Het verlangen als verkeersongeluk

ER WAS NATUURLIJK ook een panel: is het mogelijk het lesbische te realiseren buiten het liefdesverhaal om? Is er niet minimaal een romance, een verleidings- of vrijscène nodig om het lesbische te expliciteren of te demonstreren? Hoe valt duidelijk te maken dat het damesdames betreft wanneer wij het bed of het verlangen daarnaar buiten beschouwing laten?

Een verhelderend forum. Niet zozeer omdat er een antwoord kwam op die vraag – onbeantwoord blijven is nu eenmaal het lot van elke vraag die panelsgewijs behandeld wordt, en bovendien is het, zoals een van de toehoorsters terecht opmerkte, een illusie te denken dat er zoiets als een ondubbelzinnige, collectieve lesbische identiteit bestaat. Het enige dat alle lesbo’s bindt is dat zij het met elkaar doen of willen doen – dus jui­st die romance, dat verleiden, dat verlangen, dat bed. We fuck each other, zoals Susie Bright kernachtig zei. Het forum was cruciaal omdat het onverwacht licht wierp op een verwante vraag, namelijk die naar de manier waarop dat lesbische verlangen in beeld gebracht wordt.

Een controverse die ik in de loop van het festival bespeurde kreeg hier definitief vorm: het uitspinnen en in kaart brengen van de fantasie versus de onmiddellijke voltrekking van elk verlangen, de dromen en nachtmerries versus het schelle licht van de werkelijkheid, de verleiding van de toeschouwster versus het tentoonstellen van het ego van de cineaste, het langzaam bereiden van een copieuze maaltijd versus het ongeduld van de instantpudding. Het bleek een kwestie van Europa versus Amerika. Waar de Europese dames in het forum over wensen en verlangens spraken, vertelden de Amerikaanse dames over hun autobiografie; waar de Europese cineastes verwezen naar de (film-)geschiedenis, refereerden de Amerikanen hoofdzakelijk aan hun eigen werk.

*

TWEE FILMS BALANCEERDEN op de rand van die controverse. De korte film Outcasts van de Amerikaanse Leigh Grode (1991) probeert twee verhalen te verweven: die van het nachtleven in de lesbische bars in de jaren twintig en dat van een Joods-Amerikaanse vrouw nu. De Tweede Wereldoorlog functioneert als verbinding tussen beide verhaalelementen. In het vooroorlogse, Europese deel leeft Grode zich geheel uit: een prachtige aankleding, mooie en geile taferelen, een half gesuggereerde, half gepraktiseerde seksuele ontmoeting, plus een striptease om te zoenen. In het actuele verhaal daarentegen verliest ze elke fantasie en laat ze identiteit en geschiedenis zo volledig samenvallen, dat ze niets beters weet te doen dan half jammerend in de camera te roepen dat “Als ik toen geleefd had, ik nu dood was geweest.” Nog afgezien van het door elkaar heen halen van heden en verleden en de geografische verwarring waarvan die uitspraak getuigt – waren er concentratiekampen in de VS? – in dit deel gedraagt Grode zich alsof ze die geschiedenis alleen maar kan vertellen door deze af te meten aan zichzelf, alsof haar eventuele voltooid verleden tijd reëler en veelzeggender is dan de daadwerkelijke dood van zes miljoen anderen.

Monika Treut toont in haar film My Father Is Coming beide kanten van de controverse. Via Vicky en haar Beierse vader krijgen we een rondleiding door de sekssubcultuur van New York. Paps, met Sauerkraut-fantasieën, weet zich in no time in te voegen in de rituelen van de subcultuur en betrekt ze na kort aarzelen verlekkerd op zichzelf. De woordspeling in de titel maakt hij dan ook meer dan waar. Dochter Vicky daarentegen kijkt, observeert en probeert eens wat uit, maar houdt een cruciale afstand tot die directe lustbevrediging. Ze wil – die indruk wekt ze althans – vooral exploreren, verkennen. Ze laat zich prikkelen en uitdagen door wat ze ziet, maar levert zich daar niet volledig aan over. Maar in tegenstelling tot haar vader hoeft ze niet per se deelgenoot van iets te worden om begrip, sympathie of fascinatie te hebben. Paps kan alleen begrijpen en veranderen door zelf te beleven, Vicky’s compassie en fantasie kunnen het ook zonder die rechtstreekse ervaring stellen. In die zin is Paps, hoewel hij er een stuk sympathieker op wordt, jammer genoeg nog altijd een boer: alleen wat hij gevreten heeft kan hij kennen.

*

PAPS IS TEN prooi gevallen aan wat ik, het festival overziend, generaliserend de Amerikaanse hyperdocumentaire wil noemen: het idee dat een fantasie haar spanning uitsluitend ontleent aan de feitelijke uitvoering ervan, in plaats van aan de mogelijkheid die ooit uit te voeren of aan de bevrijdende werking van het gedachtenexperiment. Dat samen laten vallen van het verlangen en de realisatie daarvan, maakt dat de ruimte voor fantasie pijnlijk bekneld raakt ,en dat de fantasieën die gekoesterd worden zich noodzakelijkerwijs beperken tot datgene wat ook daadwerkelijk op enig moment aan of met het lichaam voltrokken kan worden. Er werd veel aan lichamen gesleuteld in de Amerikaanse bijdragen; de fantasie wordt soms letterlijk in het vlees geschreven. In de bijdragen van de Amerikaanse cineastes ligt het accent zwaar op het hier en nu, en is de fantasie omwille van het plezier of de uitdaging van het fantaseren schrikbarend afwezig.

Neem nu cross-dressing, een van de hoofdthema’s waaromheen het festival opgebouwd was. Ulrike Ottinger, de regisseuse van onder andere Madame X, Dorian Gray en Freak Orlando, husselt gedrag en verschijning van vrouwen en mannen door elkaar en tovert in al haar films travestie tot ingenieus schouwspel om. Van strakke sekseposities blijft in haar oeuvre geen spaan heel; ze versplintert klassieke dichotomieën als mannelijkheid/vrouwelijkheid en homoseksualiteit/heteroseksualiteit en bouwt uit de scherven daarvan een nieuw spectrum op, een spiegelpaleis waarin wij prettig mogen dwalen.

Van de Amerikaanse dames echter krijgen wij Gay Tape: Butch and Femme (Cecilia Dougherty, 1985) waarin uitermate rigide sekserollen getoond worden, of erger nog: Linda/Les and Annie (Annie Sprinkle, 1989), een gedetailleerd anatomisch verslag van transseksualiteit waarbij elke chirurgische stap in full colour gedocumenteerd wordt en de camera ieder litteken nauwgezet in beeld brengt. Zo gehavend, zo getekend is dat vertimmerde lichaam dat mijn oog er ongemakkelijk van wordt, en elk nadenken over het verbreden van ons repertoire aan gedrags- of verschijningsmogelijkheden ineenkrimpt bij de gedachte aan het scalpel. Het verlangen verwordt hier tot het vleesgeworden verkeersongeluk. Waar Ottinger een veldslag met haar en onze fantasie levert, maken de Amerikaanse inzendingen het lichaam zelf tot een veldslag.

*

JUIST DOOR DOELBEWUST een laag tussen realiteit en verbeelding aan te brengen, kan het gebied van de fantasie begaanbaar worden gemaakt. In Rote Ohren Fetzen durch Asche (Angela Hans Scheirl, Ursula Pürrer & Dietmar Schipek, 1991) brengen de regisseurs die extra laag aan door naar believen ingrediënten uit de meest uiteenlopende genres te plukken en brouwden ze uit stripverhalen, horror- en science fiction-gegevens plus elementen uit de lesbo-subcultuur een rijke en ingenieuze film.

Het verhaal speelt zich af in een gefragmenteerde stad, een plek zonder overkoepelende structuur of cultuur; de personages staan los van moraal of norm. Dat geeft Scheirl & Co de mogelijkheid verschillende opties en strategieën van het verlangen te verkennen, met een veel grotere vrijheid dan denkbaar zou zijn wanneer ze hun toevlucht tot het reële hadden genomen. Geweld – in veel films een terugkerend thema – krijgt hier een kwalitatief andere betekenis: geweld is niet gereduceerd tot een slag om of tegen het lichaam maar wordt onderdeel van een verhaal, van een belevenis, blijft breed en complex. De fantasie is science-fiction, is stripverhaal, is horrorfilm – en blijft dat. Daarmee wordt het verlangen boven het documentaire niveau uitgetild en krijgt het zijn plaats als constructie terug. Bij Scheirl hoeft de fantasie niet in het lichaam gekerfd te worden om tastbaar en prikkelend te zijn.

In de herkansing

WAT HEBBEN WE er naar uitgekeken – al wekenlang zoemde het, en vol verwachting klopte ons hart. Wat zouden we aandoen, en zou je er ook echt kunnen zwemmen? Waar lieten we dan onze bril, sigaretten en portemonnee, en was dat nou eigenlijk niet koud, zo alleen maar in badpak? O hemel, maar dan moesten we ons daar wel kunnen omkleden – zou je zien dat dan net alle badhokjes bezet waren. Moest er een handdoek mee, of mochten we hopen dat er badjuffrouwen waren die ons warm zouden wrijven? De kaartjes waren binnen de kortste keren uitverkocht, en ik heb dames met de vuist op tafel zien slaan en onwelvoegelijke taal horen gebruiken toen de festivalkassa die boodschap luidkeels onder de aandacht van de wachtenden bracht.

In de dagen voorafgaand aan het moment suprème steeg de spanning zienderogen. De PTT heeft vermoedelijk goud geld verdiend aan telefoontjes waarin vriendinnen hun wederzijdse outfit eens flink doornamen, trachtten in te schatten wat er verwacht mocht worden, probeerden te bedenken of ze nu vooral wilden kijken of hoofdzakelijk wilden doen, of elkaar vroegen of zij misschien wist of die ene, jeweetwel, misschien ook zou komen en te bespreken of dit nu niet een uitgelezen moment was om haar, nou ja, he, je snapt toch… Om nog maar niet te spreken van al die dames zónder die al die andere dames mét belden om kaartjes los te bedelen.

De Wet Party dus.

Het was een prachtig feest, en als het een gewoon feest was geweest had niemand kritiek kunnen hebben. Want voor een gewoon feest was dit toch een buitengewoon mooie entourage met veel extra’s. Het zwembad was op zich natuurlijk al een bijzondere locatie, en kreeg benevens kleur doordat er ouderwetse go-go danseressen waren ingehuurd en er bootjes, opblaaspoppen en strandballen op het water dreven. Wat het oog echter bovenal streelde waren wijzelf. Nog nooit heb ik zoveel dames in lesbieus verband bijeen zo divers uitgedost gezien: er waren mariniertjes met naakte benen en bevallige kragen, dames in teddy en andere lingerie-achtige blotigheden, korte rokken en dito hesjes of shirtjes, veel summiere badpakken, een paar glittergewaden, en veel anderszins openvallende of doorkijkbare feestverpakkingen. Als kleding opgevat wordt als statement, kun je rustig zeggen dat de meeste bezoeksters slechts gehuld gingen in een samenvatting.

Maar of behalve het water ook wijzelf nu zo verschrikkelijk wet waren… Zoals één van de organisatrices het plat doch toepasselijk uitdrukte: er is meer gepikt dan geneukt.

Er gingen een paar dingen fout. Zo bleken de pornofilms, die bedoeld waren als visuele vibrator, erg aan doeltreffendheid in te boeten nu ze zonder bijbehorend geluid werden vertoond. Het gehijg der dames werkt kennelijk als onmisbaar glijmiddel bij porno. En de muziek was bepaald fout. Die wilde maar niet op gang komen, en het publiek bijgevolg ook minder: dansen is immers altijd een prima manier om het lijf los te krijgen en de eerste contacten te leggen. Ik wil er een lief ding onder verwedden dat wanneer de dansvloer voller was geweest, de badhokjes het zwaarder te verduren zouden hebben gekregen.

Verder was het vooral een kwestie van toch even moeten wennen, geloof ik. Het leek of al die opgezweepte verwachtingen zich ter plekke tegen ons keerden: o jee, nu moesten we ook. De mogelijke oplettende blikken van anderen wogen opeens wel erg zwaar, en dat met dat schelle licht en al die fotografen… Koudwatervrees zal ik maar zeggen. Bovendien wreekte zich die avond het ontbreken van een traditie in publiekelijk losbandig gedrag. Zo snapten veel dames – waaronder ikzelf, moet ik eerlijk opbiechten – pas in de late uurtjes dat dat zwarte landbouwplastic achterin niet bedoeld was om een podium of geluidsapparatuur mee te verhullen, maar seksuele uitspattingen.

We zijn simpelweg nog niet echt ingesteld op de aanwezigheid van een dark room. Verder heeft een aantal van ons proefondervindelijk moeten ontdekken dat je, wanneer je de geboden gelegenheid ten volle wilt benutten, zo’n feest beter niet paarsgewijs kunt bezoeken. En tenslotte wilde ik graag onder Uw aandacht brengen dat we heus moeten leren meer te rouleren (zo had ik zelf bij voorbeeld een paar dames op het oog, waarvan er twee permanent bezet bleken. Door steeds dezelfde!).

Maar hoe dan ook: iedereen had de beste bedoelingen. Er werd beduidend meer gezoend dan op doordeweekse feesten, en de kleding was een forse vooruitgang vergeleken met de gemiddelde COC-dansavond. En het was leuk.

Dit vertoon van wat hoe dan ook een grotere vrijmoedigheid was, verdient aanmoediging en beloning. Van hogerhand is daarom besloten dat wij allen in de herhaling mogen: Velvet, de distributeur van de op de Wet Party vertoonde damesporno, zal zichzelf begin volgend jaar lanceren met een vergelijkbaar feest. Op het droge, weliswaar: de gedachten gaan vooralsnog uit naar Paradiso. Maar ik hoorde al spreken van anderen die zwembadfeesten wilden gaan organiseren. Maak uw borst maar alvast nat…

Dat rótbananenrokje

[Recensie van Phyllis Rose: Jazz Cleopatra. Josephine Baker in Her Time; Vintage Books, New York 1989.]

DAT RÓTBANANENROKJE. STEEK je één keer flink de draak met je eigen imago, en dan merk je nondeju dat je daar de rest van je leven door achtervolgd blijft worden – je eigen grap krijgt een baard doordat anderen niet aflaten die te herhalen, maar vervolgens roepen ze tegen jou dat je je toch hoognodig moet scheren.

Voor Baker was haar bananenrokje camp – excusez le mot, maar als die uitdrukking indertijd had bestaan, was Baker ongetwijfeld de eerste geweest om haar eigen verschijning in die termen te omschrijven. Ze spotte met die bananenrok, zette de clichés van anderen zo levensgroot neer dat die opeens expliciet werden.

*

BAKER HAD ALS kind geleerd waartoe rassenvooroordeel in het uiterste geval kon leiden: op elfjarige leeftijd maakte ze de slachtpartij van 1917 in East St. Louis mee, waar 39 zwarte mensen vermoord werden door een dolgedraaide witte meute en duizenden dakloos raakten doordat hun huizen in brand werden gestoken. Die gebeurtenis is ze nooit vergeten; kon ze nooit vergeten, omdat ze altijd weer door anderen aan haar kleur werd herinnerd. De stereotypen die in Franse ogen aan haar kleur vastzaten – zwart is jungle is ongetemd is exotisch is sensueel is naakt is primitief – maakte ze tot voorwerp van spot. U gelooft dat wij zo natuurlijk zijn? Dan zal ik mij in niets dan die natuur hullen ook, en zo uw geloof te kijk zetten. En het werkte – de zaal ging plat, het publiek zat met blossen te kijken, en le tout Paris sprak verhit over Bakers uitdossing en haar ongebruikelijke manier van dansen. “Waanzin van het vlees” en “tumultueuze zinnelijkheid” schreven de kranten.

De pointe van haar ironische grap gaf Baker pas na afloop van de show prijs. Dan weerstreefde ze de stereotype fascinatie van haar fans door te verschijnen in creaties van beroemde Parijse mode-ontwerpers als Erté en Dior. De natuurmens ontmaskerde zichzelf als een dame, en in een moeite door haar bewonderaars als hypocriet. Het vermeende jungledier bleek even mondain en beschaafd als haar publiek. “The white imagination is sure something when it comes to blacks”, was haar ironische commentaar op de lovend bedoelde recensies. En: “Iedereen ziet me als jungleprinses. Maar ik kom uit de stad, en niet uit Afrika maar uit Amerika.”

In Frankrijk – of om preciezer te zijn: in Parijs – was weliswaar sprake van een vooroordeel op basis van kleur, maar zeker niet van rassenhaat zoals Baker die in Amerika had leren kennen. Parijs kende geen moordpartijen, plunderingen, brandstichting, of levensgevaarlijke achtervolgingen. Frankrijk en Parijs gaven zich over aan négritude; een flirt met het kleurverschil. Uiteraard is ook dat gebaseerd op onderscheid en hiërarchie, maar het exotisme is aanmerkelijk onschuldiger van karakter dan racisme.

Het Parijs van de jaren twintig en dertig bleek om die reden een magneet voor zwarte Amerikanen: zowel musici, kunstenaars en journalisten, als voormalige soldaten die na de Eerste Wereldoorlog weigerden terug te keren naar hun harteloze vaderland. Phyllis Rose citeert in Jazz Cleopatra, haar uitmuntende biografie van Josephine Baker, verschillende zwarte expatriates die getuigen van hun opluchting plots van argwaan en achterdocht verlost te zijn: “Ik was opeens vrij; vrij van het gevoel van dreigend ongemak, onzekerheid, gevaar; … vrij van speciale minachting, speciale tolerantie, speciale neerbuigendheid, speciaal medelijden; vrij om een gewoon mens te zijn.” Journalist Joel Augustus Rogers, correspondent in Frankrijk voor de zwarte krant The Defender, vergeleek het leven van de zwarte Amerikaan in Europa met dat van een uit zijn kooi bevrijde kanariepiet: “Geen tralies meer waartegen je je te pletter vliegt. Die zijn als bij toverslag verdwenen.”

Vergeleken met racisme is exotisme, zo stelt Phyllis Rose in Jazz Cleopatra, zuiver decoratief en bovenal oppervlakkig. “Exotisme bouwt geen doodskampen. Exotisme roeit niet uit. Exotisme neigt ertoe kleurverschil als amusant te beschouwen, waar racisme het als bedreiging opvat. Exotisme is frivool, begeeft zich in nachtclubs, geeft een vermogen uit voor het privilege een zwarte zanger of pianist aan de eigen tafel te laten aanschikken. Exotisme is rijk, en een tikkeltje blasé. De racist acht zich omsingeld door gevaar, de exotist is omringd door al te vertrouwd speelgoed.”

Een kenmerkend verschil tussen beide landen in die periode is dat de gedachte aan vriendschappelijk, laat staan seksueel verkeer tussen zwart en blank in Amerika onbestaanbaar was (behalve dan in de onuitroeibaar gebleken nachtmerrie van de zwarte verkrachter), terwijl in de Franse vaudeville-traditie regelmatig een ontdekkingsreiziger ten tonele werd gevoerd die geheel in de ban raakte van een exotische Afrikaanse, die gul met erotiek omsprong. Overigens was juist dat thema – witte man vindt zwarte parel in het holst van Afrika – de achtergrond waartegen Baker in 1926 haar beroemde en beruchte bananenrokjesdans uitvoerde.

Mobiliseert racisme vooral de angst voor het kleurverschil, exotisme bezet datzelfde verschil met een erotische fascinatie. Dat pleit het exotisme overigens zeker niet vrij van blaam. “Wanneer je als ding behandeld word is het uiteraard prettiger behandeld te worden als een zeldzaam en mooi voorwerp dan als een afstotelijk en gevaarlijk ding. Maar nog steeds geldt dat je als ding wordt behandeld”, aldus Rose.

Het effect van een dergelijk exotisme blijkt uit het verschil waarmee het publiek reageerde op Josephine Baker en Isadora Duncan. Ruim tien jaar eerder had Duncan evenals Baker halfnaakt gedanst, in costuums die als minstens even shockerend en revolutionair beoordeeld werden. Maar Duncans halfnaaktheid werd in een idealistische traditie ingepast, werd opgevat als ‘artistiek’ en een streven naar ‘puurheid’ en ‘vrijheid’. Bij Baker zat er een rassencliché tussen haar naakte huid en haar ampele verhulling, en sprak men over ‘primitief’ of ‘nymfomaan’. Wanneer Baker naakt was, tooide men haar in vooroordelen.

Het verschil in karakter van de dans waar beiden zich aan overgaven, onderstreept dat verschil in interpretatie nog eens. Duncan paste – ook al verzette ze zich tegen de verlammende traditie ervan – in de lijn van het klassieke ballet, en innoveerde die met haar vloeiende figuren en haar sluiercostuums. Al haar bewegingen drukten een tasten naar het hogere uit; haar dans was aspiratie. Baker daarentegen stond en bleef met beide voeten op de grond; haar dans was niet vloeiend maar hoekig. Maar ook zij streefde. “In de Europese traditie, van wals tot ballet, tonen de dansers hun front, hun borsten. In de Afrikaanse traditie danst men met de billen. Daarnaast is een van de principes van de Afrikaanse dans dat de verschillende onderdelen van het lichaam elk een ander ritme van de muziek volgen. De handen en voeten kunnen de ene drum volgen, de torso een andere, en de bilpartij weer een andere drum. De verschillende delen van het lichaam worden in feite ‘bespeeld’ alsof ze elk een instrument vormen”, schrijft Phyllis Rose. “De Westerse dans poogt het lichaam als een eenheid te tonen, een eenheid die naar het hogere streeft. De Afrikaanse dans is divers en zoekt de grond.”

Dat sluit een religieuze connotatie echter niet uit, integendeel – het verwijst alleen naar een andere interpretatie daarvan, namelijk naar het buigen voor in plaats van reiken naar de god. Bovendien is “in de witte Europese traditie de ziel een stil iets, dat in rust en middels introspectie verkend moet worden. In de Afrikaanse traditie is beweging zowel de manier om de ziel uit te drukken als om die te verkennen. Baker had geleerd dat een gestileerde vorm van springen, rennen, schudden en kronkelen een teken was van een sterke innerlijke (lees: religieuze) beroering.”

*

ZOWEL HAAR KLEUR als haar dans vielen in Parijs in vruchtbare aarde. Haar dans paste bij de muziek van de opbloeiende jazzscène, de gelijktijdigheid van haar verschillende bewegingen sloot prachtig aan bij de hoekigheid en gecombineerde perspectieven van het kubisme, haar kleurrijke costuums waren vagelijk-vertrouwd door de belangstelling voor Afrikaanse kunst die Frankrijk in die jaren koesterde. Bovendien was Baker een absoluut begenadigd danseres. Zelfs de criticus André Levinson, een fervent tegenstander van Afrikaanse dans – hij zag die als “wild” en “primitief” en schuwde zelfs het gebruik van het woord “prehumaan” niet – raakte zo in vervoering van Baker dat hij haar langzamerhand uitzonderde van die traditie, en haar roemde om de spontaniteit en het plezier die ze in de dans had teruggebracht. “Sommige van Miss Bakers poses, de rug gekromd, de heupen vooruit gedraaid, de armen verstrengeld en omhoog gestoken, hadden de dwingende potentie van de mooiste voorbeelden uit de Afrikaanse beeldhouwkunst. Het plastisch vermogen van een ras van beeldhouwers kwam tot leven en de vervoering van de Afrikaanse Eros sloeg door de zaal. Er stond niet langer een grotesk dansend meisje op het podium, maar de Zwarte Venus die Baudelaire in haar greep hield.”

Maar niemand die zag dat négritude voor Baker alleen een toneelcostuum was, haar exotisme een rol die ze speelde, zij het met verve. Ze was geen Afrikaanse, ze was Amerikaanse – en werd Parisienne. Ze danste niet primitief; haar passen waren het resultaat van jarenlange oefening en waren sterk beïnvloed door haar Amerikaanse jeugd, de jazz en haar jaren op Broadway.

*

MET HULP VAN echtgenoot annex manager Pepito Abatino ontworstelde Baker zich gaandeweg aan haar exotische imago. Haar dans bleef geïnspireerd als altijd, maar ze verschoof het accent van haar optreden door zich toe te leggen op zang en bleek daarin al even succesvol. De critici prezen haar om strijd. “We hebben afscheid moeten nemen van een parmantig en amusant maar primitief meisje. Een artieste, een groot artieste kregen we daarvoor terug. Ze is gevoelig, ontroerend, nog altijd mooi, maar haar schoonheid is nu des te opvallender omdat die onderstreept wordt door haar talent.” Haar stem was “zo zuiver als een kinderstem, dat accent, die oprechtheid, dat zelfvertrouwen, die wildheid, die muzikale virtuositeit die zo natuurlijk schijnt.” Baker werd een ‘gewone’ ster.

Maar bij sommigen had spijt de overhand. Janet Flanner – een verder toch verstandige dame – was indertijd zo onder de indruk van de Danse Sauvage dat ze maar moeilijk kon verkroppen dat Baker artistiek groeide, en Flanner pinde haar onverhoeds vast op haar bananen-imago. “Haar caramelkleurige lichaam, dat in rap tempo een legende in Europa is geworden, is nog altijd magnifiek, maar is dunner, meer getraind, bijna geciviliseerd. Haar stem is nog altijd een magische fluit die geen weet heeft van Mozart – hoewel zelfs dat ogenblik naar ik vrees niet lang op zich zal laten wachten. Het gerucht gaat dat ze verfijnde ballades wil gaan zingen; straks wil ze Othello nog spelen! Over dat lieflijke dierengezichtje ligt nu een droeve blik; een droefheid niet geboren uit gevangenschap, maar uit dagende intelligentie.” De dame mocht niet laten zien dat ze al die tijd een dame was geweest.

*

DE ECHO’S VAN dat bananenrokje weerklinken nog altijd, en ze klinken hoofdzakelijk vals. Een paar jaar geleden werd het beeld weer opgerakeld in een promotiecampagne van het bananenmerk Chiquita. In de bijbehorende tv-reclame voerde een lang slungelig meisje een oudbakken versie van de Josephines beroemde dans uit, en palmde al doende een gezelschap matrozen in. Helaas vergat het model scheel te kijken, zoals Baker altijd deed wanneer ze een rol speelde of zich ongemakkelijk voelde onder de blikken van anderen. Met dat scheel kijken leek ze een poging te doen zichzelf en haar imago te relativeren. Aanvankelijk deed ze het vooral als burlesque of wanneer ze een klassieke positie uit de Danse Sauvage uitbeeldde, later bij uitstek wanneer ze zich in de zoveelste creatie had gehesen en ze tot middelpunt van ieders aandacht gebombardeerd werd.

“Bij al haar schijnbare vrijheid en exhibitionisme beschermde ze zichzelf op diverse manieren: bij voorbeeld met haar luchthartigheid of clownsgedrag. Op de foto’s van eind jaren twintig, waar ze in glamoureuze designerkleding staat afgebeeld, kijkt ze opmerkelijk vaak scheel; en in deze levensfase lijkt het scheelkijken te functioneren als een magisch gebaar van zelfverdediging op een erotisch strijdtoneel. Het scheelkijken weert het meedogenloze erotische gestaar van haar toeschouwers af, zoals men vampiers afweert door ze een kruis voor te houden. Vagelijk bevreesd om onvervalste seksuele opwinding op te roepen, dwarsboomt ze het sterk provocatieve oogcontact; niet door bedeesd haar ogen af te wenden, maar door ze grotesk tegen elkaar aan te laten stuiteren.”

*

HOE STERK JOSEPHINE Baker zelf haar bananenrok als commentaar op rassenvooroordeel heeft gebruikt bleek uit haar optreden in haar Amerikaanse show Ziegfeld Follies. Voor het eerst sinds haar emigratie naar Frankrijk toog ze in 1935 naar Amerika om te laten zien dat ze inmiddels een ster was geworden; dat zij, die in de VS om haar kleur nergens paste, zich in Europa een eigen positie had verworven en op een eigen revue kon bogen. De Amerikaanse regisseur van de show, John Murray Anderson, had aanvankelijk het plan gehad een klassieke zwarte revue rond Baker te organiseren, maar liet dat idee al bij de eerste repetities varen. Hij realiseerde zich dat ze inmiddels meer in huis had dan clowneske grimassen en ‘negerdansjes’, en wilde haar nu presenteren als ervaren Parijse zangeres. “Je bent Parisienne”, zei hij, “het is onzin om je Harlem-songs te laten zingen.”

En toch droeg ze een bananenrokje – maar dan een dat recht deed aan het verschil in klimaat tussen beide landen. Ze betrad in haar openingsnummer het toneel in een ijzingwekkende variant van het bananenrokje – een beeld overigens waaraan Jean-Paul Gaultier volgens mij de puntbeha’s die hij voor Madonna ontwierp aan ontleend heeft. In plaats van “goedmoedig bungelende bananen” die om haar heupen zwierden, droeg ze een soort harnas: “Haar costuum stamde rechtstreeks af van het vroegere beroemde pakje: een gestileerde versie van de beroemde bananen, nu met een bijpassende beha, maar de bananen waren veranderd in scherpe uitsteeksels, in enorme doornen. Van een afstand en in silhouet leken ze op spijkers. Wat grappig en vol spotzucht was geweest, werd nu agressief en lelijk.”

Of Baker zich nu gewapend had of niet, haar Amerikaanse tournee verliep rampzalig. Het blad Time spande wel de kroon door racisme te koppelen aan chauvinisme: “Josephine Baker, de dochter van een wasvrouw uit St. Louis, stapte uit een neger-burlesque om zich te wentelen in een leven van bewierooking en luxe in Parijs. Wanneer het om sex-appeal gaat heeft een negermeid altijd een voorsprong bij het soort verlopen Europeanen dat van jazz houdt. De uitgesproken tanige kleur van de naakte huid van de lange en dunne Josephine Baker mag dan de harteklop van de Fransen hebben opgejaagd, voor de theaterbezoekers van Manhattan was ze niets anders dan een jonge negerin met licht naar voren stekende tanden, met een figuur zoals men dat in elke willekeurige nachtclub kan aanschouwen, en wier dans en zang vrijwel overal buiten Parijs geëvenaard kan worden.”

Ook buiten het theater werd ze met racisme geconfronteerd. Het management van St. Moritz, het chique hotel waar zij en Pepito in New York verbleven, sommeerde Baker de dienstingang te gebruiken; de andere gasten mochten eens aanstoot nemen aan haar verschijning in de lobby. In verschillende nachtclubs werd haar de toegang geweigerd. Ook al was ze een ster en een dame, ze bleef zwart en ongewenst. Het was met opluchting dat ze de terugreis naar Frankrijk aanvaardde. Ze heeft nooit meer een bananenrok gedragen, en toen ze in 1936 en 1948 naar Amerika terugging, was dat als erkende ster die grossierde in campagnes tegen discriminatie en racisme. Op beide vlakken – hoewel men zich kan afvragen of het voor Baker, gezien haar persoonlijke geschiedenis, wel twee verschillende terreinen waren – boekte ze verdiende successen.

*

BAKER HEEFT NOG iets anders gedragen dan exotische costuums en designerkleding: een medaille en een uniform. Zodra Frankrijk betrokken raakte in de Tweede Wereldoorlog, bood Baker haar diensten aan. Ze werd gerecruteerd door het Deuxième Bureau, de Franse inlichtingendienst, die sterk steunde op mensen die het land vrij konden doorkruisen, her en der informatie konden verzamelen en bereid waren dat zonder vergoeding te doen. “Haar nieuw verworven Frans staatsburgerschap was voor haar ten nauwste verbonden met de Franse toleratie ten aanzien van rassenverschil. Omdat ze vond dat Frankrijk zichzelf verzaakte wanneer het plaats bood aan Nazi’s, kon ze zich verheffen boven de zorg om de voortgang van het dagelijks leven die maakte dat bijna de hele bevolking collaboreerde. Dit was een oorlog waarin ze graag als soldaat diende.”

Baker heeft haar uiterste best gedaan, onder de dekmantel van haar roem. Op recepties peuterde ze informatie los van Duitse en Italiaanse officieren over troepenbewegingen, en daarnaast werkte ze in Parijs op een opvangcentrum voor Belgische vluchtelingen. Toen de Duitsers Parijs binnenvielen reisde ze naar Zuid-Frankrijk, en drong er bij haar contact Jacques Abty op aan om zich gezamenlijk bij het verzet van De Gaulle aan te sluiten. Baker zou als vanouds informatie verzamelen en die in onzichtbare inkt op haar bladmuziek schrijven, Abty zou zorgen dat de documenten via Portugal in Engeland arriveerden. Toen Baker niet langer in Frankrijk kon blijven en naar Marokko moest uitwijken, weigerde ze te vertrekken zonder een aantal mensen – een joods-Duitse vluchteling, verzetsmensen – die voor hun veiligheid van haar afhankelijk waren; ze maakte hen onderdeel van haar tableau de la troupe en eiste uitreisvisa voor allen. Ze ontkwamen op het nippertje.

Baker reisde een paar keer tussen Marokko en Portugal heen en weer; in Marokko bewerkte ze haar bladmuziek, in Portugal liet ze die achter. Vanaf 1941 werd ze een paar maal ernstig ziek: problemen met haar longen, baarmoederontsteking, paratyfus. Ze moest haar rol als spionne noodgedwongen opgeven. Uiteindelijk, na een verblijf van anderhalf jaar in het ziekenhuis, vond ze een nieuwe manier om haar bijdrage te leveren. Ze doorkruiste Noord-Afrika, trad overal op voor de soldaten en sprak die bemoedigend toe – ook al was ze zelf ernstig verzwakt en uitgemergeld, ze wist hen telkens weer haar bevlogenheid voor de goede zaak over te brengen. Daarnaast organiseerde ze benefiet-optredens om geld voor het verzet in te zamelen. Toen Parijs in 1944 bevrijd was keerde ze terug; inmiddels was ze bevorderd tot luitenant en droeg ze het Croix de Guerre.

In Frankrijk trad ze op in legerkampen en legerhospitalen. Ze stortte weer in, en moest in 1946 opnieuw een maagoperatie ondergaan. In bed werd ze opnieuw gedecoreerd, nu met de Verzetsmedaille. “Ik kon Frankrijk niet in de steek laten”, zei ze in 1943 in Casablanca, na haar optreden ter ere van de opening van een ontmoetingsplaats voor zwarte Amerikaanse soldaten. Ze had nauwelijks op haar benen kunnen staan, zo verzwakt was ze; de dokters vreesden dat de hechtingen in haar buik het zouden begeven. “Frankrijk verzaken zou zijn alsof ik een zinkend schip verliet. En ik ben geen rat.”

Recht uit het kruis

[Voor de catalogus van het International Gay & Lesbian Film Festival, Amsterdam 1991]

ALS ALLES VOLGENS plan gaat, kunt u een selectie uit de groeiende hoeveelheid potteuze porno in een gepaster omgeving bekijken: als visueel behang dat op de achtergrond een zwembadfeest mag opluisteren. Ik had pech. Uw opwinding was mijn huiswerk. Ik heb niet alleen alles gezien, ik moest ook alles uitzien – terwijl zulke video’s toch gemaakt worden om de kijker zover te krijgen dat die ze halverwege verzaakt – en dat bovendien op de burelen van een filmbedrijf, waar rinkelende telefoons duidelijk maakten dat hier werk in uitvoering hoorde te zijn. Geen teerbeminde om me aan te vergrijpen, geen kans de soms hevig opflakkerende opwinding af te reageren tenzij op de meegebrachte schootcomputer. In mijn aantekeningen zaten bij vlagen dan ook veel tikfouten, hoewel vreemd genoeg geen Freudiaanse.

Met die ervaring in het achterhoofd wil ik de festival-organisatie daarom sterk aanraden bij dat zwembadfeest ook de badhokjes te betrekken, opdat U zich in noodgevallen op discrete wijze kunt afzonderen en kunt doen waarvoor die films immers bedoeld zijn.

Hoe de realiteit porno binnentrekt

DAT DEZE DAMESPORNO uit onverdachte hoek komt, scheelt een slok op een borrel. Het kijkt simpelweg makkelijker. Niet alleen omdat de actrices handelingen uitvoeren waarmee ze duidelijk vertrouwd zijn en de video’s inhaken op fantasieën die in de lesbowereld welig tieren (och lieve dames, als wij hier toch een escort service hadden waar ik me die prachtige big bad butch kon bestellen… Ik zou wekelijks aan de bel hangen. Wat een schoonheid, en hoe bedreven!) maar vooral omdat je als kijker ingelijfd wordt bij een lesbisch complot: ‘Wij doen dit geheel voor eigen plezier, maar wat een genoegen U hier deelgenoot van te mogen maken.’ Of zoals een van de deelneemsters aan de meest heftige video, Bathroom Sluts, het uitdrukte in de nazit die het geheel alsnog verantwoord moest maken: ‘Dit was de eerste keer dat ik een voorbinddildo gebruikte. Dat wilde ik eigenlijk al veel langer. Het was fantastisch om te doen, en het is een grappig idee dat deze première voor het nageslacht is vastgelegd en in de lesbische archieven bewaard kan worden.’

Om U niet langer in spanning te laten: ja, deze dames-voor-damesporno is anders dan wat het gemiddelde videoverhuurbedrijf aan visuele stimuli te bieden heeft. Nauwelijks knappende houtvuurtjes, weinig vaselineplaatjes, het blijft niet bij gezoen, gestreel of gerotzooi met groente, en glurende heren die zichzelf binnen de kortste keren tot triomferende leider van een triootje weten te promoveren zijn prettig afwezig. Er komt zegge en schrijve één meneer voor in de veertien video’s die ik gezien heb, maar die diende dan ook als onmisbare figurant in een klassieke lesbo-fantasie: doorgewinterde pot verleidt heterodame voor de ogen van heur vent. De verloofde was al na drie minuten in geen velden of wegen te bekennen; hem werd, in tegenstelling tot ons, de status van pottenkijker ontzegd. En er was één nepman, maar ook die viel binnen het vaste repertoire van fantasieën waarmee wij flirten: de lesbo in travestie, een drag king zal ik maar zeggen.

Wat de dames op het witte doek zoal demonstreren dekt vrijwel het hele scala dat onder dames gedaan cq. besproken & befantaseerd wordt. Voor elk wat wils: van dildo tot gevinger, van zachte scènes tot onverschrokken arbeid, van beflapjes tot lingerie, van groepsfeest tot soloseks. U kunt zich tegoed doen aan de aanblik van talloze dominante femmes; ik hoop persoonlijk erg op een nieuwe trend. Verheugend is dat handelingen die tot voor kort vrijwel uitsluitend in een SM-licht stonden, nu te hooi en te gras gepraktiseerd worden. De SM-scene is duidelijk het monopolie op dildo’s en vuistneuken kwijt, wat het conglomeraat aan vragen dat SM nog altijd oproept terugbrengt tot overzichtelijker proporties: het gaat – in ieder geval in deze video’s – niet meer om SM als een afgeronde identiteit, een samenhangend pakket van handelingen, gedrag en uiterlijk dat als geheel aanvaard dan wel afgewezen wordt, maar om gespecificeerde handelingen waar je stuk voor stuk ja of nee tegen kunt zeggen. En tenslotte kunt U zich zelfs laten vergasten op lichtelijk pedofiel getinte scènes. Het enige dat in deze video’s ontbrak waren bestialiteiten en komkommers. Maar zeg nu zelf: raakte U nou fysiek geroerd door die foto laatst in Opzij waarop Yvonne Kroonenberg in innige omstrengeling met haar paard stond afgebeeld?

Vrijwel alle video’s komen van twee bedrijven, Blush Entertainment en Fatale; beide zijn geliëerd aan het tijdschrift On Our Backs, dat tevens als reservoir of proeftuin voor videosterren lijkt te fungeren. Voor zover de actrices geen oude bekenden uit het lesbisch circuit waren, worden ze dat wel via deze video’s: vaak komen dezelfde dames terug. Dat levert curieuze bijgedachten op. Goh, Pepper is dikker geworden, peins ik wanneer ik haar voor de derde keer zie, en val aldus voor de zoveelste keer uit mijn rol als op te winden kijker. Of ik ontdek opeens dat Cris Cassidy tussen twee video’s door een prachtige tatoeage in haar lies heeft laten aanbrengen: een uit het water opspattende dolfijn in helder groen en turquoise. Verhip, weer afgeleid.

Maar ook op andere momenten zit mijn werkelijkheidszin me in de weg. Zoals ik me bij het lezen van de SM-trilogie van Anne Rice erover verwonder dat er nooit eens iemand zwanger raakt terwijl anti-conceptiva nimmer ter sprake komen en het heterosueel verkeer niet van de lucht is, en me afvraag of al dat verplicht kruipen van Beauty haar knieën niet lelijk zal doen vereelten, vraag ik me hier af of het slotje van de halsband die de bottom in Bathroom Sluts draagt, niet vast zal roesten met al die douchescènes. Straks komt ze nooit meer los. Het zal ook vol zijn in die badkamer, denk ik, zo met z’n vijven in de weer, en dan ook nog die cameraploeg. En hoe komt dat stel in Erotic in Nature opeens aan ijsklontjes, zo midden in het bos? Waar vind je heden ten dage trouwens een bos als dit, waar de bedden als paddestoelen in een druilerige herfst omhoog lijken te schieten?

Echt schrikken wordt het pas wanneer de realiteit van de buitenwereld haar stempel op het kijkplezier zet, en wel letterlijk. Was het in Shadows (1985) nog haalbaar om een dame in een sling te hijsen opdat zij voluit op de vuist genomen kon worden en dat huzarenstukje op het omslag van de video verlekkerd aan te kondigen, in Bathroom Sluts (1990 of 1991) kan een vergelijkbare scène op een bankje niet langer door de beugel. We zien de bottom (die van dat roestige slotje) haar top penetreren, eerst met één vinger, vervolgens met twee, dan drie, vier – en pats, een grote roze sticker eroverheen die ons het zicht volstrekt beneemt. Wanneer de duim verdwijnt en de sticker verschijnt… is het de censor die de vrijheid ondermijnt.

De video besluit met de mededeling dat ‘bepaalde seksuele handelingen’ niet vertoond kunnen worden omdat de makers van de video anders strafrechtelijke vervolging riskeren. Kennelijk is in de afgelopen vijf jaar de situatie in de VS dermate veranderd dat vuistneuken nu niet meer publiekelijk vertoond mag worden, zelfs niet op een video die nadrukkelijk een X-rating meekrijgt. ‘Die sticker had makkelijk kleiner gekund,’ staat nog ergens verongelijkt in mijn aantekeningen. Maar ook kleiner was het effect hetzelfde geweest: een koude douche, met de complimenten van Vrouwe Justitia.

Lezzie-faire

ZO’N UITGEBREIDE VERZAMELING damesvideo’s blijkt een aardig middel om voor- en afkeuren te bepalen. Dogma’s en politieke normeringen kunnen je hoofd nog wel eens op een dwaalspoor brengen, maar het lichaam laat zich minder snel bedriegen. Ik kan U dan ook verheugd meedelen dat ik niet val op houtvuur en ondertussen een verrassende nieuwe tic heb ontwikkeld. Dat ik in de loop van de tijd handen ben gaan erotiseren was al tot me doorgedrongen (hoe breed, hoe groot, hoe lang de nagels schat ik dan stiekem in), maar kijkenderwijs realiseerde ik me dat ook het geluid dat bij het aantrekken van een latex handschoen hoort – tak – diep resoneert. Eén keer sjorren aan die handschoen (bij de apotheek, dames, vijf paar voor f 2,95), het rubber even tegen de pols laten kletsen en ik schiet zonder pardon de fantasie in. ’t Is maar dat U het weet.

Die handschoenen raken flink ingeburgerd in de damesporno. Hoe recenter, hoe safer de seks die gepraktiseerd wordt. Suburban Dykes spant wat dat betreft de kroon: de video is een hommage aan veilig vrijen, een eerbetoon aan varianten geboren uit een combinatie van noodzaak en experimenteerlust, die de spanning godlof volledig intact laat. Binnen het stramien van een elkaar tot telkens nieuwe escapades aanzettend stel dat tussendoor veel valse grappen maakt, krijgen we eerst een dosis voyeurisme voorgeschoteld, als tussendoortje telefoonseks met masturbatie in duplo, en als klap op de vuurpijl de escort (zie boven) die de dames een lesje leert in het gebruik van dildo’s en het behoud van het vege lijf.

De entree van de escort wordt prachtig gefilmd: we zien het stel stijf van de zenuwen op een tweezitsbankje, o truttigheid, nerveus opspringend wanneer de bel gaat; als ze de deur open doen volgen we via de camera hun beschroomde blik: leren laarzen, leren broek, doorgezakte heup, hand in de zij, leren jas, smal gezicht, nonchalante mond, zonnebril – ‘Hello ladies,’ zegt Miss Escort, stapt naar binnen en keert haar rugtas om zodat daar een hoeveelheid speelgoed en rubberwaren uit neerklettert waar het magazijn van My Sin jaloers op kan zijn, legt gedecideerd de regels van het veilig vrijen uit terwijl ons stel met ogen op steeltjes toekijkt, en begint fluks aan een doortastende demonstratie. Joechei, ’t is feest, ’t is voorlichting! Als Postbus 51 zo werkte, werd ik op slag een voorbeeldig burger.

In Bathroom Sluts is het puur de opeenstapeling van beelden en handelingen die moet boeien. Er wordt geen woord gesproken. Scènes worden afgewisseld met zwart-wit foto’s; we zien dames die geschoren worden, op de vuist gaan, de première der voorbinddildo, tikken met een rijzweepje, een zich opgeilend dienstmeisje, gevinger met lakhandschoenen, en dat alles vergezeld van muziek die even rauw en repeterend is als de beelden. Het voornaamste personage in deze video is een bottom die me schaamteloos jong voorkomt; wanneer haar haren nat worden onder de douche en ze haar dunne kaalgeschoren lijf begerig tegen die grote, forse top aanduwt breekt mijn hart wegens haar verregaande kwetsbaarheid en noteer ik geschrokken op de schootcomputer: “Ze lijkt nog geen dertien!’ Ik ben onthutst maar opgewonden, of opgewonden doch onthutst. Of er een verband tussen beide bestaat weet ik niet – maar ik vrees van wel. En vermoed vervolgens dat die allereerste schok maakt dat ik veel ontvankelijker ben voor de impact van de overige beelden. De eerste klap blijkt een daalder waard.

Bij de derde keer zien bleek het effect overigens aan slijtage onderhevig; daar heb ik Bathroom Sluts na evenzovele vertoningen niet op kunnen betrappen. Ze werken ook volstrekt verschillend: bij Suburban Dykes wordt de kijker min of meer gevraagd zich met een der helften van het stel te identificeren, en zich dus te verplaatsen in haar genot; maar omdat er sprake is van een verhaal is het zaak enigszins bij de les te blijven, anders snap je niet waarom ze nu weer aan het doen zijn wat ze aan het doen zijn, hoewel het de vraag is of dat bezwaarlijk is. Bij Bathroom Sluts pakken de gepresenteerde handelingen uit als het startschot voor eigen herinneringen, wensen of fantasieën. Ik droomde regelmatig weg, wat ook bevorderd wordt doordat er veel herhaling in zit en elke verhaallijn ontbreekt. Alsof ik daar toch behoefte aan heb, bouw ik er ondertussen zelf een: mijn inzet is dat de wat scharminkelige bottom (die desalniettemin mijn onvoorwaardelijke sympathie heeft) er eindelijk in zal slagen de top, die een kop vol onverzettelijk chagrijn toont, eindelijk een lach te ontlokken. En verdomd, ze wint, onder de dekmantel van die roze sticker.

Maar de absolute aanrader, de film die U onder geen beding mag missen is Hay Fever. Cowboy lezzies in een Wild-West versie van Dallas, compleet met een intrigante en een omstreden erfenis, en een hoeveelheid personages die zorgt dat U al na tien minuten de draad geheid kwijt bent, maar dat geeft niet want het gaat uiteindelijk toch om de vrijscènes die overvloedig aanwezig zijn. Landelijke beelden, bessenplukkende schonen en halfnakende ranchers die elkaar zinnen toevoegen als: “Ya wanna fool around a beet? Got my bed onna back porch…”, of “Ah love the way yah tickle them strings, honey!” En natuurlijk een klassiek einde. Twee dames die elkaar na veel gedoe toch gekregen hebben, verdwijnen te paard richting horizon. We’re two horny and lonesome cowgirls… Hee-haw!

Het wolmerk van porno

REST MIJ NOG een verzuchting – uit de grond van mijn hart. Waarom hamert iedereen toch zo verschrikkelijk op het feit dat deze porno ‘echt’ is? Van auteurs van flapteksten tot recensenten in de diverse damestijdschriften, iedereen zoemt in koor dat deze dames heus, werkelijk waar, ongelogen, écht klaarkomen. Die nadruk op dat echtheidspredikaat bevreemdt me; proef ik hier de naweeën van vroeger verzet tegen pornografie? Nee dames, dit is geen nep, dit is geen verlakkerij, dit is je ware – alsof we zo ons eventuele ongemak over al dit fysiek vertoon van geilheid net iets soepeler terzijde kunnen schuiven. Alsof hun ‘echte’ opwinding onze nasmaak van uitbuiting moet uitwissen, hun gewolmerkt orgasme onze schroom moet overwinnen.

Het zal me een rotzorg wezen of ze echt klaarkomen of niet, als ze maar met verve en overtuigend acteren en hun doel waarmaken – opwinding teweeg brengen. Liever naakt én namaak, dan wol die me koud laat. Trouwens, ooit in een wollen badpak gezwommen?

M’n rug op!

SLAPELOZE NACHTEN heb ik ervan.

De WAO is nooit eenvoudig – terwijl je moet wennen aan het verlies van je gezondheid, aan het verlies van je werk, aan het teloorgaan van ambities, andere manieren moet zoeken om je leven in te richten, kortom: moet wennen aan wat zich als verraderlijk lichaam ontpopt heeft, dien je al te verdedigen dat je inderdaad niet meer kunt werken en afkeuring behoeft. Je moet tegenover vreemden bewijzen wat je zelf nog niet bewezen wilt zien. Dat je lichaam niet meer wil, het vlees te zwak bleek.

Diezelfde WAO kreeg de laatste maanden een sterk ethisch stempel: het werd afgekeurd dat wij afgekeurd waren. Wij WAO’ers immers dragen schuld, werd de teneur: wij verzwaren de collectieve lasten, wij zorgen voor torenhoge premies, voor gapende gaten in ‘s rijks schatkist. Wij dragen zoveel schuld dat wij bijkans een hernia oplopen.

Nu blijkt dat nationale tekort – onze schuld – in de ogen van ons aller kabinet dermate groot en angstaanjagend groeiend dat wij gestrafd dienen met een minimumbestaan. Het is niet alleen een morele misstap om in de WAO te belanden, sterker nog: daar blijven wordt verboden. Wij donderen als wij te lang doorleven collectief de bijstand in.

En zo werd ons onherstelbaar lichaam een strafbaar feit. Die WAO blijkt één grote valkuil. En ik val al zo makkelijk, met die MS-knieën van mij. Ik lig in een valkuil, zo diep als ons nationale tekort. Ik kan er niet meer uit, ik moet er uit, en ik klim zo slecht met die benen van mij. Slapeloze nachten heb ik ervan.

*

NATUURLIJK ZIJN ER oplossingen.

De afgelopen week hebben vijf vrienden en twee ouders bezworen dat ze wel een steunfonds voor me willen beginnen. Lief, geruststellend, bemoedigend, maar een privé-oplossing die anderen niet helpt. En ik had eigenlijk graag groot en zelfstandig willen worden, later. Bovendien komt het me voor dat het kabinet zo misbruik maakt van mijn vrienden.

Met een rijke mevrouw of meneer trouwen kan ook. Maar de spoeling zal dun worden, en ik blijk persoonlijk niet erg bestand tegen langdurige relaties. Misschien kunnen die rijke meneren en mevrouwen een pool vormen, dan kunnen wij WAO’ers ze onderling verdelen en soms eens ruilen van meneer of mevrouw.

De aanstaande legalisering van prostitutie biedt, in combinatie met het verruimen van de definitie van passende arbeid, ook soelaas. Op ons rug liggen kunnen wij immers allen nog. Of ik dat lang volhou weet ik niet, noch waar dat de heren WAO’ers laat – in de WW, waarschijnlijk. Naar heren is in dit vak immers weinig vraag.

Doorleven als nu kan ook, zij het tot mijn spaargeld op is. Ooit heb ik bedacht dat als ik te slecht word en niet meer genoeg kan leven, ik mij vastgord in mijn rolstoel en de Wittenburgergracht in zal rijden. Mijn levensverwachting, die statistisch gezien na het vaststellen van de diagnose nog zo’n dertig jaar is, wordt zo even drastisch geminimaliseerd als mijn uitkering. Zo’n vroege dood is trouwens wel romantisch. En geheid veel bezoek op de begrafenis. Maar van mijn vrienden mag ik niet de gracht in.

Rest nog één oplossing: staakt, vrienden, staakt! Huur allen een rolstoel, versper daarmee alle tunnels, vorm onafzienbare files, en rij Wim Kok over z’n tenen. Jut blindengeleidenhonden tegen het kabinet op. Sla Uw vakbondsbonzen met krukken op het rechte pad zodra ze de WAO willen verkwanselen voor die twee rotvakantiedagen. Bezet met wild overspannen ogen de burelen der regeringspartijen. En veel spreekkoren wil ik horen, zo van: hun schuld onze schuld – interfysieke solidariteit! Bij Uw gejoel zal ik eindelijk weer eens lekker slapen.

[Dit stukje, dat de Groene bij hoge uitzondering op de voorpagina plaatste, belandde later in Vallende vrouw als het hoofdstuk “Strafbaar en slapeloos”.]

Procrustes in de lesbowereld

WELLICHT DACHT U vanavond prettig achterover te kunnen leunen voor een openbaar college over versieren, flirten en dating onder lesbo’s. Helaas. Ten eerste is erotiek (zoals ik indertijd al in De Venus van Milo in de betonmolen heb betoogd) altijd iets wat U zelf moet doen, ten tweede heb ik geen enkele behoefte om collectieve fantasieën vorm te geven en daarmee stiekem aan normvoorschrijving te doen, en ten derde wil ik mijn privéstrategieën in deze uiteraard niet finaal verwoesten door ze hier publiek te maken.

Wat ik vanavond wel wil doen is nagaan hoe U, hoe ik, hoe wij als beweging met zulke zaken omspringen. Ik bespeur daarin een aantal vreemde fricties. En vergeeft U mij als ik van tijd tot tijd flink de spot met U drijf – ik doe dat, juist omdat ik het beste met ons voor heb. Laat, indien het U al te gortig wordt, de gedachte dat ik als rechtgeaarde hutspot eigenlijk helemaal geen recht van spreken heb U maar tot troost strekken. Bovendien heb ik het natuurlijk niet over U, maar over Uw buurvrouw.

EROTISCHE FESTIVALS, LINGERIE-presentaties, lezingen over flirten en versieren, tentoonstellingen van dildo’s en vibrators, pogingen een lesbisch erotisch woordenboek samen te stellen, verzoeken om in uitdagende kleding een feest bij te wonen, de zoveelste discussie over lesbo’s en SM, artikelen over dating en one-night-stands: wanneer je het damesdeel van de homopers of van de COC-agenda doorneemt, vliegt de seks je om de oren. Spannende seks wel te verstaan: over recht op en neer, of hoe de lesbische variant daarop in de wandeling ook mag heten, doet men er het zwijgen toe.

Als ik om me heen kijk – deze bijdrage is niet op wetenschappelijk- of literatuuronderzoek gebaseerd, maar op wat ik ‘participerende observatie’ zou willen noemen – valt me echter iets anders op. U voelt zich, als U mij vergunt Uw collectieve seksleven even op de divan neer te vlijen in plaats van in mijn bed, door de bank genomen hoogst ongemakkelijk bij al dit vertoon, om niet te zeggen: beklemd en bekneld, over Uw grenzen getrokken en in vreemde bochten gewrongen. Uw bed lijkt geleend van Procrustes.

Er zijn in het afgelopen jaar verschillende dames op mijn netvlies blijven hangen. De muurbloem op het SM-feest van Slechte Meiden in april 1990 bij voorbeeld, die in minimaal leer gehuld en getooid met een ketting tussen enkel- en halsband niets deed dan afwachtend op een bankje zitten; uitermate decoratief, daar niet van, maar de indruk die ze al doende creëerde was er hoofdzakelijk een van desastreuze zieligheid. Mijn vriendin en ik hoopten vurig dat haar stille gebed dat iemand haar aan die ketting mee zou sleuren en iets ergs met haar zou doen, zou worden verhoord – al was het maar om de agressie die ze in ons opwekte tot bedaren te brengen. Doch tevergeefs; van een zo verpletterend gebrek aan initiatief had niemand terug.

Of de dame op het seksfeest van het COC in september vorig jaar, die me gehuld in broek en jas kwam opbiechten dat ze onder haar bovenkleding een mooie body-stocking droeg, maar dat ze haar jasje niet open of uit durfde doen. Ze had zich voor de spiegel thuis duidelijk een maat groter gedacht dan ter plekke, en kon niet aan haar eigen verwachtingen voldoen – wat de vraag oproept onder welke condities ze die durf wel tentoon zou kunnen spreiden. Als een feest rond seks en met uitsluitend dames aanwezig nog niet de juiste mengeling van uitdaging en bescherming biedt, lijkt me dat ze het hele project voorlopig beter kan opschorten. En dan de dame in Utrecht, die zich maart jongstleden als mede-organisatrice van een avond over erotiek in een prachtige teddy had gehuld en na het officiële deel van de avond helaas razendsnel wegspoedde teneinde zich om te kleden in een gewoner outfit. En tenslotte de kandidate van de Gay Dating Show, die zojuist had geschitterd met snedige en uitdagende antwoorden, maar die een intermediair behoefde om mij te laten weten dat ze me leuk vond. Tussen de toneelvloer en de dansvloer gaapte voor haar opeens een levensgroot gat.

Deze dames lijken mij stuk voor stuk gevallen van meer willen dan durven. En ik vrees dat ze geen incidenten zijn; eerder zie ik ze als exponenten van de groeiende kloof tussen de discussies over seks die in de lesbische beweging worden gevoerd en de dagelijkse praktijk van de individuele lesbo. Ik heb sterk de indruk dat deze fascinatie voor vrijere, of in ieder geval andere vormen van seks hoofdzakelijk verbaal is: it’s the talk of the town, maar een en ander speelt zich naar mijn stellige overtuiging meer in woorden dan in werkelijkheid af. Kennelijk zijn zulke zaken aardig om in gedachten mee te spelen, maar nauwelijks realiteit: tussen droom en daad staan wetten en beperkingen, en praktische bezwaren.

NEEM NU HET veelbesproken ‘dating’, alias de one-night-stand: het oppikken ener dame teneinde de nacht gezamenlijk in de dag over te zien gaan, en tussendoor het bed flink in de war te brengen. Aan die one-night-stand kleeft een serie problemen.

Ten eerste: het kiezen. Wanneer val je op iemand? Aan het ‘vallen op’ gaat mijns inziens, net als aan het oprechte verliefd worden, een beslissingsmoment vooraf: namelijk het plegen van het voornemen, de wens, open te staan voor contact. Pas dan kan het verlangen opbloeien en de jacht worden geopend. Nog afgezien van het feit dat het nemen van een dergelijke beslissing niet iedereen even makkelijk afgaat, is van belang hoe luchthartig U de jacht opneemt. Wanneer bij voorbeeld de tijdspanne tussen opbloeien en vervulling van het verlangen toeneemt of iemand al te geforceerd zoekt, stijgt de inmiddels ontstane behoefte licht tot nooddruftige proporties. Onze gaandeweg gefrustreerd rakende Artemis kan het spel niet langer als spel opvatten en ziet zich aldus getransformeerd tot hoerenloopster: haar jacht mondt uit in window-shopping totdat ze iemand vindt die begeerlijk genoeg en toch nog vrij en beschikbaar is. Of ze ondertussen nog een aangename avond heeft, waar de hele exercitie haar uiteindelijk om te doen was, lijkt me zeer de vraag. Belangrijk voor daten lijkt me dat U zich vooral door het moment en de situatie laat bepalen, niet met scherp omlijnde doelen op pad gaat, en in staat bent de jacht op tijd en onbekommerd af te blazen.

Ten tweede: het versieren. Hoewel de klassieker “Wil je wat van me drinken?” inmiddels is omgebouwd tot het omhulder “Ik bestel nog iets, wil jij ook wat?”, zijn wij niet echt ingesteld op het omschakelen van small talk ter kennismaking naar het daadwerkelijk testen van de interesse van de ander. Wij wachten af wat de ander doet, of hopen op die ene briljante, hoogst originele ingeving die maar niet komen wil. Maar wat is er mis met het beproefde repertoire? Door de eeuwen heen hebben de heren een uitgebreid scala aan zinnen opgebouwd die precies de juiste toon tussen uitnodigen en indekken bevatten. Er lijkt me niets op tegen daar naar believen uit te lenen, tot U zich zelf doorgewinterd genoeg acht om variaties op deze beproefde methodes uit te proberen. Maar hou bij de vrije figuren Dustin ‘Tootsie’ Hoffman in gedachten: in die film vraagt hij zijn vlam bij hun eerste kennismaking precies wat zij zijn alter ego Tootsie eerder in vertrouwen had bekend graag te willen horen – een invitatie in de zin van “Let’s cut the social crap, I think you’re wonderful and I’d love to spend the night with you” – en ontvangt daarop in plaats van een kus een klap.

Ten derde: de mogelijke afwijzing. Veel goedbedoelde pogingen tot het oppikken ener dame floppen volstrekt omdat we slecht in staat zijn haar ‘nee’ sportief op te nemen, als een van de mogelijke uitkomsten van het spel. Er heerst een volstrekt gebrek aan incasseringsvermogen. U meent maar al te vaak dat gans Uw toch zo interessante persoonlijkheid van de hand wordt gewezen (terwijl haar reactie niet noodzakelijkerwijs met U van doen heeft; misschien wil ze een plezierige vrijpartij van de avond tevoren nog even koesteren, heeft ze last van een jaloerse vriendin, of wil ze gewoon op tijd thuis zijn omdat haar kat ziek is). U start een litanie van eindeloos nazeuren: “had ik maar…”, trekt geheel onterecht heel Uw wezen in twijfel, en durft haar de eerste maanden niet meer onder ogen te komen. Wees toch vooral luchthartig. Het was een spel. Om met Jeanette Winterson te spreken: “You play, you win. You play, you lose. You play.”

Ten vierde: het vrijen. Het is werkelijk opvallend hoeveel dames me in de afgelopen maanden hun beklag hebben gedaan over het gebrek aan initiatief bij de tegenpartij; expliciete uitnodigingen, dito vragen en aanwijzingen over prettig en desnoods bijzonder vrijen zijn kennelijk meer dan zeldzaam – bijna non-existent. Maar mogelijk schuilt hier een addertje onder het gras. Als iedereen klaagt over gebrek aan initiatief en duidelijkheid, en er desalniettemin van alles gebeurt buiten het dagelijkse gemodder, kan ik niet de enige zijn die onomwonden opereert – tenzij mijn kennissen- en vriendinnenkring slechts een zeer beperkt segment van de lesbo-scène bestrijkt.

Ten vijfde: de one-night-stand als one-night-stand. Wanneer wij het bed ener dame delen menen wij gelijk het aan onze stand verplicht te zijn met haar te trouwen, ook al is dat huwelijk maar tijdelijk; een neiging die des te sterker wordt naarmate de vrijpartij over en weer bevredigender verliep. We verwarren bovendien napret en nagenieten al snel met een hele of halve verliefdheid. Het kost ons moeite een en ander als een plezierig intermezzo te blijven zien, en de draad van het contact op te pakken waar die eerder lag. (Wat soms neerkomt op: nergens.)

EEN WASLIJST AAN hindernissen, zoals U ziet. En dat dan nog geheel los van het feit dat we bij al het gedruis over dating het genoegen van het uitstel behoorlijk uit het oog lijken te verliezen. Wij onderschatten het belang van het erotisch verheugen. Want wat is er immers leuker en opwindender dan het plezierige, verwachtingsvolle toeleven naar het uur U, de voorpret over de afspraak waarvan je aan je water voelt dat hét gaat gebeuren? Met uitsluitend en alleen de onmiddellijke inlossing van onze wensen, het acuut vervullen en onverwijld uitleven van de hang naar geneugten en lusten zijn we er niet. Dat loopt uit op Saroma-seks, instant-bevrediging zonder voedingswaarde.

Kortgezegd: het klimaat daagt ons nu meer dan vroeger uit tot seksueel experimenteren; gesprekken en artikelen over SM, erotiek, dating, seksspeeltjes en one-night-stands zijn in die zin stimulerend en geestverruimend, en helpen de gedachtenvorming rond wensen en voorkeuren los te zingen van het bestaande. Tegelijkertijd hebben zulke discussies onbedoeld de bizarre eigenschap de meesten van ons het gevoel te bezorgen dat je niet meer echt meetelt wanneer je niet ook een cent in het bakje doet, met als gevolg dat we elkaar soms lijken te willen overtroeven met frivole dan wel geheimvolle biechten. Waar het vroeger de enkeling was die ongeschreven normen wenste te tarten, zoals Bernadette de Wit deed toen ze een asbak in de vorm van een poedelnaakte juffrouw op haar bureau in het COC zette, voelen wij ons nu collectief verplicht elkaar enigszins besmuikt de in onze ogen meest onthutsende waarheden toe te vertrouwen: dat wij Mickey Rourke ergens toch wel geil vinden, dat wij een keer naar het bordeel zouden willen teneinde flink verwend te worden, dat wij het mogelijk eens met een meneer willen doen, dat wij ons afvragen of wij niet wat wilder willen vrijen – en al sprekende voelen wij ons stout en ongemakkelijk tegelijk.

Maar dat Pat Califia een overrompelend verhaal schrijft waarin een dame door haar date op de vuist wordt genomen, hoeft U heus niet persoonlijk op te vatten. Dat een dergelijk verhaal gepubliceerd en besproken wordt, misschien zelfs tot woeste fantasieën leidt, wil nog niet zeggen dat wij, zoals een vriendin van mij het uitdrukte, meteen moeten vinden dat wij allen tot onze ellebogen in iemand hoeven te zitten wanneer wij daartoe zelf geen onstuitbaar verlangen voelen. Wanneer U zo reageert op lopende discussies en ontwikkelingen strekt U zichzelf tot berstens toe op een bed dat te groot voor U is. Gezegend zijn derhalve de dames die zich vrij voelen om vormen van seksuele nieuwlichterij onbekommerd en zonder die van de weeromstuit te veroordelen van de hand te doen als simpelweg niet interessant voor hen. Maar de enige dames die ik ooit hardop heb horen zeggen dat ze voornamelijk moeten giechelen van SM zijn Anja van Kooten Niekerk en de onvolprezen Anneke Vrolijk. En Kipje, maar die was toen geloof ik even dronken als ik.

MAKEN WIJ ONS verbale bed soms enige maten te groot, in de seksuele praktijk van alledag zie ik velen van U zich in een te krap bemeten exemplaar wringen. Ik bespeur bij voorbeeld een neiging om ‘nieuwe’ praktijken eerst theoretisch te willen legitimeren voor ze tot praktijk verheven mogen worden – alsof er tegenover iets of iemand verantwoording afgelegd dient te worden, en het simpelweg zeggen “omdat ik het lekker vind” onvoldoende reden zou zijn. Pas als Joanne Loulan een verhaal over dating afsteekt storten wij ons daar en masse en met vreugde op – hoewel ook dat zoals gezegd vooral een verbale aangelegenheid blijkt. Wij munten uit in het verklaringen zoeken en ideologische exercities plegen, op voorhand of in plaats van, en stellen het verlangen of de behoefte zelden centraal.

En als we dat wel doen, zoals in het geval van de SM-dames, vinden we het noodzakelijk dat verlangen zelf, en de handelingen die daaraan verbonden kunnen worden, meteen ook als feministisch te mogen definiëren – terwijl de term ‘feministisch’ naar het mij voorkomt gereserveerd dient te worden voor het proces van het onderzoeken van en eventueel vorm geven aan dat verlangen, maar niet per definitie van toepassing hoeft te zijn op het resultaat van dat proces.

Dit nog los van het feit dat wij – simpele stervelingen toch – zelden mensen uit één stuk zijn; er vallen tal van wensen, verlangens, voorkeuren en gewoonten in ieder van ons aan te wijzen, die helemaal niet langs welke feministische of lesbische maatlat dan ook gelegd hoeven te worden. De vraag of U zich feminist noemt en de kwestie of U al dan niet van spruitjes houdt, zijn twee verschijnselen die volstrekt niets met elkaar te maken hebben. Toch buigt U zich maar al te vaak over varianten op deze vraag.

In het verlengde van deze verwarring over moraal en ideologie enerzijds en praktijk anderzijds ligt de kern van Uw vreemde verhouding tot mannelijkheid. Want hoewel mannelijkheid fungeert als ijkpunt voor alles wat vies en voos en derhalve niet des lesbo-feministen zou horen te zijn, is en blijft diezelfde mannelijkheid een bron van fascinatie en identificatie. Ook van vrouwelijkheid wenst U immers niet beticht te worden…

U hoopt bij voorbeeld stoer te zijn. Dat leidt tot weinig subtiel taalgebruik waar het seksuele handelingen en aanduidingen betreft; het lesbiaans is, zo stellen Xandra Schutte en Hanneke Kunst, die druk doende zijn het vocabulaire in sexualibus te inventariseren, tamelijk macho; Schutte en Kunst spreken zelfs van linguïstische cross-dressing, oftewel het overnemen van de codes van de andere sekse.

Of neem nu het uitgaanstenue. “Dat je dat durft”, roept U tegen de dame die in lingerie op een feest verschijnt. “Dat je dat doet”, is de onuitgesproken subtekst. Want het hoort niet, vindt U, ook al kijkt U gebiologeerd toe. U bewondert wellicht haar durf, maar houdt diezelfde durf tegelijkertijd verre van Uzelf. Het is immers te vrouwelijk, te sensueel, te gewaagd. Voor sommigen van U is het wellicht ook verbonden met pijn: hoe U vroeger moest maar niet kon of wilde zijn. U vertrouwt het ook niet helemaal. Wat zegt zulke kledij over de seksuele gerichtheid, de politieke stellingname van de draagster? En spoorslags zoekt U verklaringen en excuses voor afwijkende outfits, waarmee U het ongewone fluks onschadelijk maakt: Anneke Vrolijk loopt in chaps omdat ze bij een homoboekhandel werkt en aan de invloed van flikkers lijdt, Anja van Kooten Niekerk mag in een deux-pièces vanwege haar positie, en omdat ze als directeur van het COC hoe dan ook onverdacht is; Bernadette de Wit mag opvallend, omdat die altijd provoceert; ik mag in lingerie, omdat ik over seks schrijf en het idee dat ik er wel pap van lust toch al de overhand heeft. Dat ik het doe omdat ik het mooi en sexy vind blijkt in gesprekken nauwelijks geaccepteerd te worden als argument, wel als ik zeg dat ik daarnaast meen iets extra’s te moeten doen om mijn rolstoel of mijn kruk te relativeren.

Uzelve verschijnt daarom veiligheidshalve doorgaans in broek en overhemd op feesten en partijtjes, of, wanneer er iets extra’s van U wordt verwacht zoals laatst op het erotisch festival in Arnhem, verpakt in leer. Van – om een kleine greep uit het assortissement te doen – driedelig zijden pakken, subtiele splitten, hermelijnen jassen, strakke truitjes, Garbo-voiles, vijftiger jaren jurken, pikant geaccentueerde bilpartijen, debutantenrobes, avondgewaden, glittercostuums, met rood satijn gevoerde vampier-capes, lawaaipakjes, designer chaps, uitbundige Jordaankapsels, openvallende decolletées of (zoals de Engelsen dat zo mooi zeggen) plunging necklines is maar bij een zeer kleine minderheid onder U sprake. Let wel, voor mij hoeft niet iedereen zich in zulke kleding te hijsen – dat zou ook maar gedeeltelijk in mijn belang zijn, aangezien zodra U allen wulps, extravagant, oogverblindend, flamboyant, geraffineerd en uitdagend gekleed gaat, ik als de sodemieter weer iets nieuws moet bedenken.

Waar ik U wel op wil wijzen is dat als onvrouwelijkheid Uw kennelijke referentiepunt is, er toch werkelijk meer onder de zon is dan die onvermijdelijke bandplooibroek. Er is een breed scala aan mannentypen waarop U zich naar believen zou kunnen oriënteren: de mafioso, de pooier, de yup, de gentleman in tuxedo, de relnicht, de latin lover, de camelman, de headbanger, de punk, de cowboy – en zelfs de travestiet. Overigens: wanneer U make-up en feestverpakkingen overlaat aan vermeende provocatrices en femmes, heeft Uw bestudeerde achteloosheid omtrent Uw kleding een vreemde paradox tot gevolg: op die manier koppelt U bij verstek en via de achterdeur uiterlijke verfraaiing en opsmuk alsnog aan vrouwelijkheid. En een dergelijk conservatisme wilt U toch niet op Uw geweten hebben…

*

HELAAS MOET IK U tenslotte nog onderhouden over Uw paradoxale verhouding tot macht. Die spruit voort uit het idee dat macht uitsluitend een negatief, zo niet destructief verschijnsel zou zijn. Om die reden wilt U daar zo min mogelijk mee uit hebben te staan. Maar macht is meer dan alleen een bezoedelingsfactor -gelukkig is het niet zo simpel.

Dat wij seks mogelijk met macht verbinden vinden wij om die reden een vieze gedachte. Als door een mannelijke wesp gestoken springen wij op en brullen als uit één keel “nee, driewerf nee” wanneer Karlein Schreurs ons in een onderzoek vraagt of wij seks wel eens gebruiken om ons macht te verwerven. Dat deel van seks hebben wij keurig netjes toebedeeld aan de meisjes van de Wild Side – wij doen dat niet. In die zin bent U stiekem zelfs blij met de SM-beweging: het simpele bestaan van een groep als de Wild Side waartegen U zich prettig kunt afzetten, maakt dat U zich ontslagen voelt van vraag in hoeverre machtsbeleving rond seks voor Uzelf aan de orde is. In hetzelfde gebaar waarmee U hen verre van U werpt, creëert U Uw eigen schone handen.

Heeft U dan werkelijk geen ervaring met de sensatie zo verleidelijk te zijn dat anderen zich aan U willen overgeven? Heeft U nooit genoten van de gedachte dat dames om U werven? Bent U onbekend met de fantasie dat Uw bevallige verschijning aller ogen op U weet te vestigen? Heeft U Uw geliefde nooit nog pesterig laten wachten op haar orgasme, om te kijken of U haar opwinding tot groter hoogten kon voeren? Heeft U nimmer de wens gekoesterd met Uw spitsvondigheid en scherpe intellect de adoratie van anderen over U af te roepen? Heeft U zich nooit gelaafd aan het idee als hoogst ervaren lesbo een groene pot seksueel in te mogen wijden? Bent U nooit voor een kledingrek in een modemagazijn weggedroomd bij de gedachte hoe deze prachtige zijden blouse U zou doen schitteren als ster van de avond? Heeft U heus nooit de vreugde gesmaakt dat U in staat was iemand alle hoeken van het bed te doen laten zien, of gedacht dat zulks prettig zou wezen? Heeft U nooit iemand seksueel uitgedaagd? Vindt U het niet aangenaam als een aantrekkelijk vrouwspersoon letterlijk naar U smacht? Dat dacht ik al… en toch zijn ook dat vormen van macht.

In de discussie over mishandeling onder lesbo’s zie ik Uw verhulde affiniteit met macht in negatieve zin overigens helaas wel de kop opsteken. In een artikel in Opzij in oktober jongstleden, Dames als dader, constateerde ik “… dat de lesbische beweging makkelijker sympathiseert met de dader dan met het slachtoffer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de gezonde hekel aan de slachtofferrol die velen hebben opgebouwd”. Toen Anna van den Heuvel vorige maand haar scriptie Als het meer wordt dan een potje knokken presenteerde, verbaasde ik me niettemin over het gemak waarmee dames die ooit hun geliefde mishandeld hadden, zich publiekelijk met zoveel vertoon van oprecht berouw meldden en op meer dan Uw coulantie konden rekenen.

Natuurlijk zijn wij allen gebaat bij het begrijpen van de achtergronden van de handelswijze van daders en beschikken wij voorts over een groot hart, maar ik stoorde me aan het Leger des Heils-achtige karakter van dit bekentenissenfestival. Daar dienen dergelijke schuldbelijdenissen nog een doel: door de vroegere slechtheid en verdorvenheid te exposeren lijkt de huidige, pas verworven verlossing een eens zo groot wonder. En bij ons? Was het hier ook een geval van “Bless me sisters, for I have sinned”? Nee – hier was sprake van fascinatie met daders. Want niemand vroeg zich af wat een dergelijke belijdenis moet betekenen voor de slachtoffers van lesbische mishandeling, die ongetwijfeld ook in de zaal zaten. Een dader past alleen bescheidenheid, ook over haar bekering.

*

RESUMEREND: U DOET zichzelf tekort. U leeft niet theatraal, U wenst niet te schitteren, U leeft niet met het oog ferm en uitdagend op de buitenwereld gericht, U ontbeert ambities. Wanneer U deelneemt aan de Gay Dating Show kiest U geheid de verhoudingsgewijs nette, vriendelijke, aardige dame, en niet de wilde, zotte, exuberante meid. U mijdt dubbelzinnigheid. U ontzegt Uzelf het genoegen van de flirt met de flikker in travestie, terwijl dat juist zo’n fijnzinnig vermaak kan opleveren: het is het spel in zijn zuiverste vorm, met een hoeveelheid dubbele bodems waarbij het Droste-blik in het niets zinkt – zeker wanneer niet zeker is of de drag queen in kwestie inderdaad exclusief homosueel is en, zoals in mijn geval, de vermeende lesbo een hutspot. U mist gulzigheid. Legio zijn de dames die een enkele vinger in hun vagina al te veel vinden, terwijl daar naar verluidt toch een compleet kind doorheen kan (wat ikzelf in de grond een veel onsmakelijker gedachte vind). Dit meer-dan-vol-zitten bij een zo’n geringe hoeveelheid, deze sexuele anorexia, lijkt ingegeven door angst en ideologische weerzin; hoewel ik me terdege realiseer dat bij sommigen pijnlijke ervaringen op het seksuele vlak daar debet aan zijn. Maar pijn in plaats van verlangen als leidraad nemen lijkt me letterlijk en figuurlijk weinig bevredigend. Juist voor vrouwen die dramatische, beschadigende ervaringen hebben doorstaan, is het essentieel zichzelf toe te staan erotiek en lust te verkennen; dat is een overlevingsstrategie, een methode om je niet blijvend tot slachtoffer te laten reduceren.

*

MAAR IK BEN niet ingehuurd om U te kastijden – hoewel het elkaar op ironische toon de waarheid zeggen tot een over & weer plezierige relatie kan leiden. Indertijd heb ik de damessectie van de SM-beweging inhoudelijk verrot gescholden, en toch heb ik met geen enkele groepering binnen het lesbodom een zo aimabele verstandhouding; en dat is niet omdat zij allen masochisten zijn, maar omdat we elkaar hoe dan ook poogden te begrijpen. Daarom nu mijn knieval, mijn oprechte excuses aan Uw adres. Die wil ik U langs een omweg bezorgen.

De afgelopen jaren heb ik samen met fotografe Gon Buurman aan een boek over seks en handicap gewerkt. Dat boek, getiteld Aan hartstocht geen gebrek, zal in september van dit jaar bij uitgeverij Ploegsma verschijnen. Het maken van dat boek was – en daar waren we beiden op voorbereid – een bijzondere en soms slopende ervaring. Verrassend echter was het feit dat ik een aantal parallellen ontdekte tussen de wereld van mensen met een handicap en die van lesbo’s. Natuurlijk is er de voor de hand liggende overeenkomst dat beide subculturen gebaseerd zijn op een proces van uitstoting door en afwijking van de standaardnorm, dat beide als afwijkend en ongewoon worden beschouwd op basis van een geconstrueerd verschil, kortom: dat beide subculturen ontstaan zijn als gevolg van discriminatie.

Frappanter is dat beide groepen zichzelf op het seksuele vlak gedwongen zien een nieuwe start te maken: gehandicapte mensen omdat zij hun seksuele verlangens beleven aan een lichaam dat niet standaard is; lesbo’s omdat zij hun seksuele verlangens beleven aan een partner die niet standaard is. Bij beide groepen spelen maatschappelijke vooroordelen rondom fysieke aantrekkelijkheid en seksualiteit daarbij een grote rol. Gehandicapten zijn gehandicapt en daarom niet aantrekkelijk, potten niet aantrekkelijk en daarom pot, zo wenst de buitenwacht doorgaans te geloven. Voorts zijn hun seksuele praktijken voor het oog van diezelfde buitenwacht nauwelijks serieus te nemen, worden als non-existent of slappe aftreksels van ‘het’ oftewel het meer serieuze werk opgevat. Hooguit wat gezoen en gestreel, dat is al.

Riep te Middelburg een dame die zich recentelijk als lesbo ontpopt had opgelucht dat ze zo blij was met de SEK-special van zomer jongstleden over lesbische seksualiteit, aangezien die zo prettig expliciet was – ze liet hem expres bij familie rondslingeren om hun idee dat het na haar ommezwaai seksueel gezien gedaan was, te ondergraven – in de gehandicaptenwereld wordt reikhalzend naar ons boek uitgezien omdat daarin ferm weerwerk wordt geboden aan het klassieke beeld van de a-seksuele dan wel gedwongen celibataire zielepoot. Tenslotte is de prangende en zielsnijdende vraag “ben ik wel een echte?” beide groepen niet onbekend; voor lesbo’s een vraag die opkomt zodra ze over meneren aan het fantaseren slaan of langere tijd geen zin hebben in hetzij seks, hetzij hun vriendin, voor gehandicapte mensen een vraag die bestaat zolang ze niet in de ernstigste categorieën vallen.

Wat me intrigeert is dat een verschijnsel dat ik als typerend voor de positie van vrouwen – al dan niet lesbisch – had beschouwd, zich in minstens even sterke mate onder mensen met een handicap voordeed: het tot een onontwarbare kluwen verstrikken van seks en strijd. Spreek je de gemiddelde dame over seks, dan is de kans dat ze over moeilijke en pijnlijke ervaringen in die sfeer begint minstens één op twee. Bij het aan de tand voelen van de gemiddelde lesbo verslechtert die verhouding nog. Bij mijn interviews met gehandicapte mensen ter voorbereiding van het boek vertelde iedereen, niemand uitgezonderd, terwijl ik uitdrukkelijk vertelde dat ik op zoek was naar spannende en bijzondere verhalen, aanvankelijk over zijn of haar problemen op dat vlak – bijna alsof ze eerst hun hart moesten uitstorten over de opgelopen pijn voor ze aan de anekdotes en het plezier toe waren. Willen we een stapje verder komen – U, wij, zij, ik – dan is het een voorwaarde aan die kluwen te peuteren; gebeurt dat niet, dan blijft het een onmogelijkheid vrij en onbelast over verlangens na te denken.

Het zal U mogelijk verbazen, maar ik vermoed dat zulk peuteren mensen met een handicap lichter zal vallen dan U. In de homowereld woedt al jaren een discussie over de vraag in hoeverre de seksuele voorkeur als seksuele identiteit moet worden opgevat, over het verschil tussen preferenties hebben en homoseksueel zijn. Zonder dat debat over gedrag versus psyche nu op te rakelen, wil ik erop wijzen dat een vergelijkbare discussie in mijn andere wereld gevoerd is, en in het voordeel van het eerste standpunt is beslecht.

Vandaar ook de verschuiving in het taalgebruik: voor ons is het etiket ‘invaliden’ synoniem aan het ‘homofielen’ waar de homowereld zich met succes tegen verzet heeft. Noemden wijzelf ons aanvankelijk ‘gehandicapten’, later werd dat via ‘gehandicapte mensen’ uiteindelijk ‘mensen met een handicap’. Een term die suggereert dat die handicap maar één van de vele eigenschappen is waar de mensen in kwestie over beschikken en door beïnvloed worden, maar niet die ene allesbepalende en alomvattende bron van ons wezen. Wanneer de handicap of de seksuele voorkeur als eigenschap wordt opgevat in plaats van als identiteit, valt het experiment en het gepeuter een stuk lichter: met gedrag is het makkelijker spelen dan met een identiteit. In het laatste geval is al snel Uw hele hebben en houden in het geding.

Mijn knieval houdt verband met een tweede discussie uit de wereld van mensen met een handicap. Gehandicapte mensen zien zich met twee stereotypen geconfronteerd, zowel door de buitenwacht als door hun eigen vooroordelen, in een proces dat in de homoliteratuur bekend staat als ‘geïnternaliseerde onderdrukking’. Het gaat om het beeld van de zielige invalide versus dat van de dappere gehandicapte, om martelaar versus held. Om de parallel tussen beide werelden even vol te houden, om het beeld van de onderdrukte homosueel versus de flikkertrots en pottenpracht. In de kneuzencultuur nu – U ziet, ook daar kennen wij geuzennamen – komen steeds meer mensen tot de overtuiging dat het hen er in hun strijd uiteindelijk om te doen is met verschil en al normaal te kunnen en te mogen zijn. Om niet meer per se bijzonder gevonden te worden, maar eindelijk eens gewoon: een normaal mens, met goede en slechte eigenschappen, die rond een overigens belangrijk aspect van zijn of haar leven iets meer heeft uit te dokteren dan de gemiddelde medemens.

Ik geloof dat zo’n gedachtengang voor U en mij, bondgenoten in het lesbieuze, van belang is. Wij leven immers nog al te verstokt binnen die dichotomie van martelaars versus helden, en ambiëren dan uiteraard liever die laatste optie. Maar misschien bent U eigenlijk gewoon liever gewoon. Misschien moeten we het motto “opwindend, cultureel en strijdbaar” maar voor de jaarlijkse demonstraties bewaren, en in ons dagelijks leven het formaat van ons bed wat minder groots en meeslepend kiezen. Ik beken dat ik teveel verlang U allen tot heldinnenhoogte op te stoken. Op mijn erewoord: dat ik nu toevallig een licht exhibitionistische inborst heb, zal ik U voortaan niet meer verwijten.

*

ALS IK U dan tot slot nog één ontwikkeling uit de gehandicaptenwereld op het hart mag drukken: probeer hoe dan ook, normaal of niet, Uw leven in te richten op basis van Uw mogelijkheden in plaats van op Uw beperkingen, opgelegd dan wel zelf geconstrueerd of gekozen. Kies Uw bed comfortabel doch op de groei.

Immers, de enige die Uw leven kan in- en aankleden bent uzelf; wacht in hemelsnaam niet tot dat vanzelf of door anderen gebeurt. Ik zie te vaak afwachtendheid, gesymboliseerd in de dame die wil dansen maar niet durft, in de dame die contact wil leggen maar het niet doet. Het is een illusie te menen dat zulks later nog wel kan – al is het maar omdat we sterfelijker zijn dan we wensen te weten, ons lichaam niet dat onverwoestbare en onneembare bastillion is waar we het menen voor aan te mogen zien. Ik zou U zo graag mijn eigen gevoel van urgentie willen overbrengen: het is nu of nooit, en niet alleen omdat ik morgen gans verlamd of ten tweede male halfblind kan ontwaken; het is ook nu of nooit omdat het weinig verheffend is met het oog op morgen, in afwachting van in te lossen verwachtingen te leven. De enige die ooit kan inlossen bent Uzelf – waarom dan niet nu?

[Met dank aan Liesbeth Garritsen, Anneke Reijnders en het COC Amsterdam sectie Middelburg.]

Ooit gevallen op een roze kneus?

DE EEUWIGE VERWARRING: kijkt ze nu naar mij om mijzelf, of kijkt ze naar mijn kruk, mijn rolstoel, mijn gehoorapparaat, mijn blindenstok? Of omgekeerd: kijkt ze me niet aan omdat ze me niet leuk vindt, of omdat ze niet weet hoe te reageren op mijn kruk, mijn rolstoel, mijn gehoorapparaat, mijn blindenstok? En als ik haar aanspreek, keert ze zich dan af omdat ze geen zin heeft in mij of omdat ze afgeschrikt wordt door mijn handicap? Eeuwige vragen, eeuwige problemen.

De ervaring leert dat een roze kneus – een lesbo met een handicap – niet echt lekker in de markt ligt. Niet in de gehandicaptenwereld, niet in damessferen. Zeldzaam zijn de dames die niet terugschrikken voor een aardige flirt met een rolpot; en even talrijk zijn de lesbo’s die nog wel bereid zijn om een verantwoord gesprek te voeren over de aard, de oorzaak en de gevolgen van de handicap, maar de benen nemen op het moment dat er gedanst of verleid zou kunnen worden.

Missen en missers

Waarom heeft U eigenlijk nooit een affaire gehad met een gehandicapte dame?

Omdat U ze niet ziet? Dat kan heel goed – ook in de homowereld zijn de meeste gebouwen niet echt toegankelijk. Als ik bij het COC moet zijn, kom ik gegarandeerd hijgend binnen; maar dat heeft jammer genoeg meer te maken met de onmogelijke hoeveelheid trappen dan met opwinding.

Omdat U niet weet wat U zeggen moet? Wat sneu nu toch, dat Uw ganse repertoire aan openingszinnen en onderhoudende conversaties als sneeuw voor de zon verdwijnt op het moment dat de dame tegenover U fysiek niet geheel en al beantwoordt aan het landelijk gemiddelde. En wat vreemd toch, dat U die zelf op een ruime ervaring kan bogen in het omspringen met mensen en groepen die buiten de norm vallen, U die er zelfs trots op bent niet tot een door-sneegroep te behoren, in dit ene geval opeens met de bek vol tanden staat.

Omdat U niet weet waar U kijken moet? Bang dat U al te nadrukkelijk naar die spastische arm staart, naar die prothese, naar dat litteken? Wat jammer toch dat Uw fixatie op haar handicap U het zicht beneemt op de rest van haar bekoorlijkheden.

Omdat U bang bent een voor haar pijnlijke opmerking te maken? Wees gerust, de meeste roze kneuzen zijn erger gewend, en zijn behoorlijk bedreven geworden in rake antwoorden en zelfspot. U loopt hooguit het risico op Uw nummer gezet te worden, maar kennelijk was dat nodig. Bovendien loopt U dat risico altijd wanneer U toenadering zoekt.

Omdat U roze kneuzen eigenlijk stiekem ergens toch ook wel een beetje zielig vindt? Ach, zielig ben je pas wanneer je hulp nodig hebt en bang bent die te vragen. En bovendien heeft niet elke vrouw bij wie je aan de buitenkant kunt zien dat ze een handicap heeft per definitie meer hulp nodig dan Uzelve. U moet kennelijk ook wel eens over een drempel geholpen worden, al is dat dan geen fysieke.

Omdat U een handicap niet zo aantrekkelijk vindt? Nu betrap ik U toch op een vooroordeel. Het is werkelijk niet de bedoeling dat U op de handicap zelf valt; meestal verschuilt U achter die handicap een aantrekkelijke dame. En als U er even bij stilstaat, realiseert U zich vast dat ook de schoonsten der mensheid ziek kunnen worden of een ongeluk kunnen krijgen. Wij invaliden tellen zelfs een ex Miss Holland in de gelederen, en zelf ben ik van plan een gokje te wagen voor de Miss Wheelchair verkiezingen, als eindelijk iemand zo vriendelijk is die te organiseren.

Omdat U bang bent dat het zo lastig verkeren is met een gehandicapte vriendin? Meestal redden wij onszelf heel behoorlijk, dank U, en van veel handicaps merkt U in het dagelijks gebruik niet zo veel meer. Omdat er goede protheses zijn, wij zo onze eigen categorie hulpmiddelen hebben, en het voor ons van levensbelang is geweest om ons met de hebbelijkheden van ons lichaam vertrouwd te maken.

Omdat U bang bent dat het in bed op niets uitloopt met ons? Doof zijn doet aan het vrijen niet veel af, blinden hebben geoefender vingers dan wie van U ook. Met één hand kunnen wij meer dan U met twee, en bovendien hebben we nooit last van een arm die in de weg ligt. Ooit gezien hoe een kat haar poot even opzij legt om beter bij haar edele delen te kunnen? Sommigen van ons kunnen hetzelfde. Degenen onder ons met een dwarslaesie, die gewoonlijk geen gevoel in hun vagina meer hebben, zijn zo inventief geworden in het ontdekken van de andere mogelijkheden van het lichaam dat het volledige arsenaal van de sekswinkel erbij verbleekt. Van experimenteren weten wij alles.

Weet U – het is meestal Uw spastische gedrag dat ons met de neus op onze handicap duwt. Zelf vinden we die handicap eigenlijk heel normaal, en staan we er niet veel meer bij stil. Die handicap hoort inmiddels bij ons, en heeft ons gemaakt tot wat we nu zijn: doorzetters. Nu U nog.

Rollend de baan op

Natuurlijk is het ons niet komen aanwaaien, net wat U zegt. Er zijn natuurlijk trieste verhalen. Bij voorbeeld dat verhaal wat zich een paar jaar geleden in een verpleegtehuis afspeelde, waar het personeel inmiddels gewend was geraakt aan het idee dat gehandicapte mensen niet automatisch van seksuele gevoelens verstoken zijn. Derhalve werd daar nog wel eens wat geregeld als twee mensen de nacht samen wilden doorbrengen: de betrokkenen bij elkaar in bed leggen, helpen met uitkleden en dergelijke. Tot twee dames het personeel om dezelfde dienst vroegen – toen was het acuut afgelopen, helemaal, ook wat betreft het heteroseksuele verkeer. U kunt zich voorstellen dat die dames er beroerd aan toe waren: niet alleen was hun een heerlijk avondje door de neus geboord, maar ze kregen van hun medebewoners de schuld van de strengere regels.

Maar inmiddels heb ik vooral zoveel mooie verhalen gehoord over mensen met een handicap en seks, dat ik U – mits U beterschap belooft – een kleine bloemlezing daaruit niet wil ontzeggen.

Zo was er die dame die van geen wijken wist: “Ik heb op school nooit iets gehoord over homoseksualiteit, thuis evenmin. Boeken lezen werd onmogelijk gemaakt. Ik kreeg huisarrest toen ik eens naar een vrouwencafé ging. M’n vader vond dat ‘allemaal lesbische wijven, dat komt door het feminisme’; nou, daar heb i­k geen bezwaar tegen! Ik heb altijd van vrouwen gehouden. De eerste keer dat ik lesbische vrouwen zag in het vrouwenhuis dat ik: dat wil ik ook! Hoe het heet, kan mij niet schelen.”

En dat van dan die flikker, die zo zwaar spastisch is dat hij in een electrische rolstoel zit, U weet wel, zo’n rijdend gevaarte. Elke week trekt hij z’n leren outfit aan, doet een riem om met een immens grote koperen gesp, zorgt dat hij gemakkelijk zit en gaat zo de baan op. En reken maar dat hij jongens oppikt.

Of die pot die rolpot werd nadat ze aan een auto-ongeluk een dwarslaesie overgehouden had. Eenmaal thuis na een eindeloze serie ziekenhuizen en revalidatieklinieken was zo’n beetje het eerste wat ze deed een hoer aan huis bestellen, om eens op haar gemak uit te proberen wat ze wel en niet meer kon voelen, en wat ze nú lekker vond.

Verder zou ik de dames onder U die het toch weer eens met een meneer willen proberen, aanraden het onverwijld met een man met een dwarslaesie aan te leggen. Ik heb er een aantal geïnterviewd, en ze beweren stuk voor stuk dat ze na hun ongeluk betere minnaars zijn geworden. Veel geduldiger, en van de weeromstuit ook eindelijk verlost van die rare fixatie op penetratie-en-dat-was-’em-dan.

Mijn eigen mooiste verhaal? Dat komt uit Assen, waar ik de Wereldspelen voor Gehandicapten bijwoonde. Ik heb daar een paar dagen in The Village gebivakkeerd, waar alle deelnemers te vinden waren als ze niet trainden of speelden. Bijna iedereen was gehandicapt, tot aan de pers en de trainers toe, en het was ronduit weldadig om te merken dat niemand op mijn handicap lette. Dat iedereen gewóón tegen me deed.

Bronnen:

  • Het citaat komt uit het boekje “Homo’s met een handicap bestaan niet”, door Agnes van Wijnen, Annemieke van Brandenburg en Rob Tielman, verschenen in 1990 in de Publicatiereeks Homostudies Utrecht deel 16.
  • In september 1991 verschijnt bij uitgeverij Ploegsma Aan hartstocht geen gebrek, een boek over seksualiteit en handicaps, met foto’s van Gon Buurman en tekst van Karin Spaink.

Test uzelve

Hoe vrijgevochten of behoudend zijn Uw seksuele normen?
SEK 1990 (vrouwenspecial)

GEEF OP DE ONDERSTAANDE vragen een zo eerlijk mogelijk antwoord. Streep per vraag slechts één mogelijkheid aan. Na afloop kunt in de tabel opzoeken hoeveel punten elk antwoord scoort. Aan de hand van de behaalde punten bieden wij U geheel belangeloos het definitieve antwoord op de prangende vraag: ‘Ben ik op het lesbisch-seksuele vlak wel modern genoeg?’

  1. Er wordt een lesbische sauna in Uw woonplaats geopend. U verkent het terrein. Wat doet U daar?
    1. U neemt een sauna
    2. U lokt een aantrekkelijke jongedame mee naar de dark room
    3. U gluurt
    4. U maakt her en der een praatje.
  2. In een disco probeert een knappe man U te versieren. Wat doet U?
    1. U zegt: "Ik ben lesbisch!"
    2. U denkt bij Uzelf: "Laat ik het eens proberen…"
    3. U zegt: "Ja leuk, maar laten we wél veilig vrijen."
    4. U begint uitgebreid Uw vriendin te zoenen.
  3. In de COC-disco probeert een knappe flikker U te versieren. Wat doet U?
    1. U voegt hem toe: "Schoenmaker, blijf bij je leest."
    2. U neemt het hem kwalijk dat hij U voor een man aanziet
    3. U bent toevallig op zoek naar een KI donor en neemt hem mee
    4. U bent blij een flikker te vinden bij wie U Uw heteroseksuele gevoelens kwijt kunt.
  4. Op de dansvloer wordt plotseling openlijk een SM-spel uitgevoerd. Wat doet U?
    1. U gaat klagen bij de barvrouw
    2. U probeert tussenbeide te komen omdat U het niet kunt aanzien
    3. U grijpt Uw zweep en springt ertussen
    4. U begint te schelden zonder Uzelf te durven bekennen dat U ondertussen Uw broek uit zwemt.
  5. U wilt een SM-spel doen met een vriendin, maar zij weigert.
    1. U gaat er daarom van uit dat zij de passieve rol ambiëert
    2. U bezit Uw ziel in lijdzaamheid en berust
    3. U doet haar het oeuvre van Pat Califia cadeau in een poging haar ooit zover te krijgen
    4. U accepteert deze kwelling zoals dat een volleerde M betaamt.
  6. U woont samen met Uw vriendin. Zij masturbeert elke avond. Wat doet U?
    1. U gaat de krant zitten lezen
    2. U gaat met de poes zitten vrijen
    3. U meldt haar aan bij een zelfhulpgroep
    4. U randt haar aan.
  7. U woont samen met Uw vriendin. U masturbeert elke avond. Wat wilt U dat Uw vriendin zou doen?
    1. U Uw seksspeeltjes aangeven
    2. Een ommetje gaan maken
    3. U aanranden
    4. Meedoen.
  8. Een vriendin vertelt U dat ze al jaren celibatair leeft. Wat doet U?
    1. U kijkt haar meewarig aan
    2. U knipt alle passende contactadvertenties uit de zaterdagkrant voor haar uit
    3. U bedenkt dat U dat zelf diep in Uw hart ook wel een tijdje zou willen
    4. U leent haar geld voor een chartervlucht naar de Himalaya.
  9. Wat is volgens U de meest beproefde methode om een dame in Uw bed te krijgen?
    1. Alcohol
    2. Een zweep
    3. Wierook
    4. Hasj.
  10. Wat is volgens U de meest beproefde methode om een dame aan de kant te zetten?
    1. U haalt eindelijk Uw zweep uit de kast
    2. U toont haar Uw dildo-verzameling
    3. U opent een fles goede wijn en zegt: "Wij moeten toch eens praten."
    4. U vertelt haar dat U een contactadvertentie voor haar heeft geplaatst.
  11. U heeft een dame voor een nacht opgepikt en gaat samen naar haar huis. Bij het uitkleden gespt zij haar been af. Wat doet U?
    1. U verbleekt
    2. U helpt haar een handje
    3. U legt Uw kunstgebit naast haar been
    4. U zegt dat U vergeten bent de koplampen van Uw auto te doven, en U verdwijnt spoorslags.
  12. U komt onverwacht Uw ex tegen op een feest. Zij wordt vergezeld door haar nieuwe vlam. Wat doet U?
    1. U slaat haar een bloedneus
    2. U valt voor haar voeten neer en begint haar schoenen te kussen
    3. U gaat flirten met haar nieuwe vriendin
    4. U vertelt haar nieuwe vriendin welk een fantástische relatie U beiden nog steeds onderhoudt.
  13. U bent met Uw nieuwe geliefde op een feest. Onverwacht komt U Uw ex tegen. Wat doet U?
    1. U zegt tegen Uw nieuwe vlam: "Liefste, dit is nu die afschuwelijke dame over wie ik je wel eens heb verteld."
    2. U zegt tegen Uw nieuwe vlam: "Dat is ‘er. Vind je het geen schatje?"
    3. U verlaat met een smoes het feest. Stonden Uw autolampen niet nog aan?
    4. U stort per ongeluk een glas rode wijn uit over het witte broekpak van Uw ex.
  14. Uw vriendinnen zien Uw nieuwe geliefde niet zitten. Wat doet U?
    1. U raadt Uw vriendin aan zich voortaan anders te kleden
    2. U neemt een andere vriendinnenkring
    3. U belegt een vergadering met Uw vriendinnen om dit probleem tot op de bodem uit te spitten
    4. U verbetert Uw vriendin in het vervolg publiekelijk.
  15. De ouders van Uw vriendin vinden U te ‘apart’. Wat doet U?
    1. U leent voor het volgende familiebezoekje een volledige SM-uitrusting
    2. U geeft haar moeder de volgende keer in plaats van bloemen een catalogus van Mail & Female cadeau
    3. U trekt bij de volgende gelegenheid de kleren van Uw moeder aan
    4. U vertelt haar ouders uitgebreid over Uw liefste hobby: Hindeloper borduurwerk.
  16. Uw vriendin vertelt U dat ze biseksueel is. Wat is Uw reactie?
    1. U belt onmiddellijk haar vriendje op om een afspraak te maken
    2. U legt haar uit dat haar gevoelens voortspruiten uit een onvolledig voltooid Oidipous-complex
    3. U informeert of ze wel altijd veilig gevreeën heeft
    4. U koopt een dildo.
  17. U hebt een monogame relatie, maar U wilt wel eens vreemd. Wat doet U?
    1. U vraagt Uw vriendin om toestemming
    2. U vraagt Uw vriendin hoe zij dat nu eigenlijk altijd doet
    3. U koopt een pruik en doet ‘t stiekem
    4. U gaat overwerken.
  18. Op een feest ontdekt U in de slaapkamer een groep vrijende dames. Wat doet U?
    1. U zegt: "Schuif eens op…"
    2. U gaat dit ogenblikkelijk melden bij de gastvrouw
    3. U plukt Uw nerts onder een vrijend stel vandaan en vertrekt onaangedaan
    4. U zet de deur op een kier en haalt de anderen.
  19. U zit midden in een versierpartij. Plotseling ziet U op Uw horloge dat thuis ondertussen het eten klaar staat. Wat doet U?
    1. U belt op om te zeggen dat U iets later komt
    2. U belt op om te vragen of er nog een bord bijgezet kan worden
    3. U gaat met de vlam naar de bruidssuite van het Amstel Hotel en bestelt daar een copieuze maaltijd
    4. U keert met een schok terug in de realiteit en zorgt dat U op tijd thuis bent.
  20. Wat is volgens U de spannendste plaats om te vrijen?
    1. De WC van de intercity
    2. Een stapelbed in een vormingscentrum
    3. Het biljart van Saarein
    4. Een glasbak in de Kalverstraat.

Score:

  A B C D
vraag 1: 2 4 3 1
vraag 2: 1 4 3 2
vraag 3: 1 2 4 3
vraag 4: 2 1 4 3
vraag 5: 3 1 2 4
vraag 6: 1 2 3 4
vraag 7: 3 1 4 2
vraag 8: 2 1 3 4
vraag 9: 3 4 1 2
vraag 10: 4 2 1 3
vraag 11: 3 2 1 4
vraag 12: 4 1 2 3
vraag 13: 4 2 1 3
vraag 14: 2 4 1 3
vraag 15: 4 2 3 1
vraag 16: 1 2 3 4
vraag 17: 1 4 3 2
vraag 18: 4 1 2 3
vraag 19: 3 2 4 1
vraag 20: 3 1 2 4

Tien of meer keren 1 aangestreept:

Zonder enige twijfel bent U de liefste, en vriendelijkste lesbo die deze test heeft ingevuld. U vriendinnen mogen alles van U – geen onvertogen woord zal van Uw lippen rollen. U zult nooit iemand bruskeren, laat staan attaqueren; tolerantie staat hoog in Uw vaandel geschreven. Maar eerlijk gezegd vrezen wij dat een en ander minder te maken heeft met de nobelheid van Uw karakter: U bent simpelweg bang aangelegd, en U wilt wat al te graag aardig gevonden worden. U huivert voor alles wat U niet kent. Bovendien vermoeden wij dat het U volstrekt ontbreekt aan initiatief. Een beetje meer expirimenteerlust zou geen kwaad kunnen!

Tien of meer keren 2 aangestreept:

U bent het type dat het Handboek Der Lesbische Padvindster er op na slaat om op te zoeken wat U van vreemd gaan moet vinden. U wijst nieuwlichterij af – tot Rich, Dworkin of Lulan er hun goedkeuring aan hechten. Uw hang naar autoriteit en Uw verering van het gedrukte woord grenst aan het dogmatische. Nooit gemerkt dat zelfs de theoretici tegenwoordig de mond vol hebben van lust, plezier en verwarring? Speciaal voor U hebben wij een ernstig en welgemeend advies: misschien zou U in plaats van boeken over seksualiteit voor de verandering eens een dame mee naar bed moeten nemen.

Tien of meer keren 3 aangestreept:

Het moet ons van het hart: U bent hypocriet. Hoeren en snoeren zonder de consequenties te willen dragen, en als iemand iets doet wat U niet zint gaat U bij de eerste de beste vermeende autoriteit staan klagen in plaats van zelf in te grijpen. U wilt op seksueel gebied wel wat uitproberen, maar zodra het werkelijk spannend wordt poetst U de plaat. Wij raden U sterk aan Uw experimenten voorlopig te beperken tot het lezen van vieze boekjes; daar hebben anderen tenminste geen last van. En laat Uw bestellingen bij Mail & Female in het vervolg toch naar Uw huisadres sturen in plaats van naar de postbus!

Tien of meer keren 4 aangestreept:

Ah – de mevrouw die vindt dat alles moet kunnen. Niets is U te dol. U spreekt over tolerantie en taboes doorbreken, U eist Uw rechten op het seksuele vlak met verve op, U gedraagt U als een ware geus van de panseksualiteit. U verwacht bovendien daarom geprezen te zullen worden. Helaas – volgens ons is egoïsme Uw enige ware drijfveer, en bovendien vermoeden wij dat U als gevolg van Uw hang naar een voortrekkerspositie feitelijk niets anders doet dan met alle winden meewaaien, uit angst om voor ouderwets versleten te worden. Iets meer oog voor de medelesbo zou U werkelijk sieren.

Aan hartstocht geen gebrek

Mensen met een lichamelijke handicap laten op een ontwapenende manier zien hoe zij met hun lichaam omgaan en er plezier aan beleven. Alleen of samen, ieder op eigen wijze in eigen omgeving. Zij poseren zonder spoor van heimelijkheid of schaamte. De tekst onderstreept dat. Hoe gehandicapten hun lichaam ervaren, er soms mee vechten maar er ook mee verleiden en ervan genieten, wordt openhartig beschreven. Dit boek wijkt daardoor af van de gangbare wijze waarop naar hen wordt gekeken: als onderwerp van zorg of medelijden, stiekem of met schroom. Het maakt duidelijk dat een handicap hebben niet betekent dat het lichaam afgeschreven is, tot ballast verworden: het mag dan soms anders functioneren, het functioneert wel degelijk – ook seksueel.

Omslag Aan hartstocht geen gebrekDetails:

Aan hartstocht geen gebrek: handicap en lichaamsbeleving – Foto’s: Gon Buurman – Tekst: Karin Spaink – Uitgeverij Ploegsma/De Brink – Amsterdam 1991 – ISBN 90216-7001-1 – 112 pagina’s

Bestellen:

Probeer het tweedehands

Flaptekst:

Mensen met een lichamelijke handicap laten op een ontwapenende manier zien hoe zij met hun lichaam omgaan en er plezier aan beleven. Alleen of samen, ieder op eigen wijze in eigen omgeving. Zij poseren zonder spoor van heimelijkheid of schaamte. De tekst onderstreept dat. Hoe gehandicapten hun lichaam ervaren, er soms mee vechten maar er ook mee verleiden en ervan genieten, wordt openhartig beschreven. Dit boek wijkt daardoor af van de gangbare wijze waarop naar hen wordt gekeken: als onderwerp van zorg of medelijden, stiekem of met schroom. Het maakt duidelijk dat een handicap hebben niet betekent dat het lichaam afgeschreven is, tot ballast verworden: het mag dan soms anders functioneren, het functioneert wel degelijk – ook seksueel.

Gon Buurman fotografeert al ruim tien jaar. Naast verschillende opdrachten op het gebied van de maatschappelijke hulpverlening maakte ze een serie vrouwenportretten onder de naam Poseuses. Voor het boek Een onbesproken kinderwereld nam ze een groot aantal foto’s van kinderen die de armoede treffend tonen. Zij geeft vaak mensen weer die door de samenleving aan de zijlijn worden gezet en accentueert vooral hun kracht en schoonheid.

Karin Spaink schrijft al zolang ze zich kan herinneren. Vaak zijn erotiek en seksualitieit en de daarmee verband houdende thema’s het onderwerp. Ze publiceerde in verscheidene tijdschriften en schreef bovendien Pornografie, bekijk ‘t maar en De Venus van Milo in de betonmolen. Haar tekst geeft haarscherp en in heldere bewoordingen weer wat de essentie is van handicap, lichaamsbeleving en erotiek.

De Gehandicaptenraad heeft opdracht gegeven tot dit opzienbarende boek waarin de mens centraal staat en niet de handicap.

Criminal ladies

Battering, incest and other household refuse

[Originally appeared in Opzij, a feminist monthly, in October 1990.]

VOLUMES OF RESEARCH and study notwithstanding, no final explanation of the origins of (sexual) violence against women has yet been put forward. Nowadays most people – and not only feminists – accept that these forms of violence have a structural cause, and that the differences in power between men and women are of overriding importance. But what is the value of these theories when it is women themselves who commit such violence?

The final blow for the lesbian utopia

IT IS GRADUALLY becoming clear that there is a form of sexual violence, and of battering, that is completely at odds with feminist theories on the subject: sexual violence within lesbian and gay relationships. On the basis of the sparse information now available, it appears that among women especially battering is so frequent that it is no longer possible to look upon it as an exception. Sexual violence committed by lesbian women – for instance, rape or sexual harrassment – is much less reported; either it really is less frequent, or perhaps it is as of yet even less debatable than battering.

Among homosexual men such a-typical violence has been reported too. In its annual review of 1984, the Dutch organization Op Je Flikker Gehad?! (Been Bashed?!), an emergency centre which registers violence against gay men, reported two cases of men who had been battered by their partner, and an unspecified number of rapes committed by homosexuals. The organization refers to this phenomenon as ‘internal violence’. An American survey from 1983 among people who dealt professionally with homosexuals (social workers, lawyers, barkeepers, political activists etcetera) gave a much higher number for the incidence of battering: 86 percent of the interviewees had met homosexuals who had at least once experienced violence in their relationship. 1

In the Netherlands, violence among lesbians was first reported, as far as I have been able to trace, in 1984. In that year, a local women’s magazine published in Nijmegen, Vrouwentongen, ran two anonymous interviews with women who had been sexually assaulted and battered by a female friend or acquaintance. Since then, more stories have started to circulate about lesbians committing (sexual) violence. In 1987, SEK, the magazine of the Dutch organization for homosexual men and women (COC), published a number of short interviews with both victims and perpetrators of battering; their experiences ranged from a single fight to an attempted strangulation. Spare Rib printed a letter to the editors in which a woman told how she was sexually assaulted by another woman who had offered her a ride home from the pub. And any woman who has a ready ear or who does some straightforward inquiring about violence between women, will learn more than she’ll probably want to.

The amount of ‘internal violence’ is as of yet merely a matter for speculation, but there are some indications of its dimensions. In a preliminary study on conflict management by lesbians, 7 out of 23 respondents answered that they had at some time used physical violence in their relationship. 2 At the moment, a survey is being conducted which tries to establish more systematically what amount of violence is going on between lesbians. The Dutch government has commissioned a study into the scope of violence against lesbian and bisexual women and girls by third parties. 3 Diana van Oort, who is carrying out this study, has inserted a separate paragraph in her questionaire in which she asks about experiences with violence among lesbians. She is not yet able to give numbers – the final results will not be available until next year – but according to Van Oort the number of interviewees who have had experiences with violence within lesbian relations, is ‘surprisingly high’.

The Schorerstichting, a centre for assistance and relation therapy for lesbians and homosexuals, has had several clients over the past few years for whom violence in their relation was either the direct or indirect reason to apply for help. Two years ago the Schorerstichting tried to organize a therapygroup on the subject, but their efforts failed: not enough people registered. But apparently, the tide is turning. When the Dutch COC devoted a public debate to the subject, over sixty women attended the evening.

In some other countries, battering in lesbian relationships is by now a matter of discussion, although still to a very small extent. Several years ago, a workshop was organized in Berlin which was attended by both inflictors and victims of lesbian battering. In the USA, a group of lesbians who have been battered by their female lovers has been trying to start a more serious discussion since the beginning of the eighties. Their collective efforts led to the publication of the first book about battering within lesbian relationships: Naming the Violence.

A list of the kinds of violence these perpetrators subject their lovers to can be gathered from the afore mentioned sources. It is not a pretty one: confinement, strangulation, weekly battering, threats with a gun, smashing the partner’s furniture to smithereens, killing her cat or other pets, force her to prostitute herself, attempts at killing her, beating her with high heels or broken bottles, poisoning her, breaking her fingers… the works.

The taboo and the blind spot

WITHOUT A DOUBT, the lesbian community harbours a taboo when it comes to battering. Some may be scared that the outside world will use stories about lesbian battering as a proof to refute homosexuality and lesbianism. “I can’t even begin to think about the possibility of my family seeing this. All the years I’ve spent trying to convince them of the validity and positiveness of my lifestyle… Well, that’s really the crux of it for the whole lesbian community, isn’t it? Who wants to admit that anything can be wrong with lesbian relationships?” (Naming the Violence, page 123).

But inside the lesbian community there is hardly any room for discussion. The utopian idea that lesbian relationships are by definition less invested with power games and are more equal than heterosexual relationships may have lost ground by now, but it still has a strong hold. Those who further the breaking down of that ideal had better not expect the same solacing shoulder or practical help a heterosexual battered women is sure to be offered by the feminist movement. Lesbian skeletons obviously must remain in their closets, and the cohesion of the group must be protected at all costs. As one of the American pioneers put it: “By probing into this subject, we risked the possibility that the issue of lesbian abuse might split our community; we risked the same dynamic that heterosexual have been up against: expose the abuse and be criticized for ‘breaking up the family’.” (Naming the Violence, page 91). Others fear that a public discussion about violence committed by lesbians might boomerang into the debate on (sexual) violence committed by men. “For a very long time I have believed that violence among women should remain a secret, because men might use this knowledge against us. But since I keep hearing new stories about violence among women, I decided to tell about my experience.” (Vrouwentongen 1984/4).

The notions about violence which are generally upheld by both feminists and lesbians, are yet another obstacle. Most women think of sexual violence and battering within relationships as occurences which are confined to heterosexuality; when a similar phenomenon crops up within their own circles, there is no fitting frame of reference. Not even when it happens to themselves. Or, as one women tersely phrased it: “I did not fit my image of a battered women.” The usual depiction of battering as affecting heterosexual women and caused by men bars all understanding and creates a blind spot. “We were so clear about violence as a mechanism for control and domination of heterosexual women. We did not make the connection necessary to recognize the violence in lesbian relationships.” (Naming the Violence, page 10).

But worse is that many lesbians knowingly refuse to see what is going on in their immediate surroundings, even when they suspect or realize what is happening. There are countless women who have trivialized this kind of violence, who have refused help, who have excused the offender and blamed the victim. They insist that a friend’s black eye was caused ‘by falling down the stairs’, or smooth things over by assuming that ‘she must really have provoked her’. Exactly the same old excuses that used to be offered when a man had beaten up his wife or partner; they sanction the perpetrator.

The victims: “I have very often wanted to confront her in order to tell her what I think of what she’s done. But I was always stopped by women who would say: you’ve got more sense than that, you shouldn’t take her too seriously, and besides, she’s going through a really bad period. (..) I hated the way people would cover up for her or even defend her, just because she’s a women. Whereas I was a mess for a long time.” (Vrouwentongen 1984/4). “The response of the local lesbian community to the arrest of my former lover was demoralizing. Lesbians were upset – even angry – that I had called the police. ‘I can see turning in a batterer and calling the cops,’ said one women, ‘but a lover? What does that say about your ability to be intimate with anyone?’ Several women put a lot of pressure on me to drop the charges. They said things like: ‘Oh, come on. Haven’t you ever hit a lover? It wasn’t all that bad.” (Naming the Violence, page 159). “As I was standing by a window in my home, an axe smashed through the window, landing before me. I called some of my/her friends, to tell them what she just did. They said they could not help. They would not confront or stop her. One implied I had asked for it.” (Naming the Violence, page 127).

It is alarming that even a simple warning about someone with a bad record is apparently asking too much. Many offenders have a history of violence, but usually nobody thinks it worthwhile to inform the lover-to-be thereof. “Actually, after we separated, some of the women said they could have told me I was in for some rough times with her, but they had chosen ‘not to get involved’.” (Naming the Violence, page 149). No lesbian or feminist would accept such tolerance when a men was concerned. Now, who was it that mentioned double standards?

Differences with heterosexual women

THE STORIES THAT these battered lesbians tell are very similar to those told by heterosexual women who have been battered by their husband or boyfriend. In almost all cases, the first show of violence is proceeded by periods in which the future offender curtails her lover’s freedom, has fits of rage or jealousy, and adopts a disparaging attitude towards her. Floods of severe scolding appear to be ominous. Usually the future victim tries to adapt to these new demands, and makes an effort to understand what is going on; usually she excuses her partner’s behaviour by blaming it on stress, a dismal past, uncertainty or fear. Usually she pushes her limits and tries to staunch the emotional pain her partner is apparently suffering under – but most often, to no avail. Hope, reconciliation and tenderness alternate with fear and tension.

For lesbians, as opposed to most heterosexual women, economic dependency is hardly ever a reason against leaving. But then, many lesbian women are actuated to stay for a reason just as important to them: they can not afford this relationship to end. Sometimes because they want to prove, literally at all costs, that lesbian relationships are no one-night-stand or a nine days’ wonder, at other times because their life is isolated from other lesbians; leaving their partner would mean that they would lose all options to live as a lesbian.

The motives for violence would appear to be similar as well. Jealousy and insecurity are frequently mentioned, just as alcohol abuse and differences in social status (money, class, ethnicity). But the theme that crops up in every story is the pursuit of dominance.

A significant difference is that those victims whose stories have been documented, fight back more often than heterosexual women. In some cases, this reaction causes the violence to escalate, but it frequently makes the perpetrator come to her senses, albeit often temporarily. The drawback is that fighting back occasions spells of vexing soul-searching on the part of the victim, and provides easy excuses for the outside world: wasn’t it after all a case of mutual battering’, shouldn’t both partners share the blame equally?

The main difference between heterosexual and lesbian victims of battering is that the latter can’t rely on being offered help, neither practical nor emotional. Many lesbian victims refrain from seeking help from official sources, fearing that their homosexuality will be pointed out as being the ‘real’ problem. Although those women who have called in the police or other authorities usually received assistance without problems and without poor jokes, this strategy is not always feasible. Women who have out of necessity been secretive about their sexual preferences, are often scared of the obligatory coming out such a step entails; they might fear to lose their job as a result of asking for help.

And it is not at all clear where to turn to. The women’s shelters are often no option: many of them will not stretch their care to encompass lesbians. Besides, the women’s shelters are less safe for lesbians. Their adresses are often no secret among women, and thus not among female batterers. And whereas a man is by definition barred entrance from a women’s shelter, other women are not. There have been several cases in which a lesbian batterer posed as a victim at a women’s shelter, in order to get the opportunity to seek out her former lover there. 4

It is thus no surprise that lesbian victims of battering set such great store by getting support from the lesbian community. They want others to confront or decry her former lover. “After the attack, I needed other lesbians to recognize how terrorized I was and how unsafe I felt. I needed other lesbians to realize that I was a victim of a kind of violence particularly hard to deal with. I needed the community to acknowledge that my former lover broke the law. The attack was a criminal act. I wanted other lesbians to recognize that my basic rights to privacy and safety in my own home were violated.” (Naming the Violence, page 160). Yet this a most painful issue. In many cases, both victim and perpetrator move in the same circles and they often share friends and acquaintances. Sides have to be taken. But, being an outsider, whose side will you be on? Who is to be believed? And how must one behave towards the offender: ostracize her, or make an effort to understand why she did it? Very often those who take side with the perpetrator, twist things round and launch a counter-attack on the victim. Especially when she has turned to the ‘outside world’ in order to get help; in some circles asking heterosexuals to help solve problems between lesbians amounts to nothing less than high treason.

Becoming wise after the event

MOST TEXTS THAT have been published on the subject merely try to draw attention to the problem. Only Naming the Violence tries to offer some theories about lesbian violence, but sadly enough it is precisely this part of the book which falls short of expectations. Thus, after having given a lengthy explanation of how violence is used by men as a mechanism for control and dominance over women, many contributors will simply state that violence within lesbian relationships is caused by ‘the violence of society’. That seems like an easy way out, for these men as well. Other contributors blame ‘internalized homophobia’, which strikes me as being a very psychological approach.

Another hot potato has simply been avoided: sadomasochism. From the introduction to the book we learn that a serious argument has broken lose between the Lesbian Task Force on the one hand, and the SM movement on the other: but no explanations as to the whys and wherefores are offered. From some of the articles I gathered that several groups who are concerned about lesbian battering have taken a public stance against lesbian sadomasochism; again, without any further explanations. A single paragraph in the book elaborates on the matter: “Questions that arose that were left unanswered included: Have we developed a concept of healthy sexual relationships and does it include s/m? What does consent mean and what are the limits of consent in this culture? Can s/m be a healthy / therapeutic form of dealing with power or is s/m sanctioned battering? Are s/m couples at high risk for battering?” (Naming the Violence, page 93). No wonder that relations with the SM movement have flagged, considering the paternalizing phrasing.

It is quite obvious that SM may serve as a cover, for instance when dominance is established under the guise of a game, or when a perpetrator insists that the abuse was part of the game and the violence merely ‘symbolic’; but then, the same goes for alcohol and drugs. So why single out SM?

Nevertheless, there is still something to be learned from Naming the Violence. I was impressed with the efforts of the victims to put their own behaviour in the right perspective. They relentlessly explore how their own attitude kept both the relationship and the violence going. One of the remarkable insights most of them gained, is that they were suffering from a what I would call a positive bias towards their former lover. On the virtue of her being a women they accepted more and shifted their limits, whereas they would have been more cautious towards a man.

Social workers and therapists encountered the same prejudice: “While I did not consciously think about these things, I acted as if violence in lesbian couples was somehow different than violence in heterosexual couples, as if lesbian batterers were less manipulative and more likely than men to choose to control their violence, as if a lesbian batterer had a legitimate ‘demand’ when insisting on seeing a lesbian advocate (men often make many ‘must have’ demands because of their ‘unique’ and ‘special’ circumstances), and as if my seeing both people individually and in couples work was not a way of the batterer keeping tabs on their partner. I also acted as if somehow lesbian couples would immediately benefit from couples work, although I knew that this was never the case with men and women.” (Naming the Violence, page 74-75).

Another lesson Naming the Violence teaches us is the need to reconsider the concept of the women’s shelters. If the American experiences with assistance given by the lesbian and feminist movement to lesbian victims of battering hold good for Europe as well, it is necessary that feminist institutions are opened up for lesbians as well, and offer them real safety. Moreover, it is crucial that feminists and lesbians become more sensitive towards battering, realize that there are criminal lovers among lesbians too, and allow themselves to consider whether a friend’s black eye or broken arm was really caused by tripping off the stairs.

A final, yet delicate remark. From many contributions it becomes clear that the lesbian movement tends to sympathize more with the offender than with the victim of lesbian battering. In all probability, this is due to a healthy dislike of the victim role. But when an affinity with power turns into a dislike of victims or even into blaming them for having become one, we find ourselves on a dangerous course. If it is true that the lesbian and feminist movement identify with the power displayed by the perpetrators and hold their victims in contempt – they must have been weak to start with, or why else could they have allowed themselves to let this happen to them anyway? – their identification is really with offenders and violence. This identification raises many questions. For instance, why do lesbians and feminists, a group thoroughly aware of the ins and outs of violence and victimization, still insist upon blaming the victims? And if even women, with all their knowledge about and understanding of violence, look down upon victims of battering, how would men – who are definitely more often perpetrators of battering than women – regard these victims?

More dirty dishes

ALTHOUGH LESBIANS AS as perpetrators of (sexual) violence are totally at odds with all feminist theories on the subject, they are not the only ones. In the case of heterosexual women as well the actual practice is much more complicated than theory would have it. Take a look at child abuse, for instance. From the data collected in the first annual report of the Dutch Landelijk Buro Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling, the LBVK (a national organization where confidential reports of suspected cases of child abuse can be filed by teachers, neighbours, GP’s etc.) which was recently published, we learn that 9400 reported cases of child abuse were undisputably proven. In 48 percent of these cases – that is, in almost half of them – the offenders were women. 5 Women commit incest as well: the stories of women who have been the victim of parental incest show that at least some of the mothers deserve at least some of the blame, to put things mildly. The data published by the LVBK are more than just a corroboration of these stories. The same annual report proves that a surprisingly high percentage of sexual abuse of children was committed by women: 12 percent of the reported and proven 1900 cases. This amounts to 228 cases in which women are the perpetrators of incest. 6

Other sources, however, show a much lower number of female offenders. Tegen Haar Wil Amsterdam (Against Her Will, a local centre which women can phone to talk about their experiences with sexual violence) had 69 calls in 1988 reporting sexual violence perpetrated by mothers, aunts or sisters; this amounts to only 2,9 percent of the total number of reports. The annual report of the related organization Werkgroep tegen seksuele kindermishandeling binnen het gezin (Working group against sexual child abuse within the family) mentions 9 mothers as perpetrators, which is 4,8 percent of the total number of reported cases.

Criminal ladies appear elsewhere on stage, too. Handen Thuis (Hands Off), a centre where complaints about sexual harrassment are registered, has had three reports in the past few years of women harrassing men or women. (The harrassed people were either peers or lower in rank.) Three is not a shockingly high number, but it proves that harrassing women do exist. Straightforwardly questioning men on the subject yields a much higher number: a survey on sexual harrassment encountered by students showed that a fourth of the male students had experienced it, to various degrees. In one out of four cases, the person harrassing these male students was a woman. 7

And finally, there is queer-bashing: it is common knowledge that when it is a streetgang or a group of youngsters that attack gays or lesbians, girls are often partaking.

The futility of indispensable ingredients

HOW CAN WE reconcile all (more or less) feminist theories about battering and sexual violence that have been proposed in the past years, in which women only hold the stage as victims, with the appearance of these female perpetrators? If we acknowledge that these kinds of violence are not only committed by men, then what remains of all these theories in which the power relations between the sexes are depicted as the perennial cause of sexual violence and battering?

I would like to quote from a government note that was hotly debated and – at least by Dutch feminists – warmly applauded because it stated in feminist terms the context in which sexual violence should be regarded: “Because of the similarities between the various expressions of sexual violence against women and girls, as well as their relation with the social position of women, this general objective (i.e. contribute to the banishment of sexual violence, which in this note includes battering – KS) can only be arrived at by simultaneously pursuing a policy which aims at diminishing the existing unequal power balance between men and women. The implementation of the right of women to paid work and an independent income is – combined with the realization of an independent position in relationships, in behaviour and in sexual relations and reproduction – one of the conditions for a society in which sexual violence against women and girls will be non-existent.” (page 13) Are sexual violence and battering by definition caused by the differences in power between men and women? Is gender really the all-embracing and ubiquitous explanation for sexual violence and battering?

What Op je flikker gehad!? refers to as ‘internal violence’ among men might still be explained with a plea on ‘the social structures’ – perhaps by pointing out the reputed tendency of men to bend their partners to their will, literally if needs be, or their supposed familiarity with violence as a means of securing and safe-guarding their position, or even the agressive disposition with which their upbringing encumbered them. But then, that is hardly convincing, is it? Especially not when one considers the fact that this accursed economic dependency, which has always been regarded as an indispensable ingredient in both the cause and the continuation of sexual violence 8, is usually absent in gay relationships. When trying to comprehend violence between lesbians, references to social factors are no help at all. There is no inherent, socially supported inequality in such a relationship, nor of character formation towards agressive dominance. As for being not to blame, which is invariably a woman’s lot according to these ‘structural’ theories: at least one of the two women it takes to make a lesbian couple can’t be exonerated. However, this it-is-social-structures-that-are-to-blame argument loses its final shred of validity when (heterosexual) women are sexually besieging men.

Obviously, other factors must be at work with these criminal ladies. Perhaps they encounter conflicts which have hardly any or no connection at all with the personal side of social power relations, and which are so vehement that the use of violence seems to be the only solution left. Perhaps there are people who rely on the use of violence to impose their will upon others, and ought we to accept this fact without immediately unleashing one social explanation after another.

Perhaps we ought to realize that searching at once for the social origins of (sexual) violence clouds our view rather that clarifies it. Or perhaps a completely different kind of power relations could be at stake: those between generations – where incest committed by women is concerned – , between classes or between ethnic backgrounds. But according to the stories collected in Naming the Violence, criminal ladies are just as often less strong than their victims, or poorer, or black, or non-drinkers. One of the authors makes quite an effort to bring this fact home: she sketches a profile of batterers and immediately sets out to destroy it. “There is no profile of a lesbian batterer – no personal attributes or circumstances which permit reliable prediction or identification of the lesbian who will batter her partner.” (Naming the Violence, page 182).

Perhaps the familiar power relations and the factors described as causes in feminist theories about sexual violence, are futile and of no overriding importance after all: it might simply and crudely just be the blunt pursuit of dominance within a relationship which is at stake. Little by little, I have lost my believe in our litany of possible and probable social causes. When all is said and done, these power relations seem to be the pretext rather than the origin of sexual violence; and pretexts are always abundant when one is looking for one, as all battered women have experienced. There is only one thing left of which I am sure: the forms of violence and battering mentioned in this article are in no way rooted in the power relations between the sexes, although the resemblances with ‘classical’ forms of sexual violence are bloody striking.

What does such a statement mean when considering (sexual) violence against women perpetrated by men? Pondering that question level-headedly I can’t help myself from drawing the rather disconcerting conclusion that within heterosexual relationships there must be cases of such violence which are completely personal, or to put it differently: that at least part of the sexual violence which women encounter, a phenomenon which we insisted had a political origin, is nevertheless due to a conflict that has no connections whatsoever with social relations. A fierce collision between individuals and their respective interests, but not a social struggle. A case of people abusing and maltreating another person, child or adult, because of their own personal problems or their lousy character. And perhaps some kind of social difference exert their influence to a certain degree; but power relations between the sexes are obviously not by definition and not exclusively the cause of sexual violence and battering. This forces us to acknowledge that we can no longer consider the existence of sexual violence and battering to be the ultimate proof of the wickedness of men, nor as an ideological legitimization of feminism.

This does not invalidate any protest against – what shall I call it: classical sexual violence? – on the contrary. It is never justified, under no circumstances, to harrass, rape or batter another person; neither because of the power relations between the sexes, nor because of a mere dislike. But it is also unjustifiable to put all the violence that is going on in relationships (whether heterosexual or homosexual) down to social origins as a matter of course, and to believe that the discussion is thereby closed. Such a line of argument may charm us by its simplicity and is most certainly luring because of the clear and straightforward solution it implies (“if we could just arrange society in a different way…”), but it only serves to create illusions.

There is more in life than just power relations and social structures – especially where relationships are concerned. Even when relationships are based on equality and society is arranged as we would have it, violence can’t be ruled out; but in that case, and in that case only, women finally stand a good chance to wrest themselves from their traditional role as victims. A touchstone to assess the state of affairs between men and women is not the disappearance of rape and battering, but that women will act as perpetrators as often as men, and men will stage as victims as often as women; and that violence in relationships is as frequent in homosexual relationships as in heterosexual ones. Perhaps we should even hope that the worn-out objection that men occasionaly get beaten up by their wives as well will be proved to be right in the fullest sense. In this light, the opening of the first Men’s Shelter could be regarded as a sign of the impending victory.

Literature:

  • The Advocate, March 4, 1986.
  • Annual Report 1988, Stichting Tegen Haar Wil Amsterdam, Amsterdam 1989.
  • Naming the Violence. Speaking out about Lesbian Battering, edited by Kerry Lobel for the Lesbian Task Force of the National Coalition Against Domestic Violence (NCADV), The Seal Press, Seattle 1986. The book contains a collection of stories by women who have experienced violence in their relationship, and a theoretical part.
  • SEK 2, 1987; 7, 1989.
  • Report concerning the policy to counteract sexual violence against women and girls, Rijswijk 1983.
  • Vrouwentongen 4 and 5, 1984.

Notes:

Show 8 footnotes

  1. The Advocate, March 4, 1983.
  2. This study is mentioned in Sybilla Claus, “Krabben, slaan en schoppen” (Scratching, hitting and kicking), SEK 7, 1989.
  3. This study is conducted at the Department for Homosexual Studies at the University of Utrecht, and is being paid for by the Ministry of Health, Care and Culture. The study will probably be completed in the last months of 1991.
  4. The same problem hampered the afore-mentioned discussion night at the COC. It was not at all clear whether there were any perpetrators among those present. A situation like that is not really conducive to creating a relaxed atmosphere.
  5. NRC Handelsblad, November 14, 1989. The LVBK distinguishes between physical abuse (36 percent of the proven cases), neglect (13 percent), emotional abuse or neglect (26 percent) and sexual abuse (20 percent).
  6. The Dutch feminist monthly Opzij ran an article in April 1990 by José Rijnaarts, which dealt extensively with incest committed by women. Rijnaarts correctly points out that it is not only girls who are victims of incest. Woet Gianotten was the first person in Holland to mention boys as victims of incest (in an interview in de Volkskrant in november 1988). The Annual Report: 1988 of Against Her Will Amsterdam reports 38 calls from boys who were sexually abused (1,6 percent of the total number of reports).
  7. he study was conducted by the Project Groep Female Labour of the University of Groningen, and described in de Volkskrant (april 26, 1990) and Vrij Nederland (april 28,1990). The number of harrassed men is however somewhat disputable: it appears that whereas men tend to describe a situation in which they feel uncomfortable as sexual harassment, women would not yet label it thus.
  8. The focus on economic independency in strategies against sexual violence is more extensively criticized in: Karin Spaink, Daar sta je dan met je goeie gedrag (Look what I got for my efforts), a paper I submitted for the conference Men, Violence, Sexuality, Driebergen 1985.