwitje moet à la Assepoester op last van stiefmama de ganse dag boenen en sloven, gehuld in gescheurde kleren. Later kraakt ze op z’n Goudhaartjes een woonhuis en legt zich daar te slapen, zodat de rechtmatige eigenaars zich bij thuiskomst een hoedje schrikken. Ze wordt als Doornroosje wakker gekust (in het sprookje zelf schiet het stuk vergiftigde appel uit haar keel wanneer de prins de glazen kist waarin ze schijndood ligt, uit zijn handen laat lazeren). En ze is bij Disney geen echte prinses, een met een kroontje, maar een keukenprinses met pollepel wier voornaamste ambitie het is over een huishouden te mogen regeren.

De stiefmoeder bleef me indertijd bij. Zwart en paars droeg ze, en een strakke windsels over haar hoofd; haar wenkbrauwen waren dun en uiterst beweeglijk. Wat ik me vooral herinnerde, was de achtervolging van de stiefmoeder. Op het eind wordt zij achternagezeten door de verzamelde dieren van het bos, en terwijl stiefmoeder de rotsen opklautert, slaat het weer om en voegt er een serie meteorologische bedreigingen aan toe: donder, bliksem en regen kletteren op haar neer. Ze stort uiteindelijk van een hoge top. Veel zwart en wapperende gewaden, staat me bij, en vooral hoe eng het was en hoe gruwelijk lang die achtervolging duurde. Het allergriezeligste dat ik ooit heb gezien. Maar ja, ik was pas zes of acht, en na afloop van de matinee was het buiten gelukkig licht en kregen we patat met mayonaise. Disneys Sneeuwwitje nog eens te mogen zien – of eigenlijk: haar stiefmoeder – was een jarenlang gekoesterd verlangen.

SNEEUWWITJE ACHTERVOLGT niet. Ze lijdt, in vrouwelijke deugdzaamheid. Ze is een prinses maar draagt afgetrapte en verstelde rokken, en de enige schepsels met wie ze communiceert zijn de vogels die in de paleistuin rondfladderen. De liefde schiet niet erg op, terwijl haar rondheid overduidelijk huwbaarheid suggereert. Papa is dermate afwezig dat er geen woord aan hem wordt gewijd. Ondanks al deze tegenslagen behoudt Sneeuwwitje haar zonnige, opgewekte karakter – neuriënd zet ze zich aan haar corvee en zingt onderwijl tegen de duifjes over de prins die eens voor haar zal komen. Geen klacht of zucht komt haar over de bloedrode lipjes, en bleker kon ze toch al niet worden. Ze is de liefheid zelve, de te vermoorden onschuld ten voeten uit. Braaf. Schattig. IJverig. Volgzaam. Proper. Vriendelijk.

En ze moet dood. Stiefmamma wil de mooiste ter wereld zijn en aangezien ze beducht is voor concurrentie, consulteert de Koningin geregeld haar toverspiegel om te zien hoe de zaken ervoor staan. Wanneer de spiegel haar vertelt dat Sneeuwwitje haar inmiddels in schoonheid overtreft – ‘she is more fair than thee’, meldt de spiegel, de leugenaar – besluit mams haar stiefdochter voorgoed uit te schakelen. De jager die ze opdracht geeft Sneeuwwitje te doden, laat haar echter ontsnappen en levert valselijk een varkenshart in bij de Koningin.

Sneeuwwitje vlucht. Het woud is donker, haar angst groot. Uitgeput valt ze tenslotte in slaap. Bij het ochtendgloren ziet ze zich omringd door konijnen, herten en vogels, en meteen hervindt ze zich. Ze biedt de dieren haar excuses aan voor haar misplaatste gedrag – rennen en gillen geeft geen pas vindt ze, ook niet wanneer je zojuist hebt ontdekt dat je stiefmoeder je om zeep wil brengen, je huis & haard hebt moeten ontvluchten en zonder zakgeld in een nachtelijk eng bos verzeild raakt. Ze babbelt met de dieren en legt hen beschaafd haar precaire positie uit. ‘What do you do when things go wrong?’ vraagt ze hen. Een vogel fluit. ‘Ooooh – you sing a song!’ kirt Sneeuwwitje; ze vouwt haar handen op borsthoogte ineen en barst los in een ‘ah ah ah ah ha ha ha ha!’ met veel trillers. ‘Ik voel me al heel wat beter,’ zegt ze daarna.

De dieren leiden haar naar een huisje in het bos. ‘Adorable,’ oordeelt Sneeuwwitje, en wat heeft het een schattig rieten dak! Ze gaat onbekommerd naar binnen. (Het enige feit waaruit haar prinsesselijkheid blijkt. Ze vraagt zich geen moment af of ze het recht heeft zomaar een vreemd huis binnen te gaan.) Maar hemeltjelief, wat een rommel treft ze daar aan! Afwas in de gootsteen, vuile kleren op de vloer, overal stof, spinnewebben… ‘t is me wat. Het huisje wordt overduidelijk bewoond, maar wat een slordige mensen moeten dat zijn!

IJverig als altijd gaat Sneeuwwitje terstond aan de schoonmaak, en onder het zingen van gezellige liedjes helpen ook de dieren mee. Vrolijk lachend corrigeert ze de konijnen die het stof onder de mat willen vegen en de eekhoorntjes die de borden oppoetsen met hun staart. Dommerdjes! Sop, dat is je ware, en ze stuurt de wasbeertjes met de her en der vergaarde kledij naar een vijver. Binnen de kortste keren heeft ze het huis – en de bosdieren – volledig gedomesticeerd. Het dwergenhuisje glanst je tegemoet. Op tafel staan zelfs bloemen en de soep is al bijna klaar.

De dwergen aan haar zachte dwang onderwerpen kost haar wat meer moeite. Maar ze vinden haar mooi, dat scheelt. ‘She’s mighty purdy,’ zegt Sneezy, en iedereen knikt mee behalve Grumpy, die vrouwen niet vertrouwt: ‘Women is trouble. Ze hebben kuren. Geef ze één vinger en ze lopen over je heen.’ Uiteindelijk geeft het geoffreerde uitzicht op haar bosbessentaart de doorslag: ook de liefde van dwergen gaat door de maag. Ze mag blijven.

En nog is ze niet tevreden. Voor men aan tafel gaat, onderwijst ze moederlijk doch gedecideerd, dient men de handen te wassen. Die mening delen de dwergen in het geheel niet: wassen? Nergens voor nodig. Dat hadden ze vorig jaar net gedaan. Ze laten haar niettemin als een troepje beteuterde kleuters hun groezelige handen zien. ‘Tuttuttut, worse than I thought … oh goodness me! … oh my oh my,’ zegt Sneeuwwitje bestraffend. Pas als de dwergen hun halzen, gezichten en handen hebben geschrobd, mogen ze aan tafel. En warempel, na het eten krijgt ze ze met al haar kushandjes en lachjes en goedmoedige standjes zelfs zover dat ze een feestje vieren. Een huis vol tapdansende en jodelende dwergen. Je zou Grumpy terstond gelijk geven: dat weeë vrouwengedoe perverteert zelfs een robuuste mijnwerkersdwerg.

Onderwijl heeft stiefmama een nieuwe spiegelsessie. Verbouwereerd ontdekt ze dat ze weer niet wint en hoort van de spiegel dat Sneeuwwitje nog leeft. Daarop past maar een antwoord: wraak. Ze is furieus. (En al die tijd prachtiger dan Sneeuwwitje ooit zal zijn.) Stiefmoeder spoedt zich met gefronste wenkbrauwen naar haar toverhol, alwaar een krassende raaf zich voor haar toorn verstopt in een afgekloven schedel en de ratten zich schielijk terugtrekken in hun holen. Ze raadpleegt haar boeken. Ze vindt een toverrecept om zichzelf te vermommen (mummiestof, nachtzwart, de lach van een oud wijf, een angstschreeuw, een windvlaag en een bliksemschicht; goed roeren en in één teug opdrinken) en maakt een giftige appel. Foeilijk is ze nu, mijn mooie stiefmoeder, krom en met reumatisch geknobbelde vingers, een haakneus en wratten op haar gezicht.

Ze vindt Sneeuwwitje. Die eet van de appel, zo gaan die dingen nu eenmaal, en valt daarna voor dood neer. De dieren zien de heks en waarschuwen de dwergen. Volgt de scène die in mijn geheugen gegrift stond. En hij was eng. Niet om mijn kinderlijke angst van toen maar om mijn huiver van nu: dat de zachte, met lachjes en gekir omklede dwang tot normalisering (oftewel: propere huishoudens en de belofte van bosbessentaart) het altijd zal winnen van expliciet geformuleerde afwijkende opvattingen.

Maar misschien, zo bedacht ik later, was stiefmama niet uitgesproken en doortastend genoeg. Ze had heel hooghartig tegen de spiegel kunnen zeggen dat smaken verschillen, en dat wie zo ouderwets was om Sneeuwwitje mooier te vinden het niet waard was om zelfs maar stiefmama’s koninklijke pinknagel te kussen. Stiefmoeder verloor het pleit toen ze dacht dat Sneeuwwitje überhaupt mededingster was.

Doe maar bij niemand

[Recensie van Inez van Eijk: Bij jou of bij mij? Erotische etiquette, uitgeverij Contact, Amsterdam 1994.]

AGNES LEGDE DE TELEFOON voldaan neer. Ze was heel kordaat geweest voor haar doen. ‘Nee. Ik wil echt niets met je,’ had ze herhaald, en ook al had Theo aangedrongen, ze had voet bij stuk weten te houden. Agnes knikte goedkeurend en gaf zichzelf in gedachten een schouderklopje. Even later merkte ze niettemin dat ze in de kamer ronddrentelde, niet goed wetend wat te doen. Och ja, ze had vanmiddag dat boek gekocht, zo’n uiteenzetting over hoe je zulke dingen dan wel moest aanpakken. Misschien had ze er iets aan. De titel stond haar enigszins tegen, die was was plat, maar Agnes begreep best dat de commercie zo haar eigen wetten kende.

Ze ging naar de keuken, zette verse thee en liep ermee naar de kamer. Zo, een lamp aan, koekjes binnen handbereik. Ze bereidde zich voor op nuttige levenslessen en sloeg het boek open. ‘Niet over homoseksuelen,’ las ze in het voorwoord, ‘die zijn een apart boek waard.’ Vreemd, dacht Agnes. Alsof alle homoseksuelen zich uitsluitend in… hoe heten ze toch… in dark rooms begaven. Veel van haar kennissen rommelden maar wat aan met dames en heren. Neem nu Els, die moeder van dat vriendinnetje van Daniël een paar jaar geleden; toen Els en haar man zo’n moderne scheiding hadden, was die ogenblikkelijk aan haar gaan zitten friemelen. ‘Niet zeuren Agnes, gewoon doorlezen,’ dacht Agnes bij zichzelf. ‘Je wilde toch wijzer worden? Nou dan.’ Tegen zichzelf kon ze nooit opredeneren, dus besloot ze verder te lezen in dit boek voor de moderne mens.

‘Het is wel veel gedoe, allemaal,’ ontsnapte haar na het eerste hoofdstuk, en ze schonk zichzelf nog maar eens een kop thee in. ‘Een heel hoofdstuk over advertenties, he getsie,’ dacht Agnes, en ze rilde even. Na nog een kop thee te hebben ingeschonken besloot ze fluks dat hoofdstuk dan maar over te slaan. Ze las moedig verder.

Halverwege liet ze het boek op haar schoot zakken, getroffen door een ingeving. ‘Liefde is gebaseerd op het instandhouden van een misverstand,’ dacht ze. ‘Camoeflage en maskering van bedoelingen, het cultiveren van verborgen intenties. Dubbele betekenissen te over. Niets zonder bijbetekenis. De kunst is om iemand te vinden die je plompverloren gelooft, en dan heet het bedrog; of je vindt iemand die dezelfde dubbele bodems erop nahoudt, en dan heet het liefde. Dus eigenlijk is liefde een kwestie van interpretatie.’ Dat klonk wel heel diep, dacht ze, niets voor haar. Hu, je zou er filosofisch van worden. Mistroostig ook. Zou ze nu niet toch maar even naar het café gaan? Om te vieren dat ze zo kordaat was geweest met Theo, en haar avond zo verstandig had doorgebracht?

Voor ze daar goed over had kunnen nadenken stond ze al beneden aan de trap en deed ze de buitendeur open. Ha gezellig, hoe het licht van de lantaarnpalen langs de huizen streek, en warempel: daar stond al een kerstboom.

Wie weet kwam ze in het café nog een leuk iemand tegen.

Your roots are showing

IN 1991 TOURDE Type O Negative door Europa. Ze waren controversieel, dat wist iedereen, maar op grond waarvan was minder helder. Er waren geruchten dat Type O Negative fascistische ideeën zou aanhangen. De zanger van Type O, Peter Steele, had eerder de deathmetalband Carnivore geleid en zong daar nogal onverstaanbare teksten over de derde en vierde wereldoorlog. Carnivore stopte veel dood, nucleaire winters, machismo en barbarij in haar teksten; een muzikale pendant van de Mad Max-films.

Na het uiteenvallen van Carnivore richtte Steele Type O Negative op. Hun eerste cd Slow, Deep and Hard (1991) combineert metal met hardcore. De nummers staan vol uitgekiende tempowisselingen, mengelingen van symfonische muziek en gotische metal. De plaat werd goed ontvangen; totdat de teksten werden doorgelicht. Met name Der Untermensch moest het ontgelden, een nummer over junkies en werklozen, met zinnen als: ‘Why don’t you get a job … Get off society’s back … You’re a waste of life … Send you back to where you’re from.’

Het is bepaald geen vriendelijke tekst, maar hij komt in een ander licht te staan doordat het nummer direct gevolgd wordt door Xero Tolerance, waarin Steele zingt over een ‘type A personality disorder’: ‘Hatred obsessing me, hatred possessing me, anger burning me, anger turning me into someone I don’t know.’ In dit fragment en elders op de plaat wordt duidelijk dat de zanger dingen denkt die hij liever niet wil denken. Hij becommentarieert zichzelf. Hij beklaagt de kapot geboren babies van junks en de vrouwen die hoer moeten spelen voor verslaafde vriendjes; hij zingt over zijn dame die hem ontrouw is en deswege dood moet, en onderbreekt deze tirades met idyllische passages over hoe hij de liefde liever had gezien: ‘I gave till it hurt, thought it was right’ en ‘there is no pain like that of desire’.

Hij wordt telkens weer gefrusteerd in zijn romantische verlangens, wat zijn woede wekt, en uiteindelijk wordt hij zichzelf vreemd. De plaat klinkt als het hatelijke, machteloze verweer van iemand die kopje onder dreigt te gaan. En waar dat vandaan kwam, heeft Steele keer op keer uitgelegd. Iets met een vriendin die ervandoor was. De hele wereld kon wat hem betreft even opvliegen. Zi­j voorop.

Van de op tekst- en interviewfragmenten gegrondveste geruchten dat Type O met racisme en fascisme zou dwepen, distantiëerde Steele zich geschrokken: ‘Ik wil niet als fascist gebrandmerkt worden. Ik keur geweld af.’ Vanuit Brooklyn stuurde Steele stapels faxen naar Europa waarin hij uitlegde dat hij weliswaar vond dat je junkies niet in de watten hoefde te leggen, maar dat hij racisme veroordeelde en van nazi’s al helemaal niets moest hebben. Zijn spijtbetuiging sorteerde weinig effect. In Berlijn riep de kraakscene op tot acties en werden er zelfs posters geplakt met de oproep Steele te vermoorden. Vrijwel alle concerten in Duitsland en Oostenrijk werden verstoord of verhinderd door bezettingen, bommeldingen en demonstraties van linkse activisten.

In Nederland waren vijf concerten geboekt. Het eerste was in de Melkweg in Amsterdam. Die dag was er toevallig een linkse demonstratie in de hoofdstad. John van Luyn, programmeur van de Melkweg: ‘Iets tegen Shell ofzo. Bij de demonstratie werden flyers uitgedeeld tegen Type O Negative. Ze zijn gewoon doorgelopen. Er kwamen honderdvijftig actievoerders de Melkweg binnenvallen. Ze hebben de leidingen doorgeknipt: elektriciteit, telefoon, alles, en eisten dat we het concert van die avond zouden aflasten. Ze hadden bovendien allerlei migrantenorganisaties en -omroepen gewaarschuwd, en die begonnen ook te protesteren. Niemand van hen had ooit van de band gehoord, maar ze wisten ineens allemaal heel zeker dat Type O Negative fout was. Het was hier een chaos en we konden niet anders dan het optreden cancellen.’

Gert Gering, programmeur van Atak in Enschede: ‘We wisten dat ze controversieel waren, maar dat hebben we nooit geschuwd. Muzikaal vonden we ze een doorbraak. Ik heb hun teksten gelezen. Mijn politieke vriendje is-ie niet, maar ja: wat is serieus, en wat niet? En als je teksten gaat bestuderen zou er geen rapgroep meer geprogrammeerd kunnen worden. Dat er bij ska-concerten veel skins komen, daar hoor je trouwens nooit iemand over. Wat die protesten betreft, in die tijd speelde de verscherping van het asielbeleid en de neo-nazirellen in Duitsland. Maar wat deden die actievoerders? Op het vliegveld gaan liggen om uitzettingen te voorkomen? Nee, flyers verspreiden tegen Type O Negative. Er ontstond ook hier gedoe. We kregen een afgezant van de burgemeester op bezoek die ons duidelijk maakte dat ze twee rechtbankmedewerkers in de zaal wilden posteren om de teksten van de groep te screenen, en die zouden eventueel ingrijpen. Ja, onder die condities wilden wij natuurlijk geen concert, dat was regelrechte censuur. Afgelast dus. Ik heb die avond overigens maar twee skins gezien. Laatst hadden we Laurel Aitken, ska dus, en d’r stonden wel zestig skins. Aitken droeg nog een nummer aan ze op ook.’

Harry Hamelink, programmeur van Nighttown in Rotterdam: ‘De De bezetting van de Melkweg kwam op het RTL- en het NOS-journaal. We moesten binnen een dag beslissen wat wi­j zouden doen. Er was zoveel negatieve aandacht dat het ons beter leek iedereen de pas af te snijden. We besloten het optreden niet te laten doorgaan.’ Ook Noorderligt in Tilburg lastte af.

Alleen Scum in Katwijk hield stand. Marcel van Tol: ‘We wisten natuurlijk van de onrust, maar we wilden het concert laten doorgaan. We kregen dreigbrieven en telefoontjes van activisten die meedeelden “geweld niet uit de weg te gaan”. We hebben met de politie en de burgemeester gesproken, die vervolgens hun volle medewerking gaven om het optreden door te laten gaan. Wij wilden per se niet zwichten voor zo’n idiote manier van actievoeren. We waren erg op ons hoede, we hebben de ramen geblindeerd en de politie zou surveilleren. Maar Steele kon het niet meer aan. Hij was kapot van wat er allemaal gebeurd is en vloog terug naar New York. Uiteindelijk hebben er maar twee bandleden hier opgetreden. We waren vreselijk teleurgesteld. Die eerste cd van ze wordt hier nog steeds grijsgedraaid. Het is gewoon een wereldband.’

Type O bleef verdacht, wat ze ook zeiden of deden. Nog vorig jaar schreef muziekblad Oor: ‘De vraag of Steele en consorten nu fascistisch en/of racistisch zijn, is onbeantwoord en blijft steken in een dikke vlaag mist. De actievoerders hadden beter naar de rechter kunnen stappen. Dan hadden we tenminste een onafhankelijke uitspraak gehad over Type O Negative en haar uitlatingen.’ Pardon?

*

HET JAAR NA deze desastreuze tournee kwam The Origin of the Feces uit, een registratie van een quasi-live optreden in Brighton Beach, Brooklyn. Het is een gevecht tussen een band en een zaal. Al bij aanvang onthaalt het publiek de band op een gescandeerd ‘You suck, you suck’. Steele heeft meteen een weerwoord. Het publiek betaalt om hem te zien terwijl hij betaald kri­jgt, ‘so who’s the real asshole here?’ De hele opname blijft het venijn over en weer spatten. Er is een – al dan niet gespeelde – bommelding en zaalontruiming. Hondengeblaf. Sirenes. Een bierflesje knalt voor Steele’s voeten uiteen. De aankondiging dat ze aan het laatste nummer beginnen, ontlokt gejuich.

Op deze cd staat ook Kill You Tonight, een combinatie van eerder opgenomen nummers. Daarin zingt Steele over een overspelig vriendinnetje dat elke zaterdagavond op pad gaat om mannen te versieren: ‘Where there’s a womb, there’s a way’. Hij zingt over de bedrogene die zich verbijt, zich bezat, in de greep raakt van een groen monster dat jaloezie heet en uiteindelijk zijn bijl scherpt en op zoek gaat. Wanneer hij vriendin plus one-night-stand aantreft, vermoordt hij niet alleen haar maar tevens de meneer in kwestie. Hij is, heel politiek correct, voor gelijke behandeling, ook in deze: ‘I’m an equal opportunity destroyer’.

Ook al een tekst die niet prettig viel, zeker niet onder feministen. (Men sprak over het luchthartig aanbevelen van vrouwenmoord sec.) Live is er echter meer aan de hand. Het achtergrondkoortje is nog pesteriger dan op de studioversie, waar het al tamelijk hilarisch klonk. Steele die bozig monkelt: ‘I know you’re fucking someone else’, waarna de rest van de band hem in een vrolijk up-tempo jennend herhaalt: ‘He knows you’re fucking someone else’, en dat dan tien keer achter elkaar (‘I knohow’ – ‘He knohows’ – ‘I knohow’ – ‘He knohows’ – ‘I said I knohow’ – ‘He said he knohows’, steeds sneller, ad infinitum, ad nauseam).

Vlak voor de dubbelmoord waarschuwt Steele de luisteraars: ‘Second verse. Worst than the first!’ Midden in het nummer zit een parafrase van Jimi Hendrix’ oldtimer over Joe die eveneens op oorlogspad ging vanwege een overspelig liefje. Op een paar woorden na zijn de teksten identiek: ‘Hey Joe, where are you going with that gun in your hand?’ werd ‘Hey Pete’ met een bijl en Mexico werd Brighton Beach. Hendrix kwam ermee weg, met dat neerhalen van mevrouwen, maar die was dan ook populair en werd politiek oké bevonden.

Voor de tegenstanders van Type O die zich aan tekst-exegese overleveren, weet ik er nog wel een paar. De teksten zitten vol sneren naar politiek-correct denken en grappen. The misinterpretation of silence and it’s disastrous consequences heet een nummer, en dat biedt vierenzestig seconden stilte. Zingen over haat en dat doen onder het label ‘type A personality disorder’ lijkt me een ironische verwijzing naar Adorno’s theorieën over de autoritaire persoonlijkheid. Een nummer over ontrouw uitbrengen onder de spottende titel Unsuccessfully coping with the natural beauty of infidelity. Zingen over zelfmoord en dan schreeuwen: ‘I can see God!’ Volgens mij maken ze gewoon pretdeath.

De derde cd Bloody Kisses (1993), gothischer en met meer doom dan ooit, gooit er nog een flinke schep bovenop. Om elke beschuldiging van racisme uit te hollen, doen ze een nummer met als enige tekst ‘Kill all the white people, then we’ll be free’, bijgestaan door een zwart rapkoortje. In een ander nummer legt Steele uit dat links ze voor fascist verslijt en rechts ze voor communisten houdt – dus waarom zouden ze zich van iemand nog iets aantrekken? In Black No. 1, dankzij MTV een flinke hit geworden, zit de grap die ik zelf het meest geslaagd vind. Over een nep-vampierdame met zwart geverfde haren zingt Steele: ‘Your roots are showing. Dye ’em black.’ ‘Roots’ verwijst in het Engels niet alleen naar uitgegroeide haarverf, maar fungeert ook als codewoord in het politiek-correcte denken (iemands ‘roots’ zijn schijnbaar onaantastbaar, de ultieme retorische dooddoener). Voor wie wars is van elke vorm van essentialisme, is die opmerking ronduit hilarisch. Op het tegelijkertijd op de markt gebrachte t-shirtje stelt Type O zich voor de zekerheid verantwoordelijk voor zo ongeveer alle grote rampen van de afgelopen twee millennia: van de kruisiging van Christus en de aantasting van de ozonlaag tot de Golfoorlog en aids.

*

ZOJUIST HEEFT TYPE O haar eerste echte Nederlandse tournee afgesloten. Nergens ontstonden rellen, gedeeltelijk dankzij een terughoudend persbeleid, gedeeltelijk dankzij het feit dat Type O zich met Bloody Kisses heeft gerevancheerd. De drie optredens waren glad uitverkocht en op het publiek viel nauwelijks iets aan te merken, behalve dan dat ze soms uit volle borst meezongen. ‘Er waren wat hitserige verhalen bij de voorverkoop, maar er was werkelijk niets mis. Er waren twee skins bij hun optreden hier,’ vertelt Van Luyn van de Melkweg, ‘maar die zijn er altijd. We noemen ze onze huisskins. Maar skins hebben ook niets te zoeken bij deze muziek. Het is geen harde, agressieve muziek, het is eigenlijk heel romantisch. Alsof je de Sisters of Mercy vertaalt naar nu, naar een hoger plan. Ik hou wel van het dramatische dat ze hebben.’ Harry Hamelink, programmeur van Nighttown: ‘Het was een fantastisch concert. Steele wordt door leken als macho afgedaan, maar hij was juist heel toegankelijk, zocht veel contact met de zaal. Hij is stukken minder bitchy dan de meeste metalmuzikanten.’

En Steele zelf? Ik zat op een stoel in de kleedkamer. Steele, die ruim twee meter lang is, torende boven me uit en had zijn handen in zijn zij gezet. Hij keek achterdochtig naar beneden en wachtte niet op de eerste vraag. ‘Nogmaals, ik heb die rellen niet gewild. Ik dacht dat mensen slimmer waren. Maar het lijkt nu over te zijn.’ De verdedigingszinnen die inmiddels standaard zijn geworden, rolden uit zijn mond; maar dat wil ik allemaal niet weten. Ik zei het een goed concert te hebben gevonden. Hij keek nogmaals naar de diepte waarin ik schuilging. Het verschil was wel erg groot. Hij knielde aan mijn voeten.

‘Opgelucht. Het geluid was niet in orde, maar we konden eindelijk gewoon spelen.’ Waren zijn teksten een commentaar op politiek-correct denken? ‘Oh yeah! Wat je eet, wat je denkt, met wie je omgaat, met wie je vrijt en hoe – alles wordt tegenwoordig onder de loep genomen. We willen alleen maar spelen. We’re just four musical clowns from Brooklyn, ik wil helemaal niet dat we zo serieus worden genomen.’ Hij was uiterst vriendelijk jegens de zaal zeg ik, hij waarschuwde zelfs de stage-divers dat ze moesten opletten waar hun vrienden stonden, opdat ze niet crashten. (Er was een jongen geweest die het nummer Gravity al te letterlijk had genomen en met een lelijke hoofdwond was afgevoerd.) ‘I just react. Als de zaal welwillend is, werkt het; dan kun je contact leggen, iets teweeg brengen. Wanneer het publiek agressief reageert, moet ik me in de eerste plaats staande houden. En desnoods terugschelden.’ We praten wat door. Hij is de beminnelijkheid zelve. Wiskey? Bier? Nee, van Adorno heeft hij nog nooit gehoord, maar het klinkt interessant. Type A personality? ‘That’s me.’ Een afwachtende blik. Hij wil de zaal in. Napraten. Fans ontmoeten.

‘Volgens mij moeten ze nog eenmaal het clubcircuit in, om zich te ontdoen van die rare erfenis,’ zegt Hamelink van Nighttown, ‘en dan breken ze door. Ze zijn goed genoeg.’ ‘De volgende keer kan ik ze niet boeken,’ zegt Van Luyn van de Melkweg. ‘Dan zijn ze te groot.’ Maar hij raadt ze aan een tourmanager te nemen. ‘Ze hebben niet eens gecontroleerd hoeveel kaartjes ik heb verkocht. Ik verwed er veel onder dat ze zometeen in Duitsland per concert voor drie mille worden getild.’

Het geheime seksleven van de techniek

MARKETINGDESKUNDIGEN BEPALEN DE mate waarin nieuwe technologieën zijn ingeburgerd aan de hand van de penetratie van specifieke apparaten in huishoudens: men relateert de verkoop aan het aantal mensen en maakt daar sommen mee. De gemiddelde Nederlandse woning biedt, zo luiden de uitkomsten van dergelijke exercities, ruwweg onderdak aan bijna tweeënenhalf mens, twee telefoons, anderhalve televisie, driekwart videorecorder en cd-speler, een halve computer, een kwart magnetron en een tiende cd-i. (Zulke berekeningen dienen overigens vooral ter staving van allang bekende feiten, zoals dat mensen meer in huishoudens gepenetreerd zijn dan cd-spelers.) Het is nogal gemakszuchtig om acceptatie van technologie te meten via de verkoop ervan; kijken naar het gebruik dat mensen ervan maken, lijkt zinniger.

Hoe vertrouwder een apparaat of toestel is, hoe minder heilig het is; hoe minder heilig, hoe veelvuldiger en veelzijdiger het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Waar men zich in lang vervlogen tijden naar verluidt stipt om zeven uur en vol ontzag voor de televisie schaarde om te zien wat Hilversum weer voor wonderen in petto had, het voltallige gezin vol spanning afwachtte tot de heer des huizes zich over de aan/uit-knop boog en de uitzending van gisteravond de conversatie tijdens lunchpauzes, koffievisites en speelkwartieren domineerde, laat niemand zich nu veel gelegen liggen aan de tv. Hij is onderdeel van het dagelijks leven geworden en daar is niets heiligs meer aan. Hij is alles en niets.

De tv is afwisselend babysitter, haardvuur, oorlogsreporter, psychotherapeut, spelletjesmachine, buurvrouw, cultfilmhuis, stem in de eenzaamheid en muziekweekblad, en zodra er echt iets aan de hand is lees je dat morgen wel in de krant en daarna pas zet je CNN aan. De televisie is waarlijk gedemocratiseerd, want uit zijn voorgeschreven rol gevallen. Hij is tegenwoordig multifunctioneel en de bezitter maakt zelf uit in welke hoedanigheid het ding van keer tot keer wordt aangezet.

Een interessanter inburgeringscriterium dan de penetratiegraad is derhalve de vanzelfsprekendheid waarmee mensen high-tech produkten ook benutten voor praktijken die de fabrikant aanvankelijk in het geheel niet op het oog heeft gehad. De televisie die als behang fungeert, heeft zijn pendant in de computer die invalt voor de vierde man bij het klaverjassen; de walkman speelt niet alleen teepjes maar zingt ‘s nachts slaapliedjes voor rusteloze lieden en houdt buitenshuis een effectief scherm op tegen ongewenste praatjes en opdringerige meneren, de fax treedt sinds kort naar voren als de distributeur van een handgeschreven tijdschrift en een elektrische tandenborstel kan ook best een vibrator zijn.

De magnetron slaagde wat mij betreft twee jaar geleden voor deze surplus-test, toen iemand me vertelde dat hij zijn magnetron gebruikte om er z’n zelfgekweekte nederwiet in te drogen. (Twee minuten op vol vermogen, als ik me zijn aanwijzingen goed herinner.) Het wachten is op het moment dat iemand dat deel van de cd-collectie dat wegens veranderende modes en smaken toch niet meer beluisterd wordt, zal recyclen tot bijvoorbeeld servies. Cd’s zijn namelijk heel goed te gebruiken als taartbordje, als kaarsenhouder of als onderzetter.

Techniek is pas goed wanneer zij flexibel is en de gebruikers ervan hun eigen toepassingen voor de bijbehorende apparatuur kunnen verzinnen – en langs slinkse wegen loopt die eigen toepassing bijna altijd uit op seks. Hoe dat precies komt, is vooralsnog een raadsel; het zal wel iets met mannen te maken hebben. Die verlustigen zich door de bank genomen meer dan vrouwen aan hightech snufjes, hebben een ruimere portemonnee om tot de aanschaf van dergelijke apparatuur over te gaan en maken zich, wanneer ze het spul eenmaal in hun bezit hebben, doorgaans sneller vertrouwd met moderne technologieën dan vrouwen dat doen. Voor moderne mediatechniek geldt in ieder geval als vuistregel: If it doesn’t make you come, it doesn’t stay.

Fabrikanten snappen dat niet altijd. Philips ontwikkelde zo’n twintig jaar geleden een uiterst vernuftig videoapparaat, de V2000, en sloot contracten af met filmmagnaten teneinde voorbespeelde software beschikbaar te hebben voor de kersverse videobezitters. Philips weigerde echter in zee te gaan met pornoproducenten, zodat de videotheken voor dit systeem alleen min of meer kuise speelfilms op de schappen hadden staan, wat weer als gevolg had dat de V2000 in de zo belangrijke introductiejaren sterk aan marktpotentie inboette. Juist pornovideo’s werden opvallend vaak gehuurd, vooral door mensen die er nieuwsgierig naar waren maar geen zin hadden in vieze bioscopen in achterafstraatjes. Betamax, een ander videosysteem dat de concurrentie aanging met VHS, stortte zich wel op de porno en hield het aanzienlijk langer uit. Het V2000-systeem, een superieure techniek volgens mensen die het weten kunnen, ging in zekere zin ten onder aan preutsheid.

*

SEKS HEEFT VAKER de introductie van nieuwe media vergemakkelijkt. De Franse PTT ondernam dertien jaar geleden een proef om te onderzoeken of sommige dure diensten (zoals het kosteloos verstrekken van telefoongidsen en het instandhouden van inlichtingencentrales) konden worden vervangen door een systeem waarbij de burgers zelf informatie opzoeken via een on-line verbinding. Minitel werd, om de attractiviteit ervan te verhogen, opgetuigd met een onbenullig bulletinboard en de inwoners van Bretagne kregen bij wijze van proef allemaal een gratis setje met beeldscherm en toetsenbord thuis geïnstalleerd. Behalve telefoonnummers konden de gebruikers tegen een geringe vergoeding ook het weer, de uitgaansagenda en de veilingprijzen raadplegen.

Het animo voor Minitel nam pas traceerbare proporties aan toen de gebruikers ontdekten dat ze, in plaats van uitsluitend ‘naar boven’ te bellen, ook berichten voor elkaar konden achterlaten. En binnen de kortste keren fungeerde Minitel als een streekkrant in eigen beheer die bovendien grossierde in hobbycontacten: wie toevallig liefhebber was van nudistisch dauwtrappen en dat wegens gebrek aan belangstelling helaas altijd alleen had moeten doen, of wie postzegels verzamelde met afbeeldingen van kolibri’s of van doodgeschoten staatshoofden en de dubbele exemplaren graag eens wilde ruilen, vond via Minitel meestal wel een lokale lotgenoot.

Zulke onderlinge netwerken bracht de Franse PTT tot haar onnoemelijke verdriet niet bijster veel geld op; er werd hooguit iets meer gebeld dan anders (de verbinding met Minitel wordt via de telefoon gelegd). Minitel dankte zijn verdienste vooral aan het feit dat het kon worden ingezet als een aardig tegenvoorbeeld wanneer er weer eens een dogmatische mediaprofessor kwam aanzetten met nachtmerriescenario’s waarin moderne telecommunicatie gelijk werd gesteld aan sociale verarming en vereenzaming; immers, in Bretagne bloeide het maatschappelijk leven juist op onvoorziene wijze op als gevolg van deze nieuwe manier om contacten te leggen.

In financieel opzicht werd Minitel echter pas succesvol nadat een paar pientere jongens seks- en dating-bulletinboards opzetten en een paar franken per minuut vroegen voor hun service; binnen de kortste keren liep het storm en kwam het geld met bakken binnen. Sex sells.

In Nederland is rond de 06-nummers iets vergelijkbaars gebeurd. Toen de 06-lijnen werden ingevoerd, bestond er geen duidelijk beeld van de diensten die geboden zouden kunnen worden. De PTT had zelf niet veel meer in de aanbieding dan het weerbericht, de tijdmelding of Max Tailleurs geinlijn, en deed schuchtere pogingen andere bedrijven te interesseren voor deze nieuwe optie. Een jongeman kocht in een opwelling vijfentwintig 06-lijnen, plugde een telefooncentrale in waarop een opname werd afgespeeld van een hitsige vrouwenstem die suggestieve teksten uitsprak, plaatste wat advertenties voor nulzesseks en zag tot zijn onmetelijke verbazing dat zodra het 06-net in werking werd gesteld, alle lampjes van zijn apparaat tegelijkertijd aanfloepten.

Het duurde nog maanden voor de PTT zover was dat hij kon uitbreiden naar honderd lijnen; toen hij ze kreeg waren ook die vrijwel permanent in gebruik. Door de publiciteit over zijn noviteit wist heel Nederland op slag wat een nulzes-nummer was; de PTT had zich geen effectiever introductie kunnen wensen. Telefoonseks sloeg dusdanig aan dat sommige bedrijven ertoe overgingen de nulzes-nummers te blokkeren om zo hun werknemers het bellen ervan te beletten, tenminste tijdens kantooruren. De jonge ondernemer in kwestie is nu overigens miljonair.

Nulzes-lijnen kennen twee varianten. Bij de luisterlijnen krijgt de beller – al dan niet live – een dame te horen die voor veel dingen in is (tenminste: dat zegt ze). Er zijn tal van specialisaties: wie verhaaltjes wil horen over billekoek dient een ander nummer te draaien dan wie vooral houdt van schooljuffrouwen, meesteressen of mevrouwen met grote borsten. Bij de belboxen kunnen diverse mensen tegelijkertijd met elkaar praten (maximaal tien); zodra twee mensen elkaar vinden en vertrouwelijkheden willen uitwisselen, kunnen ze op een aparte lijn worden gezet. Ze komen dan terecht in een telefonische versie van de darkroom, en kunnen daar elk onder wederzijdse verbale aanvuring overgaan tot masturbatie. Een klassiek probleem bij deze belboxen is het schrijnende gebrek aan deelnemende meisjes: het schijnt niet ongewoon te zijn dat acht mannen door elkaar heen schreeuwen, wachtend op dat ene meisje. Sommige belboxen betalen daarom vrouwen om deel te nemen aan gesprekken; ze fungeren als lokkertje voor de mannen, net zoals vroeger in de studentendisco de meisjes voor nop naar binnen mochten en de jongens moesten betalen.

Nulzesseks is inmiddels een zo wijd verbreid fenomeen en opmerkelijk genoeg zoveel gewoner en meer geaccepteerd dan prostitutie of pornografie dat RTL er ‘s avonds spotjes voor uitzendt en vrijwel elke omroepgids advertenties opneemt. Uit de Varagids: ‘Bel nu! Direkt privé. Hier vind je de leukste meisjes waarmee je lekker privé mee kunt kletsen. Bel snel, ze wachten op je!!! Direct apart afspreeklijn 06-xx, Flirten met z’n tweeën 06-xx, Stoute afspraakjes 06-xx, Gay direct apart per regio 06-xx.’

*

OOK DE COMPUTER, lange tijd het domein van puberjongetjes en technofreaks (die dan ook prompt werden omgedoopt tot ‘bitneukers’), bood nieuwe mogelijkheden voor seksuele expansie en exploratie. Via een modem kunnen computergebruikers met elkaar bellen en op bulletinboards berichten of programma’s voor anderen achterlaten of juist ophalen voor eigen gebruik. In Nederland bestaan momenteel honderden van die bulletinboards (BBS’en), waarvan sommige uiterst gespecialiseerd zijn: er worden programmeertechnische vragen behandeld, je kunt er tips krijgen om bugs te repareren, er zijn handige programmaatjes te vinden, je kunt on-line met elkaar ‘praten’ en dergelijke.

Internet is een internationaal computernetwerk dat aanvankelijk bedoeld was om documenten overal beschikbaar te stellen; op Internet worden nu wetenschappelijke, politieke en culturele discussies gevoerd waaraan miljoenen mensen deelnemen. Er lopen discussies over aids, hacken, literatuur, virtual reality, de kunst van het theezetten, de nieuwste film van Spielberg en over de stand van zaken in Sarajevo. Via lokale verbindingen is elke gebruiker aangesloten op het hele netwerk, en een Internet-verbinding met New York kost evenveel als een plaatselijk telefoontje.

Ook op Internet vinden seksgesprekken plaats, soms tegen wil en dank. In de Digitale Stad, een plaatselijke vertakking van Internet, hebben verschillende vrouwen zich erover beklaagd dat ze, wanneer ze wat rondhingen in de diverse gespreksruimten, hitserig benaderd worden door mannelijke datareizigers. Sommigen spreken al van ‘cyber-rape’ oftewel digitale verkrachting. En cyberspace kent tevens haar eigen Casanova’s: Francisco van Jole heeft al in diverse tijdschriften de analoge wereld kond gedaan van zijn digitale viriliteit met cyberliefjes. Anderhalve week geleden trachtte hij de Volkskrantlezers te overtuigen van het superieure karakter van deze vorm van contact, waarbij hij omstandig doch geheel overbodig uitlegde dat een simpele conversatie tot fysieke sensaties kon leiden. Hij verbaasde zich, met de naïviteit van de bekeerling, over de seksuele openhartigheid die hij en zijn gesprekspartners wisten te bereiken zonder elkaar ook maar te zien.

Nicholson Baker had al een charmant boek gewijd aan de directheid die anonimiteit kan opleveren. Zijn boek Vox (1992) is opgezet als een telefoongesprek via een sekslijn; een man en een vrouw spreken drie of vier uur over hun fantasieën, hun ervaringen en hun wensen, en larderen deze verhaaltjes met recepten voor pastagerechten en discussies over de merites van pornoboeken versus die van pornofoto’s. De twee personages constateren een paar keer verrast dat ze elkaar zoveel vertellen en vinden daarvoor meteen een adequate verklaring: ‘It doesn’t go beyond this conversation. Out here we say everything, but in our lives, nothing. Out here you can tell me.’ Bovendien hebben ze een gemeenschappelijk doel – hun lust. Wanneer ze alletwee een orgasme hebben gehad, hangen ze op en is het boek afgelopen.

*

OP BULLETINBOARDS VALT meer te doen dan praten. Veel mensen bezoeken ze uitsluitend om er free-ware te sponzen (sponzen is rondschuimen op een BBS om er spelletjes en andere programma’s vanaf te halen zonder zelf ooit iets aan te leveren). Tegenwoordig heeft bijna elk BBS een seksafdeling; sommige BBS’en doen zelfs uitsluitend in seks.

BBseks is flauw en primitief, en bestaat hoofdzakelijk uit plaatjes van blote meisjes (blote jongens bestaan niet in cyberspace) en stupide spelletjes. Wanneer je zo’n BBS bezoekt, rollen er lijsten als deze over het scherm:

Kortom, vergelijkbare rommel als de plaatjes in een gemiddeld pornoblad maar met een aanzienlijk lagere resolutie. Het enige plezier dat er mogelijkerwijs in schuilgaat, is de toegevoegde waarde van het medium zelf, de computer: wie in het bezit is van een tekenprogramma kan de opgehaalde plaatjes naar believen wijzigen en het hoofd van Rosanna Arquette op het lichaam van Demi Moore zetten, proberen de genitaliën der dames extra te arceren of ze een keursje en naaldhakken aan te trekken. Het hoogtepunt van dergelijk knip-en plakgenot is alleen weggelegd voor wie in het bezit is van een fotoscanner en een retoucheerprogramma; daarmee kun je de Tight Butt Asia Girl zo manipuleren dat ze middenin de gezinskiekjes van het uitstapje naar Artis belandt, kan de Huge Hairy Pussy opa’s toupet vervangen of blijkt tante Petra mee te doen met de Yng Ladies Engaged In Lezbo Action.

De spelletjes zijn van hetzelfde elementaire niveau. Bij sommige krijg je bij elk behaald niveau de beschikking over een dame waarmee dingen gedaan kunnen worden (hoofdzakelijk heteroseksuele dingen, lesbische of homosuele computergebruikers veronderstelt men veelal niet), en hoe dichter men het eindspel weet te naderen, hoe dichter men inderdaad het eindspel nadert. Andere spelletjes, die met een groots gebaar ‘interactief’ worden genoemd, vergen een muis of een joystick om ze te kunnen spelen. Door met de muis te klikken, loop je een beeldverhaal door en treft daar meisjes op banken en in bedden die een flagrante poging doen de speler te verleiden hen te bevredigen. Door met de muis hun kledingstukken aan te wijzen, verdwijnen die in het niets; door met de muis op kleine langwerpige voorwerpen te klikken, verdwijnen die in de dames. Met de joystick kan de hand van een masturberende mevrouw worden bewogen, en op het laatst scoort ze; of er moeten twee figuurtjes bijeen gebracht worden, een kwestie van goed mikken.

*

DE LAATSTE PAAR jaar wordt geëxperimenteerd met een nieuwe vorm van computerseks: cybersex. Via datasuits, kleding met sensoren die reageren op impulsen die vanuit de computer worden opgewekt of via Internet doorgegeven, zou een geheel nieuwe beleving kunnen worden opgewekt. Cybersex is momenteel hoofdzakelijk een technofantasie, maar zou ooit realiteit kunnen worden. De bedoeling is een pak en een programma te ontwerpen die bij de drager ervan sensaties teweegbrengen als had hij of zij een lustige partner. Het ontwerp van het datasuit is verhoudingsgewijs het meest eenvoudige deel van de onderneming, hoewel gezegd moet worden dat de meeste pakken die nu ter promotie worden gebruikt, uiterst summier zijn. Via een hoofddeksel annex bril en koptelefoon wordt de gebruiker visueel de virtuele wereld ingeleid; op het beeldscherm verschijnt een partner, gebaseerd op een fotomodel, een filmster of een heus lief. Handschoenen (datagloves) en een peniskoker of teledildo moeten de rest doen. Prikkels worden elektrisch aan het betreffende lichaamsdeel doorgegeven en lopen uiteen van minimaal 3,5 volt voor een lichte aanraking tot maximaal 49 volt voor de voorstanders van een hardere aanpak.

De aspiraties van de cybersex-adepten variëren: sommigen speculeren op programma’s met een ideale virtuele partner die de drager op van te voren aangegeven manieren zal opwinden en uiteindelijk bevredigen, anderen gokken op cyber-orgies waarbij honderden mensen ingelogd zijn en elkaar elektronisch stimuleren. Kortgeleden werd een demonstratie gegeven van een Duits prototype, waarbij twee proefpersonen trachtten elkaar fysiek te behagen over een afstand van zeshonderd kilometer. Claude stond in Keulen voor een scherm met vijftien afbeeldingen van onderdelen van een vrouwelijk lichaam en moest dan met zijn muis een preferente erogene zone van Emanuelle te Parijs prikkelen. Het had iets van de twee koningskinderen die vruchteloos poogden de rivier die hen scheidde, weg te denken:

‘Voel je iets?’ vraagt Claude.
‘Ja, een streling… tussen mijn benen,’ zegt Emanuelle.
‘…’
‘Wat doe je nu?’ vraagt Emanuelle even later.
‘Ik doe niets,’ zegt Claude, ‘ik wacht op jou.’

*

DE VALKUILEN VAN cybersex zijn evident. Aangezien de reacties van de telepartner vooralsnog niet zichtbaar te maken zijn (tenzij er weer iets extra’s gedaan wordt met video en microfoons), is het niet zonder meer duidelijk hoe het andere koningskind reageert. De lichaamsstreken die onder het bereik van cybersex vallen, lijken tamelijk beperkt: eens aan iemands haar trekken, een been fixeren met een goedgeplaatste knie of een touw, met een nagel over rugwervels krassen of zachtjes een mondhoek kussen – het zit er allemaal voorlopig niet in. Cybersex doet hoofdzakelijk denken aan een hoogst omslachtige variant op masturbatie en in voorgeschreven ‘lekkere’ plekjes.

Het voornaamste probleem is echter dat het onnoemelijk veel gedoe lijkt en dat alles wat gewone-mensenseks zo aangenaam maakt erin ontbreekt: de onhandigheid, het gestuntel, het gefluister en gegiechel, het heimelijk koesteren van fantasieën en verlangens, en vooral: de verliefdheid. Bovendien zijn reëel bestaande mensen ook buiten bed hardstikke veelzijdig.

Seks mag dan technologie helpen verkopen, om seks te verkopen is verliefdheid nodig – of tenminste de illusie daarvan.