Boter bij de vis

HET IS ME WAT met dat margarinebriefje. Alsdat we daar dan weer over moeten gaan nadenken. Of we dat willen, en zo ja waarom en waartoe en met wie dan wel, en zo nee maar ik dacht toch dat je van me hield??!!?? Vermeidde ik mij juist in het luxueuze besef van dat soort akelige discussies ontslagen te zijn…

Bovendien: relaties, daar heb ik niets mee, zeker niet indien toegepast op mijzelf. Houden van, that’s all there is to a fire. Wanneer iemand in mijn bijzijn het woord relaties uitspreekt, betrap ik me eerder op de onstuitbare aandrang mijn pistool te trekken dan op de neiging een vulpen uit mijn borstzak te halen waarmede documenten gesigneerd dienen te worden en notarissen of ambtenaren van de burgerlijke stand van hun broodnodige bezigheden en inkomens voorzien. Relaties. Over mijn lijk. Ook niet met margarine.

Dan kunt u wel zeggen: maar kind, je hoeft toch niet? Als je niet wilt? Ah, maar zo werken die dingen niet.

Kent U Dolly Bellefleur? De Diva van het moderne levenslied, glitterglamour, zielszorgster, een stem als een nachtegaal, altijd opgewekt en prettig gezelschap bovendien. Ooit heeft ze bij mij op een verjaardag opgetreden en sindsdien zijn we goede vriendinnen, zelfs in die mate dat ze haastig bij mij in de buurt is komen wonen. We treffen elkaar derhalve regelmatig bij de supermarkt om de hoek en drinken eens per week samen onze elfuurlijkse koffie, waarbij we de laatste roddels uitwisselen of de damesbladen doornemen. Vooral de tips over uiterlijk en hoe dat te verzorgen en zo profijtelijk mogelijk uit te laten komen, leveren ons altijd stof in overvloed voor diepzinnige gesprekken.

De laatste tijd zag Dolly overigens wat bleekjes. Nee, dat kwam door de hormonen, die kuur hakte er stevig in, vertelde ze me toen ik geschrokken naar haar gezondheid informeerde en haar al de geheel vernieuwde fond-de-teint waarover ik zojuist had gelezen onder de aandacht wilde brengen, maar nu we het er toch over hadden: wilde i­k soms voor haar plantjes zorgen wanneer ze naar Bangkok ging om de laatste hand aan zichzelf te laten leggen? De sleutel van haar flat had ik immers toch al. Ik wilde haar flora best onder mijn hoede nemen, ik houd erg van Dolly en ik ben goed met planten, dus waarom geen twee vliegen in een klap.

Maar de eerste berichten over de margarinegewijze verbintenis kwamen nog niet los of daar stond Dol op mijn stoep. Bedelend. Met onverzadigd linolzuur in haar gewoonlijk toch zo romige blik. Dat wij nu dus ook konden, fleemde ze, buttering me up. Wanneer kwam het er dan eindelijk van dat wij onze kogels door de kerk zouden jagen, wilde ze weten, was het niet allang tijd om? Toch? Bovendien, wij alletwee in een bruidsjurk: dat leek haar wel wat, en benevens goed voor ons beider publiciteit. Standvastig en con Brio weigerde ik, of ze out of haar Sense was? Dat ze lief was en ik daarom niet minder van haar hield zei ik nog, maar dat de enige briefjes die ik ever zou tekenen degene waren die onder het regime van de PTT vielen. Nice try but no margarine.

Schreeuwend als de damesyup in de Lëtta-reclame droop Dolly af en sindsdien zijn we gebrouilleerd, weet ik niet meer met wie ik koffie moet drinken en durven we ons geen van beiden nog in de supermarkt te vertonen uit angst dat we elkaar betrappen met een pakje boter in onze respectieve winkelwagentjes. En dat allemaal vanwege de margarine. Straks gaan haar planten nog dood terwijl zij te Bangkok verblijft.

Of neem Lies, een andere goede vriendin. Die had laatst een hoogst ingewikkeld diploma behaald en werd feestelijk uitgenodigd om dat te komen ophalen; daarbij zouden toespraken en glazen wijn en hapjes gratis aangeleverd worden, het enige waar haar bijdrage nog uit hoefde te bestaan was met partner te verschijnen. Nu heeft Lies veel partners, wel vier. Trouwhartig gaf ze op vijf dames sterk te zullen verschijnen, ze deed voor de zekerheid nog wat Bonapunten in de retour-envelop (onder het motto ‘rij maar mee, rij maar mee, allemaal in de arreslee’; het was tenslotte een marketing- en reclamediploma dat ze zich zojuist had verworven). En guess what.

Een boos telefoontje kreeg ze. Wat of dat wel niet te betekenen had, één partner was meer dan genoeg en hoezo had ze d’r vier? Lies hield voet bij stuk (wij steunen elkaar altijd in standvastigheid, dat helpt immens) en riep dat ze er vier konden krijgen of anders kwam ze helemaa¡l niet en jullie zoeken het maar uit en zeker nooit gehoord van modern leven en lees je de kranten dan niet, die staan toch vol van de margarine? En dat was dat, zei Lies. Zo wilde ze haar diploma en anders niet. De juffrouw aan de telefoon krabbelde terug. Ja nee, margarine, dat was waar, accoord. Maar alles goed en wel, je kon per slot van optellen en aftrekken toch geen onderscheid maken, zij vier tegen de rest één was niet in orde, Lies diende derhalve bij te betalen anders kwamen zij er tekort aan.

Zo kregen wij vijven voor tweeëntwintig vijftig per extra persoon later allemaal een glas wijn, twee bitterballen en een handvol oude pinda’s.

De margarine wordt tegenwoordig duur betaald.

Gestoomde uien

LAATST HAD IK een conversatie met iemand. Ik zweeg daarbij even, ik was afgeleid door een pluisje dat wat uitrustte op mijn broek en luisterde naar de muziek. Ik had toevallig Mercury Rev opstaan: ze zongen iets over lego my ego.

‘Wat gaat er in je om?’ vroeg hij. Hij gelooft in zelven die geopenbaard kunnen worden en wilde graag de mijne zien.

‘Niets. Van alles. Bloed. Hoezo?’ zei ik. Ik geloof in verhalen die verteld kunnen worden maar wist even geen nieuwe te verzinnen, ik had zojuist een boek af.

‘Maar wat vóel je dan?’ wilde hij weten. Hij gelooft in gevoel dat verteld en gevolgd dient te worden, of tenminste onderzocht.

‘Weetikveel. Van alles. Dat ik slaap heb. Hoezo?’ zei ik.

Dus dat schoot niet erg op.

*

JE HEBT MENSEN die hun innerlijk wensen te bekijken en daaraan telkens nieuwe kanten willen ontdekken, facetten die stuk voor stuk belicht en gewaardeerd moeten worden. Al doende metselen ze een ik aaneen dat ze al te vaak het zicht op de omliggende wereld beneemt. Steun mij, stut mij, fundeer mij, lego my ego! Zelf kijk ik hooguit naar mijn gezicht, en dan nog voornamelijk wanneer daar lippenstift op moet.

Zelfwaardering, zelfontdekking, zelfontplooiing – ach, zo bijster interessant kan ik dat allemaal niet vinden. De zinnen verzetten vind ik prettiger dan ze uitpluizen en eindeloos ontrafelen – al was het maar omdat dat laatste nooit opschiet. Het hoofd ontleden is zoiets als het schillen van uien, er zijn steeds nieuwe lagen en op het laatst sta je daar met lege handen en tranende ogen. En een aanrecht vol troep. Bovendien ruiken ze niet lekker, uien; doe mij maar Opium of Musk.

Zelfwaardering. Your self-esteem. Yerself is steam, zingt Mercury Rev, een motto waarmee ik aanmerkelijk beter uit de voeten kan. Ik vind Ik namelijk niet zo belangrijk. Hoogst interessant als filosofisch concept en het is altijd leuk om bomen op te zetten over dat onderwerp, bomen die in lange discussies omgehakt en doorgezaagd kunnen worden, van de planken timmerden we vervolgens een boekenkast en de spaanders verpulverden we tot zuurvrij papier waarop wij onze gedachten probeerden te verwoorden, maar Ik als Gevoel, Ik als Bewustzijn, Ik als Centraal Concept Waarmee De Wereld Tegemoet Wordt Getreden – daar heb ik waarlijk weinig affiniteit mee. Je kunt de wereld bestuderen of jezelf, maar het enige dat me werkelijk boeit is het verkeer tussen die twee. Vrienden, de dingen, de woorden, de daden, verstandhoudingen en banden met mensen, mooie zinnen en verhalen zijn mateloos veel intrigerender dan welk Ik ook. Remember that yerself is steam.

De centrale vraag lijkt me in hoeverre men samen kan vallen met de wereld, met de dingen, met een ander, zodat dat vermaledijde Ik tijdelijk vergeten of opgeschort kan worden; hoe fricties en misverstanden tussen de wereld en een Ik kunnen worden uitgebuit; in hoeverre men boven zichzelf uit kan grijpen, zodat dat Ik overstegen kan worden (want het wil wel eens kleinzielig en bang zijn, dat Ik van ons, en heeft ter aanvuring vaak een trap voor zijn billen nodig); in hoeverre dat Ik (een eigen of een ander) onszelf in de weg zit. Ik dient overstegen, vergeten, overtroffen. Ik is een vertrekpunt, geen einddoel.

Remember that yerself is steam. Eén keer hard blazen en je neemt andere vormen aan of bent zelfs geheel vervlogen.

Remember that yerself is steam. Het is beter om te kijken naar wat de stoom veroorzaakt, waar de hitte door wordt aangewakkerd of geblust, dan te proberen de druppeltjes te bevriezen. Dat leidt alleen maar tot stikstof. Zulke dingen helpen niet. Zulke dingen moet je niet doen.

Wat absoluut geen vrijbrief is om er maar op los te leven. Er zijn mensen en dingen die me vreselijk aan het hart gaan, overtuigingen en neigingen die ik beter niet kan verzaken omdat ik weet dat ik, wanneer ik probeer ze te ontkennen, daar vreselijk last van krijg en mijzelf in knopen verwar die vervolgens doorgehakt of ontward moeten worden; er zijn verlangens en strevingen die ik oprecht graag zou waarmaken omdat ik vermoed dat die mijn verhouding tot de wereld en de mensen daarin aanzienlijk zouden verbeteren. En mensen kwetsen, ze geen recht doen en hun wensen of verlangens veronachtzamen of bagatelliseren, hoop ik zo min mogelijk te doen. Omdat dat niet mag, omdat ik het mezelf aanreken en ik niet wil dat iemand om mij moet hoeven huilen. Er is al genoeg verdriet in de wereld.

Maar gevoelens – ach. Er zijn vérgaande. Er zijn min of meer constante. Die zijn belangrijk, ze vormen de hitte of het vuur die steam kunnen veroorzaken. Gevoelens van innig houden van; gevoelens van iets te herkennen in de blik van een ander waar je bij jezelf de vinger niet op kon leggen; gevoelens van tekort schieten en van neerslachtige aard; gevoelens dat het leven de moeite waard is geleefd te worden.

Daar tussendoor spelen gevoelentjes. Vandaag ben ik wat afstandelijk, god wat doet ze truttig en wat trekt ze raar met haar mond, wat hij nu allemaal vertelt interesseert me geen lor: allemaal rook en stoom is het, niets meer. Dat je desondanks om die mensen en om het leven geeft, daar gaat het om. En laten we verder toch vooral niet zeuren.

De fik in de uien!

Met lu-lu-lu-liefde

GISTEREN IS IN Delft voor de tweede maal de Hans-Paul Verhoefprijs uitgereikt. Hans-Paul Verhoef kreeg landelijke bekendheid nadat hem, uitsluitend omdat hij seropositief was, de toegang werd geweigerd tot de VS, waar hij een aids-congres wilde bezoeken. Verhoef weigerde teruggestuurd te worden en belandde zo in de gevangenis. Binnen een dag brak internationaal protest los; drie dagen later was Hans-Paul vrij. Maar seropositieven krijgen nog altijd geen visum voor de Verenigde Staten.

De naar hem vernoemde prijs is bedoeld om mensen of organisaties te honoreren die de beeldvorming rondom hiv/aids en dat rondom homoseksualiteit gunstig hebben beïnvloed. Dat dit jaar de prijs is uitgereikt aan de Stichting Hellun Zelluf, is meer dan terecht. De stichting Hellun Zelluf, opgericht in 1991 door Marco de Koning en Geert Vissers, heeft als voornaamste doelstelling ‘vanuit een homo-culturele identiteit in het aids-tijdperk de combinatie van amusement en informatie te bevorderen’.

Een van de vormen die de stichting daarvoor heeft opgezet is de Gay Dating Show, een persiflage op de erg in opkomst rakende koppelprogramma’s op televisie. De Gay Dating Show werd in Amsterdam uitgezonden door de lokale omroep (Salto) en verwierf zich in rap tempo ook buiten de hoofdstad aanzienlijke bekendheid, zodat bij de laatste uitzending tal van Bekende Nederlanders zich verdrongen om ook alsjeblieft een rol te mogen spelen. De formule van de Gay Dating Show – een quasi-liefdeskwis, afgewisseld met optredens, interviews en voorlichtingsfilms, was niet alleen voor de homowereld bijzonder; die formule was absoluut ongewoon binnen de nuttige en onontbeerlijke, maar soms toch wat gezapige vergader- en foldercultus in de aidswereld.

Ten eerste mist de stichting iets dat in veel voorlichting en aandacht voor aids helaas centraal staat: het beeld van het zielige hiv-slachtoffer en de tragische aidspatiënt, een tragiek die nog extra onderstreept wordt door de pijnlijke en nauwelijks te torsen last van hun seksuele identiteit. De stichting Hellun Zelluf doet – dat lijkt hun lijfspreuk – nooit en te nimmer iets tegen de verdrukking in. Men doet (recalcitrant, tegendraads). Men is (divers, en graag shockerend). Men heeft (seks en verlangens, en soms nare ziektes). Men wil (liefde en leven). Men laat zich zien (en flink ook). Men bedelt niet, men regelt zelf en gaat ervan uit dat anderen daarvoor plat gaan. En verdomd, dat gebeurt; telkens weer.

Ten tweede is de stichting opvallend onorthodox in haar opstelling tegenover de subcultuur: de stichting is nooit te beroerd geweest om vooroordelen en vooronderstelling in de eigen culturele kringen – niet alleen ten aanzien van het aids(preventie)beleid maar ook ten aanzien van de opvatting over homoseksualiteit – te ondergraven. Dat gebeurde in de Gay Dating Show bijvoorbeeld door van begin af aan aandacht te besteden aan vragen rond lesbo’s en aids, maar ook door de discussie over het al dan niet aanvaardbaar zijn van anale seks aan te vatten en door alle vormen van keurigheid (please don’t shock the neighbours) op de hak te nemen. Zelden is een zo breed spectrum van homoseksuele stijlen in éé©n programma bijeen gebracht. En niet iedereen binnen de reguliere aids-kaders was daar gelukkig mee: de stichting heeft het regelmatig aan de stok gehad met zowel het COC als met de Nationale Commissie Aids Bestrijding. Die paar keer dat de stichting een kleine subsidie vroeg, bijvoorbeeld om de shows fatsoenlijk op video te kunnen zetten, trokken tal van officiële instanties bleek weg rond de neus en hielden de hand liefst ferm op de knip.

Ten derde heeft de stichting door de gekozen vorm waarin amusement, camp en voorlichting tot een intrigerende mengeling worden gekneed, ook buiten de subcultuur aandacht getrokken en gekregen. De Gay Dating Show was het best bekeken programma op de Amsterdamse kabel en scoorde uiterst hoge waarderingscijfers; kandidaten uit de Gay Dating Show werden in supermarkten, in busremises en op terrasjes herkend en uitbundig gefeliciteerd; producers van nationale omroepen verdrongen zich om Helluns hoge hakken te mogen likken; schouwburgdirecteuren ruimden gretig een avond voor de stichting in. Er waren zelfs plannen om de Gay Dating Show bij een nationale omroep onder te brengen; helaas was Geert Vissers, alias Hellun Zelluf, toen al te ziek.

*

VEEL AANDACHT CONCENTREERDE zich op Hellun Zelluf zelf – Geert glorieerde daarin. Hij was mediageil en mediageniek ineen, en dat alles met een boodschap. Hij was natuurlijk een draak, maar een leuke; en dat is iets wat je lang niet van alle draken kunt zeggen. De stichting is echter meer dan Geert Vissers, en na zijn overlijden is dat bewezen. Er zijn nieuwe plannen, nieuwe initiatieven, nieuwe programma’s.

Zo heeft de Stichting in februari van dit jaar een benefiet-avond georganiseerd om geld binnen te halen voor een speciaal ligbad ten behoeve van de aids-afdeling van het AMC. Zo’n ligbad kost 30.000 gulden; de Stichting haalde dat bedrag met gemak in een avond op, de cliëntele verdrong zich letterlijk om geld te geven. (Er schoot zelfs nog ruimschoots geld over voor warm water.) Een aanbetaling voor een vergelijkbaar bad voor het Prinsengracht- en het Slotervaartziekenhuis, waar eveneens veel aidspatiënten worden verpleegd, lijkt bovendien haalbaar.

De stichting bestaat tenslotte geheel uit vrijwilligers, die zich soms zelfs persoonlijk in de schulden hebben moeten steken om hun plannen uit te voeren.

En dat alles opdat wij kunnen leren ende safe vermaakt worden.

Karin Spaink
jurylid Hans-Paul Verhoefprijs 1993

Music for maniacs

[Voor De Helling, het blad van GroenLinks.]

LAATST WAS IK naar een concert. In het Concertgebouw zult U mij zelden aantreffen; ik houd meer van hard en gemeen, brokstukken van lawaai in de oren, de volumeknop wijd open. Post-punk met gotisch galmende mannenstemmen en gedreven gegrepen gejaagde vrouwenstemmen. Death- en trashmetal, vol bijtende gitaren en mannen met gorgelend bloed in hun kelen, die als ze doen alsof ze zingen in grote lijnen klinken als een afvoerputje waar nodig een loodgieter aan te pas moet komen. Mooi maar goor; van die muziek kortom waarvan men te Amerika denkt dat je er gek van wordt.

Volgens mij is precies het omgekeerde het geval. Een van de plezierige aspecten van dergelijke muziek is dat het draaien ervan tenminste de zekerheid geeft dat de stemmen van buiten komen en derhalve lokaliseerbaar zijn. Jij bent niet gek, maar de muziek; en die muziek kan altijd nog uit. Of tenminste zachter.

Vermoedelijk zijn daar geheel vernieuwde therapieën op te baseren. Men kan zich in tijden van nood wapenen met muziek die plaatsvervangend instort, zodat men zelve opgeladen en geheel gerenoveerd door kan. Wanneer Godflesh losbarst in dierlijk gebrul omlijst door uitzinnig snerpende gitaren en loodzware drums, moet ik altijd vreselijk lachen en gaan mijn ogen schitteren. Woede en haat geven veel energie, mits men weet waarheen die te richten: met de muziek mee! En wij draaiden de geluidsknop nog wat verder open.

Bovendien zijn gillende gitaren en zompige stemmen de enige juiste entourage om gepast over de complexiteiten van de liefde of de wrangheid van het leven te vertellen; de contradicties die zulke grote begrippen behelzen, laten zich makkelijker vangen in de gemiddelde hardcore-plaat dan in a capella vierstemmengezang. Wanneer Therapy? schreeuwt over de liefde als verslaving (I’m fixed, I’m fucked) snap ik daar meer van dan wanneer ik uit fondant opgetrokken schoonzonen hun suikerzoete sonnetten hoor flemen.

Ik vertrouw ze ook meer, mijn maanmuzikanten. Door het leven getekend, alle hoeken van de eigen geest gezien hebbende en deswege hard moetende schreeuwen: dan mag je van mij af en toe ‘es een nummertje lief en schattig doen zonder dat zulks grenzeloos naïef overkomt. (Dat kunnen ze best, namelijk, lief & schattig.) Dan snijdt het mij des te snerpender door mijn zenuwen. Zulke gemene jongens, en dan toch zo ontwapenend. Ach gut, denk ik dan acuut en tot in mijn middenoorsbeentje vertederd, er is nog hoop voor de mensheid.

Naar zo’n concert was ik dus: Alice in Chains, niet echt vies maar toch behoorlijk gemeen, vooral qua zanger. Het voorprogramma betrof Screaming Trees. (Moderne bands hebben – hoe gepast – enigszins panische en enerverende namen: Smashing Pumpkins, Throwing Muses, Revolting Cocks, Soup Dragons, Terminal Cheesecake.

Zulke namen zie ik altijd voor me. De camera zwenkt door de keuken. Wij kijkers zien kastjes, een aanrecht, een afvalbak. De camera zoemt in op een hoek vlakbij een kastje. Er beweegt iets, wij snappen nog niet wat. Snorharen worden langzaam zichtbaar; een spitse snuit komt in beeld. Voorzichtig komt een muis uit zijn holletje geslopen; hij verkent de keuken en vindt slinkse wegen om het aanrecht te beklimmen. Daarop staat iets wat onze ondernemende muis spek voor zijn bek acht. Hij snoept. Hij valt dood neer. Terminal cheesecake.)

Screaming Trees bestaat uit vier mollige tot dikke meneren met veel haar. De gitarist droeg een wielrennersbroekje met daaroverheen afgeknipte rafelige blue jeans, daaronder zwarte basketballschoenen en daarboven iets groots – vanwege zijn ruimvallende buik – en donkers. Hij had zwaaihaar en dat zouden wij weten ook, hij deed niets dan heen & weer gaan met dat hoofd. Soms ging hij op zijn rug liggen en speelde dan door. Koprollen kon hij ook.

Toen kwam Alice. Dunner dan de gillende bomen, en oorverdaverend hard. Zoals men daags erna in het NRC recenseerde: Alice produceerde een geluidsmuur waartegen je een fiets kunt parkeren. Een fiets misschien wel, ontdekte ik ter plekke, maar een rolstoel ging minder goed: ik zat vooraan, ja dom natuurlijk maar ik wilde de zanger van Alice graag van dichtbij zien om te kijken of hij echt zo’n loeder was.

Ik was in mijn stoel geklommen, met een halve bil op de linkerleuning en mijn rechterbeen op het kussen steunend terwille van het evenwicht; dit alles om op grotemensenhoogte te zijn. Rolstoelen kunnen echter, in tegenstelling tot fietsen, inklappen. Al bij het eerste nummer begon men te dampen en te stampen. Alras stond een moshende massa aan mijn rechterzijde die dreigde mij te verpletteren. Moshen bestaat hieruit dat men springt en elkander over en weer duwt. (Vroeger deed ik zoiets wel op straat, met vriendjes en een bal. Toen heette het nog gewoon ‘lummelen’. De truc was indertijd dat degeen in het midden de bal moest zien te onderscheppen. Hier is de truc gegooid te worden doch niet om te vallen.) Er was een attent heerschap dat zich als stut tussen mij en de moshmassa positioneerde, maar ook hij ging regelmatig half overstag. Ik greep mij dan vast aan armen en rompen en hees mij en mijn stoel zo weer overeind. Toen ik na het derde nummer besloot de luwte op te zoeken, if any, en daartoe weer gewoon wilde gaan zitten, bleek mijn stoel half onder mij ingeklapt en was ik vijftien centimeter smaller.

Een goed concert kortom. Bij de encores deden ze voor toe ook nog mijn favoriet met de onvergetelijke openingszin “Sitting in an angry chair”. Ik was maar één dag doof, en voor wel een week gelouterd.

Mijn eerste Boekenbal

GISTERAVOND GEBOEKENBALD!

Ik had me vreselijk verheugd op het feest. Schrijvers in het wild heb ik nog nooit gezien, ik ken ze alleen maar uit de winkel en van bij mij thuis op de plank, met gebroken ruggetjes. Wie er zichzelf vanachter hun schrijftafels zouden wegschrappen, wie er uit de kast zouden komen, hoe de omslagen des schrijvers er live zouden uitzien, of er auteurs zouden zijn met kooplust-aanwakkerende flapteksten, wie er ezelsoren had, wie dwars tegen het alfabet in tegen wie aan stond en hoe ze daarbij dan keken enzo; dat zou ik nu allemaal gaan ontdekken. Werd ik bijna vreselijk ziek! Mijn keel weigerde dienst. Maar ja, schrijvers onder elkaar dacht ik nog, praten is nergens voor nodig; ik neem wel pen & papier mee, en dan daar maar veel drinken.

Wat ik aan moest was natuurlijk een belangrijke vraag, en tevens wie mij vergezellen mocht. Mee was makkelijker dan aan; iedereen wil wel boekenballen en de letteren voor zijn ogen zien dansen. Maar kleren… jeumig. Ik kleed mij bij voorkeur thematisch in stijl, en deze boekenweek stond in het BIO-teken (egodocumenten, biografieën, dagboeken en postbrieven); voor stilleven ben ik bepaald niet in de stoel gelegd en om nu als biobak te gaan vond ik wat slordig.

Na ampel beraad hulde ik mij tenslotte in gepast zwart/wit, wat de gewenste indruk maakte zodat ik veel op foto’s moest gaan staan, wat ik trouwhartig deed. Ook reed ik over tenen, waaronder die van een Paroolverslaggever zodat dat nog in de krant kwam. Connie Palmen struikelde de hele avond over mij en zei dat dat kwam omdat ik zo’n blok was; ik antwoordde gevat dat sommige mensen die aan hun benen hebben maar de meer geavanceerde modellen tegenwoordig van wielen zijn voorzien. En reed fluks henen. Op zoek naar andere tenen.

Het was een erg geslaagd feest, hoewel enigszins onsamenhangend: de ferme hand ener eindredacteur zou hier niet hebben misstaan. De champagne was lekker, de jurken der dames te nepbarok (veel pofmouwen en pofrokken die op de meest vreemde plaatsen waren opgenomen met kwikken en strikjes), de muziek bijna even oud als ikzelf maar dat is per slot van rekening een goed jaar.

Verder was het tamelijk braaf. Zelfs het verplichte slopen der feestversierselen nam niet de mytische proporties aan die ik dat had toebedacht; wel zag ik Meulenbelt met een portret op een standaard onder haar ene arm en een juffrouw met een mooi ogend portret op haar gezicht onder haar andere arm door de gangen zwerven. En Anneke Vrolijk heeft, onder luidkeelse aanmoedigingen van Elly de Waard, haar balboekje in een kroonluchter weten te werpen in de hoop dat het er volgend jaar nog ligt, zodat ze zwaaien kan, of dat Cox ladders zal beklimmen om het er hoogstpersoonlijk uit te vissen en het dan op haar nachtkastje te leggen. Bij wijze van bedboek.

Wat me nog het meest is bijgebleven van het feest is mijn persoonlijke debuut, niet als schrijfster maar als werpster. Er was een ex die een ex in een goedkope herdruk had gedaan en mij daarvan kond deed, onderwijl onze geschiedenissen met een botte pen herschrijvend. Om bij te komen van deze redactionele ingreep heb ik onder luid applaus van vrienden pardoes heel stoer een glas tegen een spiegel kapot geworpen. Het glas van het glas brak, dat van de spiegel helaas niet, wat mij verdroot – ik werp erewoord nooitniet met dingen, maar als ik het doe dan maar liever meteen met veel effect. Ook jammer was dat de verslaggever van het Parool elders nog steeds zijn zere tenen stond te wrijven, want dit was pas echt nieuws en een boekenrel op z’n tijd is goed voor mijn carrière bovendien: Spaink breekt glazen. Zonder me ook maar een seconde om mijn banden te bekommeren (gewoonlijk is mijn reactie als ik glas hoor breken ‘o gut me bánden! straks ben ik lek!!!’), gewoon, paf, kapot tegen de muur. Ha. Het luchtte enorm op.

(Er waren meer dingen met exen aan de hand; dat heb je met schrijvers die, naar de algemene opinie wil, immers aldoor maar hetzelfde boek publiceren. Er was een andere dame die in deze wel de krant haalde. Zij had het gezicht van het weerhuislief van haar ex met bierglazen bewerkt, zodat die naar het ziekenhuis vervoerd moest worden en er minimaal één slachtoffer op het bal is gevallen. Ging wel erg ver, vond ik: liever een weerloze muur. Of een spiegel.)

Ik wierp. Men bracht mij een nieuw glas met daarin verse champagne en ik voelde mij waarlijk stukken beter. Men wordt erg energiek van kapot glas: ik heb vandaag hartstikke goed geschreven aan mijn nieuwe boek. Van brekend glas kun je mooie letteren maken, dat blijkt maar weer. Deswege overweeg ik mij te bekwamen in het werpen en als ik nu effies op tijd weet te regelen dat ik op het volgende boekenbal over een ex beschik die een ex heeft waarnaar teruggekeerd kan worden…

Dat wordt een goed feest, het volgende boekenbal.

Fantasie

HET KOMT VAST door al die kostscholen denk ik wel eens, maar het blijft fascinerend hoe de Britten zich privé volmondig overgeven aan vormen van seks die ze publiekelijk met een stiff upper lip afwijzen. Het ene schandaal is nog niet uitgeraast in de pers of het andere dient zich aan. En allemaal politici. Zelden betrapt iemand een bankmagnaat of een president-directeur in een vreemde houding; wat maar weer eens bewijst dat een goede secretaresse deuren gesloten kan houden die bij anderen ingetrapt worden.

Zouden die politici het wellicht doen om – op onbaatzuchtige grondslag uiteraard, zuiver als martelaars van hun overtuiging -de Engelse kranten van de ondergang te redden? Sinds Rupert Murdoch overleden is (ook al zo’n vreemde affaire, weliswaar zonder seks maar met zelfmoord en malversaties en zonen die voor de rechter werden gedaagd en musicals), Princess Di zich uit het publieke leven heeft teruggetrokken en Prince Charles van zijn tampon is gescheiden, is de schrijvende pers natuurlijk verworden tot een branche die overheidssteun behoeft; vandaar, waarschijnlijk. Geheel in overeenstemming met de Thatcher-ideologie stimuleren de politici de zelfredzaamheid van de pers. Ze pompen er geen geld in maar leveren uitsluitend prachtige verhalen: en zie, fluks rijzen de verkoopcijfers de pan uit.

Maar curieus blijft het. Heren parlementariërs die om de begroting te drukken met andere heren het bed delen doch tegen voorlichting over homoseksualiteit zijn en Clause 28 steunen. Kamerleden die er zwangere minnaressen op nahouden, benevens suïcidale echtgenotes. Politici slechts in jarretelles gekleed. Volksvertegenwoordigers die aan wurgseks doen en erin blijven. Back to basics noemen ze dat dan. Dat getuigt wel van lef, om het zo te noemen: basics! Daar zou zelfs ons NISSO van gaan blozen. Daar zijn ze nog maar juist bij de pedofilie aangeland.

Back to basics. En nadat ze bij Hunkemöller een pikant gordeltje hebben gekocht voor bij hun Gaultier-kousen, spoeden ze zich naar het Lagerhuis om daar een vurig pleidooi te houden voor de herwaardering van het traditionele gezin en de cruciale plaats van de theepot daarbinnen. Dat riekt naar de halfkrankzinnige die naar de dwangbuis verlangt in de hoop zich daarin te kunnen verschuilen voor zijn eigen angsten en verlangens. Mijn gezin is dood, leve het gezin!

In Nederland gaan zulke dingen toch anders. Wij hebben geen seks-affaires, dat is wel sneu. Wij hebben alleen Brinkman, die zelf nooit thuis is en desondanks (of juist daarom) het gezin de hemel in prijst. Of zou zijn onzalige fixatie op het gezin ook een Britse component bevatten? Je weet het niet, denk ik wel eens, je weet het niet. Wat zou zijn favoriete tijdverdrijf zijn? Mogelijk zijn Jannekes waterverfschilderijtjes een gesublimeerde representatie van hun beider preoccupatie met urolagnie (die zoekt U zelf maar op, ik wilde het hier graag netjes houden).

Of misschien draagt Brinkman onder zijn costuum bij voorkeur een strak lederen corseletje bij interpellaties en spreekbeurten; hij beweegt zich inderdaad nogal stijfjes bij zijn shuffle. Maar gezien zijn ogen denk ik eigenlijk eerder aan iets met kijken, voyeurisme ofzo: stiekem gluren in de damestoiletten en zien hoe mevrouwen hun handen wassen. Of wacht, ik weet het: al die recente optredens in amusementsprogramma’s verraden hem, zelfs bij Paul de Leeuw liet hij zich bekijken; ik gok op een onstuitbare hang naar het exhibitionisme. En dan straks flashen wanneer hij als minister-president aantreedt en zijn kabinet presenteert op Bea’s trappen.

Bolkestein, ja dat lijkt me een uitgemaakte zaak. Bij de gedachte aan hem verschijnt er onmiddellijk een scène voor mijn geestesoog waarbij hij in een klassieke bibliotheek op een Louis Seize-stoel zit, uitgerust met een glas rode wijn in de ene hand en in de andere een Spaans rietje alwaarmede hij asielzoekers tuchtigt die moeten bewijzen dat ze Nederlands spreken door voor te lezen uit de in varkensleer gebonden werken van De Sade. Alles heel chic, verder natuurlijk. Over Kosto kan evenmin twijfel bestaan – we kennen immers allemaal die hartroerende foto van hem waarbij hij zijn kat opgelucht toelacht. En Janmaat is vast necrofiel; niemand anders trouwens die hem hebben wil. (Ik gruwel bij de gedachte alleen al dat hij op gehandicapten zou vallen. Jasses.)

Maar er wringt iets. Het is makkelijker in bovenstaande scenario’s te geloven dan in de gedachte dat uit zulke onthullingen een rel zou volgen die tot hun ontslag leidt, of tot een dramatische keldering van hun aanhang. Die twee VVD-ers die zich een paar jaar gelden in onparlementaire houdingen in de Kamerbankjes lieten fotograferen voor de Playboy, werden weliswaar geroyeerd maar dat leek de partij niet echt te deren. Integendeel, sindsdien zat de VVD eindelijk weer eens in de lift. Ik geloof nooit dat de Nederlandse pers en de kiezers hevig ontsteld zouden zijn over zulke berichten.

Misschien zijn Nederlanders helemaal niet geënteresseerd in seks. Misschien moet je op een kostschool gezeten hebben om van back to basics te houden. Of van gezinnen.

Drinkwater

AL IN GEEN maanden is er een baanbrekend artikel gepubliceerd waarin een wetenschapper harde noten kraakt over de hormonale basis van homoseksualiteit. U weet wel, van die stukken waarin wordt uitgelegd dat de suprachiasmatische kern in de hersenen van homosuelen abnormaal vergroot is en dat het daarmee te maken heeft, of waarin wordt aangetoond dat er een verband bestaat tussen linkshandigheid en lesbisch (wordt het trouwens geen tijd dat het COC zich laat sponsoren door fabrikanten van omgekeerde scharen en producenten van linksdraaiend melkzuur?), of over moeders die tijdens de zwangerschap schizofreen waren en tevens aan kalkgebrek leden waardoor de telg in aanbouw via mamma’s bloedbaan dingen binnenkreeg tijdens die zo cruciale fase en vandaar.

Jammer vind ik dat. Ik houd erg van zulke stukken, ik spaar ze. In de hoop zulke publicaties te bevorderen heb ik zelfs nog een keer meegedaan aan een experiment dat uitgevoerd werd door het lab van Swaab himself, waarbij men mijn biologische klok en de pieken en dalen daarin poogde te meten. Daartoe had men een metalen kastje, formaat gezinsverpakking lucifersdoos, aan mijn pols bevestigd teneinde het aantal en de intensiteit van mijn armbewegingen (‘doe maar om mijn linkerpols’, riep ik natuurlijk meteen) te kunnen registreren. Het was eigenlijk een onderzoek naar klokken en ziektes, hoewel ik stoer rondbazuinde dat men vast stiekem probeerde mijn homoseksualiteit te meten, maar helaas. Er bleek geen verband te bestaan tussen MS en seksuele preferentie. Of klokken.

Wat ik zo zonde vind is altijd die ouderwets aandoende schrik bij dergelijke onderzoeken. Hoe meer, hoe liever wat mij betreft – ik zie ze als het wenkend perspectief dat het luilekkerland van de homobeweging dichterbij kan brengen. We zijn er inmiddels toch al geheel van overtuigd geraakt dat het lichaam klei is, basismateriaal dat wijzelf of artsen geheel naar believen kunnen omkneden tot een model naar eigen wens; dit lijkt me een logische volgende stap.

Een fijn afgetraind lichaam kunnen we nog eigenhandig boetseren, desnoods met behulp van de apparaten van het fitness-centrum om de hoek. Wat betreft het kleien voor gevorderen hebben we inmiddels de beschikking over een leger van cosmetisch chirurgen: met wat extra siliconen hier, een liposuctie daar, een bredere kaak zus en een smallere neus zo, met los vel gelift en haarimplant verlaagd kunnen we weer jaren mee in een nieuw eigentijds modelletje. En ook het leven zelf blijkt maakbaar op manieren die vorige generaties niet voor mogelijk hadden gehouden: van ZI tot KI, van reageerbuis tot klonen, binnenkort zelfs met gemodificeerd DNA. En dat dan in de aanbieding bij Dirk van den Broek: Nu! Nieuw! Babies Met Ingebouwd Super-Ultra-XL! Zolang De Voorraad Strekt! Lever De Kortingsbon SNEL In!

En dan dus mogelijk die homosuele hormonen. Wellicht overschrijden wij dan eindelijk een volgende grens: het modelleren van het seksuele verlangen. Het spijt me elke keer zo mateloos dat de homobeweging boos wordt van biologisch onderzoek naar de eventuele basis van onheteroseksueel gedrag – een typisch voorbeeld van denken vanuit de verdediging, dunkt me. Vier feest, hang de vlag uit: eindelijk kunnen ook verstokte hetero’s via een hormoonkuurtje verlost worden van hun beperkte opties, eindelijk ligt de ware vrijheid binnen handbereik, kunnen pubers gelijk met hun beroepskeuze ook hun seksuele keuze maken en zal de aanstaande ouder verplicht moeten nadenken over de vraag die elke arts zo rond de eeuwwisseling tweeds op het lijstje heeft prijken, meteen na die of ze een jongetje of een meisje willen: ‘had U een homo- of een heterokindje gewild?’ Amerikaanse papa’s zullen verrast worden door dochters die bij het behalen hunner diploma’s ditmaal geen borstcorrectie wensen doch die pil die hun verlangen op een lesbische vakantie stuurt. Ik zie zelfs subversieve acties in het verschiet liggen waarbij de fluoridering van het drinkwater peanuts zal blijken te zijn.

Het enige wat ik betreur aan zulke onderzoeken is dat de categorieën waarop de dames en heren wetenschappers hun testen loslaten bepaald niet vastomlijnd zijn, zodat ik soms vrees dat ze mijn panseksueel SF-perspectief nooit naar behoren zullen kunnen bewaarheiden. Wat in biologische termen een man en wat een vrouw is, lijkt met wat natte-vinger-werk en enige cultuurdwang nog wel vast te stellen, hoewel we daartoe degenen die als tussenwezens worden geboren fysiek moeten aanpassen. Qua identiteit is het alweer stukken ingewikkelder: de ene restcategorie na de andere wordt benoemd en geëtiketteerd, en nog lijkt er geen eind aan de subculturele mogelijkheden – transseksuelen en travestieten, butch bottoms en drag-style leernichten, manwijven en zachte eitjes, fag hags en daddy-lovers, ad infinitum.

Maar nog niemand heeft sluitend kunnen omschrijven wie of wat een homoseksueel is. Iemand die als zodanig bekend staat? Of ook de keurig getrouwde hetero met geheime wensen en wellicht stiekeme avonturen? De heteroseksueel die in de brugklas inmiddels geheel vergeten kalverliefdes koesterde voor seksegenoten? En de keurige, door het COC-lidmaatschap gewaarmerkte lesbo of flikker dan, die het ook wel eens heteroseksueel doet of wenst? En de bi’s, de genderbenders en de hutspotten; waar die thuis horen snapt al helemaal niemand.

Drinkwater. Ik wil meer drinkwater. Panta rhei!

Blij dat ik fiets

WAAR VIND JE tegenwoordig nog intelligente en dwarse mensen die twee uur de tijd krijgen om publiekelijk te filosoferen over hun interesses, hun wetenschappelijke theorieën en hun bevindingen? Bij de VPRO, drie weken lang op zondag en maandag, onder de titel Een schitterend ongeluk. Ik geniet. Wim Kayzer gooit er in zijn tussenteksten nog wat cliff-hangers tegenaan, maar dat is nergens voor nodig. Ook zonder de inmiddels vaak toegezegde clash of the titans zal het prachtig worden, de slotuitzending waarin alle geïnterviewden hun woorden zullen kruisen. En spannend is het nu al.

In de twee afleveringen die tot nu toe zijn uitgezonden, de gesprekken met Oliver Sacks en Rupert Sheldrake, was een terugkerend thema de vraag wat bewustzijn en denken eigenlijk inhouden. Wie is ik, en wat is mij? Wat stuurt ons handelen, waar in onze hersenen huist ons bewustzijn? Waar bijvoorbeeld worden herinneringen bewaard?

Sacks verwierp tot mijn genoegen het idee van bewaarplaatsen en van een localiseerbaar bewustzijn. Hij benadrukte dat herinneringen telkens opnieuw tot stand komen en, afhankelijk van de context waarin ze gereconstrueerd worden, van gedaante kunnen veranderen. Er zijn geen laatjes die opengetrokken kunnen worden. Niettemin geloven veel mensen in een vaststaand en onveranderlijk onderkomen voor hun ik, een ik dat alleen maar «gevonden» hoeft te worden wanneer men «zichzelf wil ontdekken» . Bij dergelijke terminologie stel ik mij altijd meteen een handleiding voor het psychologisch ik-toerisme voor, een mentale kaart compleet met ANWB-richtingaanwijzers:


bewustzijn: linksaf 1,5
dromen: rechtsaf 4
draken: rechtdoor 2, vlakbij dat moeras
onderbewustzijn: naar beneden 5

En dan met de keus tussen snelwegen of touristische routes, en onderweg uitspanningen alwaar men versnaperingen kan nuttigen.

*

IK ALS AUTO. Zo denken veel mensen er over, ook letterlijk. «Ik sta om de hoek» , zeggen ze tegen me terwijl ze toch heus naast me op een barkruk zitten en we zojuist, in een desperaat streven datzelfde ik eens flink te benevelen, de ober hebben gewenkt om ons voor de zoveelste maal van volle glazen te voorzien. «Ik sta om de hoek,» zeggen ze vanaf de barkruk, en wat ze feitelijk bedoelen is dat ze hun auto in de eerste zijstraat rechts hebben geparkeerd, daar net tussen die lantaarnpaal en dat verkeersbord. «Ik sta om de hoek.» Een dubbele tong is ze niet genoeg, ze willen een heel lichaam dubbel en een ik van blik.

Doorgaans zijn dat mensen die de gedachte niet kunnen velen dat een andere chauffeur dan zijzelf plaatsneemt achter het stuur van hun voertuig. Ze vallen samen met hun bezit en denken dat volledig te kunnen beheersen. Hun auto is een jaloerse obsessie, een na-ijverig en zelfvergenoegd ik dat elke zaterdag in de was wordt gezet teneinde het bestaan glans te verlenen en dat tegen elke prijs van krassen en deuken dient gevrijwaard. Hun ik is een stopbord: verboden in te rijden.

Wanneer mensen willen uitleggen waarom ze zijn uitgekomen op de plek waar ze nu staan, maken ze doorgaans eenrichtingsverkeer van zichzelf. Parallelwegen, zijstraten, steegjes, klaverbladen, tegenliggers en spookrijders, stoplichten en filevorming – die worden al terugblikkend ontkend, alsof we met de veiligheidsriemen stevig aangegord alleen maar rechtdoor konden en bovendien precies wisten waarnaar we op weg waren.

*

OP ZOEK NAAR de plaats waar het bewustzijn zich bevindt. De plek waar ik gebeurt. Plaatsgrijpt, zou ikzelf eerder zeggen; dat doet meer recht aan de willekeur en onvoorspelbaarheid van dat bewustzijn. Hoofden zijn grillig als het weer, binnen de marges van persoonlijke voorkeursseizoenen. Nee mevrouw, jammer meneer, waar er precies gegrepen gaat worden kunnen we U niet exact voorspellen, de juiste tijd en plaats vallen niet te bepalen, maar dat er gegrepen gaat worden staat vast. Onder het motto «hier en daar een bui». Alleen, zoals mijn goede vader altijd zegt, als-ie valt valt-ie altijd hier want van daar merk ik nooit wat.

De binnenkant van hoofden komt me voor als een anarchistische verzameling van processen die onderling contact houden, maar niet per definitie overleg voeren of dezelfde kant op willen. Volgens mij is het ook niet echt democratisch gezind, dat bewustzijn van ons: beslissen bij meerderheid van stemmen of gewogen stemmingen, daar doet men niet aan daarbinnen, laat staan dat buitenstaanders inspraak krijgen. Dat ik van ons is een tegenstrijdig zootje, een rommelige grabbelton die we bij voortduring willen ordenen, verantwoorden en verklaren. Maar altijd ontglippen ons propjes waarmee we later de straten van onze mentale stadsplattegrond bezoedeld vinden en die de goten langs de trottoirs doen volstromen en dichtslibben, of ontdekken we na gedane gladstrijkarbeid weer nieuwe uitsteeksels die zich niet de kop laten induwen.

Ik vind dat wel een prettige gedachte. Ik heb het niet zo op auto’s. Doe mij maar een schitterend ongeluk.

Verdomd: verdoemd

O HEMEL. HEB IK mij jarenlang verre proberen te houden van welke vorm van religie ook, word ik opeens nolens volens zij aan zij gezet met priesters. Tot hun collega gebombardeerd.

Zal ik gewoon maar meteen aanschuiven aan het avondmaal en all the way meedoen, in de kerstvakantie de bijbel uit mijn hoofd leren en full-time priester worden na mijn examen zo rond Pasen? Zou het paars van kerkelijke hoogtijdagen me staan? Ik vrees van niet, maar zo’n zwarte robe voor daags lijkt me wel gedistingeerd. En als priester heb ik tenminste een fijn aureool van herderlijkheid, is mijn abstinentie zelfgekozen en een geldig toelatingsbewijs voor de hemelse deurwaarder bovendien. Ach nee, dat helpt ook al niet – los van het feit dat ik die altaartrappen waarschijnlijk niet opkom met mijn stoel – want ik ben nog mevrouw ook en dan schijn je het celibaat niet professioneel te mogen bedrijven. Op pauselijk bevel veroordeeld tot de seksuele blessurebank, zonder maandelijkse overschrijving wegens het hoeden der schapen. Ik moet abstineren vanwege zijn. Ik mag niet meer, ik moet net als de clerus verplicht celibatair.

Heeft U het niet gelezen soms? ‘Gehandicapten die niet in staat zijn een gezin te stichten en te onderhouden, mogen ook geen seksueel verkeer hebben. [..] Het verbod op seksualiteit voor onhuwbare gehandicapten vloeit voort uit de koppeling tussen seksualiteit en huwelijk.’ Aldus, volgens de Volkskrant, de moraal-theoloog Bonifazio Honings van de pauselijke Lateranen-Universiteit. Bonifazio Honings, welk een zoete naam; Bonifazio Honings, welk een wrede woorden.

Geen seksueel verkeer voor onhuwbare gehandicapten. O jé, dacht ik aanvankelijk. Maar toen ik er serieus over begon na te denken viel het eigenlijk verschrikkelijk mee.

Want ik wi­l bijvoorbeeld helemaal niet trouwen. Geen mislukter prothese dan de echt, en mijn huwelijksring zou vast even snel doorslijten op mijn wielen als de handschoenen waarmee ik mijn handen tegen bandeneelt poog te beschermen, aangezien mijn hart de stabiliteit van de wereldpolitiek evenaart. Telkens weer nieuwe en verrassende coalities of brandhaarden. En als ik dat hart nu in de handen van een ander leg, wil dat niet zeggen dat het a) daar tot in lengte mijner dagen blijft kloppen, b) dat hij of zij mi­j om persoonlijke of politieke redenen huwen wil of kan, laat staan dat dat van mij mag, noch dat c) zulks wenselijk zou zijn omwille van politieke of persoonlijke motieven. Dus die viel al af. Onhuwbaar wil ik juist graag zijn, onhuwbaar is my middle name.

Voorts roept de term ‘verkeer’, in deze context geplaatst, bij mij altijd de meest bizarre associaties op met filevorming, uitlaatgassen, politie-agenten te paard en patserige Ferrari’s; met stoplichten en zebrapaden, met snel- en ventwegen, met piepende remmen en onschuldig overreden fietsers. Ik moet dan altijd opeens verschrikkelijk aan de ANWB en aan de NVSH denken, en dat dan nog bloot ook… Nee merci. Seksueel verkeer hoef ik dus ook al niet. Ik wil alleen maar kozen en minnen met degeen die mijn hart vasthoudt, of gewoon samen midzomernachtelijk de stad op stelten zetten. Houden van en dat dan reciprook, dat wil ik, voor mijn part in een autoluwe stad.

Een gezin stichten en dat bovendien onderhouden: ajasses nee. Kinderen hoef ik niet, aan mijn kat heb ik mijn handen al meer dan vol. Mijzelf en mijn tuin onderhouden lukt met enige discipline nog net, ook al heb ik daarbij tegenwoordig iemand nodig die het huis voor me schoonboent benevens veel formulieren van het GAK en de GMD om mij tenminste financieel een beetje op de been te houden. Ik ben moreel, fysiek noch psychologisch opgewassen tegen een gezin; niet nu ik gehandicapt ben, niet voor ik gehandicapt raakte. Een gezin heeft zich voor mij altijd eerder in de regionen van enge nachtmerries bevonden dan in de contreien van wenkende perspectieven.

Samengevat: ik was in de ogen van de paus allang invalide, zelfs toen ik – al was het maar theoretisch – de honderd meter in anderhalve seconde kon lopen. Dus dat hij mij, bij monde van Bonifazio Honings, officieel buiten de orde plaatst is alleen maar prettig; daar sta ik graag. Goed gedaan, Bonifazio! Eindelijk verdoemd, met stempels en lakzegels, via een omweg alsnog van hogerhand goedgekeurd als kwalijk exemplaar van het specimen. Leve het verderf!

Alleen moet hij wel oppassen, die Paus. Homosuelen mogen wel zijn maar niet doen. Echtelieden mogen wel trouwen maar niet her. Vrijgezellen mogen wel kijken maar niet aanraken. Priesters mogen wel dromen maar niet doen. Echtelieden mogen wel doen maar niet behoeden. Dames mogen wel geloven maar niet zegenen. Gehandicapten mogen wel bestaan maar niet verkeren.

Steeds minder mensen mogen wat ze wel doen. Voor je het weet komen daar vreemde coalities uit voort. Met brandhaarden, en handenvol lege kerken. En dat allemaal op pauselijk bevel.

Antwoorden aan Max Frisch

[In zijn dagboeken formuleerde Max Frisch een serie gewetensvragen. Ze werden gebundeld in het boekje Lastige vragen: bij elkaar zo’n driehonderd kwesties zonder antwoorden, zonder oplossingen. Het dagblad Trouw vraagt elke week iemand om zelf tien vragen daaruit te selecteren en die zo oprecht mogelijk te beantwoorden.]

– Wilde u indertijd vader worden?

Nee. Ik heb me nooit kinderen gewenst, en hoewel mijn persoonlijke antipathie met betrekking tot het ouderschap vrijwel zeker door mijn sekse is gekleurd geloof ik oprecht dat ik, zelfs indien ik man was, geen kinderen zou willen hebben voortbrengen.

– Houdt u in het algemeen van kinderen?

Nee. Ten aanzien van kinderen heb ik dezelfde houding als tegenover honden: met de soort heb ik niets, maar sommige specima zijn leuk. Mits hun gezelschap tijdelijk is en ik niet hun baas.

Het kind van wie ik het meeste houd is het Chinese jongetje dat eerder deze maand gedurende de tweede helft van een Disneyfilm eeuwige vriendschap met mij sloot en dat feit bezegelde met kussen en popcorn. Hij stond erop mij na afloop van de film de trap af te helpen. Toen Geoffrey de bioscoop verlaten had was hij mij alweer vergeten. Zo’n mooie – want belangeloze – vriendschap heb ik nog nooit met een kind gehad.

– Voelt u bloedverwantschap?

Ja, maar zelden op basis van familiebanden. Wanneer ik iets herken – of meen te herkennen – in een ander dat buiten de grootste gemene deler van geaccepteerde gedragingen, interesses en meningen valt, voel ik me waarlijk thuis. Met mijn broer deel ik mijn ouders, met mijn teerbeminde zijn en mijn bloed.

– Weet u in de regel waar u op hoopt?

Op twee dingen. Boven mijzelf te kunnen uitstijgen, en die daad of handeling vervolgens door anderen gewaardeerd te zien als tekenend voor mijzelf.

– Gesteld dat u een onderscheid maakt tussen de hoop die u zelf hebt en de hoop die anderen (ouders, docenten, kameraden, geliefden) op u stellen: gaat u er meer onder gebukt als het eerste of als het laatste niet in vervulling gaat?

Het eerste. Mijn tekortkomingen – of wat ik daarvoor verslijt – signaleer ik eerder en venijniger dan wie ook, vaak nog voor ik ze begaan heb. Anderen kunnen ze me zelfs bij benadering niet zo hard aanrekenen als ik zelf doe.

De tekortkomingen die anderen me toeschrijven, ontgaan me; als men probeert me ze uit te leggen begrijp ik maar half waarop ze doelen. Ik begrijp dan namelijk slechts hun helft. Zou ik hun teleurstelling volledig doorgronden en delen, dan was het niet langer de teleurstelling van een ander maar tevens die van mijzelf. En mijzelf bruskeer ik per definitie erger dan wie ook.

– Zou u onsterfelijk willen zijn?

De hoeveelheid tijd die in dat geval tot mijn beschikking staat, verleidt me; de futiliteit van de dingen die ik in het licht van de eeuwigheid tot stand zou kunnen brengen, boezemt me angst in. Ik weet het niet. Vraag het me over een eeuw nog maar eens.

– Als u onder bepaalde omstandigheden al eens de wens hebt gekoesterd dood te zijn en als het er niet van is gekomen: vindt u dan dat u zich vergist hebt, dat wil zeggen taxeert u de omstandigheden daardoor anders?

Natuurlijk is het altijd een beslissing van dat moment, maar soms telt alleen dat moment. Dat de kans aanwezig is dat je er morgen of over een maand misschien heel anders over denkt – of over gedacht zou hebben, had je dan nog kunnen denken -, dat het wel zeker is dat je er morgen of over een maand heel anders over zult denken – of over gedacht zou hebben, had je dan nog kunnen denken – is niet relevant. Er is alleen nu; en nu is onhoudbaar.

Niets is zo dodelijk als wanneer iemand zegt dat het over enige tijd vast beter gaat. Niets sluit je zozeer van anderen af als zo’n opmerking. Je bent immers opgesloten in het moment, er bestaat geen morgen meer buiten dit ene zich voortslepende ogenblik. Er is een punt waarop doorgaan en ophouden in elkaar doodlopen, samenvloeien tot een alomvattend niets; een kruispunt van tergende leegte. Tijd bestaat niet meer, er passen duizend uren op de kop van een speld; tijd bestaat niet meer, een duizendste seconde dijt uit tot een woestijn. Je bent los zand dat uit je handen glijdt en weg zal waaien zodra je je verroert. Je bent de gegijzelde van die ene onophoudelijke seconde, van een ogenblik dat duurt en duurt en maar voortduurt. Opgesloten in een zandkorrel. En die zandkorrel schuurt.

– Wat stoort u aan begrafenissen?

De druk om verdriet te voelen. Begrafenissen van mensen die ik niet bovenmatig liefhad, bezoek ik niet om mijzelf maar omwille van degenen die hen wel op die manier liefhadden. Ik kom dan uit affiniteit met de levenden, niet uit verdriet om de doden.

De dood van mijn lievelingsmensen heb ik uittentreure gerepeteerd; hun begrafenis zal me desalniettemin zwaar vallen, omdat die mijn potentiële verdriet verkleint en me daardoor onmenselijker maakt. De enige dood die me koud zal laten is die van mijn teerbeminde; ik mis hem bij leven soms al met zo’n onstuitbare droefheid dat het verdriet over zijn daadwerkelijke dood daar nauwelijks tegen opgewassen zal zijn. Althans, dat hoop ik. Anders zal ik me geen raad weten met de conventie op begrafenissen de werkelijke contouren van het verdriet te verbergen, en rest mij niets dan razen en tieren en grave-diven.

– Aan welke kwalen geeft u de voorkeur boven de dood?

Aan de mijne. Zoals het gras aan de andere kant van het hek gewoonlijk groener is dan hier, is de kwaal van een ander doorgaans tragischer. Afstand en onbekendheid vertekenen de blik, net als vertrouwdheid overigens. Men went aan zijn fysieke gebreken en handicaps en ontwikkelt daar een verstandhouding mee; liever gezegd, een verstandshuwelijk.

Ik heb geleerd mijn ziekte over het hoofd te zien en accepteer haar als iemand van wie ik niet houd maar met wie ik desondanks mijn leven dien te slijten. We tolereren elkaars gezelschap en betonen uit berekening respect voor elkaars hebbelijkheden. Pas wanneer deze partner mij volledig voor zichzelf opeist en het meubilair aan stukken slaat, zal ik een scheiding serieus in overweging nemen.

– Wie gunt u soms uw eigen dood?

Gesteld dat mijn dood is wat ik me ervan voorstel – zelfmoord omdat mijn kwaal me de baas wordt; ik zou dan graag op een avond een fatale pil slikken in de aanwezigheid van enkele zeer dierbaren, en zowel de avond als de dierbaren zijn daarbij cruciaal – iedereen.