Merktrouw als wapenfeit

[Een overzicht van de verschillende popfestivals die Nederland inmiddels kent. De markt is enorm uitgedijd. Opmerkelijk is dat elk festival een vast publiek heeft wier merkentrouw vrijwel geen grenzen kent. Bij het artikel werden prachtige foto’s van festivalgangers afgedrukt.]

DE MUZIEK LOOPT STEEDS MEER in elkaar over. Pinkpop was jarenlang het enige meerdaagse popfestival en bood derhalve voor ieder wat wils: een beetje hard naast een beetje zacht, grote namen naast obscure namen. En iedereen ging. Of reisde anders uit arren moede af naar het buitenland, naar Roskilde of Reading bijvoorbeeld.

Dynamo bood vijftien jaar geleden als eerste weerwerk en onderscheidde zich door uitsluitend metal te programmeren, daarmee zowel een deel van Pinkpops markt afromend en een nieuwe groep liefhebbers aanborend. De behoefte aan een hard, viezer en gemener broertje van Pinkpop bleek groot: binnen een paar jaar trok Dynamo zelfs meer bezoekers dan Pinkpop. Op Dynamo’s hoogtepunt verbleven bijna honderdtwintigduizend man op een terrein waar volgens geruchten nog ergens bommen uit de Tweede Wereldoorlog moesten liggen. (Toen de projectontwikkelaars later neerstreken op het oude festivalterrein bleken de geruchten te kloppen. Dat de trillingen bij het massale springen op Suicidal Tendencies en Life of Agony die bommen nooit hebben doen afgaan, is een vingerwijzing dat ofwel god de metalfans een warm hart toedraagt, ofwel de duivel over ons waakte.)

Acht jaar geleden ontstond Lowlands: een plek waar programmeur Mojo Concerts haar alternatiever muziek uitprobeerde. Veel gitaarbandjes, experimenteler muziek en weinig, of in elk geval minder, gevestigde namen. Lowlands durfde trance naast punk te zetten en schept voor elk genre simpelweg een nieuwe tent. Pinkpop behield de arrivés en werd definitief een familiefestival. “Pinkflop”, pesten de Dynamo- en Lowlandsgangers.

De grote drie festivals trekken nu ieder elk jaar tussen de 50.000 en 60.000 bezoekers (hoewel Dynamo dit jaar, wegens gebrek aan een fatsoenlijk terrein, verplicht kleiner moest). Hoewel sponsor TMF een sterk stempel op Pinkpop drukt, evenals Mojo dat op Lowlands doet, loopt de programmering steeds meer in elkaar over: veel bands doen op hun zomertournee minstens twee van deze drie grote Nederlandse festivals aan. Type O Negative reisde eerder van Dynamo naar Pinkpop, net zoals Korn dit jaar deed; Tiamat en Rollins (Lowlands) hadden op Dynamo niet misstaan, Immortal speelde op Lowlands en Dynamo, Krezip op Pinkpop en Lowlands.

Toen bleek dat meer festivals alleen maar tot meer bezoekers leidde en de spoeling almaar dikker werd, ontstonden er alras tal van gespecialiseerde, meest eendaagse muziekfestivals: Waldrock (1991) voor de die-hard metalheads, Dancevalley (1995) voor trance en techno, Pepsi Pop (1995) voor de risicoloze sterren, Drum Rhythm (1997) voor alles dat uit ‘zwarte’ muziek is voortgekomen (funk, triphop, jazz en drum ‘n’ bass). En ze groeien allemaal, elk jaar weer.

*

EN DE MENSEN? Hun typologie is sterk gekleurd door de geschiedenis van de festivals. Hoewel Dynamo minder extreem hard programmeert dan vroeger, zie je er nog altijd meer zwarte kleding, bloederige T-shirtjes, met spikes versierde leren jassen, legerkistjes en tatoeages dan elders. De buiken zijn er dikker, het bier vloeit er rijkelijker. Ze nemen het minder nauw met de regels dan elders – toen in 1994 en 1995 alle wegen naar Eindhoven volstrekt verstopt raakten door de enorme instroom van bezoekers, stapten de meesten uit hun auto’s en bouwden alvast hun eigen feestjes naast de files op de weg, compleet met impromptu barbecues. Ze deelden hun bier en worstjes kameraadschappelijk met huisvaders die in diezelfde file waren komen vast te zitten en die aanvankelijk meenden dat de Hunnen alsnog het land waren binnengevallen. De security houdt zich uiterst gedeisd op Dynamo: de bezoekers zijn immers lief, hun vaak vervaarlijke uiterlijk niettegenstaande. Toen Dynamo beveiligingspoortjes instelde en iedereen urenlang moest wachten om na fouillering binnen te mogen, vond security haast niets bij die honderdduizend mensen. Een mes, een boksbeugel, wat coke en er was geloof ik iemand met wat teveel pillen. Dat was al. En crowdsurfen mag er nog steeds.

Pinkpop heeft een minder duidelijk gezicht: geen overmaat aan punks noch aan hippies. Pinkpop heeft van alles wat en heeft vooral twee dingen die andere festivals ni­et hebben: families en loslopende tieners. Wat deels uit de voor-elk-wat-wils programmering te verklaren is, maar vooral te maken heeft met de lange voorgeschiedenis: paps en mams, vroeger zelf trouwe Pinkpopgangers, nemen de spruiten er mee naar toe wanneer die nog piepklein zijn of eenmaal definitief te groot zijn geworden voor de Efteling. Thuisblijvende ouders vinden het na enige onderhandeling goed dat hun tieners er alleen naartoe gaan: Pinkpop kennen ze immers, en je kind daar naartoe laten gaan is net zoiets als ‘t alleen naar oma laten reizen: veilig en vertrouwd. De familiesfeer maakt Pinkpop gemoedelijk (en soms wat gezapig), maar dat wordt aardig in balans gehouden door de losgeslagen puberjongetjes die voor het eerst onder moeders vleugels vandaan zijn.

Lowlands trekt hoofdzakelijk studenten en twintigers, of mensen die dat kortgeleden waren. Het publiek is niet te beroerd om iets nieuws te verkennen, of dat nu Nederlandse literatuur, theater of ballet is (allemaal zaken die Lowlands naast de muziek biedt). Lowlands is, hoewel van de Grote Drie het meest experimenteel van opzet, in de praktijk nogal politiek correct. Men eet er behalve patat Cherokee-food en Thais, laat zijn haar knippen en verven en wacht goedgemutst in lange rijen voor de geldautomaat, de douches, de wc’s, de signeersessies en koopt massaal flessen water voor drie gulden per stuk als de waterleiding op de camping wordt afgesloten “om misbruik te voorkomen”. Men is dunner dan op Dynamo, kleurrijker gekleed, maar tevens nogal braaf. Als de security ineens ingrijpt – Lowlands is vermaard om haar harde veiligheidsdienst – bindt iedereen gehoorzaam in; op Dynamo zou bij gelijk autoritair gedrag de hel losbarsten.

Alleen de smaak van modder en de geur van pis is overal hetzelfde.

*

ALLEMAAL GAAN ZE VOLGEND JAAR WEER, elke groep naar zijn eigen festival. Waarom speciaal dat ene? Omdat de sfeer juist hí­er geweldig is en de muziek veel beter dan elders!. Het grappige is dat iedereen dat zegt — ongeacht de programmering van aanstaand jaar. Overstappen naar een ander festival doe je niet, zelfs niet als de muziek volgend jaar suckt: dan ga je liever helemaal niet meer.

Eigenlijk zijn festivalbezoekers simpelweg merktrouw.

Pinkpop: Ingrid (14)

Ik ga elk jaar, of nu ja, dit was eigenlijk pas mijn tweede jaar. We gaan met een hele familie: mijn oom en tante, mijn neefjes en nichtjes. Mijn ene neefje is vijftien, de andere bijna veertien, en dan is er nog een van twaalf. Ik houd het meest van harde muziek, en dat hebben ze op Pinkpop. Korn vond ik het beste, daar heb ik ook een t-shirt van gekocht. De sfeer op Pinkpop is heel leuk, veel leuker dan op andere festivals. De mensen zijn er allemaal vreselijk aardig… Nee, ik spreek niet heel veel met andere festivalgangers, het meest met mijn neefjes en nichtjes. Mijn ouders hebben mijn kaartje betaald. En volgend jaar gaan we weer.

Dynamo: Mike (22), Femke (21), Nicky (1)

Wij gaan alleen naar Dynamo. Willen we naar een ander festival gaan dan moet daar wel een heel bijzonder optreden zijn. Bij Dynamo weet je nu eenmaal op voorhand dat de muziek hartstikke goed is. De sfeer is er ook veel beter dan op andere festivals: supergezellig, de mensen zijn er enorm saamhorig, heel ontspannen. Dit was mijn derde jaar, voor Femke was het al de vierde keer. Pinkpop is gewoon niks, de muziek lijkt er veel te veel op elkaar. De beste optredens op Dynamo vond ik ditmaal Slipknot en Korn, en van Destruction heb ik ook een deel gezien, heel tof. Nicky, ons kind, had veel bekijks, maar iedereen vond het hartstikke leuk dat we hem hadden meegenomen. Het eerste wat we deden toen we op Dynamo aankwamen was twee shirtjes voor hem kopen. Of we volgend jaar weer gaan? Zeker weten, ongeacht het programma! Maar ze moeten wel gewoon weer terug naar een driedaags festival, zoals vroeger. Dat Dynamo dit jaar maar een dag duurde was ongelofelijk zonde.

Drum Rhythm: Johnny (29)

Nee, ik ben niet zo’n festivalfreak; Drum Rhythm is het enige waar ik naartoe ga, meestal met een groepje vrienden. Zo’n campingfestival is niets voor mij: ik wil goed slapen, me ‘s morgens kunnen douchen en ‘s avonds gepast kleden: ik wil er kortom goed uit blijven zien. Iedereen hier is heel relaxed, zelfs toen de tent vol was bij Kruder & Dorfmeister en niemand er meer in mocht – heel dom: het is een populaire act en ze hadden niet de grootste tent gekregen, en bovendien was de bar bij de ingang van de tent gezet, dat hielp ook niet echt, alles raakte verstopt – bleef iedereen heel rustig wachten, zelfs toen het ging regenen. Ze gedroegen zich bijna timide. Ditmaal vond ik het iets minder dan de vorige keer: minder explosief; maar dat kan ook met het weer te maken hebben; vorig jaar was het enorm warm. Zelfs Kruder & Dorfmeister, waar ik erg naar had uitgekeken, viel me wat tegen: ze hadden niet echt een podiumact en draaiden maar gewoon, weliswaar met een zangeres erbij. Common vond ik erg goed. Volgend jaar ga ik denkelijk weer, maar dat hangt ook van het programma af.

Lowlands: Brian (27)

Ik ga zowat naar alle buitenfestivals toe. Dit jaar was ik op Dancevalley, Dynamo, New Frontier, Lowlands natuurlijk… Ik ga het liefst naar dance festivals, maar ook Dynamo vond ik boven verwachting goed. Dit is mijn zesde keer op Lowlands. Wat mij betreft het beste festival van allemaal en het wordt elk jaar alleen maar beter. De sfeer is geweldig, er zijn heel veel verschillende soorten mensen, en wat ik erg prettig vind is dat er zoveel variatie bestaat in de bands die hier optreden. Meestal ga ik met een grote groep mensen, zo’n stuk of tien. Tentjes bij elkaar, klaar. Hoewel ik niet echt voor een specifieke band kom, meer voor het geheel, vond ik ditmaal Aphex Twin fenomenaal, en ja, Underworld is natuurlijk altijd goed. Zion Train heb ik verdorie gemist, ik sliep en mijn vrienden konden me niet wakker krijgen. Ik sliep vaak overdag en ‘s avonds gingen we dansen, luisteren, tent in en tent uit. Nee, aan theater of ballet ben ik niet toegekomen. Of ik volgend jaar weer ga? Wat dacht je!

De man met de hamer (toneel)

Toneelgroep Hollandia organiseerde de slotavond van het Holland Festival in 1998 en gebruikte daarvoor Paradiso, de Stadsschouwburg en de weg tussen die twee, en vulde daarmee acht uur met vertier en vermaak. Paul Koek – een van de artistiek leiders van Hollandia – vroeg mij om voor deze avond een kort essayistisch toneelstuk te schrijven over muziek, subsidies, smaken en culturele oordelen. Het werd een nogal slapstick-achtig stuk van ongeveer 45 minuten, dat uiteindelijk in de Stadsschouwburg werd gespeeld. (Geweldig, om daar keihard trance tussen het pluche en barokke meubilair te horen spelen ;-))

Omslag Holland Festival

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Details:

De man met de hamer, geschreven door Spaink – Opgevoerd door Toneelgroep Hollandia – slotavond Holland Festival, 27 juni 1999 – regie: Paul Koek en Johan Simons

Beschrijving:

Toneelgroep Hollandia organiseerde de slotavond van het Holland Festival in 1998 en gebruikte daarvoor Paradiso, de Stadsschouwburg en de weg tussen die twee, en vulde daarmee acht uur met vertier en vermaak. Paul Koek – een van de artistiek leiders van Hollandia – vroeg mij om voor deze avond een kort essayistisch toneelstuk te schrijven over muziek, subsidies, smaken en culturele oordelen. Het werd een nogal slapstick-achtig stuk van ongeveer 45 minuten, dat uiteindelijk in de Stadsschouwburg werd gespeeld. (Geweldig, om daar keihard trance tussen het pluche en barokke meubilair te horen spelen ;-))

Het stuk zat vol samples uit de ‘echte’ wereld: variërend van muziekfragmenten – van Wagner tot Shiva Shida Pu – tot uitspraken uit kunstnota’s, recensies en discussiestukken, met als aardig toeval dat een van de mensen wier teksten ik op de hak nam omdat-ie kunst alleen op zijn economische merites beoordeelde, een paar weken voor het stuk in première ging staatssecretaris van Cultuur werd: Rick van der Ploeg.

Wat het stuk lastig maakte om te schrijven, is dat er een paar verplichte onderdelen in moesten: de tango uit de entr’acte, bijvoorbeeld. Ook de titel was gegeven. En oh ja, alle bezoekers zouden bij aankomst een vreemd gekleurd drankje krijgen. Ook dat komt terug in het stuk.

Downloaden:

Introductie en eerste twee actes;
De derde en vierde acte;
De vijfde acte;
De zesde en zevende acte;
De achtste en negende acte;
De tiende en elfde acte;
De twaalfde (slot)acte.

Van oude helden, schrijvers die voorbijgaan

[Geschreven samen met Rob van Erkelens]

MENSEN DIE VAN KLAGEN HOUDEN, van die mensen die altijd zoeken naar foutjes, minpuntjes en tekortkomingen, mensen die er genoegen in scheppen overal iets op aan te merken, van die nare zuurpruimende neuzelmensen met een open oog voor alles wat ni­et vlekkeloos en volmaakt is, van die azijnpissers die over een absoluut sublieme film altijd roepen dat de ondertiteling niet deugde, de gaffer een berucht oplichter was, die continuïteitsslordigheid in het begin voor hen de hele film verpestte, of dat er veel te veel publiciteit was geweest en dat zij alleen al daarom niet van deze film konden houden – zulke mensen dus konden hun hart ophalen aan het Crossing Border Festival editie 1997.

Want met een beetje kwade wil kun je aardig wat mieren en emmeren over inhoud, uitvoering en vormgeving van het festival, dat binnen een paar jaar is uitgegroeid tot het grootste in zijn soort in Europa. Crossing Border is daarbij zo toonaangevend en trendsettend geworden dat men simpelweg de keuze van organisator Louis Behre uit het wereldwijde cultuuraanbod accepteert als het neusje van de zalm van de vooruitstrevende ‘moderne’ kunst.

Dat heeft Behre maar mooi voor elkaar gekregen: kritiek vanuit de media op de samenstelling van zijn programma krijgt hij nauwelijks. Zijn smaak – want hij programmeert naar eigen voorkeur, zei hij altijd – lijkt boven twijfel verheven: wat op Crossing Border staat, is goed. Omdat het op Crossing Border staat.

Wat hebben al die muggezifters dan te muggeziften en mierevrijen? Dat het Congresgebouw te groot was voor de gelegenheid, dat Crossing Border (daardoor) steeds meer op North Sea Jazz gaat lijken, dat de literatuur was ‘weggemoffeld’ tussen de muziek, dat de ‘intieme wisselwerking’ van voorheen ver te zoeken was tussen de tweemaal vijfduizend bezoekers, dat het zelden ‘grensoverschrijdend’ was, dat er nauwelijks artiesten waren die muziek en gesproken woord combineerden, dat er te veel zalen waren, dat er 50 cent betaald moest worden voor het programmaboekje, dat elke entourage, elke sfeer ontbrak, dat er aan vormgeving zo goed als niets was gedaan – afgezien van de spijkerbroeken die door een van de hoofdsponsors her en der aan de muur waren vastgeschroefd, overigens in voor uw verslaggevers ontoegankelijke reuzenmaten – dat er allemaal foute wandelgangen waren, dat de overzichtelijkheid ver te zoeken was, ja zelfs dat de vormgeving van het tijdschema te wensen overliet. De prijs van de consumpties was te hoog. De knusheid van voorgaande jaren ontbrak. Crossing Border was niet vernieuwend meer. Het was een gewoon doorsnee festival geworden, met gewone, doorsnee artiesten. Voor een gewoon, doorsnee publiek. Was het nog maar 1994, hoorde je de klagende meute denken. Was het nog maar zoals het vroeger was.

Maar het is niet zoals het vroeger was. Het is nu. En nu is 1997. Ze kunnen dan ook klagen wat ze willen, wij, uw verslaggevers, hebben wel degelijk ‘spannende’ dingen meegemaakt, ‘vernieuwende’ optredens gezien en ‘grensoverschrijdende’ ervaringen opgedaan. We zagen dingen die we niet eerder hadden gezien, of hadden willen zien. Want dat is ten slotte het wezen van Crossing Border: de bezoeker vervreemden van zijn normale opvattingen en verwachtingen, hem in contact brengen met kunst die hij tot dan toe nooit was tegengekomen, hem op het verkeerde been zetten, en op zijn minst verrassen en op zijn meest verwarren en verbijsteren.

Welnu, wij werden zonder meer verrast en verbijsterd. En vervreemd, ook. Zo realiseerden wij ons met een schok – waardoor we meteen weer wakker werden – dat we al een minuut of twintig hadden zitten knikkebollen naar Boudewijn de Groot, dat we, eigenlijk zonder het in de gaten te hebben, uit vrije wil hadden plaatsgenomen in een rood pluchen stoel in de Prins Willem Alexander zaal (of de Rembrandtzaal, of de Paulus Potterzaal, of de Van Goghzaal) en vanaf daar, nog steeds uit vrije wil, zeker een lied of vier, vijf hadden aangehoord van de onlangs open en bloot vijftig jaar geworden opperbard van de Nederlandse flopmuziek, het gezicht van het hippie- en provotijdperk, de man die in de jaren ’60 en ’70 talloze, legendarische hits scoorde als ‘Welterusten Meneer De President’ en ‘Meester Prikkebeen’.

Pas na het tweede couplet van ‘Malle Babbe’ (toevallige toeschouwer tegen aanpalende toevallige toeschouwer: ‘Ik vind hem van Rob de Nijs toch beter’) beseften we wat we aan het doen waren, en konden we ons nog bijtijds uit de voeten maken. De weg naar buiten werd echter versperd door tientallen leden van het omnipresente bewakingspersoneel, allen keurig in wit overhemd met gouden friemeltjes en met strenge blik onder het bewakingskapsel. En masse waren deze heren, allen tussen de veertig en de vijftig – een beetje bewaker heeft vooral levenservaring nodig, meneertje – als gehypnotiseerd gaan staan gapen naar het immense podium waar hun vroegere held, want dat was hij, dat zag je zo, nog steeds hun held bleek te zijn. Er was een bewaker die ritmisch meedeinde met ‘Malle Babbe’, een tweede hield opeens zijn lippen stijf op elkaar toen wij langskwamen, maar kon niet verhullen dat hij een fractie van een seconde eerder nog luid had meegetreurd: ‘En jij moet achteraan, in het donker ergens staan, zoals het hoort…’

Voor ons was dat een uiterst vervreemdende ervaring, kijken naar een optreden van Boudewijn de Groot. En hij was niet de enige oude held die het zover had geschopt: ook andere kopstukken en sterren en coryfeeën van voorbije tijden wisten de podia van Crossing Border te bereiken. Jonge schrijvers en oude helden, dat leek het adagium van Crossing Border 1997. Jonge schrijvers, die kennen we al wel, die hebben we vaak genoeg gezien, daardoor hebben we ons al menigmaal laten vervreemden, maar die oude helden, die hebben voor ons Crossing Border bepaald.

Kwamen er vorig jaar honderden mensen speciaal voor Van Dyke Parks naar Den Haag – en terecht: die man treedt zelden op – ditmaal was de grote publiekstrekker de populaire zanger Lou Reed. In een interview had de ster nog laten weten dat hij ‘heel gewoon’ was gebleven: Laurie Anderson en hij huurden ‘gewoon’ een fiets waarmee ze door Nederland reden. Onze taxichauffeur wist echter te melden dat er gisteren een meneer in de auto had gezeten die vanuit Den Haag naar Amsterdam vervoerd wilde worden om daar te gaan dineren. De taxi moest voor het restaurant wachten tot het diner was volbracht. En o ja, het bord op het dak – TAXI – diende toch echt te worden verwijderd.

Maar ach, wat klagen we nu als Lou Reed een voordracht houdt van vijf kwartier en zesentachtig sigaretten lang waarin hij zijn songteksten declameert als waren het gedichten, zodat hoogstandjes de zaal in rolden die voornamelijk op de lachspieren werkten. (In alle eerlijkheid: is dat nou echt leuk, kijken en luisteren naar Lou Reed zonder band die zijn teksten voorleest? Is dat nou niet gewoon, als je heel eerlijk bent, stomvervelend?)

Jonge schrijvers en oude helden, dus. Als je als jonge schrijver geluk had, zoals bijvoorbeeld Bart Chabot, was je net voor een oude held geprogrammeerd en zaten er dus heel veel mensen in de zaal. Als je pech had, zoals bijvoorbeeld Jack Nouws, was je niet handig gesandwicht en moest je het doen met een half schoolklasje weifelaars. Het publiek wekte over het algemeen de indruk te zijn gekomen voor de bands, en al die schrijvers maar voor lief te nemen.

Er waren jonge schrijvers te over: Abdelkader Benali, Pam Emmerik, Jack Nouws, Margherita Pasquini, Esther Gerritsen, Simone Kolk, Lulu Wang, Jessica Durlacher en vele, vele anderen. Mustafa Stitou verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat hij net voor Tindersticks mocht optreden, zodat zijn prachtige poëzie door een stuk of vijftienhonderd mensen werd beluisterd – een publiek dat in principe iedere schrijver verdient die op Crossing Border staat. Maar je moet maar net het geluk hebben op een goeie plek in het programma te staan.

Muziek, veel muziek dus. Vooral bands die je niet per se op Crossing Border zou verwachten en ook ergens anders zou kunnen zien: Claw Boys Claw, Van Dik Hout, Boudewijn de Groot, John Hiatt en Loudon Wainwright III. Een gunstige uitzondering was Tindersticks, dat voor veel mensen de revelatie van het festival was, ook al hadden ze vier jaar eerder al in Paradiso gespeeld, in het voorprogramma van Nick Cave.

Natuurlijk waren er voldoende verrassende optredens. Zoals Max Cavalera, de zanger van het vcoormalige Sepultura, die zonder Sepultura optrad en zeer persoonlijke verhalen vertelde. Er was Michael Franti, van Spearhead, die zonder Spearhead optrad en bijtende teksten de zaal injoeg. Er waren de geheide krakers, als Roddy Doyle en Arnon Grunberg.

Er waren ook hypes, de grootste daarvan de nu al legendarische Q. Q heeft een eigen Internet-site: www.deadmeat.com of zoiets. Wat daar te zien is, is ongeveer hetzelfde als wat te zien is in de video die voorafging aan zijn optreden op Crossing Border: heel veel Q en weinig tekst. Q zelf, de man. Wie weet is dit the future of literature, je weet het niet. En misschien zijn wij hier in Nederland daar helemaal nog niet klaar voor. Feit is dat Q vooral overkwam als een irritante kwast met een zonnebril die zo hip was dat er alleen door smalle spleetjes de wereld in gekeken kon worden. Wat Q aan literatuur te brengen had, viel weg in de overdaad aan zelfpromotie en gebodybuilde borstklopperij, begeleid door een heuse rookmachine en graffitikunstenaar.

Er waren ook echt dynamische jongeren, die als de Vrijstijlers aan het freestylen waren – onder leiding van Def P. rapte men op steekwoorden die het publiek aandroeg – of die als Jungle MC’s het hele souterrain aan het dansen kregen. Toen begon het opeens allemaal te leven: jonge mensen, tien jaar jonger dan de rest, bliezen het Congresgebouw leven in. Tot verrassing van de meeste bezoekers openden Def P. cum suis deuren naar een soort voordrachtskunst die menigeen vervreemdde van zijn literaire voorkeuren.

Daar heeft Crossing Border altijd zijn kracht uit geput: de vervreemding, het verrassende. In een tijd dat de literatuur op zijn papierigst was, dat wil zeggen in een tijd dat de Nacht van de Poëzie stampvol zwijgende, eerbiedig luisterende bewonderaars zat, die hoorden hoe dichters uit het liefst Bangladesh of de Maagdeneilanden hun verzen voordroegen in de kille stilte van een betonnen Vredenburg – in die tijd dus, de tijd van de stilte in de literatuur, zocht Crossing Border naar ontheiliging, naar overlappingen, naar symbioses, naar kruisbestuivingen tussen gesproken en geschreven woord, tussen ritmische zinnen en dansbare teksten.

De vraag is: zijn wij nu blasé geworden, of is de literatuur zelf opnieuw aanbeland in een stille periode, en is ze weer in zichzelf gekeerd aan het raken, als reactie op het uitbundige, extraverte, luidruchtige van de afgelopen jaren? Dat lijkt niet zo’n gekke veronderstelling, eerlijk gezegd. Blijkbaar zoekt de dichter/performer het op dit moment niet in het verkennen van de grenzen aan zijn medium, en onderzoekt hij de mogelijkheden van jamsessies met collega-kunsten (vooral muziek), maar is hij in de eerste plaats geneigd naar een soort terugkeer naar het uitgangspunt, namelijk: ik sta hier tegenover een zaal. Tien minuten lang dien ik die te amuseren. Wat wil die zaal? Die zaal wil een verhaal. Om naar te luisteren. Een verhaal met een begin, een midden en een eind, een verhaal dat verstaanbaar en begrijpelijk is. Geen trommels en trompetten, geen riedels en neusfluiten en human beatboxen – dat leidt maar af.

Dus wat zien we? Lulu Wang: verhalend proza. Jessica Durlacher: idem. Esther Gerritsen: idem. Jack Nouws, Arnon Grunberg, Margherita Pasquini, etcetera – geen dichters meer die zich pseudo-rappend laten begeleiden door een heuse dj (zoals Serge van Duijnhoven in 1996 nog meende te moeten doen), geen dada-angehauchte klankpoëzie a la Jaap Blonk, geen eindeloze stemtovenarij met tapeloops zoals Blixa Bargeld twee jaar geleden zo verrassend en overweldigend deed, geen gezongen gedichten, geen gesproken liedjes, geen schrijvers achter een klein orgeltje of begeleid door een saxofonist. Nee, we vertellen weer gewoon verhalen. En de muziek die dat verhaal had kunnen begeleiden, die speelt gewoon in de andere zaal. Als er van begeleiding sprake is, dan is dat per ongeluk, wanneer het lawaai van de buren door de wanden van de zaal heen dringt, als Boudewijn de Groot zijn eenzame Jimmy door de wanden van de Prins Willem Alexanderzaal laat fietsen.

Het meest vernieuwende literatuurfestival heeft dit jaar laten zien dat de literatuur eventjes niet zo heel gedreven aan het experimenteren is. Ze bezint zich, ze maakt even een pas op de plaats en wacht af. Feit is dat de dynamiek niet meer in de eerste plaats in de presentatie ligt, maar juist in de inhoud van de (klassiek) voorgedragen tekst gevonden moet worden.

Dat is allemaal niet erg, maar het plaatst enige kanttekeningen bij de ‘formule’ en de programmering van het Crossing Border Festival. En dat is nooit slecht: men dient scherp te blijven, en te blijven uitzien naar juist die acts die nergens anders te zien zijn, die speciaal voor de gelegenheid zijn gecreëerd, die eenmalig zijn, die vervreemden, die het literaire oprekken tot zijn uiterste grenzen. Wellicht moet Behre in de nabije toekomst proberen kunstenaars op elkaar te laten reageren of samen iets te laten maken dan ze als afzonderlijke eenlingen te presenteren. Wil Crossing Border zijn status, zijn terechte status van meest toonaangevende, meest veelzijdige, meest verrassende en meest intieme festival niet alleen behouden maar ook blijven waarmaken, dan dient er in 1998 iets bijzonders te worden bedacht. Kleiner kan niet als je eenmaal groot bent. Slechter kan niet als je eenmaal heel goed bent. Maar als de scherpe kantjes er van af dreigen te slijten, dan is het goed het kartelmes er langs te halen, de beitel te hanteren of de schrobzaag, en weer, als vanouds, acts te bieden die knarsen en grommen, die dreunen en galmen, die irriteren en hypnotiseren, die, in ieder geval, anders zijn dan anders.

Maar bestaan die nog? Bestaan zulke dingen nog in een tijd waarin het ‘andere’ gemeengoed is geworden, waarin het subversieve door de mainstream-cultuur is geabsorbeerd?

Het lied in de machine

1980-81. DE BERLIJNSE MUUR stond als een huis. De verhouding tussen de NAVO en het Warschau Pact had bijna het absolute nulpunt bereikt: alleen tijdens het Varkensbaai-incident was het erger geweest. Reagan sloeg, als de debiel die hij was, nog slechts oorlogszuchtige taal uit. Er waren veel mensen wier angsten zich concentreerden rond dat ene: het gillende alarm op een dag die niet de eerste maandag van de maand was. Soms kon je ze in gedachten al horen, die sirenes die de lucht verscheurden: het onmiskenbare signaal dat WO III daadwerkelijk was uitgebroken. Het was immers permanent bijna oorlog, toen.

Het was de tijd van de neutronenbom, de tijd die Mient-Jan Faber beroemd zou maken, de tijd van bezuinigingen en de eerste massa-werkloosheid, van Van Agt en van de kroning van Beatrix, van de Piersonstraat en de Vondelstraat. Links spatte uiteen in anarcho’s, radikalen, marginalen en anderen die niets meer met officiële politiek van doen wilden hebben. Koot en Bie vonden de term ‘doemdenken’ uit. Linkse partijen kraakten onder strategiediscussies en de pogingen iedereen binnenboord te houden: de feministen, de pacifisten, de radikalen, de krakers.

Het was ook de tijd waarin nieuwe, kleine bedrijfjes zich in verkrotte kraakpanden vestigden, de tijd waarin allerlei mensen alles zelf gingen doen en zich afwendden van de maatschappij en haar regels. 1980 en 1981 waren jaren die meer agressie kenden dan de decades ervoor en erna, alsof de wereld in een snelkookpan zat. De vernietiging lag om de hoek. Of ergens in de tweede straat rechts.

In diezelfde periode was de punk net uitgewoed. Woede was geen energie meer – bye, bye, Johnny Rotten – maar bracht nog slechts verslagenheid voort, depressie en nihilisme. In de nagalm van het staccato vierkwarts-proza van opstandelingen met hanekam of groen haar ontstond een muziekvorm die introverter en egocentrischer, minder maatschappelijk gericht was; die meer doem bevatte, bovenal. Ian Curtis, de zanger van de legendarische band Joy Division, pleegde zelfmoord. Mensen begonnen de ophanden zijnde ondergang gaandeweg als romantisch te beschouwen. Het was immers de perfecte uitvergroting van hun eigen Weltschmerz; er waren veel, heel veel jonge mensen die op de rand van een afgrond wankelden en die kampten met no-future, een drugsprobleem, een verknipt karakter, een gestoorde, eventueel meervoudige persoonlijkheid, slechte studieresultaten en almaar die dreigende sirenes op de achtergrond.

Ergens in 1980 nam een bandje een plaat op onder een viaduct in Berlijn. Het was er zo laag dat ze niet rechtop konden staan, maar dat gaf niet: ze moesten toch steeds bukken om met metalen voorwerpen te slepen of om op bouwvakkersmateriaal te slaan. De muziek leek de destructie zelf te verklanken: ze was harder en rauwer dan iemand tot dan toe voor mogelijk had gehouden, ze tergde je oren. De muziek bestond uit roest en ijzer en werd gemaakt door mensen die eruitzagen alsof ze al drie dagen dood waren. Het was muziek die zei dat alles kapot was, muziek die de toon zette voor de apocalyps die tot dan toe alleen voelbaar was geweest. Die sirenes hadden per slot van rekening nog niet geloeid. Kollaps, want zo heet die plaat, is nu de best verkopende plaat van Einstürzende Neubauten.

1997. De muur is alweer een paar jaar geleden gevallen en Duitsland is herenigd. Voormalige Oostbloklanden willen in de NAVO, Diana is dood en Reagan eindelijk officieel dement. Bill Clinton, paars en Tony Blair regeren. De werkloosheid daalt en de beurskoersen stijgen. Veel mensen hebben verse hoop en het poldermodel wordt internationaal ten voorbeeld gesteld. In xtc zit te veel speed en gabber kan vrijwel niet sneller Iedereen sampelt en er komt een Euromunt.

De Neubauten werken nu samen met gerenommeerde mensen: ze componeren de muziek bij werk van Heiner Möller, van Werner Schwab, bij Dantes Divina Commedia, voor LaLaLa Human Steps, met de Survival Research Laboratories, zetten Hamlet en Faust op muziek. Ze kregen opdrachten van Fiat en van kunstcentra. Ze maakten bands als Trent Reznor, Nine Inch Nails en Marilyn Manson mogelijk en misschien wel iedereen die iets doet met muziek die nu als ‘industrieel’ wordt bestempeld. Blixa Bargeld is dikker geworden, gaat ‘s ochtends naar de fitnessruimte van het hotel, en hij verft zijn haar niet meer zwart. Mark Chung – jarenlang Neubautens gitarist – is Hoofd Alternatieve Muziek bij Sony Records geworden.

Ze hebben een geschiedenis die staat als een huis, en die iets weg heeft van het achterstevoren gedraaide filmpje van een instortend gebouw: uit het puin verrijst een statige flat, optorenend boven de omliggende laagbouw. De fundamenten wortelen zich in vaste grond, betonnen palen strekken zich naar de hemel, bouwlaag na bouwlaag stapelt zich op, ramen worden weer in hun sponningen gezogen, barsten worden gladgestreken, scheuren gedicht, en daar zuigt het enorme gebouw zichzelf omhoog uit de puinhoop die hopeloos en gefragmenteerd neerlag te midden van andere stervende huizen. Wanneer de laatste barst is dichtgelijmd, trekt het stof weg. Er staat nu een glanzend, trots en onontkoombaar gebouw, sterk en toch welgevormd, hard maar toch elegant, vierkant maar aantrekkelijk.

Niet dat de Neubauten inmiddels een groot publiek hebben weten te bereiken, maar het is wel breed. Ze zijn allang niet meer dat cult-bandje voor een klein groepje grafpunks. De vleermuizen en kapotto’s van vroeger, die fans van het eerste uur, zijn nog maar met zijn vijven bij concerten. De aanhang is voor het overige erg ‘gewoon’: mensen die van muziek houden, van bijzondere alternatieve muziek. Want dat is het nog steeds: bijzonder, en waarschijnlijk voor eeuwig ‘alternatief’.

De eerste platen van de Neubauten zijn algemeen toegankelijk geworden, hoewel ze nog steeds enige educatie en inspanning van de luisteraar vergen. (Het is een misverstand te denken dat muziek zich zomaar geeft, dat doen alleen de sletten onder de muziek: de muzak en de eendagshitjes. Alle goede muziek vergt een leergang en een wilsdaad: de wens haar te begrijpen). Die nieuw verworven beluisterbaarheid is opmerkelijk. Want punk, slechts een paar jaar eerder gemaakt dan Kollaps, is thans voornamelijk interessant uit nostalgische overwegingen: ach wat leuk, weet je nog hoe opstandig we waren, jee het klinkt nu eigenlijk – oeps – schattig, oude punk. En vooral gedateerd. Ouderwets, zeg maar. De oude platen van Neubauten daarentegen zijn wel oud, maar nog steeds niet gedateerd.

– Tegen het einde van jullie optreden in Brussel riep een fan de titel van een oud nummer, bij wijze van verzoekplaat. Je antwoordde dat je door zulke verzoeken zo vreselijk oud voelt worden. Hoe is het om zo oud te zijn?

Blixa Bargeld: ‘Het is goed om zoveel oude nummers te hebben, een geschiedenis te hebben. Alleen begrijp ik niet altijd meer waar ze over gaan. Er komt binnenkort een boek uit met al mijn Neubauten-teksten, met Engelse vertalingen. Ik heb ze samen met iemand van commentaar voorzien en moest ze dus uitgebreid doornemen. Maar bij sommige ervan kan ik me nu geen enkele voorstelling meer maken van de gedachtengang erachter, noch van de emotie. Ze zijn me vreemd geworden, ontdekte ik.’

‘Wat lastig is aan zo’n stapel gedaan werk, is dat het moeilijker wordt om iets nieuws te maken of te beleven. Niet dat ik nu geloof dat originaliteit boven al gaat, maar toen we begonnen hadden we eenvoudig niets: geen artistieke geschiedenis, er bestond geen gevaar voor herhaling, er was geen concept waaraan we trouw konden zijn of dat we konden verzaken. Alles was open en nieuw, en nieuwe ervaringen hebben is geweldig. Ik deed wat ik wilde doen, en deed het zoals ik dacht dat ik het moest doen. Nu moet ik moet voortdurend afvragen: herhalen we onszelf niet? Hebben we dit al eens gedaan? Tegenwoordig ontstaat mijn muziek uit reflectie en overdenking. Dat is – nu ja, anders.’

Ze moesten dat indertijd ook wel, alles zelf uitvinden. Voor veel van de muziek die ze wilden maken bestond geen instrumentarium. Plus dat ze wilden uitzoeken wanneer lawaai muziek werd, waar geluid ophield slechts chaos te zijn, hoe samenhang ontstond. De Neubauten hebben eindeloos gedoehetzelfd, ze waren een geluidsfabriek, en de lijst instrumenten zou niet misstaan in een productiehal. Muziek bleek overal te sluimeren. De kunst was haar te voorschijn te halen.

Bargeld: ‘Teksten? Die had ik vroeger nauwelijks, ze ontstonden uit herhaling en uit stemexperimenten. Herhaling was heel belangrijk, dat schiep een structuur. Zinnen, zelfs betekenisloze woorden, kunnen de muziek bij elkaar houden, hoe onsamenhangend die verder ook was.’

*

EEN OPTREDEN VAN EINSTÜRZENDE NEUBAUTEN is een kruising tussen de presentatie van de najaarscollectie van een slopersbedrijf en een optreden van een exotisch percussie-ensemble. Er wordt weliswaar ‘gewoon’ gebruik gemaakt van een bas en een gitaar, maar verder bestaat het instrumentarium, naast een bescheiden samplertje, uit metalen platen van variabele dikte, een verbouwde trommel als bassdrum, die voor het nummer Headcleaner wordt vervangen door een gedeukte ijskast (de deur staat dan half open), ijzeren veren, staven, buizen, slangen en wielen, cirkelzagen, slijptollen, motoren, stalen balken (verroest), vreemde knorrende apparaten en klik-klakkende tollen, piepende, schurende blokken, gierende draden, galmende pijpen en grommende…

Alles zelfgebouwd, door Andrew Unruh. Hij is het brein achter die hele lood-en-oud-ijzerberg, die imposante verzameling instrumenten, want dat zijn het, indien ze worden bespeeld door de muzikanten van de Neubauten. Het is van een verbijsterende schoonheid zoals ze uit die hele puinhoop de meest klankrijke, melodieuze en tegelijkertijd vlijmscherpe, rauwe muziek weten te toveren. De liederen die uit al die machines komen zijn ingetogen en razend, schel en warm, vurig en koud tegelijk. Het is muziek die vervreemdt, die de luisteraar dwingt zijn ideeën aan te passen, anders te luisteren dan hij of zij gewend is.

In plaats van gebruik te maken van samples kiest de band er voor zo veel mogelijk live op het podium te doen. Dat betekent dus ook dat Rudi Moser zes blauwe emmers met grint leeggooit (hoog boven zijn hoofd geheven) in een ijzeren goot – een geluid dat niet is na te maken, dat niet door welke synthesizer ook te imiteren valt: dit geluid is echt, het geluid van grint dat in een ijzeren goot valt. Het is tekenend voor de Neubauten. Waarom digitaal doen als het analoog kan? Waarom elektronisch als het edele handwerk zoveel intenser is?

Intensiteit, zou dat het zijn? Of het nu de bezwete gezichten zijn van collapsing new people op het podium, hun opzwellende spieren, of hun statige pose als ze een brandende staak omhoog steken, het heeft allemaal een bezieldheid, een energie die nooit uit een keyboard zou kunnen komen. Alsof er vijf mannen in een smidse staan te zwoegen om voor het ochtendgloren een onderzeeboot af te hebben, alsof alle stokken en staken vanavond nog gesloopt moeten worden. En op een of andere manier doet het allemaal erg… eh, Duits aan.

Duitsland is nooit het land van de popmuziek geweest. Zolang Heino en Freddy Quinn nog steeds volkshelden zijn, zal de popcultuur van de Germanen nooit een hoger niveau bereiken dan die van Frankrijk of Italië. Desalniettemin stelde Duitsland ten tijde van de punk en de post-punk wel degelijk iets voor. Het was, en is, alsof ze gaan meetellen zo gauw er rauwheid, destructiviteit en grimmigheid in het spel zijn. En de Neubauten zijn daarvan natuurlijk het summum. (Overigens besteedt de biograaf van de punk, Greil Marcus, in zijn boeken geen woord aan Einstürzende Neubauten.)

Misschien is de muziek van Einstürzende Neubauten eerder Berlijns dan Duits, en draagt ze de sporen van de stad waar ze ontstond, een stad die verscheurd was, een stad die instortte, die elke dag meer in chaos veranderde, die vergruisde, tot puin verviel.

– Welke rol heeft Berlijn gespeeld in je leven en in je werk?

Bargeld: ‘Ik heb het gevoel dat mijn lot is verbonden met mensen uit het voormalige Joegoslavië. Het Berlijn van vroeger, voor mij, was West-Berlijn. Daar kwamen de Neubauten vandaan. Dat bestaat niet meer. Veel mensen zeggen dat de muur werd neergehaald wegens de opkomst van Oost-Europa, maar volgens mij is het andersom: de instorting van West-Berlijn was de oorzaak. Dat implodeerde min of meer. Gedeelten van het Berlijn van nu zijn een soort tweede München aan het worden.’

– Einstürzende Neubauten was afkomstig uit een duidelijke subcultuur. Is daar nu nog iets van over? Bestaat er sowieso nog zoiets als een subcultuur?

Bargeld: ‘De subcultuur… Er is altijd een subcultuur. De gewone cultuur kan niet zonder een subcultuur, ze leven in symbiose. Het “sub” staat voor “subversief”. Je kunt het vergelijken met nucleiï, kernen in een cel. Die proberen soms te ontsnappen uit het celplasma. Dat plasma heeft dat in de gaten en grijpt dan in door zich uit te rekken en de vluchtende kern tot de orde te roepen. Het gevolg is een permanente dynamiek. Zo komt de cel vooruit. Op die manier is ook de cultuur voortdurend in beweging: nu en is er iets dat de wanden, de grenzen, tracht op te rekken of aan het plasma te ontvluchten, en dat zet dan weer een proces in gang, waardoor de cultuur als geheel levend blijft.’

– Wat is er nu nog aan subcultuur?

‘Ik heb in het Berlijn van nu heel veel interessante dingen gezien. Er bestaat daar wel degelijk een dynamische subcultuur, waar nieuwe dingen uit voortkomen. Maar ik ga niet vertellen wat. Wat me opviel is dat mensen die al die dingen maken op een of andere manier geen platen willen uitbrengen, geen cassettes, geen publiciteit zoeken, zelfs geen band willen zijn. Als we het nu gaan beschrijven, dan maken we het kapot. Maar er is heel veel gaande, geloof me.’

Vrijwel alle Neubauten-teksten zijn geschreven door Bargeld, die zijn werk serieus genoeg neemt om ze uit te geven in boekvorm. Bij elkaar geven ze een intrigerend beeld van een persoonlijkheid die met zijn band en zijn muziek naarstig zoekt naar manieren om onzegbare dingen te verwoorden (hoe zegt men ‘nee’? is een kus in woorden te vatten? hoe werken associaties in een hoofd? welke taal gebruiken de cellen in je lichaam?) en die uitdrukking heeft willen geven aan een gekweldheid die, hoe je het ook wendt of keert, niet anders dan als oprecht gezien kan worden – dat in tegenstelling tot veel van Neubautens muzikale doem-broeders die veelal een hoog poseergehalte kenden.

Bargelds Weltschmerz ‘oprecht’ noemen en als bron van zijn kunst zijn gekwelde wanhoop noemen, is natuurlijk een uitgesproken romantisch idee. Maar in zijn geval is dat zo gek nog niet. Diep in zijn hart heeft hij een zwak voor de romantici.

Bargeld: ‘De Duitser Joseph von Eichendorff schreef ooit een dichtregel die ik me herinnerde als: “In elke boom slaapt een lied.” In NNNAAAMMM, op onze laatste plaat, heb ik dat gebruikt en veranderd tot ‘In elke machine slaapt een lied’. Pas later ontdekte ik dat het echte citaat als volgt is: “Wünschelrute/ Schläft ein Lied in allen Dingen/ Die da träumen fort und fort./ Und die Welt hebt an zu singen./ Triffst du nur das Zauberwort.” Dat is zo terecht…

Het zou het programma van de Neubauten kunnen zijn. Overal zit een lied in. Je moet alleen een truc, een strategie, een techniek zien te vinden om de muziek eruit te halen, haar aan het ding te ontlokken… Ik heb een fascinatie, altijd gehad, voor machines, dat wil zeggen: alles met bewegende onderdelen, alles waar een mechaniek in zit, dingen die kunnen roteren en draaien en geluid kunnen produceren. Bij de Neubauten hebben we altijd muziek gemaakt met instrumenten die eerder op een bouwplaats dan in een studio thuishoorden.

Muziek ontstaat in principe in het hoofd van de luisteraar. Het is een biologisch, een neurologisch proces. In principe kun je dat ook met behulp van een machine, of een ander niet-muzikaal ding teweegbrengen. Het gaat om de techniek, de strategie om het ding te überlisten, te verleiden zijn magie prijs te geven, zijn lied. Het Zauberwort, daar gaat het om.’

– Is er nog wel subversiviteit in de subcultuur van vandaag?

‘Ik zie tendensen om technieken te gebruiken die niet makkelijk te verwärten zijn, dat wil zeggen, niet makkelijk te exploiteren, om te zetten in geld en roem. Men doet in wezen moeite om onopvallend te zijn, om niet de kans te lopen tot de gevestigde cultuur te gaan behoren.’

– En jijzelf? Ben jij langzamerhand ook niet een vooraanstaand kunstenaar geworden? Je speelt in de Bad Seeds bij Nick Cave, in Die Haut, de Neubauten, je doet allerlei projecten met theatermakers en filmregisseurs, met modern klassieke orkesten, je componeert in opdracht van de overheid. We kunnen er niet omheen, zeker niet als we luisteren naar de popmuziek van vandaag: je bent belangrijk, je bent bepalend voor de moderne muziek van de afgelopen twintig jaar.

Bargeld: ‘Ik ben blij dat je niet zegt: “was bepalend”. Daar zou ik me pas echt oud door voelen.’

[Geschreven samen met Rob van Erkelens]

Als een meisje «ja» zegt

DE VRAAG OF ze aan de drugs zijn, hoefde al niet eens meer aan de orde te komen: ook zonder was de combinatie al explosief genoeg. Sex & rock ‘n’ roll bieden de dames van Rockbitch namelijk naar verluidt in overvloed. Een beschrijving van hun optreden in Almelo een paar maanden geleden was voldoende om de hele nationale pers te attenderen, en van Volkskrant tot Oor schreef men over ze. Zonder het over de muziek te hebben, overigens.

Rockbitch spreekt uiterst openhartig over seks en doet daar publiek aan. Een van de bandleden is een danseres die zichzelf als seksslaaf van de rest van de groep beschrijft. Op het podium verschijnt ze vrijwel geheel naakt, en de zangeres doet tussen de bedrijven door van alles met haar. Aan het eind van hun optredens gooien de dames een goudkleurig condoom in de zaak, en de man die dat ding weet op te vangen wordt uitverkoren voor een seks-sessie met de bandleden: na afloop mag hij daartoe mee backstage. De leden van Rockbitch vertellen met groot gemak over wat ze doen: kennelijk schamen ze zich niet snel.

Een belangrijk motief voor hun presentatie en show is hun innige overtuiging dat vrije seks leukere mensen van ons maakt. Nu is dat een omstreden standpunt, en bovendien niet geheel nieuw (Wilhelm Reich was dezelfde mening toegedaan, en het liep nog heel akelig met hem af). Interessanter is de reactie op Rockbitch. Ze raakten, nadat er wat artikelen over hen waren verschenen, prompt hevig omstreden. De burgemeester van Almelo deelde mee dat hij ze niet meer in zijn stad wilde hebben, andere steden verboden optredens wegens schending van de eerbaarheid en vestigden al doende nog meer aandacht op Rockbitch, weer andere steden compromisden dat Rockbitch wel mocht optreden maar dat de orgie achteraf diende te komen vervallen. Waarna er weer meer stukken over Rockbitch werden geschreven, zodat heel Nederland binnen de kortste keren wist wie ze waren.

Het gevolg was – vanzelfsprekend, want zo gaan zulke dingen nu eenmaal – dat mensen en masse naar de resterende optredens reisden, alwaar een woelige massa van videocamera’s, fototoestellen en hitsige mannen voorkwam dat iemand enige aandacht kon besteden aan de muziek en ieders aandacht nog fermer gevestigd was op de seks. Rockbitch, nee, dat ging alleen maar over seks, dat kon je zo zien! zei men later tegen elkaar, innig tevreden dat cirkels inderdaad rond zijn en zonder te beseffen dat ze onderwijl zelf van alles krom hadden getrokken.

Want met die onzedelijkheid van Rockbitch valt het reuze mee. Ja, ze doen in alle openbaarheid aan seks op het podium, en ik hoef dat niet zo nodig te zien, maar daar gaat het niet om. Het gaat er evenmin om dat het bestanddeel seks in hun show door anderen zodanig is opgeblazen dat de beschrijving ervan de werkelijkheid allang niet meer dekt en iedereen prettig tegen zelf-opgerichte windmolens kan strijden, dan wel zich eraan kan verlustigen.

Waar het wel om gaat, is dat andere bands en artiesten aanzienlijk viezere dingen doen die evenzeer tegen de goede zeden van de burgervaders indruisen – maar niemand protesteert of verhindert een optreden. Wat is het argument om Rockbitch te verbieden ergens in een achterafzaaltje seks met elkaar te bedrijven of om aan elkaar te zitten op een podium ‘s avonds laat tijdens Dynamo, als de leden van de Jim Rose Side Show op Pinkpop loodzware gewichten aan hun penis en hun testes mogen hangen, hun lichaam doorboren met scherpe objecten, voorwerpen in allerlei lichaamsholtes inbrengen, kotsend en poepend op het podium staan en sumo-worstelaressen laten opdraven om er naakt te vechten, elkaar onderwijl overal begrabbelend?

Waarom mag Rockbitch in sommige gemeentes alleen optreden als ze beloven dat ze tijdens hun optreden geen meneer zullen uitnodigen om het backstage met ze te doen? Iedereen weet dat bij mannenbands de vrouwen uit het publiek regelmatig naar achteren of ter hotelle worden genood, of dat managers zelfs de zaal in worden gestuurd om mooie en bereidwillige meisjesfans te vinden. Is dat wel eerzaam, omdat het in het geniep gebeurt? Is het viezer of verderfelijker wanneer je tegen de zaal zegt dat er na afloop van het optreden in klein comité verder kan worden gegaan?

De steen des aanstoots is hier vermoedelijk niet zozeer de zedelijkheid als wel het feit dat Rockbitch een aantal dingen expliciteert – en dat het vrouwen zijn, natuurlijk. Mannen komen met meer weg, in zulke dingen, en Rockbitch expliciteert dat. Waar vrouwenbands altijd al een curieus soort aandacht trekken die meer met hun lichaam van doen heeft dan met hun muzikale capaciteiten, zeggen zij hardop dat de meeste mensen als gevolg van hun imago bij hen voor de seks komen, en dat wie daar niets van wil weten vooral weg moet blijven. (Het zijn niet alleen mannen die op Rockbitch afkomen; nogal wat vrouwen waren benieuwd, en ik weet van lesbische vrouwen die er een plezant groeps-uitje aan hadden.) Ze zeggen dat ze iedereen mooi vinden en de moeite waard om mee te vrijen, en bewijzen dat door hun gasten niet uit te nodigen op uiterlijke kwalificaties maar op het lot: hij die het condoom vangt, wordt ‘t. Ze zeggen zelf wat ze willen en hoe ze het willen en waarom ze het willen en met wie; in vrouwen een prijzenswaardige maar veelal bestrafte opstelling.

Vrouwen zijn doorgaans niet zo uitgesproken als het om seks gaat. Ze durven niet altijd nee te zeggen en hun nee wordt niet altijd gehonoreerd: er moesten en moeten zelfs leuzen gesmeed en campagnes gevoerd worden in de hoop dat het ooit tot de soms zo gruwelijk zelfzuchtige koppen door mag dringen dat als een vrouw nee zegt, ze daadwerkelijk niet wil en dat zulks consequenties dient te hebben.

Het hoeft voor mij niet op een podium. En ik zou niet gaan. Maar ik zou wel willen dat Rockbitch gerust ja kon zeggen zonder dat hun optredens daarom verboden worden.

Geluk in de modder

VUILNISZAKKEN, ER MOETEN vuilniszakken mee. Op Dynamo regent het immers altijd, dat is ooit zo afgesproken, en waarmee kun je jezelf beter drooghouden dan een vuilniszak? Onderweg in de trein speel ik mijn favoriete spelletje: bepalen wie van de bepakt- en bezakten naar Landgraaf gaan en wie naar Eindhoven. Het Pinkpoppubliek ziet er gewoner uit dan dat van Dynamo. Ik raak aan de praat met Cees uit Groningen – goed gegokt – en wissel bandnamen en anekdotes met hem uit. Als we aankomen schijnt de zon zo fel dat ik blij ben dat ik ook mijn zonnebril heb ingepakt. De harde muziek is al van ver buiten de hekken hoorbaar. Ik ruik modder en snuif de geur verzaligd op: het is de lucht van muziekfestivals.

Overal staan tenten. Links die van de camping; rechts die van het festival zelf: tenten voor pizza’s, drank, t-shirts, cd’s, posters. En, ook rechts, een onmetelijk groot grasveld dat plaatselijk zompig is wegens de regenbui van de nacht ervoor. Hier passen honderdtwintigduizend mensen. Zoveel waren er in 1993, en omdat veel van hen per auto kwamen raakte Eindhoven tot in de verre omstreken verstopt en reikten de files tot in Duitsland.

Die enorme opstopping bracht twee dingen met zich mee. Metalfans die vastzaten braken onderweg hun biervoorraad al aan, trakteerden de medeburgers op hun muziek en sloegen tentjes op naast allerlei A-zoveels, zodat Dynamo die gedenkwaardige vrijdag honderd vierkante kilometer leek te beslaan en zich pas in de loop van het weekend samenbalde op vliegveld Welschap. Het was ineens metalfestival in heel Zuid-Oost Nederland in plaats van alleen in Eindhoven. En de media ontdekten tot hun schande dat ze iets immens over het hoofd hadden gezien: Dynamo, ooit begonnen op een parkeerplaats middenin Eindhoven, was inmiddels uitgegroeid tot Nederlands grootste popfestival, zonder dat de pers iets in de gaten had gehad. Er verschenen veel ingezonden brieven van Dynamo-fans die meesmuilend moesten lachen om de bezoekersaantallen van Pinkpop. Vijftigduizend, ‘t mocht wat. Dat deden wij beter: wij waren met dik tweemaal zoveel.

Niet alleen is Dynamo groter, het is bovenal leuk. Iedereen beaamt het: van platenmaatschappij tot pendelbuschauffeur, van politieagent tot festivalganger: Dynamo is bijzonder ontspannen. ‘Liever twintig bussen volgepropt met Dynamopubliek dan een ritje met voetbalfans,’ zeggen de buschauffeurs elk jaar opnieuw, en dat de politie op zo’n festival een handvol arrestaties verricht betekent niets: in een gewoon weekend zijn het er meer. De regels zijn minimaal doch doeltreffend: er mag geen glas mee het terrein op, en geweld wordt niet getolereerd. Verder doe je maar waar je zin in hebt. Terecht, want zelfs degenen die er vervaarlijk uitzien, betonen zich lammeren: afgezien van wat jonge-hondenspel gebeurt er niets. We zijn immers onder ons en waarom zou je je maten gaan jennen?

En ‘ons’ is breed, op Dynamo. Er lopen mannen die uit zo uit een Hell’s Angelshonk lijken weggeplukt, punkers met overal veel ijzer, en headbangers: dunne, meest lange jongens die goed met hun haar kunnen zwaaien. ‘Ons’ is een amalgaam van kaalgeschoren hardcore-fans, ouderwetse metalliefhebbers, stoere mevrouwen, schriele jongens, prachtig opgeschilderde fans van gothic en doom, en veel mensen met knielange wijde broeken en zware laarzen. (Kapsels met weggeschoren zijkanten zie je zelden meer, die haardracht lijkt definitief in handen van gabbers te zijn gevallen.) Het aardige is dat al die mensen zich mengen: er is nauwelijks kliekvorming, noch botsen subculturen zo sterk als op Pinkpop gebeurt, waar de britpop- of dancefans niet goed weten wat ze overkomt wanneer heftige bands als Biohazard of Gorefest het podium betreden.

Dynamo wordt allerwege geroemd vanwege zijn flexibiliteit: de honderden medewerkers en vrijwilligers zijn geen godjes voor een dag die streng op hun strepen staan, maar mensen die gul hun diensten verlenen. ‘Het is de best georganiseerde gruwelijke puinhoop die ik ken,’ menen de mensen van Rough Trade en Roadrunner. ‘Hier kan ik Peter Steele tenminste spreken,’ zegt Jan-Geert van de lokale radio. En ze zijn lief, bij Dynamo. Op welk ander festival deelt de organisatie gratis regenjassen uit aan de mensen die op het gehandicaptenpodium hun rolstoel langzaam in een minibadje zien veranderen?

Spaink op Dynamo (op het gehandicaptenverdiep).
Foto: Theo Audenaerd

DE ZON BLIJFT schijnen. Amorphis speelt. Ooit waren ze deathmetal, en het logge en zware daarvan hebben ze godlof niet helemaal van zich afgeschud. Het is rommelig druk en er is nog ruimte genoeg om het terrein te verkennen. Veel mensen scharrelen langs de kraampjes; alleen de eerste vijftig meter voor het hoofdpodium staat iedereen dicht opeen. Het is zelfs daar verhoudingsgewijs rustig.

Pas later die dag, bij Sick Of It All en Machine Head, pakt de massa voor het podium zich samen en staat er een zee van mensen te golven. Er wordt overdadig gecrowdsurfd: mensen werken zich omhoog in de meute en worden door tientallen handen naar voren doorgegeven, ze rollen en draaien over de hoofden totdat ze niet meer weten wat onder of boven is, duizelig van de muziek en hun bewegingen als ze zijn. De vangers bij de hekken vissen de surfers tussen die hoofden en armen uit en sleuren ze over de hekken heen, waarna ze even bijkomen en snel weer naar het veld teruglopen. Sommige mensen weten binnen het tijdsbestek van een veertig minuten durend optreden wel tien keer over het hek te surfen.

“Dat vangen is geweldig,” vertelt Karel van der Graaf. “Ik zeg meestal ‘welkom thuis!’ als ik ze op de grond zet. Die blik die ik van ze terugkrijg is onbetaalbaar: ze zijn volkomen extatisch, buiten zinnen van plezier. En dolgelukkig dat ze weer vaste grond onder de voeten hebben.” Karel van der Graaf – ja die – blijkt al jaren als vanger op Dynamo mee te helpen. Hij is tevens een vaste bezoeker van Waldrock, het kleine Friese zusje van Dynamo. ‘Ik vind dit een schitterend festival: al die mensen die woest en gevaarlijk willen lijken maar dat helemaal niet zijn. De saamhorigheid hier is geweldig. Daar zou een christen-democratencongres nog een puntje aan kunnen zuigen.” Hij grijnst er vals bij. Rik, een metalfan met veel haar en tatoeages, valt Van der Graaf om de hals. Hij vangt ook. Ze zijn vorig jaar vrienden geworden op Dynamo.

Backstage staan twee agenten bier te drinken en krijgt de burgemeester van Budel een rondleiding. Eindhoven gaat Welschap bebouwen en daarom moet Dynamo hier weg; Budel is de mogelijke nieuwe locatie. De burgemeester van die gemeente oriënteert zich nu. Het groepje kijkt ernstig – dit is werk – doch geïnteresseerd rond. Iets verderop loopt de zanger van Gorefest, Neerlands glorie op metalgebied, met zijn vriendin. Hij grabbelt naar haar hand, krijgt die en maakt dan een huppelpasje om in het ritme van haar pas te komen. In de maat lopen ze naar het veld om muziek te gaan kijken.

Gorefest. Hun meest imposante concert gaven ze hier: Dynamo 1993. Gorefest was de beste deathmetalband die Nederland toen te bieden had en speelde Dynamo plat; ze schrokken er zelf van, en Jan-Chris de Koeyer struikelde over z’n woorden van verbazing en animo. Maar z’n grunt had nergens onder te lijden en hun muziek stond als een bunker. Nog nooit waren er zoveel vangers aan het werk geweest of moesten er zoveel waterslangen ter verkoeling op het publiek worden gezet. Er werd een cd van dat optreden uitgebracht: The Eindhoven Insanity, waarvan de laatste minuten alleen bestaan uit het uitzinnige gejoel van honderdtwintigduizend mensen die niet wilden dat de band ophield. Eigenlijk moest Gorefest Nederland maar eens vertegenwoordigen op het songfestival (of, als het per se Nederlandstalig moet, de Osdorp Posse). Geheide winnaars!

‘s Avonds speelt Type O Negative; het is net donker. Als de schijnwerpers aangaan wordt het veld belicht: een onafzienbare mensenmassa, verwachtingsvolle gezichten voor zover het oog reikt. In de ruimte tussen veldhekken en podium staan behalve de vangers ook tientallen fotografen. Wanneer Steele het podium op komt richten vijftig, zestig toestellen zich op hem en laten hem niet meer los: die man trekt camera’s aan als stroop vliegen. De muziek is hard, erg hard. De mensenzee zingt mee bij Type O‘s grote hits: Christian Woman en Black No. 1; natuurlijk, dat gebeurt bij elk Type O optreden, maar nu is het imposant in plaats van klef. Tachtigduizend mensen die meegevoerd worden door de muziek….

Helemaal vooraan staat een meisje tegen het hek gedrukt. Ze is een haring in een ton: achter en opzij wordt er geduwd, en zelfs boven haar is het druk: de crowdsurfers worden over en langs haar heen over het hek geschoven. Haar gezicht is nat. Ze buigt steeds naar voren, haar armen om het hoofd gevouwen; een van de vangers gebaart regelmatig naar haar, bezorgd of het allemaal wel goed gaat? En dan knikt ze verzaligd: het gaat goed, het gaat prima, het kan niet beter met haar gaan. Ze geniet. Dat ze haar handen om haar hoofd slaat is niet uit angst ofzo: het is omdat het haar bijna teveel wordt van mooi en onvergetelijk en dat Type O daar staat en zij zo vlakbij is en ze kan alles horen en zien en de muziek is zo… zo… zo… – en ze vouwt haar handen weer om haar hoofd en houdt zichzelf vast.

Geluk in de modder, dat is het.

Het kost de organisatie moeite, maar later weten ze het toch nog te laten regenen. (Tradities zijn er om in ere gehouden te worden.) De regen en het getrap veranderen het terrein in een ommezien in blubber. Het gehandicaptenpodium is onbereikbaar geworden, het staat midden in een moeras. Mijn stoel loopt vast in de bagger, maar er zijn zat vriendelijke mensen die aanbieden te duwen. Als ik thuis ben moet mijn rolstoel in bad, om het geluk er af te schrobben.

Youp voor moderne mensen

ZELFSPOT IS EEN groot goed, zeker voor beroemdheden – maar zoiets luistert nauw. Wie de kunst niet machtig is, wekt al snel de suggestie verkapt naar complimentjes te hengelen of maakt, met zichzelf, in een moeite door ook z’n publiek belachelijk. Want een van de lastige dingen van zelfspot is dat ‘t zo mateloos arrogant kan zijn: de zelfspotter is met z’n op zichzelf gerichte cynisme z’n critici permanent een slag voor en maakt zichzelf onaantastbaar. Hij heult met de critici en stelt zich er tegelijkertijd boven.

Laurie Anderson, die bekend staat als een uiterst innemend persoon, flikte dat kunstje tot mijn verbazing tijdens haar optreden in Paradiso. Ze werkt sinds jaar en dag met moderne technologieën: ze vervormt haar stem, sampelt, maakt muziek met vreemde elektrische en electronische voorwerpen en zingt onderwijl moderne sprookjes en nachtmerries.

(Een van haar mooiste nummers, ‘Big Science’, bevat een moderne routebeschrijving voor hedendaagse landschappen: als je nu rechts gaat meteen na waar dat nieuwe winkelcentrum komt, rij je door tot voorbij waar ze de snelweg aanleggen; dan links bij waar het sportcentrum komt, en steeds rechtdoor tot voorbij die plek waar die bank zou moeten komen. Bij de volgende bouwput links. ‘Kan niet missen,’ beweert degene die als weguitlegger figureert ook nog. Hoe schrijnend. Maar ook als je niet naar de woorden luisterde had het nummer een spookachtige schoonheid.)

Haar verhaaltjes waren altijd onnadrukkelijk en werden gebracht in samenspel met muziek. Een elektronische viool, een vervormde stem, een tape in een loop en videobeelden op de achtergrond. Maar hoe argeloos het ooit ook begonnen mocht zijn: vanwege haar vertrouwdheid met nieuwe media en haar hang die onderling te mengen wordt Anderson de laatste jaren regelmatig uitgenodigd om op congressen commentaar te geven op moderne communicatietechnieken, multimedia, Internet en wat dies meer zij, en van de weeromstuit hebben haar verhaaltjes de vorm aangenomen van een onaffe, fragmentarische lezing.`

Tijdens haar optreden viel de muziek steeds vaker weg en verstilde tot een enkele toon, waarna zijzelf onbekommerd verder sprak. Wat de boventoon voerde was haar commentaar op moderne technologie: ze strooide anekdotes, losse filosofietjes, grappen, invallen en verzuchtingen over de zaal uit, ze spotte volop met haar dagelijkse bezigheden en was zeer met zichzelf ingenomen: zij nam Internet niet serieus, zij zag af van het maken van een Virtueel Pretpark, zij liet zich niet neppen door gesimuleerde maanreizen, zij loog over het dagelijks aantal uren dat ze viool studeerde, en handig ja die computers maar oh! dat ze dan op alle elf haar computers elke paar maanden nieuwe versies van bestaande programma’s moest installeren, het was toch een crime en was het niet tekenend voor de Amerikaanse hang naar meer, en vooral naar meer snelheid?

Na een half uur bekroop me een ongemakkelijk gevoel. ‘t Was net Youp van ‘t Hek voor Internet-gebruikers. En het curieuze was dat Anderson woordenstroom tegelijkertijd de dagelijkse gebruiker verried – haar teksten waren waarschijnlijk onnavolgbaar voor mensen die niets van het net afweten, maar gelukkig zat vooral tout mulitimedia-minded Amsterdam in de zaal, dus die begreep het uitstekend – maar het commentaar dat ze gaf zo gruwelijk plat was. Alle clichés kwamen eraan te pas en ze gaf er zelden een draai aan die de mensen in de zaal verraste.

Maar bovendien: daar kwam ik helemaal niet voor, voor Laurie Andersons particuliere visie op Internet en haar kleine moraal voor het dagelijkse moderne leven: ik kwam voor haar muziek, haar stem, haar verrassende liedjes, haar gezongen verhaaltjes, haar verbouwde geluiden. En daar mag best wat moraal bij – niemand wordt ooit slechter van een kennismaking met stof tot nadenken – maar zodra je de muziek daarvan af trekt, blijft er een rommelig, incoherent en vooral zelfingenomen brouwsel over. Cabaret voor de modieuze en vooral politiek correcte mens; cabaret waar niemand zich een buil aan kan vallen. Youp hoeft alleen z’n doelwit Buckler maar te vervangen door MicroSoft en hij kan zo met Anderson mee op tournee.

Henry Rollins lijdt aan hetzelfde euvel. Die zong cd in, cd uit over hedendaagse dingen – dat je mekaar niet de kop in moet slaan, bijvoorbeeld, en dat discriminatie onheus is en liefde een lastig ding blijft – en vond het steeds knapper van zichzelf dat-ie zich, met ingewikkeld leven en al, wist te handhaven en er principes op nahield. Daar zat een levensles in, dacht Rollins; en was dat niet ook handig en noodzakelijk voor anderen, levenslessen waar je wat aan had, juist in deze roerige tijden? Z

odat hij Spoken Word tournees ging doen waarin hij elke avond drie uur lang vertelde hoe te handelen in welke situatie en uitgebreid uit de doeken doet wat iedereen met een beetje verstand op z’n klompen aanvoelt. Rollins moet niet leuteren, Rollins moet spelen en zingen: dat is z’n bestaansrecht. Z’n moraal – wanneer geëxpliciteerd in verhalen in plaats van verwerkt in liedteksten – is te banaal voor woorden. Maar Rollins is beroemd en trekt met z’n verhaal volle zalen, en klopt zich daar op de borst dat hij het leven doorheeft, hi­j wel.

Soms speelde ze viool en zong ze, Laurie. Prachtig. Dan gebruikte ze de techniek waar ze eerder op afgaf gewoon. Op die momenten was er niks mis mee. Ze moet alleen niet willen spotten om haar publiek ervan te overtuigen dat ze heus wel kan relativeren wat ze doet en dat dan gaan uitleggen. Op het podium geldt maar een wet: doen. Commentaar geven de critici wel.

Wees inventief

[Gepubliceerd in muziekblad Watt; een of andere JanDoedel wilde wettelijk voorschrijven dat allerlei grote podia zoveel procent Nederlandse muziek moesten programmeren.]

Een wettelijke verplichting om grote concerten te laten openen door Nederlandse acts? Nou! Een goed plan! Luistert allen naar Hollandse Waar en anders gaat het hele feest niet door. We gaan ze gewoon boycotten, al die buitenlandse bands die het succes zo gemakkelijk in de schoot geworpen hebben gekregen en hier nu onverdiend mogen schitteren in het voorprogramma van de Rolling Stones, Extreme of (godbetere) Bon Jovi. En MTV moet ook van de kabel af want Headbanger’s Ball doet nooit iets aan Nederlandse bands en bovendien zijn ze gestopt met 120 Minutes. Niet dat daar ooit Nederlands werk te zien was, behalve de kennelijk onvermijdelijke Bettie Serveert, maar dat terzijde.

Boycot! Boycot! En reken ze in, sla ze in de boeien, die verfoeilijke bandjes die landgenoten meenemen om het publiek bezig te houden. Bekogel ze met Edammer kazen en verlepte tulpen terwijl U de klompendans uitvoert op hun – ook al geïmporteerde – drumstel.

Of hoewel: bij Bon Jovi in het voorprogramma moeten staan – hu. Persoonlijk zou ik er niet aan moeten denken, ware ik Nerve, Nembrionic Hammerdeath of Violation of Trust. Gorefest haalt trouwens zelf met gemak vijfduizend bezoekers, dus dat is het probleem niet. En Type O Negative, Biohazard, de Ramones en Sick of It All komen naar de Melkweg, Paradiso, Noorderligt, Vera of Nighttown; prettige zalen waarin je op hoogtij-avonden veel mensen kunt proppen maar geen vijfduizend, zodat de echt interessante concerten sowieso buiten deze illustere maatregel zullen vallen.

Want grote concerten zijn helemaal niet leuk. Zulke zalen kunnen niet dampen en stampen, wat immers een belangrijk ingrediënt is voor een goed optreden. Iggy Pop zien in Paradiso is onvergelijkbaar ingrijpender diezelfde Iggy Pop, met diezelfde energie, op Lowlands aanschouwen. En aan Henry Rollins in de Ahoy moet ik al helemaal niet denken. Als Tool, Sonic Youth of de Swans naar Nederland komen ben ik eigenlijk benieuwder naar welke hier nog onbekende groep zij nu graag willen promoten, dan naar een Nederlands bandje dat ik zonder tussenkomst van wie dan ook doordeweeks in Arena kan gaan beluisteren.

Wat ik wel graag vaker zou willen zien, zijn avonden met vier of vijf betrekkelijk onbekende Nederlandse bands gekoppeld aan een grotere naam. Zoals Paradiso in 1993 de Dutch Deathmetal Night deed: veel bands die relatief onbekend waren met Gorefest als halsreikend hoogtepunt. Kies een handvol techno-bands en plak daar Nerve aan vast; doe iets met gitaargroepjes en vraag desnoods Bettie erbij. Wees inventief. En grijp niet meteen naar wetten…

Type O Negative & de pijn van het zijn

[Artikel voor de Watt-bijlage voor Dynamo, juni 1995.]

IN AUGUSTUS 1993 bestond Type O even niet meer. Bloody Kisses was net uit, ze hadden twee korte tournees met respectievelijk Life Of Agony en Nine Inch Nails achter de rug en waren net thuis. Er kwam wéér een aanbod om op tournee te gaan, ditmaal met Motley Crue.

Zanger Peter Steele: ‘We wisten niet zeker of we hier ons werk van wilden maken. We jongleerden met ons gewone werk, de band, vriendinnetjes, boodschappen doen en alles wat je zoal in een mensenleven aantreft. Ik hield mijn baan aan omdat ik van mijn werk hield; ik verdiende $35.000 dollar per jaar als vuilnisophaler in New York City. Ik had fantastische werktijden. Maar toen we opnieuw een aanbod kregen, moesten we een beslissing nemen. Ik realiseerde me dat iedereen die iets tot stand heeft gebracht, een risico heeft genomen. Ik wil geen ouwe kerel worden die zich op zijn doodsbed, met slangen in zijn strot en in zijn reet geduwd, zit te verbijten: “Ik had op toernee moeten gaan, ik had op toernee moeten gaan…” Als de eerste de beste lummel een snoepwinkel kan beginnen door een kans te grijpen wanneer die zich aandient, kan ik dat ook. Dus hebben we uiteindelijk allemaal ons werk opgezegd. So far, so good.’

*

SO FAR, TOO good: tijd om een nieuwe plaat op te nemen hebben ze niet eens meer. Sinds het verschijnen van Bloody Kisses is Type O Negative uiterst populair geworden en vraagt de ene band na de andere hen mee op tournee.

Geruime tijd had Type O grote moeite om gehoord te worden. Hun eerdere platen (Slow, Deep and Hard en The Origin Of The Feces) waren hardcore in een periode dat zulke muziek nog niet vreselijk aansloeg; bovendien werden ze achtervolgd door het gerucht dat ze politiek niet zouden deugen, een verhaal dat voornamelijk gebaseerd was op uit hun verband gerukte tekst- en interviewfragmenten. In 1991 werd een tournee in Europa afgebroken omdat de leden van de groep bedreigd werden en betogers hun optredens wisten te verhinderden.

Na Bloody Kisses veranderde dat: deels misschien omdat het commentaar dat de groep op die plaat gaf op de aantijgingen dat ze ‘fout’ waren, tamelijk adequaat was (hoezo een hekel aan immigranten of aan zwarte mensen? ‘We hate everyone’ en ‘Kill all the white people’ zongen ze uit volle borst), maar vooral omdat niemand om de muziek heen kon. Steele wist met zijn lager-dan-lage stem – Michael Gira van de Swans is er niets bij – gotische doom vers leven in te blazen en muzikaal wist de groep hardcore, speed en doom te vervlechten tot een gevarieerde maar hechte eenheid. Ze hadden altijd al een handje gehad van plotselinge tempo- en sfeerwisselingen; op Bloody Kisses weet de groep dat echter tot een kunst te verheffen. In een minuut tijd wordt een hard & heftig nummer afgepeld tot een melancholiek acoustisch intermezzo en in een ommezien wordt het weer opgebouwd tot een flinke dosis gloom en doom. Alsof je het binnenstebuiten keert.

Wat bovendien opvalt is dat Type O, in een periode dat de meeste bands zich schijnen te bekwamen in het louter opvoeren van het tempo, alsof snelheid alleen volstaat, zich juist toelegt op vertraging, het ronder en galmender maken van hun klanken. Zonder dat ze er veel vriendelijker op zijn geworden, trouwens. Zoals iemand van Type O’s Internet-fanclub schreef: ‘Veel bands denken dat ze agressieve muziek nodig hebben om de sfeer van hun teksten te onderstrepen. Type O laat zien dat je negatieve of agressieve teksten heel goed kunt combineren met verhoudingsgewijs langzame, gotische muziek en dat de muziek daar alleen maar “donkerder” van wordt.’

*

NA EEN KORTE rondreis met respectievelijk Life Of Agony en Nine Inch Nails tourde Type O in de zomer van 1994 een paar maanden met Motley Crue, die inderdaad wel een oppepper kon gebruiken en die stilletjes hoopte dat het hoge relgehalte van Type O voor meer aandacht in de pers zou zorgen. De winst van de tournee ging echter vooral naar Type O zelf, die in die twee maanden 50.000 exemplaren van Bloody Kisses verkocht en de t-shirtjes niet aan kon slepen. Daarna verzorgde Type O het voorprogramma van de onzinband Jackyl, uweetwel, die band met dat domme kettingzaagnummer ‘Lumberjack’. (Tot grote hilariteit van het Dynamo-publiek van vorig jaar bleek Jackyl niet overweg te kunnen met het betreffende gereedschap en kostte het de zanger erbarmelijk veel moeite om een barkruk elektrisch doormidden gezaagd te krijgen. Voor het eerst zag ik een band weggelachen worden in plaats van weggefloten.)

In het najaar van 1994 volgde een korte, zelf gefinancierde tournee door Europa. Het was de eerste keer dat Type O hier te zien was; veel oude fans plus degenen die na het verschijnen van “Bloody Kisses” overstag waren gegaan, zagen reikhalzend uit naar deze tournee. Overal traden ze op voor uitverkochte zalen. De optredens waren soms wat rommelig (‘We zijn te lui voor een soundcheck’, meldde Steele, ‘en dat geldt ook voor onze roadies’) maar werden als groot succes betiteld. Nog geen week later begonnen ze aan een volgende Amerikaanse tournee, ditmaal met Danzig en Godflesh. Kort daarop volgde een rondreis van drie maanden met Pantera. Tussendoor trad Steele nog een paar maal op met het voor de gelegenheid herenigde Carnivore, zijn oude band. ‘Vooral voor het geld’, beweert hij.

Momenteel tourt Type O met Queensryche, en het gerucht gaat dat wanneer die tournee is afgesloten, de groep eindelijk tijd heeft om de studio in te gaan. De bandleden hebben al verschillende malen gezegd dat er voldoende materiaal ligt voor een volgende plaat, die waarschijnlijk in de stijl van ‘Cristian Woman’ en ‘Black No. 1’ zal liggen. Zeker weten doen ze dat nog niet, en een voorlopige titel is er evenmin. Gitarist Kenny: ‘We roepen telkens andere namen en de nieuwe nummers veranderen permanent. Dat wil zeggen, ze zijn al klaar, behalve dan dat ze wanneer het eindelijk augustus is geheid anders zullen klinken. Ik weet zeker dat wanneer we de studio ingaan, Pete me allemaal nieuw spul in de maag zal splitsen.’

Fans echter beklagen zich erover dat de setlist niets van het nieuwe materiaal biedt; er zijn wat covers aan toegevoegd (twee oude Black Sabbath nummers en Neil Young’s ‘Cinnamon Girl’). Diezelfde fans beklagen zich er overigens minstens even hard over dat Type O oude favorieten, zoals ‘Unsuccessfully coping with the natural beauty of infidelity’ (beter bekend als ‘Hey Pete’), ‘Der Untermensch’ en ‘Xero Tolerance’, niet of te weinig spelen.

*

DAT TYPE O hun muziek inmiddels serieus neemt, wil niet zeggen dat ze een vreselijk hoge pet ophebben van zichzelf. ‘Tsja, andere mensen gaan elke dinsdagavond bowlen ofzo, ik schrijf toevallig elke dinsdagavond een vreselijk slecht nummer,’ zegt Steele. Vindt hij Type O een goeie band? ‘Ik weet het niet. Het is allemaal nogal persoonlijk. Sommige mensen pakken een pen en beginnen zo maar wat te tekenen wanneer ze in de war zijn of depressief – ik schrijf in dat geval dit soort nummers. Het is alsof iemand zo’n tekening in een museum ophangt, plotseling wil iedereen je handtekening. Ik zie er niet veel bijzonders in. Ik zet mijn pijn op papier, mijn muziek is mijn pijn die in iemands oor klinkt.’

Het kan ze evenmin veel schelen wat anderen van hun muziek vinden: ‘Op het podium voel ik me een poedel die door een brandende hoepel moet springen. Als ik mijn kunstjes niet goed doe, krijg ik geen bot. Of het publiek nu van ons houdt of ons haat, maakt ons niet uit. Ze hebben al betaald. We komen dus op en doen wat we moeten doen, en als mensen het leuk vinden, zoveel te beter. En anders hebben ze pech gehad.’

Dat klinkt stoer, maar klopt niet met hoe Type O on stage is. De band schept er groot genoegen in om lol te trappen met andere muzikanten. ‘Het is chaos en verwarring alom als we optreden,’ zegt gitarist Kenny. Tijdens de Pantera-tournee speelden ze geregeld mee met de hoofdact en paste Steele zijn teksten zo aan dat Phil Anselmo wel moest reageren wanneer de microfoon tenslotte aan hem was (‘Hey Phil, where are you going with that axe in your hand?’).

Belangrijker nog is hun band met het publiek. Als het publiek ze niet lust is Steele nooit te beroerd om een ferm potje te gaan schelden; het podium is van hem en dat zal iedereen die hem dat recht betwist, weten ook. Maar doorgaans blinkt hij uit in vriendelijk, soms zelfs bezorgd advies om op te passen met stage-diven (‘pas op dat je je nekt niet breekt en let op de gezichten van al die mooie vrouwen hier’), vertelt hij korte verhaaltjes over het hoe & wat van allerlei nummers en gedraagt hij zich aanzienlijk meer communicabel dan zijn imago als aartsmisantroop doet vermoeden.

Wat er te verwachten valt wanneer Type O op Dynamo en op Landgraaf verschijnt, weet niemand. Al was het maar omdat het publiek daar massaler is dan Type O ooit heeft meegemaakt: verder dan tienduizend mensen hebben ze het nog niet geschopt. Bij het zien van de honderdduizend die er op Dynamo zullen staan, zal zelfs Type O eventjes onder de indruk zijn.

Sentimenten

HET ZAL MIJN eerste tienerpopverliefdheid zijn geweest. Elf of twaalf was ik en tussen tafellaken & servet, dat wil zeggen: te jong om hotpants te kunnen dragen zonder de verdenking op me te laden dat het een korte broek was waar ik eigenlijk uit was gegroeid, en al wel experimenterend met mijn eerste doosje oogschaduw. Lila, dat was toen mode.

En elke week naar Top Pop kijken. Daar kwam-ie soms. Het onverwachte nadeel van een hit hebben was, zo leerde ik toen, dat de presentator je wel eens oversloeg ook al stond je wekenlang een, twee of drie op de top veertig. Erger nog, juist omdat ze al wekenlang hoog stonden werden ze wel eens genegeerd.

Maar als ze dan kwamen – nooit vaak genoeg naar mijn zin – kroop ik zo ongeveer in het televisiescherm om vooral maar geen beweging, hoe minuscuul ook, te hoeven missen en een diepgaande studie te kunnen maken van de stand der ogen, de welvingen des monds, het kapsel, de plooival van de fluwelen jasjes en zijden overhemden, de danspasjes, de zwier zijner heupen. Het gretige kijken leidde tot een staat van begeistering waaraan ik alleen uiting wist te geven door drie keer per minuut tegen mijn moeder te verzuchten: ‘Mám… Wat een stem, he…’ Voorts kende ik natuurlijk alle teksten uit mijn hoofd en hing er een affiche uit de Popfoto boven mijn bed.

Het verhaal deed de ronde dat de mensen aan de overkant van de straat, die ook Tetteroo heetten, inderdaad familie waren. Nu zat er tussen onze kant van de straat en de hunne een ventweg, een plantsoen plus een rijweg, zodat het pand in kwestie toch al gauw veertig meter verderop lag en de overbuurse gezichten slecht te onderscheiden waren, maar dat verhinderde me niet om maandenlang elke zondag oplettend hun voordeur te observeren in de hoop dat hij daar eens koffie zou komen drinken.

Mijn Amerikaanse tante en neef kwamen logeren. Dennis had hun huidige hit al eens gehoord, ook in de VS scheen het singeltje het goed te doen, en mijn tante legde uit dat het nummer niet over onkruid ging maar over verdovende middelen. Waar ik niet veel wijzer van werd, want ik wist niet wat dat waren. Volgens mij ging het over heksen en daar was ik bevattelijk voor: toen ik nog jonger was dacht ik dat heks zijn iets wat je kon leren, een beroep als alle andere, en had ik me voorgenomen om dat later te gaan worden. Zelf was ik eerder ongerust over een andere hit, omdat ik vreesde dat mijn tante zich de tekst daarvan persoonlijk zou aantrekken: ‘American woman – get away from me!’ Ik kreeg het gevoel dat ik me tegenover haar moest verontschuldigen, ook al was ze maar import-Amerikaanse.

Veertien worden volstond om de betovering te verbreken en ik stapte over op de Golden Earring, wat een stuk volwassener was. Vond ik. Later heb ik al mijn elpees van de Tee-Set naar een tweedehandswinkel gebracht en kreeg er daar geloof ik een schamele vijf gulden voor, niet eens per stuk maar voor de hele verzameling.

SOMMIGE LIEDJES HEBBEN zich in mijn hoofd geboord. (Die van de Tee-Set liet ik vrijwillig binnen. Het gebeurt ook zonder invitatie: een paar jaar geleden ging ik bij wijze camp-oprisping naar Björn Again en ontdekte daar tot mijn grote schrik dat ik, hoewel ik Abba waar mogelijk gemeden heb, op twee na alle liedjes woordelijk kon meezingen. Waar ik ze heb opgepikt, mag Joost weten. Zo vaak kom ik niet in de supermarkt.)

Ik hoef de naam Tee-Set maar te horen of mijn innerlijke juke-box gaat van start. Alle deuntjes, alle loopjes, de teksten, alles is opgeslagen en ik weet weer precies waar Peter kreunde of aarzelde of oversloeg. Zelfs mijn kalverplezier van weleer wordt ervan wakker. Maar hoe anders klinkt de Tee-Set nu in mijn geestesoor… zijn stem is niet veranderd, mijn hoofd wel, en nu hoor ik een onvaste en in de hoge tonen tamelijk vals zingende jongen.

Een jaar of vijf geleden zag ik ze op televisie in een old-timer show. Hans van Eijk stijfjes als immer achter de piano en Peter Tetteroo, aanzienlijk molliger nu, maar nog altijd in een strakke broek en volop wiegend met de heupen, achter de microfoon. Hij playbackte niet, wat hem sierde, maar het was wel erg vals. ‘Is-ie nou een nicht?’ dacht ik nog, maar die gedachte schoof ik meteen terzijde want zulke woorden kende ik nog niet toen ik elf was en ze waren dus ook nu niet gepast. Het ging immers om een jeugdliefde, en die vallen alleen te beschrijven in het vocabulaire van toen.

Maar het blijkt waar te zijn, van Peter. Nu ja, eigenlijk geen wonder ook dat ik verliefd op hem was: soort zoekt soort. Kortgeleden vulde ik zo’n Ken-Uzelf test in over de vraag ‘Hoe androgyn bent u?’ en ik kwam er tot mijn grote vreugde uit als een ouderwetse macho. Dus dat verklaart een hoop.