Gewandeld

Gisteravond was ik uitgebreid op tv. Onderwerp: mijn huwelijk met mijn hartsvriendin Christiane, kort nadat zij had gehoord dat ze alvleesklierkanker had en binnenkort zou sterven.

Kort na Christianes overlijden publiceerde ik in Het Parool een lang verhaal over ons curieuze en prachtige huwelijk. Prompt meldden zich allerlei programma’s die me dolgraag wilden interviewen. Een prachtig verhaal, riepen ze in koor, oh zo bijzonder! Kon ik dat in vijf minuten bij hen komen vertellen? Of, eh, in vier minuten zou nog beter zijn!

Weken later belde iemand van het KRO-programma De wandeling. Met hen wilde ik wél in zee. ‘De wandeling’ neemt – als een van de weinige tv-programma’s – de tijd voor een verhaal, en is niet op effect of goedkope emotie uit. We hadden een voorgesprek van drie uur, we wandelden drie uur. (Bij die opnames loopt de cameraman logischerwijs achterstevoren voor je uit. Heel knap, en soms heel eng.)

***

Van de week kreeg ik ineens vreselijk de zenuwen. Wat ik wilde vertellen, is immers niet alleen mijn verhaal. Het is vooral het gezamenlijke verhaal over Chris en mij, over haar familie, over haar vriendschappen. Hoe je verdriet en verlies kunt delen, hoe je afscheid minder individueel kunt maken, over de troost van rituelen, over hoe je omstandigheden wellicht een béétje naar je hand kunt zetten, en je niet klakkeloos bij de feiten hoeft neer te leggen. Ik hoopte innig dat de uitzending recht zou doen aan die gezamenlijkheid.

Gisteravond was de uitzending. Ik durfde niet in real time te kijken.

Pal na de uitzending belde mijn moeder: ze had het programma ontroerend gevonden. Vriendinnen stuurden enthousiaste sms’jes. Twee uur later, en een paar glazen wijn verder, vatte ik eindelijk moed en klikte op Uitzending Gemist.

***

Inmiddels heb ik de uitzending tweemaal gezien, en ik ben tevreden. Uit alles blijkt hoeveel iedereen van Chris hield, en hoeveel troost, moed en energie ze putte uit de rituelen die we samen uitvonden om haar vrienden bij haar ziekte te betrekken. Dat het huwelijk oubollig is, maar ook een beproefde juridische vorm, die nu ineens uitkomst bood. Dat het verschil tussen een liefdesrelatie en een langdurige, innige vriendschap misschien niet zo groot is als we geneigd zijn te denken.

Het was heerlijk om Chris weer eventjes in levende lijve te zien. In de uitzending zat namelijk een fragment uit een oude documentaire gemonteerd waarin Chris over onze vriendschap spreekt. Hoe wrang: ze kreeg toen de vraag voorgelegd hoe lang ze dacht dat ik nog te leven had…

Wat ik een beetje miste, was dat ons huwelijk niet alleen om ons ging. Haar vrienden vertellen dat we gingen trouwen, was een geweldige manier om de schok van haar doodsbericht voor hun te verzachten. Voor Chris en mij – nee, voor ons allemaal – was ons huwelijk tevens een publiek eerbetoon aan de vriendschap. Voor Chris was het dé manier om iedereen nog eenmaal in volle glorie om zich heen te verzamelen, om zelf nog eenmaal te schitteren, en te laten zien dat ze heus met de kop in de wind zou sterven. En ook: om haar vrienden te verzekeren dat Chris er niet alleen voor zou staan. Dat ze mij had, en haar familie.

wat me verraste, was de tederheid die uit het verhaal sprak. Of buitenstaanders het ook hebben gemerkt weet ik niet, maar zelf hoorde ik een paar keer de ingehouden tranen en de mateloze trots op Chris in mijn stem doorklinken. Terwijl ik meestal zo mijn best doe om stoer te zijn, en mezelf niet snel laat kennen…

Wat ik prachtig vond: ondanks het loodzware onderwerp is de redactie erin geslaagd om de uitzending lichtvoetig te houden. Dat heeft natuurlijk alles te maken met hun goede voorbereiding, en met de nuchterheid van interviewer Sander de Kramer. Maar het blijft knap. Dank daarvoor, heel veel dank!

Wandeling

Morgenavond – zaterdag 7 september – ben ik de gast in ‘De Wandeling’ van de KRO. Met Sander de Kramer wandel ik over de Larense hei, terwijl we spreken over het mooie maar curieuze huwelijk van Christiane en mijzelf.

We spreken over de macht van rituelen, over de vraag of er wel écht verschil valt te maken tussen liefde en vriendschap, over de dood, over hoe je verdriet en lijden minder eenzaam kunt maken. En vooral hebben we het over Christiane.

Om eerlijk te zijn: ik ben nogal nerveus over de uitzending. De redactie was buitengewoon zorgvuldig en lief, het gesprek op de hei was (geloof ik) mooi, maar je weet nooit wat ervan overkomt op tv… Ik wil natuurlijk heel graag dat het een prachtig eerbetoon wordt aan Chris, en aan ons rebelse huwelijk. Maar vooral hoop ik dat alle andere betrokkenen – de broer en zus van Chris, en haar vrienden – het idee hebben dat dit verhaal ook hen recht doet.

De uitzending is morgen om 18:30 op Nederland 2, en duurt ongeveer een half uur.

Update, 7 september:
Het programma is inmiddels via Uitzending Gemist te zien, het staat hier.

Arme Max

Sinds een paar weken hebben we een indringer in de tuin: een zo op het oog vrij jonge, flink gespierde koekat. (Een koekat is een witte kat met zwarte vlekken.) De indringer is een brutaaltje. Waar andere katten zich zelden verder wagen dan de richel, springt deze koekat geregeld naar beneden, onze tuin in, waar-ie zich dan onder een heester verschuilt. Daar gaat hij dan heel hard tegen mij zitten blazen.

Hij laat zich niet makkelijk wegjagen. Als ik heel hard ‘Shoe! Shoe!’ roep en wild naar hem gebaar, loopt-ie kalmpjes naar de andere kant van de tuin om daar af te wachten of er verder nog iets van belang gebeurt. Als ik water over hem heen probeerde te kieperen – je moet het domein van je eigen kat per slot van rekening helpen verdedigen – liep-ie een paar meter naar achteren en ging me dan fronsend zitten aanstaren.

Da’s allemaal nog tot daar aan toe, maar hij doet lelijk tegen Max: dat is erger. Hij wacht haar op en zodra hij de kans krijgt, zit hij haar achterna. Hij is al een paar keer in een wilde achtervolging de keuken in gerend.

Max is gewoonlijk nogal een stoere en niet voor een kleintje vervaard. Als kitten sprong ze met veel animo bovenop Michael. Die was aanzienlijk sterker en meer ervaren, maar zij was sneller en wendbaarder, zodat het geen uitgemaakte zaak was wie er zou winnen. Die twee hebben heel wat geknokt voordat ze eindelijk leerden elkaar te tolereren. De vlokken vlogen soms in het rond.

Met de koekat ligt dat anders: tegen hem durft ze niet goed. Max werd de afgelopen weken enigszins schuw: ze keek eerst argwanend om zich heen voordat ze de tuin in stapte. Zat dat kreng wellicht ergens op haar te wachten?

Afgelopen woensdag zat de koekat haar opnieuw achterna, ik moest hem verdorie de keuken uit jagen. Een uur of wat later kwam Max blazend en grauwend binnen. Ze keek paniekerig en hield haar ene voorpootje raar omhoog. Geen sprake van dat ik het pootje kon inspecteren: haar rug mocht ik kalmerend aaien, maar zodra ik aanstalten maakte om dat pootje aan te raken, begon Max benauwd te grommen.

Ze wilde naar de woonkamer lopen, dat lukte niet goed. Elke poging om op dat pootje staan, ging gepaard met gekerm. Op drie poten hinkend zocht ze een veilige plek, van waaraf ze goed zicht had op de keukendeur, en likte hevig aan haar pootje. Aanraken mocht ik het nog steeds niet.

Ik had geen idee wat er was gebeurd: ik zag geen bloed. Was ze gebeten, was ze – toen ze, vermoedelijk in vliegende vaart, van de richel af de tuin in was gesprongen – lelijk terecht gekomen en had ze nu iets gebroken?

Tijd voor de dierenarts. Gelukkig kon ik daar anderhalf uur later al terecht. Ik deed de keukendeur en het kattenluikje dicht, en pakte de kattenkooi.

Max liet zich vrij gewillig in de kooi stoppen. Ze protesteerde hevig toen ik haar naar buiten nam, en in de Canta werd ze steeds banger – geen wonder ook: zit je ineens opgesloten, met een boel vreemd lawaai om je heen.

In de wachtkamer werd Max steeds banger. Ze ademde snel, bekje open, tong eruit. Ik stak mijn vingers door de tralies en probeerde haar wat te aaien, Max stak haar gezonde pootje door de tralies en legde dat op mijn hand. Onder haar kopje zag ik ineens wat bloed.

Even later stonden we in de behandelkamer. Max trilde van ellende. De dierenarts complimenteerde haar uiterlijk – ‘Een prachtige tekening, en wat een mooie grote oren!’ – terwijl ik Max met veel geaai probeerde gerust te stellen.

Terwijl ik haar vasthield, voelde de dierenarts voorzichtig overal aan haar lijfje. Hij vond twee plekken. Ze had een bijtwond aan haar keel, een keurig gaatje als van een enkeltandige vampier, net naast haar strottenhoofd, plus een flinke bijtwond in haar voorpoot: een jaap van twee centimeter lang en een halve centimeter diep. ‘De hoektand van die kat moet zijn blijven haken toen ze haar poot terugtrok,’ legde de dierenarts uit.

Haar pelsje werd geschoren rondom beide beten, haar wonden werden schoongespoeld, Max kreeg een pijnstiller, wondzalf en antibiotica. ‘Kattenbeten zijn smerig,’ zei de dierenarts, ‘ze moet een kuurtje van een week.’

Samen stopten we Max daarna weer in de kattenkooi en ik kreeg een rekening van bijna honderd euro.

Thuis kreeg Max ter troost een plakje rosbief, en daarna verstopte ze zich onder het bed. Soms ging ik – je bent immers kattenmoeder of niet – eventjes naast haar liggen; nou nee, niet óók onder het bed, maar net ernaast, zodat ik haar voorzichtig kon aanhalen. En uit solidariteit ging ik op bed liggen met de computer, zodat ze niet alleen hoefde te zijn.

Na twee uur kwam ze voorzichtig tevoorschijn en nestelde zich op mijn schoot. Ze likte haar poot veel, en probeerde ook haar keel te likken maar kon daar – ondanks haar lange tong – niet goed bij.

Ze sprong een paar keer van het bed af om een hapje te eten of iets te drinken. Lopen ging inmiddels al weer een stuk beter. Maar naar buiten gaan? Ho maar.

Pas om een uur of een ’s nachts, na weer een hapje en een slokje, hoorde ik haar door het kattenluikje naar buiten gaan. ‘Niet meteen gaan kijken,’ hield ik mezelf streng voor, ‘niet al te bezorgd doen – dat slaat op haar over. Geef haar de ruimte, en tijd!’

Toen ik na tien minuten ging kijken, zat Max verstijfd op de tuinstoel. Ze durfde zich niet te bewegen. Op de richel zat de koekat haar met blikkerende ogen aan te staren. Zo rustig mogelijk deed ik drie stappen achterwaarts, pakte het glas water dat op het aanrecht klaar stond, liep de tuin weer in en keilde het glas over de koekat leeg. Hij sprong twee meter naar achteren en hernam daar positie. Ik vulde het glas en gooide opnieuw, maar het kreng was nu buiten mijn bereik.

Max was tijdens dit gedruis snel naar binnen geglipt en had zich opnieuw onder het bed verstopt.

Inmiddels zijn we tweeëneenhalve dag verder. Max is nog steeds ernstig van slag. Inmiddels durft ze buiten op de tuinstoel te liggen, maar daar is alles mee gezegd.

Voordat ze een poot buiten zet, verkent ze eerst uitgebreid het terrein. Lang gluren vanaf de keukenmat. Dan waagt ze zich voorzichtig op de tegels. Ze springt vervolgens op de tuinstoel en gaat daar liggen – maar wel zo dat ze de richel goed in de gaten kan houden.

In de tuin zelf waagt ze zich amper: ze blijft liefst op het betegelde gedeelte, dat is momenteel overzichtelijker. Wanneer ik ook buiten ben, durft ze meer: dan struint ze tussen planten en heesters. Maar vanmiddag sprong ze in mijn bijzijn als vanouds op de maagdenpalm die vanaf de tuin de tegels probeert te overwoekeren (een van haar favoriete ligplekken, je kunt daar zo heerlijk een nestje in trappen en het is er altijd lekker koel), dook toen plots ineen, grauwde, gromde, draaide zich om en rende haastig het huis in.

Op de daktuin durft ze al helemaal niet. Ze is sinds woensdag nog niet verder gekomen dan de richel. Ze was – heel slim – eerst in onze tuin in een boom geklommen, had vanuit de hoogte het terrein overzien, en had toen kennelijk besloten dat het nú wel effies kon, op de richel zitten.

En Max houdt zo ontzettend van buiten zijn… Een paar weken geleden, toen het dagen achtereen bloedheet was, heb ik tot diep in de nacht in de tuin zitten lezen. Max vond het enorm tof dat ik nou ook ’s tot fijn laat buiten was, en ik kreeg voor het eerst een idee wat haar tot in de late uren bezig houdt. Ze heeft het buitengewoon druk: van links naar rechts door het struweel rennen, ergens rustig zitten en dan álles ruiken, overal haar oren voor spitsen; tien keer in een kwartier heerlijk worden afgeleid door een dingetje hier of een dingetje daar; op motten, muggen en vliegen jagen. Ze heeft haar handen vol aan buiten zijn: het is haar paradijs.

En nu durft ze dat allemaal niet meer. Ze zit op de tuinstoel de boel in de gaten te houden, en rent om de haverklap angstig naar binnen, de staart tussen de poten.

Het erge is: omdat ze nu bang is voor de koekat, zal ze voortaan elk gevecht met hem op voorhand verliezen.

Vanmiddag liep ik de tuin in – Max zat veilig binnen – en zag tot mijn ontsteltenis dat de koekat in onze tuin zat. Ik gooide het klaarstaande glas water al schreeuwend over hem leeg. Hij trok zich strategisch terug; ik vulde het glas opnieuw, en leegde het ten tweede male. Hij liep kalmpjes weg en ging net buiten mijn bereik zitten.

Toen dacht ik: ‘En nú is het godverdomme oorlog. Dit is ónze tuin!’

Zodoende heb ik vanmiddag bij de speelgoedwinkel een dubbelloops super soaker gekocht. Het ligt, geladen met een halve liter water, klaar op de tuintafel.

Vanaf nu zijn we bewapend, Max en ik!

 

Update 1, 19 augustus 2013:
De koekat blijkt een poes van ongeveer anderhalf jaar oud te zijn. Bella is hier kortgeleden komen wonen en heeft ook met andere buurkatten inmiddels fikse ruzies gehad. Bella is kortom haar domein aan het bepalen en snapt nog niet dat andere katten óók rechten hebben.

Update 2, 22 augustus 2013:
Barbara Jansma postte op Facebook deze geweldige tekening waarop ik – met Max aan mijn zijde – gestrekt in een hinderlaag lig, supersoaker in de aanslag, in de hoop de koekat vol in het vuige gezicht te treffen. Barbara was zo aardig om de tekening per post aan Max op te sturen!

Verjaardag

Afgelopen zaterdag was het 27 juli; afgelopen zaterdag zou Christiane drieënzestig jaar zijn geworden.

Deze foto van haar heb ik gemaakt op 11 augustus 2012, acht dagen voordat we gingen trouwen. We zaten met ons drieën – Chris, Anneke (haar ex) en ik – in Divan, een geweldig Turks restaurant in de Jordaan, waar Chris graag kwam. We waren aan het wachten op het eten. Meestal bestelden we tien mezzes en hadden daar met drie of vier mensen meer dan genoeg aan. Terwijl Anneke en ik aan de wijn zaten, had Cris voor zichzelf een raki besteld.

Divan presenteert de raki altijd in een glas dat in een houder wordt geplaatst, middenin in een circelvormige metalen schaal. Rondom de houder wordt eerst water geschonken en dan gaat de hele handel een dag de diepvries in, zodat je glas ingebed is in een ijszee. Chris dronk dat graag. Raki was lekker, maar vooral hield ze van de prachtige presentatie van het drankje.

Throne of Swords

The best selfie evar!

Daar zit ik dan op de Throne of Swords. ‘t Is mij eerder gelukt dan Daenerys Targaryen om op de troon plaats te nemen…! Ik zit er net als Ned Stark eerder deed: wijdbeens en leunend, hoewel Ned op zijn zwaard Ice steunde, en ik gewoon op mijn stok. Maar ik draag net als hij een leren jas :)

Achtergrond: HBO heeft een rondreizende tentoonstelling ingericht, waar allerlei authentieke parafernalia uit Game of Thrones zijn te zien – van de kleding van de hoofdpersonen, de banners van de grote huizen, plus allerlei juwelen (zoals de pin van de Hand of the King), bokalen, en andere voorwerpen (ook de ketting van Maester Luwin zit erbij). Alle voorwerpen zijn echt. Ice is een serieus zwaard, de schakels van Luwin bestaan allemaal echt uit andere metalen, de glazen fonkelen en de jurken zijn op voethoogte echt platgetrapt en wat viezig.

De tentoonstelling arriveerde afgelopen weekend in Amsterdam, er waren lange rijen. De tentoonsteling zou maar een paar dagen duren. Kans verkeken.

Toen ik donderdagmiddag door de Haarlemmerstraat reed, langs de Posthoornkerk, zag ik plots dat de expositie er nog steeds was, en dat van rijen geen sprake was. Reden genoeg om de Canta subiet te parkeren en snel even naar binnen te gaan.

Ik heb mijn neus in het bont van Jon Snows kraag gestopt, heb de snit van de jurken van Daenerys bewonderd, de drakeneieren bekeken en me verwonderd klein Melisandre moet zijn, gebaseerd op de lengte van haar jurk.

En ik heb dus op die troon gezeten.

Hier de foto nogmaals, maar nu iets groter (ja hij is onscherp, want genomen door een andere bezoeker, met mijn iPnone. Maar hij is mooi zat!):

Dik & dood

Michael was al een tijd niet in orde. Circa een jaar geleden voelde ik een dikke plak linksonder op zijn buik: alsof er een onderhuidse kipfilet zat. ‘Kanker,’ dacht ik, en besloot niet naar de dierenarts te gaan.

Immers: wat moet je met een kat met kanker? De dierenarts zou willen opereren, en dan kon het diertje wekenlang niet goed lopen; een buikoperatie is zwaar. Laat staan dat-ie inde weken erna in de boom kon klimmen, wat-ie toch moest doen om vanuit mijn tuintje op het grote kattenterras buiten te komen. En als de plak op je buik al zo groot is, helpt een operatie niks meer: dan ga je hoe dan ook dood aan die kanker.

Tegenwoordig geven ze dieren ook wel chemo, maar dat vind ik mishandeling. Je maakt zo’n dier wekenlang moedwillig ziek, in de hoop dat-ie daardoor later langer kan leven. Maar omdat je hem dat perspectief niet kunt uitleggen, is zijn nu niks dan ellende. En dat wilde ik hem niet aandoen.

Michael hield het wonderbaarlijk lang vol met zijn kanker. Langer dan mijn echtgenote, tenminste.

Langzaam werden zijn achterpoten zwakker; Hij klom niet meer zo vlot in de boom, hij ging trager lopen. Omdat hij intussen steeds dikker werd, ging zijn beweging steeds meer op waggelen lijken: een dik lijfje, met dunne spichtige pootjes daaronder.

Begin dit jaar werd hij zo dik dat hij niet makkelijk door het kattenluikje kon. Zich met zijn achterpoten door het gat duwen hielp niet zo: in huis ligt linoleum, en de keukenmat waarop hij zich poogde af te zetten, gleed steeds onder zijn spartelende pootjes weg. Hij begon te mauwen op de mat, hopend dat ik de keukendeur voor hem zou opendoen. (Binnen komen kon hij nog wel zelfstandig: op de ruwe tegels buiten hadden zijn schterpootnagels meer grip.)

Omdat mijn echtgenote ook kanker had, was ik nogal uithuizig, wat Michael overleverde aan die pesterig wegglibberende mat. Hij herstelde de kattenbak in eer. Het ding – geïntroduceerd toen MeisjeMax hier drie jaar geleden kwam wonen – had jarenlang werkloos in de badkamer gestaan: beide katten deden hun ding liever op de kattenweide buiten. Maar nu koos Michael grit voor zijn geld.

***

Sinds een maand of twee vermoedde ik dat-ie ook suikerziekte had ontwikkeld. Hij dronk zich werkelijk een slag in de rondte – hij stond minstens eens per kwartier op om buiten uit het vijvertje of binnenshuis uit een waterbakje te lebberen – en piste vervolgens bak na bak vol.

Hij werd haveloos. Hij verzorgde zichzelf al maanden niet meer. Er zaten grote klissen in zijn vacht, die ik niet voor hem mocht uitkammen. Tussen zijn poten zat aldoor aarde – hij plaste inmiddels liever in mijn tuintje dan op de kattenweide, waar kiezels liggen – en liet overal forse sporen van zand achter: op de vloer, op de tafel, op mijn bed.

Vorige week nog dacht ik dat ik misschien bij de dierenarts langs moest om te vragen of het wellicht tijd werd voor een spuitje. Ik aarzelde: zolang Michael te eten kreeg en af en toe aangehaald werd, leek-ie alles nog steeds prima te vinden. Tenminste: als ik maar vaak, héél vaak, de keukendeur voor hem open deed.

***

Afgelopen week heb ik mijn boekenkasten – het zijn er tien, allen kamerhoog – gereorganiseerd. Alle boeken eruit en hun hoofden gestofzuigd, de planken schoongemaakt, onzinboeken gesplitst van het betere werk, en vooral: ruimte maken, overzicht scheppen.

MeisjeMax werd er doodnerveus van. De vloer lag vol met boeken en het kastenlandschap veranderde dagelijks: elke dag nieuwe planken waar je op kon of waar je pad juist werd belemmerd, je zou er dol van worden. En vooral: steeds weer die stofzuiger die aan ging…!

Michael trok zich nergens iets van aan. Zolang ik de keukendeur maar geregeld voor hem opendeed, héél vaak opendeed, vond hij alles best.

Wel ging hij raar plassen. Op een stapel papier die ik tijdelijk op de grond had geparkeerd bijvoorbeeld, maar vooral: zittend in de kattenbak, na uitgebreid geschraap in het grit, royaal over de rand heen piesend. Alsof-ie een beetje dement werd.

Gisteravond laat was ik eindelijk klaar met de boekenkasten. Ik zeeg voldaan neer op de bank en nam de gedane arbeid in ogenschouw. God wat een rust in de kamer, nu. Geen opdringerige planken meer, niks dat uitpuilde. Pais en vree in huis!

Er klonk een rauwe kreet. Nog een, en nog een. Michael lag op de mat bij de keukendeur en blèrde. Al bij zijn eerste schreeuw wist ik dat het mis was: dit was niet zijn gewone dwingende miauw. Pijn was het ook niet, dit was rauwe paniek. Ik snelde naar hem toe, bekeek hem aandachtig – was er iets bijzonders te zien? Nee – en aaide hem voorzichtig. Hij begon meteen te snorren. Kort daarna slaakte hij dezelfde kreet, opnieuw een paar keer achter elkaar.

Het was paniek. Hij voelde iets dat hij niet kende en dat hem enorme schrik aanjoeg. Niet alleen hem: ook MeisjeMax had door dat er iets bijzonders aan de hand was. Ze schrok zich lam bij Michaels eerste kreet. Ze hield daarna eerbiedig afstand, maar stelde zich in zijn buurt op, en keek beurtelings angstig naar hem en naar mij.

De paniek beving hem elk kwartier opnieuw, en dan aaide ik hem tot hij rustig werd. Hij werd rusteloos. Hij liep naar de kattenbak en probeerde daarin te slapen. Vijf minuten later kroop hij eruit en vleide zich uitgeteld op de badkamervloer. Dat ging urenlang zo door – en MeisjeMax en ik steeds maar toekijken.

Om drie uur ’s nachts besloot ik dat we maar moesten gaan slapen: morgenochtend vroeg zou ik de dierenarts bellen. Ik tilde Michael op bed. Hij spartelde niet tegen, hoewel hij het gewoonlijk haat wanneer ik hem oppak. MeisjeMax kwam bedeesd aan hem snuffelen en nestelde zich aan mijn andere kant.

Het werd een onrustige nacht. Michael blèrde geregeld, wat me wakker maakte en hem deed strelen. Ergens in de nacht vloog hij, in een plotselinge opwelling, van het bed af en ging op de grond ernaast liggen. Ik schoof een handdoek onder zijn kopje en viel weer in slaap. Pas een uur later – na de zoveelste schreeuwpartij – ontdekte ik dat het bed nat was: hij had erop geplast.

***

De wekker ging. Ik stond op, aaide Michael, die flauwtjes reageerde, en belde de dierenarts. ‘Ik denk dat mijn kat aan het doodgaan is. Kan er misschien iemand langskomen om naar hem te kijken, en hem zo nodig een spuitje geven?’

De assistente was lief maar gedecideerd. ‘De arts is net aan de afspraken begonnen, hij kan niet weg. Kunt u misschien hier naartoe komen?’

Ik dacht aan de afmetingen van de kattenkooi, en vooral: van het deurtje ervan, en aan Michaels huidige omvang. Zou ik hem daar nog wel doorheen krijgen? Dat werd proppen…

‘Ja natuurlijk,’ zei ik, ‘als het niet anders kan, kom ik zelf wel. Ik ben er over tien minuten.’ Inderhaast trok ik kleren aan, viste de kattenkooi uit de berging, legde mijn huis- en autosleutels klaar – een bezoek met Michael aan de dierenarts vergde altijd veel planning: alles moest klaarstaan, zodat de verrassing in mijn voordeel werkte en hij pas kon protesteren (en vechten voor zijn vrijheid) wanneer hij al goed en wel was ingepakt – en liep terug naar de slaapkamer.

Michael lag nog steeds op dezelfde plaats. Hij gaf geen krimp toen ik hem oppakte. Sterker: hij voelde akelig slap. Verhip. Hij zou toch niet…? Vijf minuten geleden had hij voor het laatst geblèrd en had ik, pogend hem te kalmeren, hem met mijn linkerhand uitgebreid geaaid terwijl ik met rechts mijn telefoon vasthield voor het gesprek met de dierenkliniek.

De rare gedachten die opsprongen. Misschien is hij niet dood, maar alleen bewusteloos, of comateus. Ik wil hem niet begraven in de bekisting van die boom vlakbij mijn tuin op de kattenweide; op drie hoeken daarvan liggen eerder overleden katten van me, en ik wil de vierde plaats graag bewaren voor MeisjeMax, van wie ik veel meer houd dan van Michael. Waar moet ik zijn lijkje laten, als-ie inderdaad dood is? Ik kan hem toch moeilijk in de vuilniszak stoppen? Daarbij: weet ik wel zeker dat-ie dood is? Stel je voor dat hij alsnog bijkomt, en dan in die afvalzak zit, die inmiddels vast al buiten staat…

Ik tilde de kat op en schoof hem, door het luikje, zo goed als ik kon, de kattenkooi in. Michael gaf geen mauw of krimp. Een derde van de kat stak nog uit. Ik duwde wat, en toen was de hele kat godlof binnen. Deurtje dicht, kooi oppakken, huisdeur dicht, kooi in de Canta tillen – god wat is dat diertje zwaar –, rijden, dierenarts.

Michael en ik mochten meteen doorlopen. We werden een zijkamertje ingeloodst, de assistente tilde Michael uit de kooi en bekeek hem.

‘Volgens mij is hij al dood,’ zei ze.

‘Dat denk ik ook,’ zei ik.

Bij wijze van test legde ze haar vinger voorzichtig op Michaels open oog. Geen enkele reflex: geen geknipper, geen terugtrekkend kopje, geen protesterende pootjes. Ze riep de dierenarts erbij, die met een stethoscoop naar zijn hartje luisterde.

We waren unaniem. Michael was dood.

Ik liet zijn lijkje bij de dierenarts achter, tegen betaling van een verwijderingsbijdrage ad 32,50, en dacht nog: ‘Die voorjaarsopruiming thuis, dat had ik toch iets anders bedoeld.’ En pal daarna: Michael is de eerste van mijn vijf katten die uit zichzelf dood is gegaan (Kim, Tweety en Dropje hebben euthanasie aan huis gehad, en MeisjeMax leeft godlof nog), maar hij is gelukkig wél thuis dood gegaan – al wordt hij niet thuis begraven.

Een halfuur later was ik alweer terug van de dierenarts, met achterlating van Michael.

Mijn schoonmaakhulp meldde zich kort daarna, en terwijl hij de ramen van binnen en van buiten zeemde, deed ik de vitrage in de was en streek die nadien droog. MeisjeMax keek verschrikt om de hoek van de woonkamer: ‘Is al die onrust hier in huis nu godsamme nóg niet voorbij?’

De boeken in de woonkamer zijn geordend, er ligt niks meer op de grond, de vitrage hangt blinkend wit te zijn. Michael mauwt niet bij de keukendeur, en MeisjeMax ligt tevreden op de bank te slapen.

Wanneer ik binnenkom, knijpt ze genietend haar ogen halfdicht en lispelt me zachtjes toe: ‘Wat vind je, is het hier niet héérlijk rustig…? Eindelijk!’

Max is Michael allang vergeten.

Scientology & huurmoordenaars

[Published n response to an English blog about Scientology.]

First. let me introduce myself. I’m Karin Spaink, a Dutch author and columnist, and I‘ve been sued by Scientology for no less than ten years on charges of copyright infringement, after I published excerpts of the OT-levels on my website. The courts kept ruling that I had legal grounds to quote; Scientology kept appealing each verdict. When the Dutch Supreme Court was about to rule in my favour, Scientology suddenly dropped the case. Ever since, it’s legal in the Netherlands to quote from Scientology’s purported ‘unpublished’ higher-level material, as long as the public interest is at stake.

My ten years of legal battles with Scientology have turned me into a bit of an expert of the cult. I’ve read a lot, studying both Scientology’s ‘official’ history, and stories from defectors and escapees. I’ve spoken with high-ranking church officials – such as Warren McShane, who at the time was heading RTC, one of the highest bodies within the organisation, and who is sometimes referred to as “David Miscavige’s top enforcer and crime boss” and with high-ranking church exits, from Jon Atack and Otto Roos (who used to be LRH’s private auditor), to Jenna Miscavige Hill.

***

In July 2007, a friend mailed me that an investigate news magazine article about a particularly violent group within the Dutch criminal scene, mentioned that murder-for-hire suspects Jesse Remmers and Peter la Serpe – both apparently involved in a number of highly publicized murders – were Scientology members. I made a blog post about it, quoting the article. Neither the Scientology reference in the original article, nor my blog post (a summary of which I also posted on the newsgroup alt.religion.scientology] received any attention from the press or from cult critics. I was OK with that – after all, there was only the *suggestion* that Jesse Remmers and/or Peter la Serpe possibly were, or had been, members of the cult.

The trial against the criminal group in question started in 2010. The court case – which dealt with at least seven murders, and was known by the moniker ‘De Passage moorden’ – took place in a highly secured bunker. There were unprecedented judicial efforts involved to bring the case to trial: the DoJ had invested a huge amount of time, and had accepted – a novelty, under Dutch law – a main suspect, Peter la Serpe, to act as its crown witness. La Serpe was going to testify against his former buddies; amongst them, Jesse Remmers. No mention was made of either Remmers or La Serpe’s possible ties with Scientology.

In October 2010, I was contacted by Remmers’ lawyer. She was eager to figure out whether Remmers had indeed been a member of the cult, and likewise, whether La Serpe had been. At her request, I witnessed the trial for three days, sitting in while Remmers and La Serpe were being interrogated, and even, at times, vehemently argued with one another.

Afterwards, I wrote a twelve-page report – extensive footnotes and all – for Remmers’ lawyer. I concluded that it was obvious that Remmers was a long-time member of Scientology, and that La Serpe had been a member for at least a good few years (but had meanwhile probably dropped out).

***

My arguments were threefold.

One: public sources. Records of the Dutch Chamber of Commerce, who also lists the membership of foundations, undisputedly state that Jesse Remmers had been on the board of the Dutch branch of Criminon, a Scientology front group. Also, in published interviews that Remmers and La Serpe have conducted with Dutch newspapers and magazines, both refer regularly to Scientology – something that non-members don’t tend to do.

Two: my own intimate knowledge of Scientology. An outsider might believe that a non-Scientology member could head one of the cult’s front groups, or that a front group might have rather ‘loose’ ties to the cult. Critics know that all Scientology front groups are strictly governed by the church, and that one needs to be a member in good standing within the church to become a board member of any of those. Together with Narconon and the CCRH (Citizens Commission on Human Rights), Criminon is one of Scientology’s best-known front groups. From August 2004 till December 2005, Jesse Remmers was the official “presiding director” of Criminon NL.

Three: language. Scientology uses an inordinate amount of highly specific jargon, and excels in phrases that are devoid of any meaning to non-members. When La Serpe talks about “clearing of overts” in an interview with Dutch newspaper De Telegraaf (September 23, 2007), it definitely rats him out as a Scientologist. In his interrogations during the trial, Remmers kept talking about ‘the tech’ and his ‘code of ethics’; he insisted that he had studied ‘the science’ and often spoke about ‘auditing’; all of which is Scientology shorthand. He even refers to Rule 22 of the Auditors Code, which prohibited from publicly acknowledging that La Serpe had confessed to him, in a private auditing session, that La Serpe had killed a prostitute.

***

Does La Serpe’s and Remmers’ established membership of Scientology have any bearings on their case? Would that knowledge have influenced the trial, and possibly have changed it, or would it have mitigated their sentences? Or, perhaps, could the membership of two self-proclaimed killers-for-rent, shed new light on the inner workings of the church, and prove that its inner teachings are inherently evil?

Some people have suggested that Scientology’s lesser-known ‘R2-45 policy’ refers to the option to “eliminate church enemies with the use of a Colt semi-automatic pistol (with .45 calibre ammunition”, and cite Remmers and La Serpe as possible adherents to this rather extreme policy.

Sorry – that won’t wash. La Serpe and Remmers admittedly killed quite a number of people, but not because they were Scientology critics. They killed them because they were hired to do so, or when they felt personally threatened, or when they panicked and didn’t know what else to do.

I dislike Scientology with a vengeance, but please don’t wash away these murders by pointing at your favourite target of criticism and shifting the blame on the cult. Scientology didn’t hire these guys to kill, Scientology didn’t order these murders, and nothing in Scientology’s (admittedly often villainous) policies would ever accommodate for the acceptance of, far less for the motivation for, such killings.

But their membership of the cult does indeed matter – in another way. It explains why Remmers, who had audited La Serpe a number of times, and thus got to hear about one of his earlier kills (the prostitute), never said a word about that to the authorities, not even while that same story – according to Remmers – showed that, years later, it wasn’t him who started shooting in a hangar, but La Serpe.

The judges wondered why Remmers brought up that story only now, while they were in court. Remmers’ answer was accurate, but unintelligible to anybody who is not versed in Scientology-speak. To summarize: “I had audited him. We had cleared his overt [which, earlier, had ‘caused’ La Serpe to kill the prostitute]. Years later, we were in a hangar, in a threatening situation. Suddenly, La Serpe reverted – he acted on his old overt, and started shooting. I couldn’t tell you [the court] about that shooting, because as his auditor, I understood why he did it, but I couldn’t talk about it with outsiders without breaking my ethics code as an auditor. Anything I would have said about La Serpe’s erratic behaviour in the hangar, would have brought up the prostitute, and what I learned by auditing La Serpe. So I kept mum.”

The court discarded Jesse Remmers’ explanation. I truly believe that, if they had known more about Scientology and its rules and methods, they would have taken Remmers’ testimony in a different vein. Which might have resulted in a lesser sentence for Remmers: on January 29, 2013, Remmers got convicted to life, mostly for the shoot-out in the hangar, which Remmers claims that not he, but La Serpe initiated.

***

Mostly, it’s rather interesting – hey, how’s that for an understatement? – to see how a cult that says that it is bent on eradicating crime and other ‘unsocial’ behaviour, has had its we-oppose-crime-so-aren’t-we-wonderful front group spearheaded by somebody who was by then already a known suspect for multiple murders.

You can’t blame Scientology for what Jesse Remmers and Peter la Serpe did, nor can their membership of the cult ‘explain away’ the murderous behaviour of these two. But you can wonder why a self-proclaimed, purportedly world-sanitizing religion would think that it’s OK to have convicted felons and known murder suspects act as its semi-public face.
Basically, that might go to prove that Scientology is currently so low on personnel, that they will accept anybody who shows up on their premises as an exemplary member who can tout their ideology. They are even happy with suspected killers.

[My report for Jesse Remmers’ lawyer is available on request. Send a mail to Karin Spaink, and I’ll send you a copy. Mind you, it’s in Dutch, and I have no intention to translate it…]

Wie volgt?

De dood van Jeroen Willems was een schok. Hij was getalenteerd, gedreven, ondernemend, rijk aan ideeën. En, zoals gisteren in een overlijdensadvertentie stond: ‘Iedereen was een beetje verliefd op hem.’

Ook ik bewonderde hem. Een paar jaar geleden heb ik nog met ‘m afgesproken dat ik ooit een toneelstuk voor hem zou schrijven…

Onze levens hebben elkaar meermalen gekruist. Jeroen sprak teksten in voor een toneelstuk dat ik ooit schreef. Mijn echtgenote heeft als tiener te Heerlen toneelles gehad van zijn vader, die Iphiginea in Auris met haar instudeerde – in het Grieks. Na een voorstelling in Amstelveen wilde Jeroen alles weten over mijn afgezette borst, zodat ik me voor hem publiekelijk ontblootte. En afgelopen zomer had hij nog bijna opgetreden op mijn huwelijk met Christiane, om daar voor mijn bruid iets van Brel te zingen.

***

Bovendien & daarnaast: zit ik mezelf – samen met veel anderen – al maandenlang voor te bereiden op de aanstaande, onafwendbare dood van een allerliefste intimus. Fietst er ineens iemand tussendoor die zomaar neervalt – patsboem, zonder aankondiging of enige waarschuwing; al zijn lievelingen volkomen ontredderd achterlatend.

Zodat ik mezelf van de weeromstuit intens rijk weet dat ik al die lange maanden van dat vergeefse gevecht om lijfsbehoud van nabij mag meemaken, hoe moeilijk dat ook is. Liever moeizaam afscheid kunnen nemen en – hoe pijnlijk ook – links en rechts draadjes mogen afhechten, dan dat een geliefde zomaar dood neervalt. En dat je dan jezelf nog eeuwig op je eigen kop blijft geven: had ik dit toen maar meteen gezegd, had ik dat indertijd nou maar niet uitgesteld…

Vertrouwen op ‘later’ – later vertel ik je wat ik nog zeggen wou, later doen we eindelijk ‘s wat we altijd nog zo graag samen wilden doen! Heus, die tijd komt nog wel, maar nu zijn we allebei helaas effies te druk – werkt niet altijd.

Later bestaat niet meer wanneer iemand pardoes omvalt: dan is ineens alle tijd weg. Maar later bestaat eigenlijk ook niet meer wanneer iemand worstelt met een aangekondigde dood. Want dan verschuiven prioriteiten en nemen opties pardoes af. Alles wat je nog wou – ooit, of nu – blijkt dan irrelevant te zijn geworden.

Dus ja. Laat de mensen van wie je houdt, merken dat je ze van je houdt – elke dag weer. Stel niet uit tot morgen wat je nu voor ze wilt wilt doen. Weet dat je geliefden – of jijzelf – morgen kunnen omvallen. Betuig elkaar de liefde, zo vaak als je kunt. En erken dat het leven kwetsbaarder is dan we wel willen weten.

Dag Jeroen. Je was mooi, en ook ik hield een beetje van je. Ik had je graag beter gekend.

Ik wens je intimi veel sterkte met dit abrupte, onzegbare, onaangekondige verlies.

Onderhoud

Mijn onvolprezen hosting provider – Mischa Peters van High5 – gaat dit weekend enig broodnodig onderhoud plegen op de server waarop ook mijn website draait. Dus mogelijk ben ik gedurende die periode soms wel, en soms niet uit de lucht.

Mischa heeft beloofd de downtime tot het minimum te zullen beperken. Daarnaast is-ie sowieso goed. (De paar keer dat mijn website down is geweest sinds ik naar zijn High5 ben verhuisd, waren uitsluitend te wijten aan bugs in WordPress; nooit aan Mischa.)

Dus als de boel het dit weekend tijdelijk niet doet: haal even diep adem, en probeer het vijf minuten later gewoon opnieuw. Dikke kans dat alles dan weer werkt. Sterker: de kans is groot dat jullie helemaal niks merken van dat serveronderhoud. Mischa is namelijk écht goed :)