Het oog van de toeschouwer

Ze vroeg me hoe ik schoonheid definieerde. Ik zat met mijn mond vol tanden. Bijna zei ik iets over “niet plaatjesmooi”, maar dat was een dodelijk cliché. Ik dacht aan de films die me tot tranen toe hadden geroerd en aan de verzameling lievelingsfoto’s boven mijn bureau. ‘De mutilatiemuur’ doopte mijn lief die plek ooit.

Er hangt een foto van Edward Scissorhands, een punkversie van Frankensteins schepsel die scharen als handen had en dientengevolge littekens op zijn gezicht droeg; de film is een modern sprookje over onaangepastheid en Edwards onbegrip over de achterdocht die men hem toedraagt is hartverscheurend. Een foto van Iggy Pop genomen tijdens een concert; de man is zo dun dat het vocht dat van hem afgutst simpelweg geen zweet kan zijn, daar heeft hij evident niet genoeg vlees voor, het moet wel botmerg zijn dat hij afscheidt, alle spieren, pezen, bloedvaten en ribben liggen er voor het blote oog. Een immens grote kleurenfoto van een gezicht, afgedrukt over een negatief van verkreukeld en daarna grof gladgestreken papier, zodat het gezicht aan scherven lijkt te liggen. Een showgirl met een lange splittenjurk en een verenkroon van een halve meter. Een foto van Pinhead, het beroemdste personage uit de filmcyclus Hellraiser: een man wiens gezicht met een raster van dunne spijkers is ingeslagen. Een toneelspeelster in lingerie met anderhalf been en een arm die arrogant de camera aankijkt. Een kaalgeschoren vrouw, opgemaakt als speelde ze in een film van Fritz Lang, met een roos als een dolk door haar hals geboord.

“Dit is schoonheid,” zei ik tenslotte en pakte mijn lievelingsboek uit de kast – reproducties van de schilderijen van Francis Bacon – en schoof het naar haar toe. “Maar de meeste mensen vinden het eng.”

Een slager noemden ze Bacon vaak, en zijn schilderijen abattoirs. Er is geen intact lichaam op te zien. Iedereen is vervormd, gezichten zijn verwrongen, monden staan wagenwijd open, vlees ligt open, er missen lichaamsdelen en delen van lichamen, er is veel rood en oranje en knalroze en lila en geel, een snoepkleuren vlezig assortiment. Andere schilderijen zijn donker: veel blauw en grijs en zwart en bruin, maar voor de lichamen en gezichten maakt dat niet uit. Die zijn even kapot als op de felgekleurde schilderijen.

Francis Bacon, «Three studies of Henriette Moreas». 1969
Meer informatie en afbeeldingen: www.bacon.nl

Ik acht ze opperste schoonheid. Je zou kunnen denken dat ze lichaamsdelen kwijt zijn, dat ze gedemonteerd zijn en opnieuw, door een wreed of onhandig kind, in elkaar zijn gezet. Dat ze, zoals Arnulf Rainer dat doet met zijn portretten, venijnig en agressief zijn bekrast met een scherpe pen. Dat ze mishandeld zijn, slachtoffers van oorlogen en ongelukken, of, prozaïscher, van rotting en verval.

Maar dat is niet waar. Hun kalme houding, hun serene blik bewijst het: ze horen zo, ze waren altijd al zo, er is geen wreedheid aan te pas gekomen anders dan die van het lot of het bestaan. Er is geen pijn. Ze zijn zo geboren. Dit is hun normale verschijning; alleen trekken ze overdag, in de gewone wereld, in de nabijheid van dagelijkse mensen die zo monsterlijk kunnen zijn, meer kleren en botten en vlees aan om niet de aandacht te trekken en om te voorkomen dat ze worden uitgestoten zuiver vanwege hun verschijning. Hier zijn ze naakt, onopgesmukt. Hun onbeschaamdheid is onthutsend, hun kracht formidabel, hun schil broos doch sterker dan elk pantser, en ze zijn zo open en kwetsbaar als geen mens zou durven zijn. Als schoonheid ergens genadeloos is – le beaux corps sans merci – dan is het hier.

In een aantal series trok Bacon strepen toen de schilderijen bijna af waren. Met vaste hand en een nat penseel werden de achtergrond en de geportretteerden al doende dooreen gemengd en voorgoed aan elkaar gebonden. Deze figuren gaan op in hun omgeving, hun omstandigheden zijn in hun lichaam gegrift, lichamen en context mengen zich, interfereren en stollen.

‘Geen mens is een eiland’ zeggen die schilderijen — ook al zijn die mensen uitermate alleen in een lege, amper gemeubileerde kamer. ‘Geen mens staat op zich’ zeggen die schilderijen ook: er is helemaal niet zo’n duidelijke grens tussen ik & ding, tussen ik & ander, tussen ik & wij of ik & de wereld. De huid is slechts cosmetica, een illusie die ons doet denken dat er samenhang binnenin ons is en afscheiding van de rest. Bacon schildert die illusie weg. De naaktheid die dan overblijft, is het summum van schoonheid. Imposant en angstwekkend mooi.

Ze keek. Ze wendde haar blik niet af, zoals mensen vaak doen wanneer ze Bacon zien. Ze werd evenmin nerveus, wat mensen die Bacon zien ook regelmatig overkomt.

Waarna ik – gesterkt – iets uitlegde over troost, en dat een deel van deze ruwe schoonheid er voor mij uit bestond dat Bacon de innerlijke verscheurdheid, de psychologische vermenging, het gebrek aan separatie, het meeleven met anderen en het verschil met diezelfde anderen, het niet weten waar jij begint en anderen ophouden, de dagelijkse invasies en botsingen en overgaven zo lichamelijk maakt. Hij ontdoet de psychologie van symboliek en geeft zulke ervaringen vlees.

Tegenwoordig worden zulke beelden als gewelddadig beschouwd. Als ongezonde aberraties, uitingen van een zieke geest. Maar mij heeft Bacon geleerd hoe kwetsbaar het is om mens te worden.

Author: Spaink

beheerder / moderator

One thought on “Het oog van de toeschouwer”

  1. Het maakbare leven is wat ie uitdrukt. De vergankelijkheid. De momentopname dat verminking heet. Overvallen, getroffen al of niet door het (nood)lot. Dat ‘uiterlijk’ niets van doen heeft wie ik werkelijk ben. De acceptatie van wat uiterlijk wel en niet kan. Wie bepaalt dat? Wegkijken is de confrontatie niet durven aangaan. Het omhulsel niet kunnen accepteren. Van jezelf niet of van een andere niet. Wie durf dan nog zichzelf te zijn? Wat zal een andere over mij denken?ik bepaal toch zelf wat mooi of lelijk is? Bestaat die ideale schoonheid wel? Of moet ik van uit een andere context denken als die ideale schoonheid bestaat, bestaat die ideale lelijkheid ook. Een maatschappij dat ons oplegt hoe ik zou moeten zijn is dus het maakbare wereld. Als ik nu door Moeder Natuur niet gezegend bent met een mooi uiterlijk, heb ik dan een achterstand? Er bestaat ook verminking naar mooi. Mensen die ontevreden zijn niet omdat ze lelijk of verminkt geboren of door ongeluk zo eenmaal eruit zien. Neen omdat zij ontevreden zijn met zichzelf zijn of dat ze zicn aan laten praten dat uiterlijk toch altijd belangrijk is en dat je schoonheid kunt kopen. Uiteindelijk zullen die altijd ontevreden blijven en de schijn ophangen dat anderen mij accepteren naar hun beeld. Slaaf zijn en voelen heeft vele gezichten!
    Ik heb een zus die een zware motorongeluk heeft gehad omdat een auto door lage zonlicht haar niet heeft gezien. Na botsing vloog ze van haar motor over de motorkap van die auto.Ik moet me zo klein mogelijk maken dacht ze bij haarzelf. Ondanks haar gecompliceerde beenbreuk en bekken en na ellenlange revalidatie was ze instaat om weer te lopen. Niet perfect maar toch ze was trots op haarzelf dat ze het weer kon. Ook haar optimisme heeft haar erboven opgeholpen, denk ik. Om het ongeluk een plaatsje te geven en haarzelf te accepteren, liet ze het ‘litteken’ voor anderen als ‘lelijk’ aan iedereen zien. Geen geheim, geen rem, kijk wie ik ben, ik bepaal zelf wel wat ik mooi en goed vind van begin af aan. Iedereen mag mijn litteken(verminking) zien. Ik ben vrouw, ik ben sterk, ik ben wie ik ben. En heb lak aan hoe ze over mijn ‘uiterlijk’ denken. Bij mooi weer gewoon in korte broek. Op strand gewoon in badpak of korte rok. Nooit zal ik het bedekken voor geen goud. Gelijk heeft ze. Eerst mezelf accepteren dan kunnen anderen mij ook accepteren.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

Hou me per e-mail op de hoogte van nieuwe reacties op dit artikel.
      (U kunt zich hier abonneren zonder zelf te hoeven reageren.)

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.