Een paar centimeter

Overwerkt en vol verdriet waarmee ik geen raad wist, schoof ik de depressie in. Ik sloot me steeds verder af. Er kwamen maanden waarin de enige mensen die ik zag, de dames achter de kassa van de supermarkt waren. Zelfs die meed ik liever: pas wanneer de enige leeftocht in huis nog een oud blik artisjokkenharten was, kreeg ik mezelf zover om boodschappen te gaan halen.

Nergens fut in, nergens moed voor.

Wat ik deed? Niks. Eindeloos series kijken op de computer. Een geliefd forum tien keer per dag van voor naar achter uitlezen. Mezelf verdoven. Te laat naar bed gaan, te laat opstaan, en altijd gaan slapen met het vreselijke gevoel dat ik die dag weer niks had gedaan. Het loden gewicht op mijn schouders voelen drukken van al dat achterstallige werk, stiekem doodsbang zijn dat ik het geduld en de liefde van vrienden nu definitief had verspeeld door mijn eindeloze stilte.

Ik proefde ergens diep in me zelfs een koppig verzet tegen het weer moeten opkrabbelen. Wat een gedoe, waarom zou ik nog? Ik heb toch niks meer te bieden, laat staan iets te halen. Ik was op. Kapot. Defect. Voor mij hoefde het allemaal niet meer.

En toch doorleven, hè, al was het dan wankelend op de rand. Maar vooral: elke dag verwachtte ik de mokerslag, dat laatste kleine duwtje dat me over de grens zou doen storten. De post maakte ik al een half jaar niet meer open, mail las ik slechts bij vlagen. Er kwamen boetes en aanmaningen. Pogingen van vrienden om contact te zoeken, ervoer ik als pijnlijke reminders aan mijn onvermogen.

Met gestrekt been schoof ik almaar dieper de ellende in.

Dank God voor de automatische overschrijving en voor wat financiële reserve. Zonder die twee dingen, realiseerde ik me, niet eens zo lang geleden, was de kans groot dat ik inmiddels allang wegens wanbetaling mijn huis zou zijn uitgezet. En dank Allah voor de loyaliteit van opdrachtgevers en vrienden: zonder hen was ik inmiddels weggevaagd.

Inmiddels krabbel ik langzaam op. Mijn schouders zijn lichter, mijn hoofd wordt helderder, ik zoek weer contact, ik schrijf weer wat beter, ik doe wat meer. Een goede vriend komt soms bij me zitten om als lieve stok achter de deur te fungeren: dan kan ik niet weglopen voor die allerlaatste hindernis, de ergste rotklus: het weer op orde brengen van mijn administratie en mijn financiën.

Ik kijk tegenwoordig anders naar de verkopers van de daklozenkrant. We denken zo makkelijk dat hun leven veilig ver is van het onze, dat de afstand tussen hen en ons kilometers groot is. Zulke domme keuzes als zij zouden wij nooit van ons leven maken!

Maar de afgrond is een stuk dichterbij, en wanneer die eenmaal in zicht is, is hij verdomd moeilijk op afstand te houden. Overwerkt zijn, je hartsvriendin die dood gaat, radeloos zijn van verdriet – meer is niet nodig. Al wat mij van de dakloosheid scheidt, is de automatische afschrijving, wat financiële armslag, en de loyaliteit van vrienden.

Muis

Vorige week beschreef ik hoe moeizaam het kan zijn om na de dood van een geliefde weer op te krabbelen  Ik kreeg daar veel persoonlijke reacties op. Sommige lezers betoonden zich geschrokken, anderen wilden troost bieden, maar de meeste mensen die iets terugschreven, zeiden vooral: ja, je hebt gelijk, zo moeilijk is het inderdaad.

Daar had ik eigenlijk nog het meest aan: horen dat dit ‘normaal’ is, ook al voelt het uitzonderlijk ongewoon en hard. Ineens werd de kitsch waarmee we verlies gewoonlijk overladen, me duidelijk. We zien graag moedig gedragen verdriet, en hopen op een spoedig herstel.

De werkelijkheid is anders. Geen zacht verdriet, niks weemoedige herfstbeelden, geen beschaafd weggepinkte tranen, en weg ook met die harmonieuze grijstonen. Rouw is aanzienlijk schriller dan dat, heftiger, en vooral: rauwer en langduriger.

Misschien is het goed om minder beschaafd en besmuikt te zijn over ons verdriet. Want dat weet ik van de maanden dat Christiane nog leefde, terwijl ze haar eigen nabije dood onder ogen moest zien: het hielp haar ontzettend om daar geregeld over te kunnen praten, zonder soesah, zonder poespas. Het was bevrijdend er een alledaags onderwerp van te maken, op een vergelijkbaar plan als de boodschappen en wat ze die avond wilde eten. Met harde grappen, met natte ogen, met een angstaanval hier en een lachbui daar, maar vooral: met heel veel mensen om haar heen, waren de dood en het verdriet beter te verdragen.

Want ze waren dan tenminste niet weggestopt, niet beschaafd achtergehouden. Niet gereduceerd tot ieders individuele probleem.

Toch is dat precies wat ik nu doe: mezelf buiten ieders bereik houden, mezelf verstoppen, mijn verdriet reduceren tot mijn persoonlijke aangelegenheid.

De afgelopen twee weken had ik een commensaal. Mijn kat had een muis gevangen en had het diertje naar binnen gebracht – dat jaagt fijner, want binnen is háár terrein – maar het diertje wist aan haar klauwen te ontsnappen en schoot de berging in. Daar hield het muisje zich twee weken verscholen. Ik legde geregeld kaas op een schoteltje en zette vers water neer, en hield overdag de keukendeur open, zodat-ie weg kon. Maar de muis verzette geen poot. Hij had een eigen kamer in mijn huis gevonden en daar was het veilig. Maar het was natuurlijk geen leven voor een muis, zo verstopt, ongeacht de kaas die hij dagelijks kreeg.

Dit weekend waagde hij zich eindelijk uit de berging. Via de gordijnen klom hij op de verwarmingsbuizen langs het plafond en liep daar heen en weer, zoekend naar een uitweg. Max, de kat, had ’m al snel in de gaten. Ik daarna ook. De muis verstijfde, en verschool zich, erewoord waar, achter het portret van Christiane dat bovenop de kast staat. Achter de doden ben je veilig – maar niet vrij.

Een uur later wist ik hem eindelijk van de verwarmingsbuis af te pingelen, ploep een glazen vaas in. Op de daktuin liet ik hem los. De muis rende weg. Hij had zichzelf gered door zich te verstoppen, maar vond de vrijheid pas toen hij uit zijn hol durfde.

Dat moest ik ook maar ’s proberen. Er is vast een vriend of vriendin die me in een vaas kan opvangen.

Woede en schaamte

In rouw blijk ik vrij slecht te zijn. Althans: ik bak niks van de geëigende stadia van rouwverwerking, ik haal ze allemaal door de war. Van depressie – stadium vier volgens de boekjes; aanvaarding, het vijfde en laatste stadium, scheen daarna eindelijk binnen bereik te liggen – schoot ik hopeloos en redeloos stadium twee in: boosheid.

Zeg maar gerust woede.

Niet dat ik tegenwoordig tierend door de straten loop, maar zodra iets me niet zint, overvalt een onblusbare boosheid me en neemt die me in de greep. Mijn lontje is kort, momenteel.

Mijn woede richt zich op niemand in het bijzonder en dus op alles en iedereen in het algemeen. Een ongerichte boosheid die zich hunkerend een uitweg zoekt. Met als gevolg dat ik bijna blij ben wanneer ik denk dat mijn woede dit keer gerechtvaardigd is. Dan mag ik namelijk eindelijk met recht & reden flink zieden, kan ik te langen leste echt schaamteloos laaiend zijn.

Nee, ik ben oprecht niet boos op mijn hartsvriendin annex echtgenote omdat zij dood ging, zoals iemand laatst suggereerde: zó verblind ben ik nou ook weer niet. Ik ben alleen maar immens – en vreselijk onvruchtbaar – boos op het lot. Boos dat zo’n grandioos mens geen langer leven beschoren was. Boos dat mijn allerbeste vriendin er niet meer is. Boos omdat ik me sindsdien zo ongeneeslijk kut voel.

En ik ben bang. Mijn ouders – beiden inmiddels boven de tachtig – hebben helaas niet het eeuwige leven. Ik ben werkelijk als de dood voor het moment dat ook zij me ontvallen. Dan ben ik alledrie de mensen kwijt bij wie ik altijd kon schuilen, of nee, vooral: de mensen bij wie ik dat daadwerkelijk durfde. De mensen die me als geen ander kenden.

Ik weet niet goed hoe te leven zonder deze drie mensen. Ja, ik heb werk, een kat, en vrienden. Dat is al meer dan veel anderen hebben. Maar in plaats van mijn zegeningen te tellen, denk ik tegenwoordig bij zowat alles: who cares, en: so what? Mijn werk interesseert me te weinig, ik mis elke concentratie (waardoor ik belazerd werk aflever), en vrienden mijd ik omdat niemand van hen het gemis aan Chris kan opvullen.

Niks heeft nog glans. Niks, behalve dan de woede.

Rage, rage, against the dying of the light.

Daarnaast tob ik met schaamte. Is het niet gênant dat ik nu zo beklemd ben over de latere dood van mijn ouders, terwijl veel van mijn vrienden sowieso allang geen ouders meer hebben? Kind, tel je zegeningen: ze zijn er per slot van rekening nog, hou ik mezelf voor. Maar in de praktijk kom ik werkelijk niet verder dan bang zijn om ook hen bij mijn verliezen te moeten gaan optellen.

Waarna het volgende stadium van mijn allesvernietigende woede zijn intrede doet, te weten de boosheid op mezelf. Want al die andere woede is uiteindelijk niks anders dan zelfmedelijden, en dan word ik daar weer boos over, want het zou méér moeten zijn.

Een cirkel van woede. Een cirkel van verlies. En ik weet niet hoe eruit te komen.

Hoe

Ineens merk je dat je, in plaats van vrienden onder ogen te komen, eigenlijk liever niemand meer ziet. Het risico is immers te groot. Iedereen die mij al wat langer kent, stelt me steevast – en buiten kijf, goed bedoeld – de meest wrede vraag aller tijden.

Zo onschuldig. ‘Hee schat, hoe gaat het nou met je?’ Lief bedoeld, dat weet ik gerust. Daar gaat het niet over. Alleen: ik kan die vraag niet goed meer velen.

Ik hoor namelijk altijd vooraleerst het verzwegen deel ervan. Niet: willen weten hoe het met mij gaat, wel: het onuitgesproken, achterliggende segment ervan. Hoe het met mij gaat, ‘…sinds Christiane – decennialang je hartsvriendin, en uiteindelijk ook je echtgenote – dood ging?’

Elke poging tot contact die mijn beste vrienden maken, verwordt zodoende tot een pijnlijk ding. Ze willen me oprecht troosten, ze willen doodgewoon weten het met me is – maar ik ervaar dat alles als het openrijten van bij lange na niet geheelde wonden. Terwijl mijn vrienden die vraag waarschijnlijk niet eens stelden met inachtneming van mijn rouw, maar gewoon omdat ze mij misten. Of beter nog: omdat zijzelf iets te vertellen hebben, en dat graag met me willen delen.

Maar ik zit zo vast in mijn verdriet dat ik al maanden niets anders doe dan me afsluiten van de mensen die me zouden kunnen losmaken. Niet eens doelbewust: want troost vinden, dat wil ik wel, graag zelfs! Maar mijn verdriet onder ogen zien – dat is bepaald een pad te ver.

Dus stort ik me op onbezoedelde mensen, mensen die niet weten dat ik mijn hartsvriendin zo schrijnend mis. Wie van niks weet, kan me immers niet aanspreken op mijn verlies. Daar kan ik spelen dat ik normaal ben, dat er niks aan de hand is.

Alleen: dat werkt niet. Ja, uiterlijk wel, maar persoonlijk kreeg ik steeds meer het gevoel dat ik zo ongeveer kapot liep tegen een muur.

Met de zachte, maar onverbiddelijke hulp van een vriend ging ik wat meer praten. Over hoe erg het is dat je hartsverwant dood was; dat je dan eigenlijk ook niet goed meer weet wie jijzelf bent, en dat je ultieme veiligheidsnet is weggevallen. Wie spoort je nog aan, met wie kun je nog wilde plannen smeden?

Toen ikzelf wat meer ging praten, hoorde ik ook meer. Verhalen over verlies en afscheid die ik eerder had gehoord, kregen een nieuwe zwaarte. Het is kennelijk écht niet ongewoon om te vrezen dat je ten onder gaat aan je verlies. Sterker: het is niet heel ongewoon om stiekem te hopen dat je mag ondergaan aan je verlies.

Naarmate ik meer vertel, en meer hoor van andere mensen die met verlies hebben te kampen, verbaas ik me meer hoe laconiek we als maatschappij denken te moeten reageren op dood en verlies.

We verzwijgen alle pijn, en we doen manmoedig alsof we amper uit het lood geslagen zijn. Maar in werkelijkheid raken we zowat half psychotisch zodra we werkelijk stilstaan bij ons allereigenste verlies.

En toen dacht ik: maar we overleven het dus wél. Zelfs dramatisch verlies blijkt draaglijk te kunnen zijn. Zoveel mensen die zo lang bang waren dat ze over de rand zouden vallen, zuiver omdat ze teveel pijn hadden – en dan redden ze het toch.

Traag, maar toch

Ze zeggen dat er een jaar overheen moet gaan eer de dood van een intimus draaglijk wordt. Morgen is het elf maanden geleden dat mijn hartsvriendin annex echtgenote overleed, en inderdaad, het verlies wordt allengs lichter. Mijn verlamming wijkt. Ik kom weer het huis uit, mijn werk komt op streek, de erfenis is bijna afgehandeld, en ik denk niet langer minstens eens per minuut aan haar. Belangrijker nog: ik denk gaandeweg eindelijk ook weer aan de leuke Chris, de inspirerende Chris, de uitbundige Chris, de nieuwsgierige Chris.

De zieke Chris zakt wat weg. Dat is vreemd genoeg geen onverdeeld genoegen: het enige dat me uiteindelijk met haar dood kon verzoenen, is het besef dat ze zo onvoorstelbaar ziek was geworden, zo dodelijk vermoeid. Het kostte haar op ’t laatst de grootste moeite om haar hoofd helder te houden. Dat beeld mag dan hoogst akelig zijn, maar het was ook het enige dat haar dood verteerbaar maakte. Zo kon het overduidelijk niet doorgaan. Wie zo ziek is, laat je met verwarrende opluchting gaan.

Nu de mooie herinneringen langzaam terugkomen, mis ik haar des te harder. Niksniet haar even bellen, nooit meer horen wat zij ergens van denkt, geen avonden tot diep in de nacht doorbomen over leven en politiek, nooit meer goedmoedig van haar op mijn kop krijgen, nooit meer samen wilde plannen maken. Nooit meer ergernis over die eindeloos uitwaaierende uitwijdingen van haar, nooit meer ontzag of vertedering over haar immens grote hart.

Het went. Traag, maar toch: het went heus, inmiddels.

Gaandeweg staat het verlies niet meer zo pregnant voorop, gaandeweg voel ik mijn zegeningen weer: goede vrienden, fantastische ouders, lieve schoonfamilie, interessant werk, coulante opdrachtgevers, een heerlijk huis. De buitenwereld begint me opnieuw te boeien, zij het met mate. Ik lees sinds een paar maanden zelfs de kranten weer.

Mijn leven herneemt zich.

Nee, het gaat een stap verder dan gewoonweg weer de oude Spaink worden: mijn leven verandert zelfs. Ik heb nieuwe vrienden opgedaan, en dacht, toen ik afgelopen week met hen in het café zat, hooguit drie of vier keer – écht niet vaker – ‘Wat ontzettend jammer dat ik ze niet aan Chris kan voorstellen.’

Dat is de crux, besefte ik later. Verdriet verlamt. Het is verleidelijk om alles te laten stollen, om van je verdriet een eerbetoon te maken, en jezelf onbedoeld vast te klinken aan je verlies. Temeer daar elke poging om desondanks verder te gaan en je verdriet ‘een plaats’ te geven, stiekem meteen ook voelt alsof je de verlorene verzaakt. In zo’n geestesgesteldheid lijkt doorgaan – verder gaan met je eigen leven – verduveld veel op verraad.

Traag, maar toch – en met heel kleine stapjes – herneem ik mijn leven. Ik leid een leven zonder Chris. Dat blijkt aanzienlijk lastiger te zijn dan ik dacht. Maar de noodzaak is groot: een ander leven heb ik immers niet.

Gewandeld

Gisteravond was ik uitgebreid op tv. Onderwerp: mijn huwelijk met mijn hartsvriendin Christiane, kort nadat zij had gehoord dat ze alvleesklierkanker had en binnenkort zou sterven.

Kort na Christianes overlijden publiceerde ik in Het Parool een lang verhaal over ons curieuze en prachtige huwelijk. Prompt meldden zich allerlei programma’s die me dolgraag wilden interviewen. Een prachtig verhaal, riepen ze in koor, oh zo bijzonder! Kon ik dat in vijf minuten bij hen komen vertellen? Of, eh, in vier minuten zou nog beter zijn!

Weken later belde iemand van het KRO-programma De wandeling. Met hen wilde ik wél in zee. ‘De wandeling’ neemt – als een van de weinige tv-programma’s – de tijd voor een verhaal, en is niet op effect of goedkope emotie uit. We hadden een voorgesprek van drie uur, we wandelden drie uur. (Bij die opnames loopt de cameraman logischerwijs achterstevoren voor je uit. Heel knap, en soms heel eng.)

***

Van de week kreeg ik ineens vreselijk de zenuwen. Wat ik wilde vertellen, is immers niet alleen mijn verhaal. Het is vooral het gezamenlijke verhaal over Chris en mij, over haar familie, over haar vriendschappen. Hoe je verdriet en verlies kunt delen, hoe je afscheid minder individueel kunt maken, over de troost van rituelen, over hoe je omstandigheden wellicht een béétje naar je hand kunt zetten, en je niet klakkeloos bij de feiten hoeft neer te leggen. Ik hoopte innig dat de uitzending recht zou doen aan die gezamenlijkheid.

Gisteravond was de uitzending. Ik durfde niet in real time te kijken.

Pal na de uitzending belde mijn moeder: ze had het programma ontroerend gevonden. Vriendinnen stuurden enthousiaste sms’jes. Twee uur later, en een paar glazen wijn verder, vatte ik eindelijk moed en klikte op Uitzending Gemist.

***

Inmiddels heb ik de uitzending tweemaal gezien, en ik ben tevreden. Uit alles blijkt hoeveel iedereen van Chris hield, en hoeveel troost, moed en energie ze putte uit de rituelen die we samen uitvonden om haar vrienden bij haar ziekte te betrekken. Dat het huwelijk oubollig is, maar ook een beproefde juridische vorm, die nu ineens uitkomst bood. Dat het verschil tussen een liefdesrelatie en een langdurige, innige vriendschap misschien niet zo groot is als we geneigd zijn te denken.

Het was heerlijk om Chris weer eventjes in levende lijve te zien. In de uitzending zat namelijk een fragment uit een oude documentaire gemonteerd waarin Chris over onze vriendschap spreekt. Hoe wrang: ze kreeg toen de vraag voorgelegd hoe lang ze dacht dat ik nog te leven had…

Wat ik een beetje miste, was dat ons huwelijk niet alleen om ons ging. Haar vrienden vertellen dat we gingen trouwen, was een geweldige manier om de schok van haar doodsbericht voor hun te verzachten. Voor Chris en mij – nee, voor ons allemaal – was ons huwelijk tevens een publiek eerbetoon aan de vriendschap. Voor Chris was het dé manier om iedereen nog eenmaal in volle glorie om zich heen te verzamelen, om zelf nog eenmaal te schitteren, en te laten zien dat ze heus met de kop in de wind zou sterven. En ook: om haar vrienden te verzekeren dat Chris er niet alleen voor zou staan. Dat ze mij had, en haar familie.

wat me verraste, was de tederheid die uit het verhaal sprak. Of buitenstaanders het ook hebben gemerkt weet ik niet, maar zelf hoorde ik een paar keer de ingehouden tranen en de mateloze trots op Chris in mijn stem doorklinken. Terwijl ik meestal zo mijn best doe om stoer te zijn, en mezelf niet snel laat kennen…

Wat ik prachtig vond: ondanks het loodzware onderwerp is de redactie erin geslaagd om de uitzending lichtvoetig te houden. Dat heeft natuurlijk alles te maken met hun goede voorbereiding, en met de nuchterheid van interviewer Sander de Kramer. Maar het blijft knap. Dank daarvoor, heel veel dank!

Wandeling

Morgenavond – zaterdag 7 september – ben ik de gast in ‘De Wandeling’ van de KRO. Met Sander de Kramer wandel ik over de Larense hei, terwijl we spreken over het mooie maar curieuze huwelijk van Christiane en mijzelf.

We spreken over de macht van rituelen, over de vraag of er wel écht verschil valt te maken tussen liefde en vriendschap, over de dood, over hoe je verdriet en lijden minder eenzaam kunt maken. En vooral hebben we het over Christiane.

Om eerlijk te zijn: ik ben nogal nerveus over de uitzending. De redactie was buitengewoon zorgvuldig en lief, het gesprek op de hei was (geloof ik) mooi, maar je weet nooit wat ervan overkomt op tv… Ik wil natuurlijk heel graag dat het een prachtig eerbetoon wordt aan Chris, en aan ons rebelse huwelijk. Maar vooral hoop ik dat alle andere betrokkenen – de broer en zus van Chris, en haar vrienden – het idee hebben dat dit verhaal ook hen recht doet.

De uitzending is morgen om 18:30 op Nederland 2, en duurt ongeveer een half uur.

Update, 7 september:
Het programma is inmiddels via Uitzending Gemist te zien, het staat hier.

Verjaardag

Afgelopen zaterdag was het 27 juli; afgelopen zaterdag zou Christiane drieënzestig jaar zijn geworden.

Deze foto van haar heb ik gemaakt op 11 augustus 2012, acht dagen voordat we gingen trouwen. We zaten met ons drieën – Chris, Anneke (haar ex) en ik – in Divan, een geweldig Turks restaurant in de Jordaan, waar Chris graag kwam. We waren aan het wachten op het eten. Meestal bestelden we tien mezzes en hadden daar met drie of vier mensen meer dan genoeg aan. Terwijl Anneke en ik aan de wijn zaten, had Cris voor zichzelf een raki besteld.

Divan presenteert de raki altijd in een glas dat in een houder wordt geplaatst, middenin in een circelvormige metalen schaal. Rondom de houder wordt eerst water geschonken en dan gaat de hele handel een dag de diepvries in, zodat je glas ingebed is in een ijszee. Chris dronk dat graag. Raki was lekker, maar vooral hield ze van de prachtige presentatie van het drankje.

Uitgesteld leed

Het is nu een jaar geleden dat mijn hartsvriendin hoorde dat ze een dodelijke kanker had en snel zou sterven. Anderhalve dag later besloten we te trouwen.

We deden dat deels opdat ik haar zo veiligheid kon bieden (ik mocht dan wettelijk voor haar instaan), deels omdat een huwelijksfeest haar een prachtig publiek afscheid bood, deels omdat zo’n verbintenis haar vrienden verzekerde dat ze zelfs bij een naderende dood in goede handen was.

Na dat doodvonnis heeft Christiane nog zeven maanden geleefd. Elke vrijdagmiddag weer verzamelden haar vrienden zich in café Saarein, hopend dat ze daar opnieuw acte de présence zou geven. Na haar dood hebben haar zus, haar broer, haar ex en ik al haar spulletjes zorgvuldig geordend en verdeeld onder haar vrienden.

Je kunt je bijna geen publieker, geen gezamenlijker afscheid voorstellen. Iedereen die erbij betrokken was, was onder de indruk hoe Christiane – samen met ons, haar getrouwen – haar ziekte en dood met haar buitenwereld heeft gedeeld. Inmiddels is het een half jaar geleden dat ze is gestorven, en nog steeds melden zich mensen die vertellen hoe blij ze zijn dat ze hier deelgenoot van konden zijn.

Toch zat ik de afgelopen weken in mijn eentje te kniezen. Het kostte me veel gepieker om te snappen dat ik ernstig last had van de aankomende kruisjes in mijn agenda, data bezwangerd van verlies en dood. 11 juli: haar doodvonnis. 13 juli: onze verloving. 27 juli: haar verjaardag. 19 augustus: onze trouwdag.

De vriendin die ik mijn sores na weken van innerlijk getob toevertrouwde, schreef me monter terug: ‘Schat, je begint nu met de serie Vandaag één jaar geleden. Bereid je maar voor: dat kutprogramma gaat een vol jaar door, en je kunt geen enkele aflevering overslaan.’ Dat de vriendin in kwestie zelf ook weduwe is, behoeft geen betoog.

Haar antwoord luchtte me onverwacht op. Dit was gewoon. Dit was verdriet.

Maandenlang had ik mezelf ingehamerd dat ik – omdat ik er zélf voor had gekozen om te trouwen met mijn stervende hartsvriendin – vooral blij moest wezen over wat ik voor haar had kunnen betekenen. Dat wij – broer, zus, ex en ik – voldaan mochten wezen hoe goed we lief en leed, en later haar spullen, hadden gedeeld.

Maar de hartstochtelijke wens om alles voor Chris te doen en om al haar vrienden recht & goed te doen, maakte óók dat ik dat ik maandenlang vooral naar anderen had gekeken, en weinig naar mezelf.

Natuurlijk is het prachtig om te weten dat we al het mogelijke voor Chris hebben gedaan, en dat haar laatste maanden voor haar als een geschenk voelden. En ik was verrast hoe makkelijk het ineens bleek om mezelf weg te cijferen en mijn leven in dienst te stellen van een ander – wetend dat er weinig mensen zijn voor wie ik dat ooit zou doen.

Maar nu, een half jaar na haar dood, vallen alle rechtvaardigingen en goede bedoelingen steeds meer weg, en rest alleen dit: het verlies, en het verdriet.

Opruimen

Nadat we Christianes huis na haar overlijden eindelijk leeg hadden – het heeft ons al met al tien weken gekost – ben ik in mijn eigen huis aan de slag gegaan. De exemplaren die ik uit de bibliotheek van Chris had meegenomen, pasten niet meer in mijn boekenkast; mijn eigen boeken pasten er eigenlijk al een paar jaar niet allemaal meer in.

In het afgelopen jaar was er een boel blijven liggen. Overal bevonden zich stapels papier en knipsels, de tuin had een grote beurt nodig, en de tuinstoelen waren helemaal grijs uitgeslagen. Mijn schoenenrek was veranderd in een stofnest, de kledingkast hing bomvol. En waar moest ik al die geërfde fotolijstjes laten? Ik had amper plek op mijn muren.

Voorjaarsopruiming, dus! Telkens blijkt dat ik heel blij word van klussen in het huis. Inmiddels heb ik drie boekenkasten uitgemest, de stapel dozen uitgezocht die godbetere al tien jaar onder de eettafel verstopt stonden, de tuinmeubels opgeknapt, alle videotapes en cassettebandjes weg gemieterd, en stapels papier de deur uitgedaan. Het schoenenrek is verplaatst, en alle schoenen zijn schoongemaakt. Mijn lange leren jas is weer zwart, alle snoeren van computers en toebehoren zijn ontward en weggewerkt. Ik heb een plan voor de kledingkast en voor een fotolijstenmuurtje.

Natuurlijk is die opruiming ook symbolisch: ik maak mijn leven weer van mij. Ik ontdoe mezelf van rommel die in de loop der jaren is blijven hangen, veeg overal het stof weg, poets mijn spullen weer op en zorg dat een flink deel van alle dagelijkse kleine ergernissen verdwijnt. De deur die altijd zo piepte, opent nu zonder morren. Ik kan nu makkelijk bij de woordenboeken en bij de lakens. Mijn bureau is weer leeg,

Een kennis zei het mooi, nadat ik de stapels dingen had weggewerkt die zich op de grond voor mijn boekenkast had verzameld – komen er mensen eten, dan haal je de tafel voor de gelegenheid leeg en leg je een stapeltje dingen ‘even’ op de grond, heus, ’t is maar tijdelijk, en toch komen ze vervolgens nooit meer van hun plaats, omdat die lege tafel zo prettig oogt. De kennis zei: ‘Het huis wordt er stiller van. Die spullen houden eindelijk hun mond, ze roepen je niet de hele tijd toe: alsjeblieft, dóe toch iets met mij!’

Het geeft rust, helderheid en stilte in mijn hoofd. Plus dat ik ineens weer weet waar alles staat, en nu terdege besef dat ik de eerste jaren heus geen nieuwe schoenen, tassen of kleren hoef te kopen: ik kwam al doende allerlei vergeten – soms zelfs nooit gedragen – schatten tegen.

Afgelopen week heb ik Christianes trouwring naar de juwelier gebracht. Hij was mij te groot, zodat ik hem na haar overlijden aan een schoenveter om mijn hals droeg. Omdat ik hem nog niet kon missen, stelde ik de vermaking steeds uit. Nu is hij eindelijk verkleind, en zit hij naast mijn eigen trouwring om mijn vinger.

Alles valt langzaam weer op zijn plaats.