Huishouding

Het was een degelijk gesprek bij Buitenhof: de Nationale Ombudsman schoof aan, de vicepresident van de Raad van State, plus de president van de Algemene Rekenkamer. Zat Nederland in een bestuurscrisis? Het ging over wetgeving die te complex was en daardoor onuitvoerbaar, over dichtgetimmerde regeerakkoorden waar niemand nog een vinger tussen kreeg, over de moeizame verhouding tussen het parlement en de regering, over hun eigen adviezen die vaak waren genegeerd, en natuurlijk over de tegenmacht, waarvan iedereen tegenwoordig de mond vol heeft, de premier incluis.

Een term die vaak viel was ‘informatiehuishouding’. Daar schortte het aan, die moest echt beter. Het klonk alsof de overheid helaas de weg was kwijtgeraakt in haar eigen paperassen en daardoor tekortschoot in haar taak. Het was evident een probleem, maar klonk tegelijkertijd overzichtelijk: als iets dat een legertje archivarissen gerust kon oplossen.

Maar het is een eufemisme van de bovenste plank, een gekuiste term die het echte probleem verhult: dat de overheid informatie doelbewust achterhoudt. De overheid dupeert daarmee specifieke burgers – getuige de slachtoffers van de toeslagenaffaire, die jarenlang niet is verteld dat zij voor fraudeurs werden versleten, laat staan waarom. Toen dat eindelijk boven tafel kwam doordat die burgers gingen procederen, en de overheid hen inzage in hun dossiers moest geven, kregen ze hun eigen dossiers zwartgelakt terug. Zelfs in hun rechtszaken verzaakte de overheid relevante documenten te produceren.

Ook journalisten worden gedupeerd: die moeten steeds vaker procederen om stukken te bemachtigen waarop ze volgens de Wet openbaarheid bestuur (wob) recht hebben. Het Platform Authentieke Journalistiek is al twee jaar bezig documenten over Shell te verkrijgen, en ontdekte recent dat ambtenaren op hoog niveau hadden vergaderd om te verzinnen hoe ze dat wob-verzoek konden dwarsbomen.

En de Kamer? Die wordt helaas geregeld voorgelogen door Rutte en zijn kabinet: over bonnetjes, over dividend-memo’s, over functies elders, en zelfs over het doelbewust achterhouden van informatie aan de Kamer.

Een kabinet dat bijwijlen liegt en een overheid die burgers en journalisten vijandig bejegent – dat is geen kwestie van ‘informatiehuishouding’. Dat is een verziekte situatie, die om een fundamentele verandering vraagt.

Juist nu we te maken hebben met een lawine van nepnieuws en valse berichten, mensen steeds meer moeite hebben feit van fictie te scheiden, nu sommige politici openlijk feiten ontkennen, en trollen zelfs een Kamercommissie wisten te bedotten met een nepgezant van de Russische oppositieleider Navalny, is het essentieel dat de overheid zelf zich altijd betrouwbaar betoont en openheid betracht. Want zodra je het gezag niet meer kunt vertrouwen, brokkelt alles af, zelfs de tegenmacht.

Het gaat niet om de informatie, maar om de machtsverhouding. Zodra de overheid zich niet wenst te laten controleren, onttrekt zij zich aan de democratie.

[Beeld: fragment uit de vrijgegeven kabinetsnotulen, pagina 16]

Een blokje om met je vuilnis

Het is klein leed, ik geef het grif toe, maar de ergernis duurt al maanden – en dat telt ook. Bovendien oogt het smerig: de stroom afval naast de ondergrondse afvalcontainers. Sinds begin vorig jaar staan ze ook in mijn buurt, en het werd er bepaald niet schoner op. Bijna altijd staat er troep naast.

Maar dat ligt aan ons, begrijp ik. ‘De gemeente zet die zak niet naast de container,’ berispte wethouder Laurens Ivens (SP) de burgers vorige week via Het Parool. ‘We moeten met elkaar beseffen dat dit een collectieve inspanning is. De wethouder kan dit niet allemaal oplossen en de vuilnisman ook niet.’

Maar dat doen mensen ook, zich inspannen en zoeken naar oplossingen. Mijn lieve, oudere buurman van om de hoek brengt zijn afvalzak tegenwoordig al weg als die halfvol is: hij woont op tweehoog en heeft hartklachten, de container is honderdvijftig meter verderop. Een vollere zak ernaartoe dragen lukt hem gewoon niet. Soms zie ik de buurman na zo’n poging ontmoedigd terug sjokken, halflege vuilniszak nog in de hand: de container was weer eens vol. Hij heeft zijn vuilnis weer mee naar huis genomen.

Zelf ga ik tegenwoordig eerst poolshoogte nemen: ik loop naar de container om te zien of daar nog iets in kan, en zo ja, dan ga ik naar huis, bind de vuilniszak dicht, til hem in mijn Canta, rijd ermee de container, dump er mijn afvalzak, rijd terug naar huis, parkeer mijn Canta en ga weer naar binnen. Want anders dan de buurman kan ik een halfvolle vuilniszak geen honderd meter dragen, dan is mijn sjouwarm nadien een paar uur ontregeld.

Toen het vuil gewoon werd opgehaald, wist je precies waar je aan toe was: elke woensdagochtend en zaterdagochtend kon je je troep buiten zetten – of, in andere buurten, op andere vaste dagen – en een paar uur later was alles keurig weg. Ging bijna altijd goed, op de shit van een onverlaat na die zich had verslapen.

Stond er naast het afval een oud krukje, een bijzettafeltje of een fotolijst? Dan kon je dat meenemen, als je er toevallig emplooi voor hand. De lokale morgensterren vonden er geregeld iets van hun gading. En bij de neerzetplekken stonk het nooit nadat de mannen van de vuilnis hun ronde hadden gedaan.

De ellende is: met die containers weet je nooit waar je aan toe bent. Kan-ie nog iets verstouwen? Zo nee: wanneer wordt-ie leeggehaald? Zijn daar vaste dagen voor? Zo ja, welke dan? Die informatie is nergens te vinden. Evenmin wie je kunt bellen als het kreng weer eens verstopt zit. Afgelopen vrijdag zat er iets klem in de container; dagenlang kon niemand zijn afval erin kwijt. (Ik was best trots op de buurt dat er zondagmiddag pas één vuilniszak naast stond, en hoop van harte dat de voormalige eigenaar ervan geen boete heeft opgelopen.)

Het voelt als een loterij met vooral veel nieten. Alle regelmaat is weggenomen, en verruild door willekeur, heel veel boetes, en een boze wethouder die ons bovendien de schuld geeft.

[Beeld: Afvalwijzer Amsterdam, Stadsdeel Centrum, jan. 2021]

De matties van de ministers

Al langer piekerde ik hoe het kabinet er nu een noodwet over de avondklok doorheen kon jagen die de juiste grondslag miste. Dat de Kamer het niet doorhad, kan ik me voorstellen: die beschikt niet over een gespecialiseerd leger ambtenaren. Maar Justitie en Binnenlandse Zaken wel. Had er niemand met kennis van grondrechten bij een topambtenaar aan de bel getrokken? Had geen enkele stafchef zijn of haar minister gewaarschuwd dat die op het punt stond te blunderen? Ik kon het me slecht voorstellen.

Tot ik een interview met Onno Ruding hoorde, oud-minister van Financiën onder Lubbers, in de jaren ’80. Ruding haalde daarin uit naar de Algemene Bestuurdienst; de pool van hoge ambtenaren, die geregeld van directoraat – en soms ook van ministerie – moeten wisselen, als waren ze deelnemer aan een stoelendans zonder nieten. Dat kwam neer op systematisch afbreuk doen aan het belang van vakkennis, vond Ruding: zo schiep je een generatie van generalisten, die eerder manager waren dan specialisten. Er zouden veel meer vakinhoudelijke eisen aan hun benoeming moeten worden gesteld.

Ruding liet de term ‘bontkraag’ vallen: topambtenaren die als een beschermlaagje om de nek van hun minister klitten. Hoogleraar Roel Nieuwenkamp schreef in 2014 een boek over deze ‘functioneel-gepolitiseerde’ topambtenaren: Schaduwpolitici, bontkragen en blokkendozen. Ze fungeren eerder als ministeriële entourage of hofhouding dan als kritische deskundigen; ze zijn er meer om hun minister te stutten en steunen dan om solide beleid te bepleiten en als advocaat van de burgers treden ze zelden op, omdat zulks hun minister niet behaagt.

Hoge ambtenaren hebben geleerd de minister te dienen, in plaats van het land en de burgers. Alles uit loyaliteit. Alles, uiteindelijk, ook om niet zelf ten onder te gaan: niet op alle ministeries en overheidsorganen is de cultuur even prettig. Interne kritiek is ook onderling minder welkom, zelfs in die mate dat-ie makkelijker stokt in plaats van vrijelijk stroomt. De Belastingdienst zette nota bene de jacht in op haar eigen klokkenluiders toen de toeslagenaffaire ontlook.

En ineens realiseerde ik me: dit hoort ook bij de Rutte-doctrine, of beter: het is er een gevolg van. Als je als ambtenaar wordt geacht een minister te beschermen die geen fundamentele kritiek duldt, dan houd je gaandeweg gewoon je bek, zegt drie keer ja en amen tegen je baas, legt pro forma wat zout op een slak om te bewijzen dat je toch ergens toe dient, en denk je ondertussen: ‘Struikel dan maar over je eigen rotwet. Ik bemoei me er niet meer mee.’

En dan wacht je braaf tot je bij het volgende ritje van de carrousel op een andere toppositie bent beland. Lang leve de stoelendans. Met je bontkraag.

Tip voor Tjeenk Willink: tegenmacht hoort ook in de ambtenarij thuis. Schaf de Rutte-doctrine af, en zorg dat topambtenaren de luis in de pels van hun minister kunnen zijn. Dat is beter voor het beleid.

[Beeld: Siren-Com [fragment], CC BY-SA 3.0, Wikimedia]

Arrogantie van de macht

Het was niet zozeer het het gelieg, verpakt als ‘daar heb ik geen herinnering aan’; dat hadden we al eerder gezien van Mark Rutte. Wat me het meest stoorde aan Ruttes optreden was al een week eerder gebeurd. Nadat de aantekeningen van de verkenners waren uitgelekt, en de Kamer opheldering had geëist wie hun collega Pieter Omtzigt nu die ‘functie elders’ had toegedacht, vroeg een journalist van de NOS aan Rutte of iemand hier nog verantwoording over ging afleggen.

Nee, antwoordde Rutte, en loog nog maar eens dat de opmerking over Omtzigt niet van hem kwam. En nu, vroeg de journalist. Tsja, zei Rutte: de verkenners waren afgetreden, er zouden nieuwe komen, en dat was dat. De voormalige verkenners zouden niet toelichten waar die opmerking over Omtzigt vandaan kwam. En toen zei hij het: ‘Niemand gaat hier uitleg over geven.’

Het was geen constatering, maar een opdracht aan de verkenners, waarvan er eentje dient als (demissionair) minister in Ruttes regering en de ander prominent lid van zijn partij, de VVD. Kortom: mensen over wie Rutte macht heeft. ‘Niemand gaat hier uitleg over geven.’ Bek houden, jullie allebei. Rutte deed de zaak ter plekke af als een bedrijfsongevalletje. Zand erover, schouders ophalen en doorgaan. Niets aan de hand, niets te zien. Doorlopen, mensen.

Ruttes edict was des te pijnlijker omdat hij daar niet over ging. De Kamer had de verkenners aangesteld, de Kamer viel daarom als enige het recht toe te besluiten de verkenners al dan niet te horen – daar staat Rutte buiten.

Het was arrogantie van de macht en staatsrechtelijke minachting van de Kamer ineen. Van datzelfde dedain getuigde Rutte later toen hij, nadat uitkwam dat hij Omtzigt wel degelijk onschadelijk had willen maken met een ministerspost, die manoeuvre beschreef als een ‘promotie’. De Kamer staat boven de regering; niet andersom. De Kamer kan de regering wegsturen en is ons hoogste democratische orgaan.

Een premier die het staatsrecht ontkent, is een gevaarlijke premier. En het is niet de eerste keer dat Rutte de rechten van de Kamer dwarsboomt, getuigde de vele rellen over het achterhouden van stukken, inclusief het valselijk ontkennen van het bestaan ervan.

Diezelfde arrogante stortten prominente VVD’ers de dagen na de motie van afkeuring die Rutte aan zijn broek kreeg, uit over het land. Oud-verkenner Annemarie Jorritsma ontplofte nadat de jongerenafdelingen van de coalitiepartners zeiden dat zij niet wilden dat hun partij onder Rutte verder zou regeren. ‘Je moet maar durven om de lijsttrekker van de grootste partij die net de verkiezingen heeft gewonnen als jongerenorganisaties uit te willen sluiten,’ brieste ze. Driekwart van de stemmers heeft niet voor de VVD gekozen, en elke partij mag Mark Rutte utsluiten – ongeacht hoeveel stemmen hij kreeg. Op twitter antwoordde iemand, ik weet niet meer wie, heel snedig: ‘Al haal je de meeste likes op Tinder: dan nog kan je niet afdwingen dat iemand verkering met je neemt.’

Staatsrecht, dames en heren van de VVD: staatsrecht.

[Beeld: Tweede Kamer (fragment) / Husky / CC0 / Wikimedia]

Rutte is het oog van de orkaan

Een op de vijf Nederlandse gezinnen zit in de schulden. Vast werk voor jongeren is tegenwoordig eerder uitzondering dan regel. De dakloosheid is groot. De prijs van koopwoningen blijft maar stijgen, terwijl huurhuizen schaarser en duurder worden. We kunnen de mest niet meer kwijt. Dieren worden verminkt, gemaltraiteerd en dan opgedist. We stoten meer stikstof uit dan de ons omringende landen.

De overheid jaagt op mensen die ze vanwege hun achternaam of postcode als potentiële uitkeringsfraudeurs bestempelen, en behandelt die soms als schuldig zonder ze kans op weerwoord te geven.

De winsten van grootbedrijven stijgen, maar de lonen van hun werknemers allang niet meer. Overwinsten worden niet aangepakt, integendeel: multinationals krijgen dealtjes van de Belastingdienst, en Nederland prijkt hoog op de lijsten van landen die witwasconstructies op bestelling leveren. Bedrijven die gas oppompen in de noordelijke provincies worden schadeloos gesteld voor hun toekomstige inkomstenderving, maar de mensen die in Groningen, Drenthe en Friesland al jaren met kapotte huizen zitten, moeten geduld hebben.

Intussen kampen we – net als andere landen – met een pandemie, een klimaatcrisis, de ineenstorting van de biodiversiteit, gif in de grond, het water en de lucht, met complotdenkers die op hol slaan, en met extreme religies die het op de persvrijheid en de persoonlijke keuzes van andersdenkenden hebben voorzien.

Er is iets heel erg fout met de prioriteiten die de Nederlandse regeringen van de afgelopen jaren hebben gesteld – en Rutte is het oog van die orkaan. Hij is de man die anderen laat struikelen, of ze eigenhandig voor de bus gooit, als zijn beleid fout uitpakt, hij is de man die met dichtgetimmerde regeerakkoorden de Kamer buitenspel wil zetten. Hij is de premier die de doctrine verzon dat stukken die de overheid slecht uitkomen, voor de rest der natie mogen worden verdonkeremaand – omdat ambtenaren er tegenwoordig vooral zijn om bewindslieden uit de wind te houden, in plaats van burgers te dienen en problemen met rondom staand beleid te rapporteren (en die te helpen oplossen).

Anders dan Rutte beweert, is ons land niet zo ‘gaaf’ meer. Er is geen loon naar werken. Er is een probleem met racisme en vrouwenhaat, met homohaat en vreemdelingenhaat. We zijn goed geworden in blaming the victim. We zijn slecht in transparantie, in openheid van zaken geven en burgers kennen in beleid dat hen en hun toekomst aangaat. We eisen volledige transparantie van burgers, terwijl de overheid zelf zich afschermt van kritiek en zichzelf oncontroleerbaarder maakt.

Nu hebben we alweer een rel, ditmaal over Pieter Omtzigt; en weer is het een symptoom. Die rel is alleen van belang omdat Omtzigt staat voor alles wat Rutte onder het tapijt wil vegen, en vice versa: omdat Rutte voor alles staat dat Omtzigt aan het licht wil brengen.

Van Rutte zegt men wel dat hij van teflon is; alles glijdt van hem af. Maar teflon is onafbreekbaar gif, en dringt in alles door. Is een tefalpan eenmaal beschadigd, dan moet je hem subiet weggooien.

[Beeld: fragment van Arno Mikkor (EU2017EE) / Wikimedia / CC0]

De Kamer laat te veel onbesproken

Op 17 december is de Wet gegevensverzameling door samenwerkingsverbanden in de Tweede Kamer aangenomen. De WGS moet het instanties nog makkelijker maken om gegevens uit te wisselen over burgers teneinde fraude op te sporen. Er is amper maatschappelijk debat over de WGS geweest: we waren te druk met corona.

Het wetsontwerp werd, na fikse kritiek van de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens, tegen hun adviezen in niet ingeperkt maar juist uitgebreid. Voorts zijn belangrijke onderdelen niet in de wet geregeld; die worden later ingevuld door de minister van Justitie en Veiligheid.

In de WGS vallen onder de ‘gegevens’ die bedrijven en overheden met elkaar mogen delen, ook signalen, vermoedens en zwarte lijsten. Op grond daarvan mogen de deelnemende partijen ‘interventies’ met elkaar afstemmen en ‘handhavend optreden’ tegen burgers die zo in het vizier komen.

De toeslagenaffaire is er niets bij. Het collectief dat eerder SyRI – het ‘Systeem Risico Indicatoren’, ook al zo’n groots opgetuigd systeem – bij de rechter verboden wist te krijgen, noemt de WGS niet voor niets ‘super SyRI’. (SyRI heeft veel burgers verdacht gemaakt, doch geen enkele fraudeur opgespoord; de basis voor de verdenkingen bleek te mager).

Er was amper debat in de Kamer over de WGS. Er zijn bovendien amper mensen in de Kamer die de WGS inhoudelijk doorgronden. Twee van hen – Kees Verhoeven van D66 en Kathalijne Buitenweg van GroenLinks – vertrekken eind deze maand uit de Kamer.

Er is sowieso nog zelden plenair debat over wetgeving in de Tweede Kamer. Onderzoeksplatform Investico rekende recent uit dat onder Balkenende-IV (2007-2010) 32 procent van alle wetten zonder debat werd aangenomen; de afgelopen jaren gold dat – gecorrigeerd voor corona – voor gemiddeld 38 procent van alle wetten.

Investico toonde ook aan dat sommige fracties zich zelden laten zien bij commissievergaderingen, tegenwoordig vaak de enige plaats waar een wetsontwerp nog tegen het licht wordt gehouden. De PvdA liet onder Rutte-III verstek gaan bij bijna de helft van alle wetgevingsdebatten, Forum voor Democratie zelfs bij 95 procent. Investico: ‘Veel wetgeving wordt alleen nog besproken door de grote partijen, vaak uit de coalitie.’

Wat daarvoor in de plaats komt? Plenaire debatten waar de waan van de dag besproken wordt. De Kamer gaat gebukt onder een ‘wildgroei aan debatten’, hypes waarmee Kamerleden punten trachten te scoren voor het oog der natie. De Kamer heeft vorig jaar zowat langer gedebatteerd over het trouwfeest-zonder-anderhalve-meter-afstand van minister Grapperhaus dan over zijn voorstel voor de WGS.

Eind deze maand wordt de nieuwe Tweede Kamer geïnstalleerd. Er komen 60 nieuwelingen, waarvan sommigen zo groen als gras zijn. Er zijn meer kleine fracties dan ooit: partijen die met een, twee of drie mensen alles moeten bijhouden, maar tegelijkertijd ook flink moeten scoren. Langzaam roeien we de dossiervreters uit, mensen als Renske Leijten en Pieter Omtzigt.

Hopelijk zit er nog een snuggere ziel in de Senaat. Daar moet de WGS nog worden besproken.

[Beeld: Tweede Kamer (fragment) / Husky / CC0 / Wikimedia]

Partij kiezen

De hoeveelheid politieke debatten die ik de laatste weken heb gezien en de aantallen kieswijzers die ik heb ingevuld, zijn haast niet bij te houden. Het stomme is: ik weet allang waar ik zo ongeveer op wil stemmen. Waarom vul ik die kieswijzers dan nog steeds in? Waarom leg ik mezelf en mijn overtuigingen langs de maat van allerlei willekeurige kieswijzers, die hun onderliggende keuzes zelden duidelijk maken?

Wil ik oprecht van mijn stuk worden gebracht, en ineens, out of the blue, met een eerder niet overwogen optie worden geconfronteerd? Zoek ik naar een deus ex machina? Of vul ik die stemwijzers in omdat ik hunker naar een externe, quasi-objectieve bevestiging dat wat ik allang dacht inderdaad de meest verstandige keuze is, mijn politieke overtuigingen in acht nemend? Terwijl ik dat doe, realiseer ik me dat dit alles zelfbedrog is.

Want laat dit duidelijk zijn: elke partij die nu nog steeds niet erkent dat ook in Nederland de kloof tussen arm en rijk, tussen bedrijven en werknemers, tussen woningbezitters en huurders, tussen vast werk en de flex economy de afgelopen jaren vrijwel onoverkomelijk is geworden, is domweg af. Onder de kabinetten-Rutte is het aantal daklozen hoger geworden dan ooit, leven ineens tienduizenden mensen met ‘tijdelijke’ huurcontracten, en is het netto-minimumloon niet gestegen – maar de lasten voor deze mensen wel. Ook is de fraudejacht op minvermogenden ingezet.

Ondertussen verdient de top van het bedrijfsleven goud geld. Al zes jaar geleden, in 2015, constateerde AH-vakkenvuller Soufian Afkir dat hij per uur 5,96 euro verdiende, terwijl AH-topman Dick Boer tezelfdertijd 1634 euro per uur beurde. Dat afgrijselijke verschil is sindsdien alleen maar groter geworden. Maar Albert Heijn – dat het uiterste heeft gevraagd van zijn medewerkers tijdens de coronacrisis – weigert om het minimumloon voor zijn werknemers te verhogen. Wel krijgt het upper management van AH dit jaar opnieuw de maximale bonus.

Zeur niet zo over je politieke keuze. Priegel niet dat je preferente partij het in alles met jou eens moet zijn voordat je hen je hen je stem wilt geven. Stel in ’s hemelsnaam jezelf niet zo centraal.

Een politieke partij is geen levenspartner. Van je lief – en van je ouders – accepteer je feilen, quirks, en rare tics, en toch houd je ontegenzeggelijk van ze. Waarom moet een politieke partij dan op alle punten scoren voordat die in aanmerking komt voor je stem? Je trouwt er toch niet mee? Waarom niet gekozen voor een club die een eind in je richting komt?

Kies voor de maatschappij die je wilt. Mag het grootkapitaal de weg bepalen? Moet de vervuiler betalen? Waarom zouden de sterkste schouders niet de meeste lasten dragen, temeer nu ze er alles aan doen om die verantwoordelijkheid te ontwijken? Wil je alles inzetten op de absurde jacht op bijstandsfraude, of zorgen dat de miljarden kostende witwasserij en belastingontwijking eindelijk worden aangepakt?

[Beeld: Bart op Flickr, Some rights reserved]

‘Zou jij haar doen?’

‘Het bredere patroon is dat tegen vrouwen en meisjes wordt gezegd: praat niet. Heb geen mening. En durf er niet voor te staan. Want wij weten jou te vinden.’Aan het woord: Sigrid Kaag, de politica die de afgelopen maanden de meeste haatberichten op Twitter kreeg. Vrouwelijke politici worden meer dan hun mannelijke collega’s met haat en bedreigingen belaagd; maar ook op meer onschuldige manieren worden zij permanent op hun gender aangesproken: het gaat over hun uiterlijk, over hun gezin, en of ze niet te veel haar op hun tanden hebben. De Groene Amsterdammer turfde tweets, Instagramberichten, kranten- en media-interviews.

Aan Kaags adres werden in de vijf maanden dat het onderzoek liep, dik dertienduizend haattweets gestuurd: dat is bijna een kwart van alle berichten die ze krijgt. Nummer twee is Sylvana Simons, met dik drieduizend berichten (Simons krijgt al haatberichten sinds 2015, toen ze in een tv-programma iemand die publiekelijk de term ‘zwartjes’ gebruikte, daarop aansprak).

Het is een reflectie van wat mannen nog steeds op straat doen met vrouwen: vrouwen worden in de publieke ruimte lastiggevallen, achtervolgd, betast en uitgescholden. Vaak begint het als een opdringerige versierpoging, met op de achtergrond altijd de dreiging dat je afwijzing je op geweld zal komen te staan.

Wat de online haat erger maakt, is de massaliteit ervan: Kaag kreeg op sommige dagen duizend haatberichten. En op internet roepen de lummels via een retweetje makkelijk al hun vriendjes erbij, zodat je voor je het weet een heel leger van seksisten achter je aan hebt. De Groene: ‘De enige remedie op zo’n moment is terugslaan of mensen actief gaan blokkeren, maar aantrekkelijker is uitloggen – op zo’n moment verlaten vrouwen letterlijk het online debat.’

Kaag weigert te wijken, maar is bezorgd over de effecten. ‘Stel je voor dat ik mij op mijn 59ste, na dertig jaar carrière, zou laten wegschreeuwen, hoe is het dan voor alle jongere vrouwen die na mij komen of er al zijn?’ Dilan Yeşilgöz: ‘Ik had toevallig afgelopen week gesprekken met jonge meiden die zelf de politiek in willen of willen helpen bij de campagne. Allemaal beginnen ze hierover: hoe ga je hiermee om?’

Maar net zoals een sisverbod op straat niet werkt, zal een scheldverbod op Twitter niet uithalen, en bovendien snel botsen met de vrijheid van meningsuiting. Wat dan wel? De klojo’s erop aanspreken. Daar is vooral een schone taak weggelegd voor mannen: als die nu eindelijk eens in het geweer kwamen tegen lummels die zulk min gedrag tentoonspreiden, hebben de vrouwen hun handen vrij om hun eigen werk te doen.

Begin maar eens met het aanpakken van die vreselijke vraag die mannen elkaar wel stellen: ‘Zou jij haar doen?’ Dat praten over een vrouw alsof ze een willoos object is, een ding waarover je kunt spreken en dat schijnbaar voor jouw gerief bestaat, iemand wier mening er niet toe doet, is uit den boze. Zou ik niet meer doen.

[Beeld: fragment illustratie uit De Groene Amsterdammer, door Jan Rothuizen]

Waardenafweging

We zouden de kwetsbaren beschermen. Het klonk nobel: alsof wij ons eigen lichaam als menselijk schild rondom de zwakkeren zouden opwerpen. We zouden hen behoeden voor de ziekte die rondwaart; dat maakte ons allemaal een beetje een held. Kijk eens wat we voor de zwakkeren overhadden!

Maar zoals dat vaker gaat met de heldenrol: die verveelde snel, zeker toen er geen applaus kwam. Verdorie, we verleenden jullie toch een gunst? Kun je het in ruil werkelijk niet opbrengen om ons eventjes dankbaar zijn? Vlak daarna ging de heldenrol knellen: nu hadden we lang genoeg op jullie gelet, het was weer tijd voor onszelf.

Die kwetsbaren, daar hoor ik ook bij – vanwege multiple sclerose; mijn immuunsysteem doet al gek genoeg van zichzelf. Ook mijn kwieke vader hoort erbij, want negentig. En mijn demente moeder. Maar ook mijn collega die een levertransplantatie heeft gehad, die kennis van nog geen 45 met suikerziekte. Het zoontje van een ex-collega: Down. De jongvolwassen zoon van een vriend: ernstige astma. Diens tweelingbroer: suikerziekte. De partner van een lieve vriend: hiv. De zus van een andere collega: kanker.

Voor ons is een besmetting met corona, en dus ook een besmetting van een intimus, intens veel gevaarlijker dan voor de gemiddelde medemens. (Hoewel ook die lelijk te pas kan komen: een op de tien mensen die ziek worden van het virus, krijgt te kampen met long covid en zijn nog maandenlang een vaatdoek.)

Anders dan het steeds wordt voorgesteld, zijn de ‘kwetsbaren’ geen andere mensensoort, overzichtelijk opgeborgen in instituten en verpleegtehuizen, die al dan niet op slot kunnen. Overal zitten kwetsbare mensen, die weliswaar extra risico lopen bij een besmetting, soms zelfs een angstig groot risico, maar die in de dagelijkse praktijk prima functioneren. Bijna alle mensen uit mijn rijtje werken, een van hen nota bene in de zorg. Slechts twee hebben dagelijkse hulp nodig.

Ook cultuurfilosoof Ad Verbrugge maakte dit weekend in een gesprek met NRC Handelsblad de kapitale denkfout om ‘kwetsbaar’ gelijk te stellen aan ‘afhankelijk’ – lees: ziek, zwak en misselijk. Hem leek het ‘verstandiger en vooral ook rechtvaardiger ons primair op die kwetsbare groepen te concentreren. Probeer die groep in een zo gesloten mogelijke, beschermende kring van zorg te brengen’.

Hoe stelt Verbrugge zich dat voor? Toen de krant hem vroeg of hij dan honderdduizenden Nederlanders hun huis wil uithalen om ze in een verlaten hotel te stoppen, zei hij: ‘Ik vind die sterk moraliserende toon echt heftig. Als iemand andere waardenafwegingen maakt, hoef je hem of haar toch niet meteen zo in de hoek te zetten?’

Vreemd. Hem vragen wat hij aanwil met gehandicapte of chronisch zieke mensen acht Verbrugge ‘sterk moraliserend’ – lees: fout – maar vrijuit filosoferen wat er met mij en mijn rijtje mensen moet gebeuren, opdat anderen hun vrijheid kunnen terugkrijgen – dat moet kunnen.

Zo werd bescherming een geste, naar believen opzegbaar.

[Beeld: Toby Hudson / Wikimedia / CC some rights reseved (fragment]

Terug naar wiens normaal?

fragment strip Sam SchäferIn het Verenigd Koninkrijk werd deze maand bekend dat 60 procent van de coronadoden in dat land mensen met een handicap waren, terwijl zij iets meer dan 17 procent van onderzochte populatie uitmaakten. Laat het eens tot u doordringen: Bijna tweederde van alle cornadoden vielen in een groep die nog geen vijfde deel van de bevolking beslaat.

De cijfers komen van het Office for National Statistics, het Britse CBS. Dat koppelde gegevens van de meest recente volkstelling – die van 2011 – aan die van de officiële coronadoden. Mensen die zichzelf bij de volkstelling als ‘redelijk gehandicapt’ hadden omschreven, bleken ruim drie keer zo vaak aan corona te zijn overleden als gezonde mensen (bij vrouwen was dat zelfs 3,5 keer zo vaak); onder de mensen die zichzelf indertijd hadden getypeerd als ‘enigszins gehandicapt’, was de kans op overlijden twee keer zo groot.

Het ONS heeft gepuzzeld tot het erbij neerviel, maar ook gecorrigeerd naar bekende factoren als opleiding, sociaaleconomische status, demografische factoren en geografie bleef een keihard verschil over: deze groep ging 1,7 keer vaker dood aan corona.

Terecht dat zoveel mensen met makke zich al een jaar afzonderen en nog amper op straat durven: corona kunnen ze er écht niet bij hebben.

Toen zag ik een stripje van Sam Schäfer op Twitter. (Ja, hij is gehandicapt.) In zestien frames tekende hij zijn verdriet, teleurstelling en wanhoop voor anderen uit. ‘Wij stierven op de manier waarop veel van ons hadden geleefd: aan huis gebonden, geïsoleerd, met financiële zorgen.’ ‘Elke dag zie ik mensen de maatregelen schenden en risico’s nemen, omdat ze geloven dat ze wel zullen herstellen. Wij doen niet.’ En: ‘Elke dag hoor ik dat mensen terug naar normaal willen, naar hoe het eerder was. Maar toen zaten wij al thuis, hadden pijn, en waren we beperkt.’

En dan komt het. ‘Er veranderen dingen ten goede. Arbeidsomstandigheden veranderen: er zijn meelevende werkgevers, er zijn flexibele uren, er is meer aandacht voor sociale zorg. Maar alleen omdat gezonde mensen nu te maken hebben met dingen waarvan wij altijd al last hadden. En dat deze veranderingen nu wel mogelijk zijn, tot op zekere hoogte dan, bewijst dat het altijd al kon. Maar niemand deed het toen het om ons ging.’

Op het eind volgt een kalme mokerslag: ‘And now we are here,’ met een plaatje van een begraafplaats, waarvan Schäfer al eerder had gememoreerd dat ze niet altijd toegankelijk zijn voor mensen met een handicap – althans: niet bij leven.

Nu kun je natuurlijk zeggen: laat die gehandicapten maar sterven, ze zijn toch al ziek, zwak of misselijk. Geef ons jongeren, en al wie recht van lijf en leden is, tenminste onze vrijheid terug. Want wij zijn gezond, wij hebben alleen last van de maatregelen.

Dat kun je zeggen. Maar noem jezelf dan nooit meer ‘sociaal’. En waak u voor ziekte. –– Oh, wacht.

[Beeld: fragment uit de bewuste strip van Sam Schäfer]