Schrikkelkatje

Gelukkig wilde de dierenarts wel hier komen. In haar laatste uur wilde ik niet met haar slepen, en als je dan toch dood moet, dan liever thuis. Kim was op: haar achterpoten weigerden steeds vaker dienst, ze was half blind en doof en werd steeds angstiger. Ze was geboren op schrikkeldag in 1984, zij en ik hadden langer bij elkaar gewoond dan mijn ouders en ik. Ze heeft al mijn liefdes overleefd en is ouder dan mijn ms.

… me ernstig afvragen of haar laten doorleven voor haar is of voor mezelf. Of: als ik nu een einde aan haar laat maken, is dat dan om mezelf de last te besparen van een klagende, zielige kat die soms een uur kan zitten mauwen om ik weet niet wat want alles wat ze zou kunnen willen heb ik gegeven of gedaan? En: als ik het uitstel, ontken ik dan dat ze al eigenlijk helemaal op is, omdat ik haar nog niet wil missen? Beter naar haar kijken. Elke dag opnieuw snel, doch goed beslissen. Wijs wezen.

Hoe beslis je in godesnaam voor een ander, ook al is die ander je huisdier? Ze was mijn grens al lang gepasseerd, maar dat was mijn grens. Hoe kom je erachter waar een ander zelf de grens legt? Hoe scheid ik daarbij mijn belangen van de hare? Ik legde mijn dilemma voor aan de dierenarts die haar onderzocht. ‘Liever een week te vroeg dan een paar dagen te laat,’ zei hij, ‘je wilt ze de pijn besparen.’

Raar dat we die regel bij dieren zo makkelijk accepteren. Bij dieren mogen we onze grens opleggen, bij mensen vinden we het normaal hun grens te passeren door die eindeloos te evalueren, uit het oogpunt van onze zorgvuldigheid.

De paradoxale overeenkomst is dat in beide gevallen anderen beslissen wanneer je mag gaan, tenzij je zieke lichaam hen te snel af is. In de dood ben je afhankelijker van anderen dan ooit. Katjes kunnen bovendien geen zelfmoord plegen als ze het niet met jouw grens eens zijn.

De dierenarts is het met me eens: Kim is op. Hij legt me precies uit wat hij gaat doen. Ik houd haar in mijn armen als hij haar verdooft en ik probeer rust uit te stralen zodat ze niet bang wordt. Zo lief en gewoon mogelijk doen, voor haar. ‘Moordenaar,’ scheld ik mezelf intussen uit, ‘moordenaar! Kim, ik heb opdracht gegeven je dood te maken,’ en ik voel me schuldig, tegelijkertijd wetend dat als dierenartsen zulke dingen niet mochten doen, ik over een week eigenhandig haar nekje had gebroken omdat ik haar inderdaad de pijn en paniek van een steeds verder opkruipende verlamming wil besparen.

… mensen en katten zijn twee totaal verschillende soorten die over en weer elkaars gezelschap zoeken, zonder horigheid of materieel gewin. Honden laten zich onze wet voorschrijven, kanariepietjes en hamsters zijn afhankelijk en gevangen, maar katten komen uit vrije wil naar ons toe en velen geen dwang. We geven ze voedsel, warmte en veiligheid, we krijgen een warme schoot, kopjes en soms een haal – maar geen van beide partijen is de ander de baas. De twee wilde zwervers die bij me zijn ingetrokken bewijzen het, ze komen en gaan naar het ze belieft, maar steeds vaker zijn ze hier, uit vrije wil. De verhouding tussen mensen en katten geeft me altijd hoop.

Nu ze dood is, lijkt ze nog kleiner dan eerst. Die hele middag aai ik mijn platte, dode katje.

Vreemdelingen in de achtertuin

IN DE WINTER is er altijd wel een zwerver die zich in mijn tuin installeert. Ditmaal begon het al in de lente: een grote zwarte kat met felgroene ogen lag regelmatig op de tegels te zonnen. Hij was bijzonder schuw en maakte zich uit de voeten zodra ik buiten kwam. Toen een buurvrouw een emmer water over mijn zwarte kat leeggooide, in de veronderstelling dat Kimmijnkat die grote zwarte was die de vuilniszakken in de buurt kapot scheurde, realiseerde ik me dat de tuinlogé waarschijnlijk dakloos was en honger had. Ik begon buiten eten neer te zetten.

Hij besloop het eten alsof het nog doodgemaakt moest worden. Hij meed elk contact. Wel wachtte hij elke dag buiten tot er voer kwam en staarde me dan met intense ogen aan tot ik weg was. Een heus roofdier dat zijn omgeving nauwlettend in de gaten hield. Om zijn zelfbeeld te relativeren, noemde ik hem Tweety.

Na twee maanden kreeg hij gezelschap van een pluizige zwarte. Ze vochten om het eten, zodat ik voortaan twee bakjes buiten zette. Michael – zo doopte ik de tweede zwarte zwerver – herkende ik: die liep al een paar jaar geregeld over straat.

Tweety viel Michael regelmatig aan, zodat ik voortaan de wacht hield totdat Michael zijn eten op had en pas daarna naar binnen ging. Grenspatrouille spelen tussen etensbakjes en twee schrokkende katten. Soms stelde ik me in een hinderlaag achter de keukendeur op om Tweety te verrassen als hij dacht Michael stiekem een hens te kunnen geven.

Michael zocht mijn gezelschap, maar wilde ik hem aanraken dan deinsde hij paniekerig terug. Na een maand stal ik een aai: ik had hem gelokt door met een takje te spelen. Daarna begin hij me langzaam te vertrouwen. Tweety sloeg het schouwspel met van argwaan flikkerende ogen gade.

Kimmijnkat vond buiten ineens niks meer aan. Nu kwam ze daar toch al zelden – ze is erg oud en slaapt vooral, op bed en bij voorkeur op schoot – maar dat we aandacht besteedden aan die zwervers buiten, leidde tot schrille protesten.

“Maar lieverd,” zei ik dan troostend, “als jij dakloos was zou je toch ook graag willen dat er iemand voor je zorgde?”
“Sheesh,” zei Kimmijnkat dan, “‘t is niet voor niks dat zij dakloos zijn en ik niet. Ze zullen het er wel naar gemaakt hebben.”
“Nou zeg,” antwoordde ik dan, “jij hebt makkelijk praten. Jij wordt goed verzorgd.”
“Dat noem jij goed verzorgd?” kreet Kim, “ik kan niet eens meer mijn eigen tuin in!”
“Dat is waar,” zei ik verzoenend, “maar jij hebt een heel huis. En een schoot. En een bed.”
“Ja,” zei Kim, “en dat wou ik gráág zo houden.”

KimMijnKat in narrig gesprek met Zenon over ons vreemdelingenbeleid

Aangezien de keukendeur in de zomer meestal open staat, was dat laatste nog niet zo makkelijk. Zowel Tweety als Michael slopen geregeld naar binnen om Kims eten te stelen, waarna Kim me moedeloos aankeek. “Zie je wel, ik zei het toch. Jij geeft ze een vinger en ze pikken mijn hele hand.” Dan streelde ik haar, gaf iedereen wat extra eten en hoopte er maar het beste van.

Michael begon me buiten op te wachten. Als ik het huis uitkwam stak hij ter begroeting mauwend de straat over, en soms kwam hij op het geluid van mijn autootje af. Hoogst vertederend. Ik werd van de weeromstuit liever tegen Michael, wat zowel Tweety als Kimmijnkat met lede ogen aanzagen.

Toen het op een dag gruwelijk regende en ik mijn tuinmatras overhaast naar binnen sleepte, dook Michael de keuken in en installeerde zich erop. Ik had het hart niet hem in de stromende regen te zetten en liet hem begaan. Kim blies naar me. “Ik wed dat-ie nog luizen heeft ook,” snibde ze.

Kim (rechts) bekijkt Michael (links) vol argwaan

Michael was binnen. Daarna kon ik Tweety de toegang niet meer weigeren. Voor straf moest ik een maand lang in de keuken surveilleren als ik de menagerie eten had gegeven. En hoewel Kim de helft kleiner is dan zij, houden beide zwervers respectvol afstand en slaan ze alleen elkaar, nooit háár. Zij deelt af en toe stoer een mep uit om haar positie in de hiërarchie duidelijk te maken.

De zwervers acclimatiseren wonderbaarlijk goed. Michael rolt op zijn rug als ik langs loop, opdat ik zijn buik kan kroelen. Tweety leert aarzelend te snorren. Kim slaat soms racistische taal uit – “Ze ruiken ook zo raar!” – maar als ik haar veel aandacht geef, doet ze gewoon of ze de zwervers niet ziet.

Slapende katten blazen niet. Vlnr: Kim (die inderdaad heel
klein is), Michael, Tweety (een enorm grote kat)

In de keukendeur zit tegenwoordig een kattenluik. Ik vraag me af hoe mijn drie katten reageren als er straks een vreemdeling in de tuin zit.

Midzomernachtfilms

[De Volkskrant vroeg me om voor hun zaterdagse rubriek ‘Rangen en standen’ een lijstje te maken met mijn tien favoriete filmscènes met, of over, de liefde.]

‘t Is vandaag midzomernacht: bij uitstek de dag der liefde. Ik vrees dat ik een ongeneeslijke romanticus ben, zij het een met sterke horrorneigingen. En omdat seks en lust voortgebracht worden door liefde (in het omgekeerde – liefde die voortspruit uit geilheid – geloof ik niet) sluit ik mijn lijstje met een paar seksscènes en -films.

1. Nicholas Roeg: The Man Who Fell to Earth (1976)

Dat Bowie van een andere planeet komt weet zijn aardse vriendin niet. Als hij haar uitlegt dat hij naar ‘huis’ moet, trekt ze zijn liefde voor haar in twijfel en schopt een scène. Bowie besluit er niet langer omheen te draaien: hij trekt zich terug in de badkamer en verwijdert daar zijn vermomming. Wanneer hij weer tevoorschijn komt en zich aan Mary-Lou toont zoals hij is, zonder opsmuk – egaal gele ogen met zwarte spleet-irissen, zonder nagels, zonder haar, met een vet-glanzende vochtige huid – deinst Mary-Lou voor hem weg en krijt ze het uit van schrik. Bowie loopt langs haar heen en gaat op bed liggen.

En dan komt het: Mary-Lou vermant zich, ze houdt immers van hem en wat maakt het dan nog uit wie of wat hij is, en ze gaat voorzichtig naast hem liggen: met trillende vingers raakt ze hem aan. Imposant. Want de geliefde is altijd heel erg een ander, en in zulk een naaktheid aangeraakt worden, is het kostbaarste dat er is. (Dat Mary-Lou later alsnog wegrent, zij haar vergeven. Ze deed haar best en een mens kan niet altijd dapper zijn.)

2. David Cronenberg: Dead Ringers (1988)

Beverly en Elliot, een tweeling die, ook al hebben ze twee losse lichamen, alleen maar als siamees kan worden gekarakteriseerd, storten zich langzaam in het verderf. Wanneer Beverly zich uiteindelijk los wil maken van Elliot, denkt hij in z’n drugsdelirium dat hij hen operatief moet scheiden. Elliot is het ogenblikkelijk met hem eens en geeft zich verheugd aan zijn broer over voor de ingreep. Ze zijn alletwee ontroerd en bang: “Scheiding kan een angstaanjagend iets zijn,” constateren ze met tranen in hun ogen. Het is overstelpend intiem zoals ze elkaar daarbij aankijken, en het getuigt van weerloos makend vertrouwen. Beverly opent Elliots buik; Elliot overleeft de operatie niet. Maar ja, als hij hem niet zo vertrouwd had was de liefde dood geweest, en dat is erger.

3. Tim Burton: Edward Scissorhands (1990)

Een suburban sprookje. Edward is een Frankensteinkindje wiens uitvinder sterft voordat hij Edward handen heeft kunnen geven, zodat hij het met een collectie scharen en messen moet doen. Edward daalt af naar het pastellerige dorpje aan de voet van het kasteel en vat daar een geheime liefde op voor Kim. Gaandeweg snapt Kim dat die jongen met zijn punk-outfit en dat vogelnestkapsel lief en zacht is, ondanks zijn vervaarlijke uiterlijk. Eén keer slechts raakt Edward haar aan: met zijn omgevallen bestekla betast hij heel schroomvallig haar gezicht, en ze zijn beiden eventjes niet bang dat iemand zich aan de liefde zal bezeren.

4. Billy Wilder: Some Like It Hot (1959)

Jack Lemmon is een weinig overtuigende vrouw, maar Osgood valt niettemin als een blok voor ‘Daphne’. Als Osgood Daphne ten huwelijk vraagt, stribbelt ze tegen: “Ik kan geen kinderen krijgen!” Dat geeft niets, vindt Osgood, hij houdt immers van haar. Dan werpt Daphne haar laatste troef in de strijd: “Ik ben een man!” “Well, nobody’s perfect,” antwoord Osgood, in het geheel niet van z’n stuk gebracht. Zo vergevingsgezind en vastberaden kan de liefde zijn.

5. Jeremy Leven: Don Juan DeMarco (1995)

Johnny Depp denkt dat hij Don Juan is en zijn psychiater Marlon Brando, inmiddels uitgedijd tot een massieve vleesberg en vastgelopen in dagelijkse sleur, raakt geïnspireerd door deze jongen die doelbewust verkiest in illusies en in de liefde te geloven. Brando’s huwelijk krijgt er een flinke oppepper van, zodat Brando op ‘t eind van de film met echtgenote Faye Dunaway op het strand danst. En verdomd, Brando oogt niet alleen verliefd, maar, ondanks zijn vele kilo’s, zelfs lichtvoetig.

6. Nagisa Oshima: Merry Christmas, Mr. Lawrence (1983)

De krijgsgevangene Bowie en de Japanse officier Sakamoto draaien eindeloos om elkaar heen, gefascineerd door elkaar maar gescheiden door een oorlog en een cultuur. Wanneer Sakamoto Bowie tergt, wordt de laatste niet zoals verwacht woedend, maar pakt hij Sakamoto’s hoofd tussen beide handen beet en geeft hem voor het aangezicht van diens troepen een lange, diepe zoen. Het is een verlossend moment, maar Bowie moet het later bezuren.

7. Paul Schrader: Cat People (1982)

Als Nastassja Kinski eindelijk heeft ontdekt dat ze van de panters afstamt en na elk seksueel contact roofdier moet wezen totdat ze gedood heeft, is ze radeloos. Ze vreest dat haar aanstaande minnaar hun liefde met de dood moet bekopen. Zodat ze hem vraagt haar vast te binden opdat hij zich tijdig uit de voeten kan maken. Maar mooier is de scène waarin ze, nog onwetend, in de dierentuin om de kooien van de panters drentelt. Ze proeft zielsverwantschap, ze verlangt maar kan nog niet duiden wat. (Een van mijn geheime wensen is om naast een jaguar te mogen slapen – hij verdoofd, dat wel – en die poten om me heen te voelen; misschien verklaart dat mijn fascinatie voor deze film. Ik zou het vriendje willen zijn en Kinski als panter willen hebben.)

8. Slava Tsukerman: Liquid Sky (1983)

Een bizarre cultfilm waarin Anne Carlisle zowel de mannelijke als de vrouwelijke hoofdrol speelt. Een buitenaards schip onttrekt een chemische stof aan de hersenen van mensen op het moment dat die klaarkomen; dat proces veroorzaakt hun dood. Anne (v) is frigide en dus veilig; het schip volgt haar tijdens haar seksuele escapades. Anne (v) wordt op zeker moment genomen door een mevrouw, gespeeld door Paula E. Sheppard. En dan bedoel ik ook nemen: zelden heb ik zo’n heftige fricatrice gezien.

9. Tony Scott: The Hunger (1983)

Catharine Deneuve speelt met Susan Sarandon als een kat met haar prooi. (Kunst, als je een vampier bent.) Wanneer Sarandon drank op haar witte t-shirt heeft gemorst, gooit Deneuve haar een schoon exemplaar toe en werpt zich languissant in een stoel, de benen op tafel, om de verkleding gade te slaan. Sarandon draait zich kuis om teneinde van shirt te wisselen, ziet zichzelf in de spiegel en heft dan in een kort gebaar haar kin: ze is niet bang, besluit ze. Ze wil wel. De bedscène erna is godlof niet stereotiep zoet gefilmd, zoals lesbische scènes vaak overkomt. Daar zorgt dat bloed wel voor.

10. Debi Sundahl: Suburban Dykes (1990)

De betere lesboporno. Een damesstel onderzoekt alles en behoudt het goede: van telefoonseks en voyeurisme tot het bestellen ener dames-escort (een prachtige butch). En alles uitsluitend met safe sex. Als Postbus 51 zo voorlichting gaf, werd ik op slag een voorbeeldig burger.

Een warme lentenacht

[Verschenen op nl.misc en xs4all.general.]

MOE EN LICHT aangeschoten lag ik in bed, met Kim op mijn heup. Mijn moeder was die dag jarig geweest en we hadden dat en famille gevierd, met eten en drank erbij (drie nep-cointreau’s, driekwart fles witte wijn, twee Tia Maria’s en toen die op bleek, nog een echte cointreau). Thuisgekomen voerde ik nog een vreemd telefoongesprek met mijn vriendje, waarin ik iets verkeerds zei en er maar niet achter kwam wat precies.

Half twee. De sluimer wordt verstoord door gestommel in het trappenhuis. Er slaan wat deuren, ik hoor mensen met spullen sjouwen en er lopen mensen heen en weer. ‘Zeker nachtdienst,’ denk ik, en trek het dekbed over mijn oren. ‘Kunnen ze niet stiller doen?’ Dat het onlogisch is dat er zoveel mensen tegelijk aan hun nachtdienst moeten beginnen dringt niet tot me door. Aan de overkant van het huizenblok – de de woningen zijn in een vierkant gebouwd en in het midden ervan ligt een tuin, ter camouflage van een parkeergarage – roept iemand iets dat ik niet wil verstaan en vlak daarna schreeuwt er nog iemand iets. Hun stemmen weerkaatsen tussen de achtergevels. Ik ben half wakker maar wil dat niet zijn; ik doe mijn best de geluiden te negeren.

Er klinkt een knal. ‘Schieten ze nu?’ denk ik, maar ik wil nog steeds niet wakker worden en weiger erover na te denken. Kim springt weg van mijn heup en gaat op onderzoek. Ik sjor het dekbed nog verder omhoog. Weer een knal. Ja verdomd, een sirene. Nou, dan zal het wel opgelost worden. Langzaam zak ik weer in slaap.

Even later gaat de voordeurbel. Nu moet ik wel wakker worden. Ik klim mijn bed uit en doe open. Daar staat Trui, de bovenbuurvrouw, met rommelig haar en slaapogen. ‘Er is brand hiernaast,’ zegt ze, ‘uitslaand, en we moeten allemaal naar buiten van de brandweer. Ze hebben al deuren ingetrapt enzo.’ Ze ziet er zo onwezenlijk uit dat ik haar ogenblikkelijk geloof. ‘Ik kom eraan,’ zeg ik. Ik loop naar de slaapkamer terug en trek een broek aan en pak een trui voor over mijn slaapshirt. Bedenk dat die knallen de ramen waren die van de hitte sprongen. Boven de parkeergaragetuin flakkert licht – het vuur.

De ramen aan de voorkant zijn hel verlicht. Er staan tientallen mensen buiten, ik zie in de gauwigheid drie brandweerwagens en een ladder. Ik kijk de kamer rond. Al mijn spullen… ‘Wat eerst,’ denk ik, heel rustig. Kim. Sleutels. En daarna bellen.

Van de kapstok gris ik Kims tuigje (iets met twee riempjes en veel gespen; ze zit nooit in zo’n naar hok). Maar ze is natuurlijk nergens te bekennen, die heeft zich verstopt vanwege al die ongewone, malle geluiden. Kim verstopt zich altijd in de boekenkast als de dingen haar te eng worden. Maar de boekenkast is groot en ze zit niet op haar vaste plankjes. (Bij het eerste Oudjaar in Noord, waar je het vuurwerk goed kon horen, heeft ze uren verstijfd van schrik in de kast gezeten. Achter de horror- en vampierboeken, nota bene.)

Ik zoek vruchteloos de planken af en kijk op haar andere verstopplaatsen: in de badkamer, onder het bed; nergens een Kim te bekennen. Ik ga mijn huis niet uit zonder Kim weet ik, maar wat als ik haar niet kan vinden? Rustig blijven. Ik trek alvast mijn jas aan en loop naar de telefoon. Mijn vriendje bellen. Niet dat hij iets kan doen, hij zit honderd kilometer verderop, maar ik heb visioenen van ontruimingen en elders ondergebracht worden en dat we elkaar dan niet kunnen bereiken en dan denkt hij nog dat ik mezelf zoekgemaakt heb, vanwege dat misverstand eerder op de avond. Of stel je voor dat ik zometeen in vlammen op ga, zonder hem gedag te zeggen? Dat kan niet. Laat hem thuis zijn. Dat is hij, en hij is godlof nog wakker.

‘Met Karin,’ zeg ik. ‘Er is brand en ik kan Kim niet vinden. Er staan hier allemaal brandweerwagens en iedereen is al buiten.’
‘…’
‘Ik geloof dat er wel honderd mensen op straat staan.’
Hij reageert snel en praktisch: ‘Dan moet je alle deuren dichthouden als je weggaat, dan kan ze niet weglopen, en de brandweer weet wel waar ze een kat moeten zoeken.’
‘Ik ga niet weg zonder Kim,’ zeg ik, ‘maar ik vind haar wel.’
‘Je moet bedenken wat je mee wilt nemen,’ zegt hij.
‘Kim, en mijn diskettes,’ zeg ik. ‘Ik ga verder zoeken. Ik bel je zo snel mogelijk.’

Ik leg neer en pak mijn huissleutels, en die van Lies om daar eventueel te kunnen schuilen, ook als ze er zelf niet is. Heb ik dat nu tijdens dat telefoongesprek bedacht, of was mijn lief zo slim om me daar aan te herinneren? Ik weet het al niet meer. Het is nu stil in het gebouw, iedereen is kennelijk al weg.

Kim. Waar is Kim? Systematisch zoek ik alle planken af en grijp achter alle boeken waar ze zich achter kan verbergen. Bij de vijfde plank is het raak. Ik pak haar tamelijk hardhandig beet en trek haar over de boeken heen, klem haar op mijn schoot en gesp de riempjes vast, onderwijl zachtjes tegen haar pratend. Haar hartje bonkt. Ik zet haar op mijn schouder, hou haar met een hand vast en klap mijn stoel uit. Kim, sleutels, shag. Ik heb alles.

‘Mijn schijfjes,’ denk ik. Daar staan immers mijn boeken op. Ach wat. Die boeken krijg ik wel opnieuw te pakken en dan scan ik ze wel in. Ik kijk even rond en zeg mijn huis gedag. Voordeur open, eruit, snel, deur dicht, buitendeur open. Kim zet al haar nagels uit. De buren komen op me af. ‘Gelukkig, we vroegen ons af waar je bleef.’

De brand is op vierhoog hiernaast. Buiten zie ik veel bekende gezichten. Op de hoek staat een ambulance. Geen vlammen te zien, de brand is aan de achterkant. Trui vertelt dat de vlammen zojuist nog tot boven het gebouw kwamen. ErikJan, haar vriend, vertelt dat hij op het balkon was gaan kijken toen hij geluid hoorde, en dat het leek of de brand pal naast ze was, zo groot waren de vlammen; een brandweerman had hem toegeschreeuwd dat-ie als de sodemieter van het balkon af moest want het was serieus.

Kim mauwt. Ze blijft stil zitten en doet geen poging weg te rennen; eigenlijk is ze een heel dappere en stoere kat, zolang ze op mijn schouder zit tenminste.

*

Overal lopen brandweermannen met zware zwarte pakken aan. Ze spuiten van buitenaf, en kennelijk ook binnen; dikke slangen liggen over het trottoir en leiden het trappenhuis in. Af en toe komt er een brandweerman naar buiten: kap over het gezicht, luidruchtig ademend, zuurstofflessen op de rug. Uit hun wagens komen allemaal geluiden: mobilofoons, walkie-talkies, gestamp van machines, geratel van katrollen en wat al niet.

De mensen die pal onder het brandende huis wonen, staan dichtbij elkaar, alletwee met zo’n rulle ochtendjas aan; de man heeft in zijn armen een in dekens ingepakte baby die hij dicht tegen zich aangedrukt houdt. Alles in zijn houding zegt: ‘Niet mijn kind, mijn kind moet veilig zijn, dat bescherm ik met mijn leven.’ Even later stappen ze in de auto; ze gaan naar familie in Noord. Ze kunnen de malheur niet langer aanzien. Iets verderop staan twee huilende mensen. Nog steeds geen vlammen te zien.

Pantoffels, leren broek, leren jas, kat op mijn schouder. Als ik tijd had om na te denken zou ik me belachelijk voelen, temeer daar ik m’n bril op heb want voor contactlenzen had ik geen tijd en hoewel ik meestal vind dat ik liever dood ga dan met bril op gezien te worden, wist ik wel wat ik liever wilde nu ik voor de keus leek te staan.

Een frituurpan. Hij had de frituurpan opgezet omdat-ie midden in de nacht trek had en was daarna in slaap gevallen. De verhalen doen meteen de ronde: ze zijn niet verzekerd, ze hebben altijd ruzie, ze slaan elkaar of liever gezegd: hij slaat haar; hij is aan de alcohol en zij aan de pillen of aan de heroïne.

Een andere buurvrouw loopt nerveus rond. ‘In mijn vorige huis heb ik ook al brand gehad,’ zegt ze, ‘ook bij de buren. Ik ben als een gek naar buiten gerend met alleen mijn kat, ik had toen zo’n cyperse, die heb ik opgepakt en weet je, toen ik buiten stond… Weet je wat ik ook had meegenomen? Een koektrommel. Geen idee waarom. Maar daar stond ik, met mijn kat en met een koektrommel. Mag ik een sigaret van je draaien?’ vraagt ze er meteen achteraan. En loopt weg en komt weer terug. Ze is erg van slag.

‘We mogen over een half uur waarschijnlijk weer naar binnen,’ komt iemand anders vertellen. De brand schijnt onder controle te zijn. De spanning zakt. Een buurman – een lieve man met een kreng van een vrouw – komt even bij me staan en vertelt dat hij net het ziekenhuis uit is. Een hartoperatie. Ik bied hem mijn rolstoel aan maar hij gaat op de motorkap van een auto zitten.

Het stel van het brandende huis komt aanlopen. Dat er geslagen wordt is meteen duidelijk; de dame in kwestie heeft een dik blauw oog. Ze zijn alletwee mat, sloom en het lijkt of ze niet begrijpen wat er gaande is. Ze kijken elkaar niet aan.

*

NA EEN HALF uur mogen we inderdaad weer naar binnen. De woning van het stel is van binnen compleet uitgebrand, ze zullen later worden opgehaald en er is iets met onderdak geregeld; ik zeg dat ze zolang bij mij kunnen wachten en ze zeggen ja maar komen niet opdagen. Trui, ErikJan en hun logée komen met me mee, nog even iets drinken, we kunnen toch niet slapen. Binnen laat ik Kim los die ogenblikkelijk achter de boeken kruipt en ik bel mijn vriendje om te zeggen dat de brand geblust is. ‘Gelukkig,’ zegt hij.

De bovenburen drinken thee, ik neem nog een glas wijn; we vertellen elkaar verhalen over branden en over buren.

Om vijf uur ‘s morgens lig ik weer in bed.

*

VANDAAG STONDEN ER telkens mensen op straat naar de zwartgeblakerde gevel te kijken. Achter is het nog zwarter; in mijn tuin ligt roet. Bij alle belendende woningen zie je mevrouwen hun vensters soppen; de ramen in het trappenhuis staan open, vanwege de zware rooklucht.

De buurvrouw van hiernaast – die van de kat en het koekblik – vertelt dat de politie vanochtend poolshoogte is wezen nemen en drugs heeft gevonden.

*

DOODKALM WAS IK VANNACHT, dat verrast me wel. Het enige echt gekke dat ik deed was mijn vriendje bellen met de mededeling dat Kim kwijt was, terwijl ik hem eigenlijk alleen maar wilde zeggen dat ik hem lief vind en dat er misschien enge dingen te gebeuren stonden; dat ik afscheid wilde nemen, voor het geval dat.

Het was niet nodig, gelukkig; ik heb zelfs geen vlam gezien. Maar het was plaatselijk een erg warme lentenacht.